About Intellectual Property IP Training Respect for IP IP Outreach IP for… IP and... IP in... Patent & Technology Information Trademark Information Industrial Design Information Geographical Indication Information Plant Variety Information (UPOV) IP Laws, Treaties & Judgements IP Resources IP Reports Patent Protection Trademark Protection Industrial Design Protection Geographical Indication Protection Plant Variety Protection (UPOV) IP Dispute Resolution IP Office Business Solutions Paying for IP Services Negotiation & Decision-Making Development Cooperation Innovation Support Public-Private Partnerships AI Tools & Services The Organization Working with WIPO Accountability Patents Trademarks Industrial Designs Geographical Indications Copyright Trade Secrets WIPO Academy Workshops & Seminars IP Enforcement WIPO ALERT Raising Awareness World IP Day WIPO Magazine Case Studies & Success Stories IP News WIPO Awards Business Universities Indigenous Peoples Judiciaries Genetic Resources, Traditional Knowledge and Traditional Cultural Expressions Economics Gender Equality Global Health Climate Change Competition Policy Sustainable Development Goals Frontier Technologies Mobile Applications Sports Tourism PATENTSCOPE Patent Analytics International Patent Classification ARDI – Research for Innovation ASPI – Specialized Patent Information Global Brand Database Madrid Monitor Article 6ter Express Database Nice Classification Vienna Classification Global Design Database International Designs Bulletin Hague Express Database Locarno Classification Lisbon Express Database Global Brand Database for GIs PLUTO Plant Variety Database GENIE Database WIPO-Administered Treaties WIPO Lex - IP Laws, Treaties & Judgments WIPO Standards IP Statistics WIPO Pearl (Terminology) WIPO Publications Country IP Profiles WIPO Knowledge Center WIPO Technology Trends Global Innovation Index World Intellectual Property Report PCT – The International Patent System ePCT Budapest – The International Microorganism Deposit System Madrid – The International Trademark System eMadrid Article 6ter (armorial bearings, flags, state emblems) Hague – The International Design System eHague Lisbon – The International System of Appellations of Origin and Geographical Indications eLisbon UPOV PRISMA UPOV e-PVP Administration UPOV e-PVP DUS Exchange Mediation Arbitration Expert Determination Domain Name Disputes Centralized Access to Search and Examination (CASE) Digital Access Service (DAS) WIPO Pay Current Account at WIPO WIPO Assemblies Standing Committees Calendar of Meetings WIPO Webcast WIPO Official Documents Development Agenda Technical Assistance IP Training Institutions COVID-19 Support National IP Strategies Policy & Legislative Advice Cooperation Hub Technology and Innovation Support Centers (TISC) Technology Transfer Inventor Assistance Program WIPO GREEN WIPO's Pat-INFORMED Accessible Books Consortium WIPO for Creators WIPO Translate Speech-to-Text Classification Assistant Member States Observers Director General Activities by Unit External Offices Job Vacancies Procurement Results & Budget Financial Reporting Oversight
Arabic English Spanish French Russian Chinese
Laws Treaties Judgments Browse By Jurisdiction

Belgium

BE132

Back

12 januari 1973 - gecoördineerde wetten op de Raad van State (Bijgewerkt op 9 maart 2011)

 12 JANUARI 1973. - GECOORDINEERDE WETTEN OP DE RAAD VAN STATE en tekstbijwerking tot 09-03-2011

12 JANUARI 1973. - GECOORDINEERDE WETTEN OP DE RAAD VAN STATE en tekstbijwerking tot 09-03-2011

TITEL I. - INSTELLING.

Artikel 1. Er is een Raad van State, bestaande uit een afdeling wetgeving en een (afdeling bestuursrechtspraak) (...). (W 28-06-1983, art. 107) <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

TITEL II. - BEVOEGDHEID VAN DE AFDELING WETGEVING.

Art. 2. (W 09-08-1980, art. 17) § 1. De afdeling wetgeving dient van beredeneerd advies over de tekst (van alle ontwerpen of voorstellen van wet, van decreet en van ordonnantie), of van amendementen op deze ontwerpen en voorstellen, die bij haar (door de Voorzitter van de Senaat, van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, van een (Gemeenschaps- of Gewestparlement) (van de Franse Gemeenschapscommissie of van de Verenigde Vergadering respectievelijk bedoeld in het derde en het vierde lid van artikel 60) van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen) zijn aanhangig gemaakt. (W 16- 06-1989, art. 9) <W 1996-08-04/60, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <W 2006-03-27/34, art. 12, 017; Inwerkingtreding : 21-04-2006> (Wanneer het verzoek om advies betrekking heeft op een ontwerp of voorstel van

wet of op amendementen op die ontwerpen of voorstellen, onderzoekt de afdeling wetgeving ambtshalve of de voorgelegde tekst betrekking heeft op aangelegenheden bedoeld in artikel 74, artikel 77 of artikel 78 van de Grondwet.) <W 1995-04-06/46, art. 17, 1°, 004; ED : 08-06-1995> § 2. (De Voorzitter van een van de in paragraaf 1 vermelde vergaderingen is

verplicht het advies te vragen over de voorstellen van wet, van decreet of van ordonnantie, en over de amendementen op ontwerpen of voorstellen wanneer ten minste één derde van de leden van de betrokken vergadering erom verzoekt op de door het reglement bepaalde wijze.) (W 16-06-1989, art. 9) § 3. (De Voorzitter van de Senaat, van de Kamer van Volksvertegenwoordigers,

van (het Parlement) of van de Verenigde Vergadering onderscheidenlijk bedoeld in de artikelen 1 en 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, is verplicht het advies te vragen over de voorstellen van wet of van ordonnantie en over de amendementen op ontwerpen of voorstellen, wanneer de meerderheid van de leden van een taalgroep van de betrokken vergadering erom verzoekt op de door het reglement bepaalde wijze.) (W 16-06- 1989, art. 9) <W 2006-03-27/34, art. 12, 017; Inwerkingtreding : 21-04-2006> (§ 4. De voorzitter van de Kamer of de voorzitter van de Senaat is eveneens

verplicht het advies te vragen over de wetsontwerpen, over de wetsvoorstellen of over de bij een eerste stemming aangenomen amendementen op wetsontwerpen of wetsvoorstellen, wanneer daartoe een verzoek wordt ingediend overeenkomstig artikel 16 van de wet van 6 april 1995 houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.) <W 1995-04-06/46, art. 17, 2°, 004;

Inwerkingtreding : 08-06-1995>

Art. 3. (W 09-08-1980, art. 18) § 1. (Buiten het met bijzondere redenen omklede geval van hoogdringendheid en de ontwerpen betreffende begrotingen, rekeningen, leningen, domeinverrichtingen en het legercontingent uitgezonderd, onderwerpen de Ministers, (de leden van de gemeenschaps- of gewestregeringen, de leden van het College van de Franse Gemeenschapscommissie en de leden van het Verenigd College respectievelijk bedoeld in het derde en het vierde lid van artikel 60) van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, ieder wat hem betreft, aan het met redenen omkleed advies van de afdeling wetgeving de tekst van alle voorontwerpen van wet, decreet, ordonnantie of van ontwerpen van reglementaire besluiten. Het advies en het voorontwerp worden gehecht aan de memorie van toelichting van de ontwerpen van wet, decreet of ordonnantie. (De adviesaanvraag vermeldt de naam van de gemachtigde of van de ambtenaar die de minister aanwijst om de afdeling wetgeving de dienstige toelichtingen te verstrekken). Het advies wordt gehecht aan de verslagen aan de Koning, (aan de Regering, aan het College van de Franse Gemeenschapscommissie) en aan het Verenigd College. <W 1996-08-04/60, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> Aan het advies van de afdeling wetgeving worden niet onderworpen, de ontwerpen

van reglementen en besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke (Regering) of van het Verenigd College die betrekking hebben op de bevoegdheden van de Brusselse agglomeratie en op de bevoegdheden van de Vlaamse of de Franse Gemeenschapscommissie.) (W 04-07-1989, art. 1) <W 1996-08-04/60, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> (Wat het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreft, wordt het advies

van de afdeling wetgeving alleen gevraagd voor de besluiten die betrekking hebben op aangelegenheden die met toepassing van artikel 138 van de Grondwet zijn overgeheveld.) <W 1996-08-04/60, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> § 2. Indien de hoogdringendheid wordt ingeroepen voor een (voorontwerp van wet,

decreet of ordonnantie), is het advies van de afdeling wetgeving evenwel toch vereist, maar beperkt het zich tot de vraag of het voorontwerp betrekking heeft op aangelegenheden die, al naar het geval, tot de bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschap of het Gewest behoren. (W 16-06-1989, art. 10)

(Wanneer voor een voorontwerp van wet de hoogdringendheid wordt aangevoerd, slaat het advies van de afdeling wetgeving eveneens op de vraag of de voorgelegde tekst betrekking heeft op aangelegenheden bedoeld in artikel 74, artikel 77 of artikel 78 van de Grondwet.) <W 1995-04-06/46, art. 17, 3°, 004; Inwerkingtreding : 08-06- 1995> § 3. Indien, volgens het advies van de afdeling wetgeving, (een voorontwerp of een

voorstel van wet, decreet of ordonnantie), evenals een amendement of een ontwerp van amendement, de bevoegdheid te buiten gaat van de Staat, de Gemeenschap of het Gewest, al naar het geval, wordt het voorontwerp, dat voorstel of dat amendement doorgezonden naar het Overlegcomité bedoeld in artikel 31 van de gewone wet tot hervorming der instellingen van 9 augustus 1980. (W 16-06-1989, art. 10)

§ 4. Het Overlegcomité brengt binnen een termijn van veertig dagen en volgens de regel van de consensus, advies uit over de vraag of er naar zijn oordeel al dan niet bevoegdheidsoverschrijding is; het advies wordt gemotiveerd. Indien het Overlegcomité oordeelt dat er overschrijding van bevoegdheid is, vraagt

het, al naar het geval, ((aan de federale regering, aan de bevoegde gemeenschaps- of gewestregering, aan het College van de Franse Gemeenschapscommissie) of aan het Verenigd College) het voorontwerp te verbeteren of bij de assemblée waar het voorontwerp of het voorstel aanhangig is, de amendementen in te dienen welke het vaststelt en die een einde maken aan deze bevoegdheidsoverschrijding. (W 16-06- 1989, art. 10) <W 1996-08-04/60, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01>

Art. 3bis. <ingevoegd bij W 1996-08-04/60, art. 4; Inwerkingtreding : 1996-08-20> De ontwerpen van koninklijke besluiten die de van kracht zijnde wettelijke bepalingen kunnen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen, worden voorgelegd aan het met redenen omkleed advies van de afdeling wetgeving. Dat advies wordt samen met het verslag aan de Koning en het koninklijk besluit

waarop het betrekking heeft, gepubliceerd. De besluiten, het advies, het verslag aan de Koning en de tekst van de ontwerpen

van besluiten die zijn voorgelegd aan de afdeling wetgeving, worden, voor hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, medegedeeld aan de Voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat. § 2. Voor de ontwerpen van de koninklijke besluiten bedoeld in § 1 van dit artikel,

kan de hoogdringendheid, bedoeld in § 1 van artikel 3, niet worden ingeroepen.

Art. 4. (W 16-06-1989, art. 11) De Ministers, (de leden van de gemeenschaps- of gewestregeringen, de leden van het College van de Franse Gemeenschapscommissie en de leden van het Verenigd College respectievelijk bedoeld in het derde en het vierde lid van artikel 60) van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen kunnen, elk wat hem betreft, het met redenen omkleed advies van de afdeling vragen over alle voorstellen van wet, decreet of ordonnantie, alsmede over alle amendementen op ontwerpen of voorstellen van wet, decreet of ordonnantie. Artikel 3, §§ 3 en 4, is, in voorkomend geval, van toepassing op dat advies.

Art. 5. De Minister tot wiens bevoegdheid de arbeid behoort, kan aan de afdeling vragen, binnen een termijn die niet korter dan vijftien dagen mag zijn, advies te geven over een ontwerp van koninklijk besluit tot algemeen verbindendverklaring van een collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 6. (W 16-06-1989, art. 12) De Eerste Minister, (de leden van de gemeenschaps- of gewestregeringen, de leden van het College van de Franse Gemeenschapscommissie en de leden van het Verenigd College respectievelijk bedoeld in het derde en het vierde lid van artikel 60) van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, voorzit, kunnen, ieder wat hem betreft, de afdeling belasten met het opmaken van de tekst van voorontwerpen van wetten, van decreten, van ordonnanties, van besluiten, van reglementen of van

amendementen waarvan de stof en het voorwerp door hen worden vastgelegd. <W 1996-08-04/60, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01>

Art. 6bis. <ingevoegd bij W 1996-08-04/60, art. 7 ; Inwerkingtreding : 1996-10-01> De Eerste Minister, de voorzitters van de (wetgevende vergaderingen), de voorzitters van de gemeenschaps- of gewestregeringen en diegene die het College van de Franse Gemeenschapscommissie voorzit alsook diegene die het Verenigd College voorzit, respectievelijk bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, kunnen, ieder wat hem betreft, via de eerste voorzitter aan het coördinatiebureau vragen om de wetgeving die zij aanwijzen te coördineren, te codificeren of te vereenvoudigen. <W 1997-09-08/43, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 26-10-1997> Het coördinatiebureau legt zijn ontwerp voor aan de afdeling wetgeving, die het

samen met haar gemotiveerd advies bezorgt aan de Eerste Minister of aan de betrokken voorzitters

TITEL III. - BEVOEGDHEID VAN DE (AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK). <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 7. De (afdeling bestuursrechtspraak) (...) doet uitspraak bij wijze van arresten in de gevallen voorzien bij deze wet en de bijzondere wetten. <W 2006-09-15/71, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

HOOFDSTUK I. - BEREDENEERDE ADVIEZEN.

Art. 8. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 9. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 10. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-12- 2006>

HOOFDSTUK II. - ARRESTEN.

Art. 11. Als geen ander rechtscollege bevoegd is, doet de (afdeling bestuursrechtspraak) naar billijkheid en met inachtneming van alle omstandigheden van openbaar en particulier belang, bij wege van arrest uitspraak over de eisen tot herstelvergoeding voor buitengewone, morele of materiële schade, veroorzaakt door een administratieve overheid. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> De eis tot herstelvergoeding is niet-ontvankelijk dan nadat de administratieve

overheid een verzoekschrift om vergoeding geheel of gedeeltelijk heeft afgewezen of gedurende zestig dagen verzuimd heeft daarop te beschikken.

Art. 12. De afdeling beslecht bij wijze van arresten de moeilijkheden betreffende de respectieve bevoegdheid van de provinciale en gemeentelijke overheden of van de openbare instellingen. (tweede lid opgeheven) <W 1996-08-04/60, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-

01> Deze moeilijkheden mogen bij haar aanhangig worden gemaakt door ieder

betrokken administratieve overheid.

Art. 13. De afdeling doet bij middel van arrest uitspraak over beroepen ter voorkoming of opheffing van strijdigheid tussen beslissingen van onder haar bevoegdheid ressorterende administratieve rechtscolleges.

Art. 14.<W 1999-05-25/44, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> § 1. (De afdeling doet uitspraak, bij wijze van arresten, over de beroepen tot nietigverklaring wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding of afwending van macht, ingesteld tegen de akten en reglementen : 1° van de onderscheiden administratieve overheden; 2° van de wetgevende vergaderingen of van hun organen, daarbij inbegrepen de

ombudsmannen ingesteld bij deze assemblees, van het Rekenhof en van het [1 Grondwettelijk Hof]1, van de Raad van State en de administratieve rechtscolleges evenals van organen van de rechterlijke macht en van de Hoge Raad voor de Justitie met betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel. Artikel 159 van de Grondwet is eveneens van toepassing op de in 2° bedoelde akten

en reglementen.) <W 2007-05-15/40, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 18-06-2007> § 2. De afdeling doet uitspraak, bij wijze van arresten, over de cassatieberoepen

ingesteld tegen de door de administratieve rechtscolleges in laatste aanleg gewezen beslissingen in betwiste zaken wegens overtreding van de wet of wegens schending van substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen. Zij treedt daarbij niet in de beoordeling van de zaken zelf.

§ 3. Wanneer een administratieve overheid verplicht is te beschikken en er bij het verstrijken van een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de haar daartoe door een belanghebbende betekende aanmaning geen beslissing is getroffen, wordt het stilzwijgen van de overheid geacht een afwijzende beslissing te zijn waartegen beroep kan worden ingesteld. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de bijzondere bepalingen die een andere termijn vaststellen of aan het stilzwijgen van de administratieve overheid andere gevolgen verbinden. ---------- (1)<W 2010-02-21/02, art. 12, 023; Inwerkingtreding : 08-03-2010>

Art. 14bis. (Ingevoegd bij W 16-06-1989, art. 14) Voor de toepassing van artikel 14 worden als substantiële vormen beschouwd, het overleg, de betrokkenheid, het geven van inlichtingen, de adviezen, de eensluidende adviezen, de akkoorden, de gemeenschappelijke akkoorden met uitzondering van de samenwerkingsakkoorden bedoeld in artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, en de voorstellen die de betrekkingen tussen de Staat, de

Gemeenschappen en de Gewesten betreffen en die voorgeschreven zijn door of krachtens de wetten aangenomen in uitvoering van de artikelen (de artikelen 39, 127, § 1, 128, § 1, 129, § 1, 130, § 1, 135, 136, eerste lid, 140, (...), 175, 176 en 177 van de Grondwet) <W 1996-08-04/60, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <W 1997-09-08/43, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 26-10-1997> De natuurlijke en de rechtspersonen, behalve de Staat, de Gemeenschappen, de

Gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie wat de aangelegenheden betreft die bedoeld zijn in artikel 63 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, kunnen echter de schending van de in het vorige lid bedoelde vormen niet inroepen.

Art. 14ter. <ingevoegd bij W 1996-08-04/60, art. 10; Inwerkingtreding : 1996-10- 01> Zo de (afdeling bestuursrechtspraak) dit nodig oordeelt, wijst zij, bij wege van algemene beschikking, die gevolgen van de vernietigde verordeningsbepalingen aan welke als gehandhaafd moeten worden beschouwd of voorlopig gehandhaafd worden voor de termijn die zij vaststelt. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 15. De administratieve rechtscolleges waarnaar de Raad van State de zaak na een arrest van nietigverklaring heeft verwezen, gedragen zich naar dit arrest ten aanzien van het daarin beslechte rechtspunt.

Art. 16. De afdeling doet uitspraak, bij wijze van arresten op : 1° (de beroepen in hoogste aanleg in kiesrechtzaken,(bedoeld in titel IV van de wet

van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en) bedoeld in titel V en VI van de gemeentekieswet en in de bepalingen die ernaar verwijzen) (zoals bij artikel 33 van de wet van 26 juli 1971 tot organisatie van de agglomeraties en federaties van gemeenten.); (W 05-07-1976, art. 147) <W 1994-07-07/34, art. 36, 003; Inwerkingtreding : 16-07-1994> (W 21-08-1987, art. 29) 2° (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> 3° de beroepen als bedoeld in de artikelen 15 en 19 van de wet van 2 april 1965

betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de commissies van openbare onderstand; 4° (de beroepen, als bedoeld bij de artikelen 18, 21 en 22 van de organieke wet

betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.) (W 08-07-1976, art. 144) (5° de geschillen bedoeld in artikel 151, derde lid, van de gemeentewet). (W 03-12-

1984, art. 15) (6° de beroepen als bedoeld bij de artikelen 18quater en 21ter van de wet van 7

december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.) <W 2001-04-02/36, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2001> (7° de aanvragen ingediend overeenkomstig artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989

betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen.) <W 2005-02-17/62, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 13-10- 2005>

Art. 16bis. (Opgeheven) <W 2005-02-17/62, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 13-10- 2005>

HOOFDSTUK III. - HET ADMINISTRATIEVE KORT GEDING.

AFDELING 1. - DE SCHORSING.

Art. 17. (W 19-07-1991, art. 1) § 1. Wanneer een akte of een reglement van een administratieve overheid vatbaar is voor vernietiging krachtens (artikel 14, §§ 1 en 3), kan de Raad van State als enige de schorsing van de tenuitvoerlegging ervan bevelen. <W 2006-09-15/71, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

(Onverminderd artikel 90, §§ 2 en 3, wordt, nadat de partijen gehoord zijn of behoorlijk opgeroepen, de schorsing bevolen bij gemotiveerd arrest van de voorzitter van de geadieerde kamer of van de staatsraad die hij daartoe aanwijst.) <W 1996-08-04/60, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 1997-04-01> (In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de schorsing bij voorraan

ged worden bevolen, zonder dat de partijen of sommige van hen zijn gehoord. In dit geval worden in het arrest dat de voorlopige schorsing beveelt, de partijen binnen drie dagen opgeroepen om te verschijnen voor de kamer die uitspraak doet over de bevestiging van de schorsing.) <W 1996-08-04/60, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 1997-04-01> De voorzitter van de kamer of de door hem aangewezen staatsraad die de

voorlopige schorsing heeft bevolen, mag geen zitting houden in de kamer die uitspraak doet over het (bevestiging) van de schorsing. <W 1996-08-04/60, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 1997-04-01> (De verzoeker dient, wanneer hij de schorsing van de tenuitvoerlegging vordert, te

opteren hetzij voor een vordering bij uiterst dringende noodzakelijkheid, hetzij voor een gewone schorsing. Hij kan op straffe van niet-ontvankelijkheid noch gelijktijdig noch opeenvolgend hetzij opnieuw het derde lid toepassen, hetzij in zijn in § 3 bedoeld verzoekschrift andermaal de schorsing vorderen. In afwijking van het vijfde lid en onverminderd het bepaalde in § 3, belet de

verwerping van een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid niet dat de verzoeker nadien een vordering tot schorsing volgens de gewone procedure instelt, indien deze vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid werd verworpen omdat de uiterst dringende noodzakelijkheid niet afdoende werd aangetoond.) <W 2006-09-15/71, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 01- 12-2006> § 2. De schorsing van de tenuitvoerlegging kan alleen worden bevolen als ernstige

middelen worden aangevoerd die de vernietiging van de aangevochten akte of het aangevochten reglement kunnen verantwoorden en op voorwaarde dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de akte of het reglement een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen. Tegen de krachtens de §§ 1 en 2 uitgesproken arresten kan geen verzet noch

derdenverzet worden aangetekend (noch zijn vatbaar voor herziening). <W 2006- 09-15/71, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

De arresten waarbij de schorsing is bevolen kunnen worden ingetrokken of gewijzigd op verzoek van de partijen. § 3. (Behoudens in het geval van uiterst dringende noodzakelijkheid moeten in één

en dezelfde akte zowel de vordering tot schorsing als het beroep tot nietigverklaring worden ingesteld. In het opschrift van het verzoekschrift dient te worden vermeld dat hetzij een

beroep tot nietigverklaring wordt ingesteld, hetzij een vordering tot schorsing en een beroep tot nietigverklaring. Is aan deze pleegvorm niet voldaan, dan wordt het verzoekschrift geacht enkel een beroep tot nietigverklaring te bevatten. Eenmaal een beroep tot nietigverklaring is ingediend, is een navolgende vordering

tot schorsing niet ontvankelijk, onverminderd de mogelijkheid in hoofde van de verzoeker om, indien de beroepstermijn nog niet is verstreken, een nieuw beroep tot nietigverklaring in te stellen waar een vordering tot schorsing is bijgevoegd op de wijze bepaald in dit artikel.) <W 2006-09-15/71, art. 17, 018; Inwerkingtreding : 01- 06-2007>

Zij bevat een uiteenzetting van de middelen en de feiten die volgens de indiener ervan het bevelen van de schorsing of, in voorkomend geval, van voorlopige maatregelen rechtvaardigen. De schorsing en de andere voorlopige maatregelen die zouden zijn bevolen vóór het

indienen van het verzoekschrift tot nietigverklaring van de akte of het reglement worden door de voorzitter van de kamer (of door de staatsraad die hij aanwijst) die ze heeft uitgesproken onmiddellijk opgeheven als hij vaststelt dat binnen de in de procedureregeling vastgestelde termijn geen enkel verzoekschrift tot nietigverklaring is ingediend waarin de middelen worden aangevoerd die ze gerechtvaardigd hadden. <W 1996-08-04/60, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 1997- 04-01> § 4. (De voorzitter van de kamer of de staatsraad die hij aanwijst) doet binnen

vijfenveertig dagen uitspraak over de vordering tot schorsing. Indien de schorsing is bevolen, wordt binnen zes maanden na de uitspraak van het arrest uitspraak gedaan over het verzoekschrift tot nietigverklaring. <W 1996-08-04/60, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 1997-04-01> (De Koning bepaalt in de in artikel 30 bepaalde procedureregeling de gevallen

waar, nadat bij tussenarrest over de vordering tot schorsing werd beslecht, het aangewezen lid van het Auditoraat geen nieuw verslag moet opstellen, alsook de nadere regels ter zake.) <W 2006-09-15/71, art. 17, 4° 018; Inwerkingtreding : 01- 06-2007 ; zie ook art. 216,> (§ 4bis. De (afdeling bestuursrechtspraak) kan, volgens een versnelde rechtspleging

vastgesteld door de Koning, de akte of het reglement nietigverklaren waarvan de schorsing gevorderd wordt, indien de tegenpartij of degene die een belang heeft bij de beslechting van het geschil binnen dertig dagen te rekenen van de kennisgeving van het arrest waarbij de schorsing bevolen wordt of de voorlopige schorsing bevestigd wordt, geen verzoek tot voortzetting van de rechtspleging heeft ingediend.) <W 1996-08-04/60, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 1997-04-01> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> (§ 4ter. Ten aanzien van de verzoekende partij geldt een vermoeden van afstand

van geding wanneer de verzoekende partij, nadat de vordering tot schorsing van een

akte of een reglement afgewezen is, geen verzoek tot voortzetting van de rechtspleging indient binnen een termijn van dertig dagen die ingaat met de kennisgeving van het arrest.) <W 1996-08-04/60, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 1997-04-01> § 5. Het arrest dat de schorsing of de voorlopige schorsing van de tenuitvoerlegging

van een akte of een reglement beveelt kan, op vordering van de verzoekende partij, een dwangsom opleggen aan de betrokken overheid. In dat geval is artikel 36, §§ 2 tot 4, van toepassing. De Koning bepaalt, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, de procedure die

toepassing vindt op het vaststellen van de dwangsom. § 6. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de procedure

betreffende de in dit artikel bedoelde vorderingen. Voor het behandelen van kennelijk onontvankelijke en kennelijk ongegronde vorderingen tot schorsing van de tenuitvoerlegging kunnen specifieke regels worden bepaald. Voor de gevallen waarin de schorsing van de tenuitvoerlegging is bevolen kan eveneens in een specifieke procedure voor de behandeling ten gronde worden voorzien. In het geval dat de schorsing van de tenuitvoerlegging wordt bevolen wegens

machtsafwending, wordt de zaak verwezen naar de algemene vergadering van de (afdeling bestuursrechtspraak). (...) <W 2006-09-15/71, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> Indien de algemene vergadering de akte of het reglement waartegen het beroep is

gericht niet vernietigt, houdt de schorsing onmiddellijk op gevolg te hebben. In dit geval wordt de zaak voor de behandeling van eventuele andere middelen verwezen naar de kamer waarbij zij oorspronkelijk werd ingeleid. (§ 7. Indien de kamer die bevoegd is om uitspraak te doen over de grond van de

zaak, de akte of het reglement waartegen het beroep gericht is niet vernietigt, kan ze de bevolen schorsing opheffen of intrekken.) <W 1996-08-04/60, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 1997-04-01>

AFDELING 2. - VOORLOPIGE MAATREGELEN.

Art. 18. (W 19-07-1991, art. 1) Wanneer bij de Raad van State overeenkomstig artikel 17 een vordering tot schorsing van een akte of een reglement aanhangig wordt gemaakt, kan hij als enige, bij voorraad en onder de in artikel 17, § 2, eerste lid, bepaalde voorwaarden, alle nodige maatregelen bevelen om de belangen van de partijen of van de personen die belang hebben bij de oplossing van de zaak veilig te stellen, met uitzondering van de maatregelen die betrekking hebben op de burgerlijke rechten. Die maatregelen worden, nadat de partijen gehoord zijn of behoorlijk zijn

opgeroepen, bij een gemotiveerd arrest bevolen (van de voorzitter van de kamer die bevoegd is om uitspraak ten gronde te doen of van de staatsraad die hij daartoe aanwijst) <W 1996-08-04/60, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> (In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kunnen voorlopige maatregelen

worden bevolen, zonder dat de partijen of sommige van hen gehoord, worden. In dit geval worden in het arrest dat de voorlopige maatregelen beveelt, de partijen binnen

drie dagen opgeroepen om te verschijnen voor de kamer die uitspraak doet over de handhaving van de maatregelen die niet zouden zijn uitgevoerd.) <W 1996-08-04/60, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> De voorzitter van de kamer of de door hem aangewezen staatsraad die de

maatregelen heeft bevolen, mag geen zitting houden in de kamer die uitspraak doet over het handhaven van deze maatregelen. Artikel 17, § 2, tweede en derde lid, (en § 5,) vindt toepassing op de krachtens dit

artikel uitgesproken arresten. (W 22-12-1992, art. 1) De Koning bepaalt, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, de procedure met

betrekking tot de in dit artikel bedoelde maatregelen.

TITEL IV. - (...) (W 28-06-1983, art. 107)

TITEL V. - RECHTSPLEGING.

HOOFDSTUK I. - RECHTSPLEGING VOOR DE (AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK). <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 19. De (aanvragen, moeilijkheden en beroepen tot nietigverklaring en cassatieberoepen) bedoeld bij de artikelen 11, 12, 13, 14 en 16 (, 1° tot 6°,) kunnen voor de (afdeling bestuursrechtspraak) worden gebracht door elke partij welke doet blijken van een benadeling of van een belang en worden schriftelijk ingediend bij de afdeling in de vormen en binnen de termijn door de Koning bepaald. <W 1999-05- 25/44, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> <W 2005-02-17/62, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 13-10-2005> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> (De verjaringstermijnen voor de beroepen bedoeld bij (artikel 14, § 1), nemen

alleen een aanvang op voorwaarde dat de betekening door de administratieve overheid van de akte of van de beslissing met individuele strekking het bestaan van die beroepen alsmede de in acht te nemen vormvoorschriften en termijnen vermeldt.) (Indien aan die verplichting niet wordt voldaan dan nemen de verjaringstermijnen een aanvang vier maanden nadat de betrokkene in kennis werd gesteld van de akte of van de beslissing met individuele strekking.) <W 1994-03- 24/42, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 27-05-1994> <W 1999-05-25/44, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> <W 2006-09-15/71, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> ((De partijen mogen zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door advocaten die

ingeschreven zijn op de tabel van de Orde der Advocaten of op de lijst van de stagiairs alsook, volgens de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, door de onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie die gerechtigd zijn om het beroep van advocaat uit te oefenen.) De advocaten hebben steeds het recht op de griffie kennis te nemen van het dossier en een toelichtende memorie in te dienen in de voorwaarden te bepalen bij de koninklijke besluiten bedoeld bij artikel 30.) <W 06-05-1982, art. 1> <W 1999-05-25/44, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> (Een cassatieberoep kan niet worden ingediend zonder de bijstand van een persoon

bedoeld in het derde lid, die het verzoekschrift moet ondertekenen.) <W 2006-09- 15/71, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 20. <W 2006-09-15/71, art. 8, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 1. Het in artikel 14, § 2, bedoelde cassatieberoep wordt pas behandeld voor zover het toelaatbaar is verklaard met toepassing van § 2.

§ 2. Elk cassatieberoep wordt, zodra het op de rol is geplaatst, en op inzage van het verzoekschrift en het rechtsplegingsdossier, onmiddellijk onderworpen aan een procedure van toelating. Cassatieberoepen waarvoor de Raad van State niet bevoegd is of zonder

rechtsmacht, of die zonder voorwerp of kennelijk onontvankelijk zijn, worden niet toelaatbaar verklaard. Worden slechts toelaatbaar verklaard, de cassatieberoepen waarvan de middelen

een schending van de wet of een substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvereiste aanvoeren, voor zover het erin aangevoerde middel niet kennelijk ongegrond is en dat die schending daadwerkelijk van die aard is dat ze tot cassatie van de bestreden beslissing kan leiden en de strekking van de beslissing kan hebben beïnvloed. Worden eveneens toelaatbaar verklaard, de cassatieberoepen waarvoor de Raad

van State niet onbevoegd of zonder rechtsmacht is om het beroep in cassatie te berechten of die niet zonder voorwerp of kennelijk onontvankelijk zijn en waarvan het onderzoek door de afdeling noodzakelijk blijkt om te zorgen voor de eenheid van de rechtspraak. § 3. De eerste voorzitter, de voorzitter, de kamervoorzitter of de staatsraad die ten

minste drie jaar graadanciënniteit heeft en die daartoe is aangewezen door de korpschef die de (afdeling bestuursrechtspraak) onder zijn verantwoordelijkheid heeft, doet bij beschikking binnen de acht dagen vanaf de ontvangst van het dossier van het rechtscollege, uitspraak over de toelaatbaarheid van het cassatieberoep zonder terechtzitting en zonder dat de partijen worden gehoord. De hoofdgriffier vraagt onmiddellijk na ontvangst van het verzoekschrift het dossier van het rechtscollege op bij het administratief rechtscollege wiens beslissing met een cassatieberoep wordt bestreden. Dit rechtscollege bezorgt het dossier binnen de twee werkdagen na het verzoek tot mededeling aan de Raad van State. <KB 2007-04- 25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> De beschikking waarbij de toelating wordt geweigerd, motiveert bondig de

weigering. De beschikking wordt onmiddellijk ter kennis gebracht aan de partijen in cassatie

volgens de modaliteiten bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Dit koninklijk besluit kan eveneens de gevallen bepalen waarin kan worden volstaan met een kennisgeving aan de in het geding zijnde administratieve overheden bedoeld in artikel 14, § 2, van het dispositief en het voorwerp, alsook de vorm waarin en de voorwaarden waaronder deze kennisgeving geschiedt en de wijze waarop deze beschikkingen voor deze partij integraal toegankelijk zijn. Tegen de krachtens deze bepaling uitgesproken beschikkingen kan geen verzet

noch derdenverzet worden aangetekend noch zijn ze vatbaar voor herziening.

§ 4. De procedure in cassatie wordt aangevat indien het cassatieberoep met toepassing van deze bepaling toelaatbaar is. De kamer bij wie het beroep aanhangig is, doet binnen zes maanden na in de § 3 bedoelde beschikking uitspraak over het cassatieberoep. § 5. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad,

de procedure met betrekking tot het in dit artikel bedoelde onderzoek van de toelaatbaarheid in cassatie.

Art. 21. (W 17-10-1990, art. 1) De termijnen waarbinen de partijen hun memories, het administratief dossier of de door de (afdeling bestuursrechtspraak) gevraagde stukken of inlichtingen moeten toesturen, worden bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit vastgesteld. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> (Wanneer de verzoekende partij de termijnen voor het toesturen van de memorie

van wederantwoord of van de aanvullende memorie niet eerbiedigt, doet de afdeling, nadat de partijen die daarom verzocht hebben gehoord zijn, zonder verwijl uitspraak, waarbij het ontbreken van het vereiste belang wordt vastgesteld.) <W 1999-05-25/44, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 01-08-2000> Wanneer de verwerende partij het administratief dossier niet binnen de

vastgestelde termijn toestuurt, worden, onverminderd artikel 21bis, de door de verzoekende partij aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn. Wanneer het administratief dossier niet in het bezit is van de verwerende partij,

moet zij dit onverwijld aan de kamer bij wie het beroep aanhangig is mededelen. Deze kan de neerlegging van het administratief dossier bevelen tegen een dwangsom overeenkomstig de bepalingen van artikel 36. De memories ingediend door de verwerende partij worden ambtshalve uit de

debatten geweerd wanneer zij niet zijn ingediend binnen de termijnen bepaald overeenkomstig het eerste lid. Ten aanzien van de verzoekende partij geldt een vermoeden van afstand van

geding wanneer zij, binnen een termijn van 30 dagen die ingaat met de betekening van het verslag van de auditeur (of bij de kennisgeving van het feit dat toepassing werd gemaakt van artikel 17, § 4, laatste lid) waarin de verwerping of onontvankelijkheid van het beroep wordt voorgesteld, geen verzoek tot voortzetting van de procedure indient. <W 2006-09-15/71, art. 9, 018; Inwerkingtreding : 01-12- 2006>

Art. 21bis. <W 1999-05-25/44, art. 6, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> § 1. Degenen die belang hebben bij de oplossing van de zaak kunnen er in tussenkomen. De partijen kunnen in tussenkomst roepen degenen van wie zij de aanwezigheid vereist achten voor de zaak. De tussenkomende partij kan ter ondersteuning van het verzoek geen andere

middelen aanvoeren dan die welke in het inleidende verzoekschrift zijn uiteengezet. Onmiddellijk na ontvangst van het verzoekschrift, en op basis van de aanwijzingen

van de auditeur-generaal of het door hem aangewezen lid van het auditoraat brengt de hoofdgriffier het beroep ter kennis van de personen die belang hebben bij de

beslechting van de zaak, voor zover zij kunnen worden bepaald. De eis tot tussenkomst wordt ingediend ten laatste binnen dertig dagen na

ontvangst van het bericht bedoeld in het derde lid. Bij ontstentenis van kennisgeving, kan de Kamer waarbij de zaak aanhangig is,

echter een latere tussenkomst toelaten, voor zover deze tussenkomst de procedure op generlei wijze vertraagt.

De Kamer waarbij de tussenkomst aanhangig gemaakt wordt, doet onverwijld uitspraak over de ontvankelijkheid daarvan, en bepaalt de termijn waarbinnen de tussenkomende partij haar middelen ten gronde kan uiteenzetten. Indien de administratieve overheid die de bestreden akte heeft gesteld, het

administratief dossier niet binnen de termijn indient, kan de tussenkomende partij of de auditeur-generaal de neerlegging van het dossier vragen binnen dertig dagen na het verstrijken van de gestelde termijn. De Kamer waarbij het beroep aanhangig is, beveelt de neerlegging van het dossier

binnen de door haar gestelde termijn. Zij kan, overeenkomstig artikel 36, een dwangsom bepalen voor het geval dat het dossier na deze termijn neergelegd wordt. § 2. Wanneer het aangewezen lid van het auditoraat zonder verwijl verslag

uitbrengt en voorstelt het beroep zonder voorwerp, kennelijk onontvankelijk, kennelijk gegrond of ongegrond te verklaren, brengt de hoofdgriffier het beroep en het verslag ter kennis van diegenen die bij de beslechting van de zaak een belang hebben en die erin kunnen tussenkomen. Op hetzelfde moment brengt hij het verslag ter kennis van de verzoekende partij en de verwerende partij. De eis tot tussenkomst waarin de middelen uiteengezet worden, wordt ingediend ten laatste binnen vijftien dagen na de ontvangst van de kennisgeving van het beroep en van het verslag. De voorzitter van de Kamer waarbij de zaak aanhangig is of de Staatsraad die hij

aanwijst, roept de verzoekende partij, de verwerende partij en de tussenkomende partij op om uiterlijk de tiende dag na het verstrijken van de termijn waarin tussengekomen kan worden, voor hem te verschijnen. (§ 3. Indien degene die belang heeft bij de oplossing van de zaak, tussenkomt in het

raam van een vordering tot schorsing die overeenkomstig artikel 17, § 3, eerste lid, werd ingediend in dezelfde akte als het verzoek tot nietigverklaring, geldt dit verzoek tot tussenkomst zowel voor de vordering tot schorsing als voor het beroep tot nietigverklaring.) <W 2006-09-15/71, art. 10, 018; Inwerkingtreding : 01-12- 2006>

Art. 22. De behandeling geschiedt schriftelijk. De afdeling kan echter partijen oproepen en horen. (...). <W 1994-03-24/42, art. 3,

002; Inwerkingtreding : 27-05-1994>

Art. 23. (De (afdeling bestuursrechtspraak) voert rechtstreeks briefwisseling met alle overheden en besturen die zij nuttig acht.) <W 2006-09-15/71, art. 11, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> Zij is gerechtigd alle bescheiden en inlichtingen omtrent de zaken waarover zij zich

uit te spreken heeft, door deze overheden en besturen te doen overleggen.

Art. 24. (Nadat de voorafgaande maatregelen zijn uitgevoerd, maakt een lid van het auditoraat een verslag op van de zaak. Dit gedagtekend en ondertekend verslag wordt aan de kamer overgezonden binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de dag waarop het lid van het auditoraat (het volledige dossier van de zaak heeft gekregen). Op verzoek van de auditeur-generaal kan die termijn met één enkele termijn van zes maanden worden verlengd bij met redenen omkleed bevelschrift van de kamer waarbij de zaak aanhangig is. (Err. zie B.St. 08-10-1996, p. 25742). Beveelt de kamer dat een aanvullend verslag moet worden ingediend, dan worden

de in het eerste lid bedoelde termijnen tot drie maanden ingekort. In spoedgevallen kan de voorzitter van de kamer waarbij de zaak aanhangig is, bij

met redenen omkleed bevelschrift en na het advies van de auditeur-generaal te hebben ingewonnen, de in de voorgaande leden bedoelde termijnen inkorten.) <W 1996-08-04/60, art. 15, 006; Inwerkingtreding : 5555-55-55> (In voorkomend geval kan het verslag zich beperken tot het middel van niet-

ontvankelijkheid of tot het middel ten gronde dat de oplossing van het geschil mogelijk maakt.) (In dat geval doet de (afdeling bestuursrechtspraak) bij wege van arrest uitspraak over de conclusies van het verslag.) <W 1996-08-04/60, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> (Indien na toepassing van het tweede lid blijkt dat de conclusies van het verslag

geen oplossing van het geschil bieden, kan de kamer in het arrest het Auditoraat gelasten, naar gelang het geval, met het onderzoek van één of meerdere welbepaalde middelen of excepties, of met het verder onderzoek van het beroep dan wel met een onderzoeksmaatregel die zij in het arrest vaststelt.) <W 2006-09-15/71, art. 12, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 25. (Is er aanleiding tot onderzoek, dan beveelt de afdeling dat het wordt ingesteld, hetzij op haar terechtzitting, hetzij door het lid van de Raad van State, hetzij door het bevoegde lid van het Auditoraat dat wordt aangewezen door de auditeur-generaal. De auditeur-generaal of het door hem aangewezen lid van het Auditoraat, kan ambtshalve onderzoeksverrichtingen stellen.) <W 2006-09-15/71, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> (De Kamer (of de auditeur-generaal) kan bevelen dat getuigen onder eed worden

gehoord. In dat geval leggen zij de volgende eed af : <W 2006-09-15/71, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> " Ik zweer in eer en geweten dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid

zal zeggen ". of : " Je jure en honneur et conscience de dire toute la vérité, rien que la vérité ". of : " Ich schwöre auf Ehre und Gewissen, die ganze Wahrheit und nur die Wahrheit

zu sagen ".) (W 27-05-1974, art. 13) De getuigen worden bij een ter post aangetekende brief gedagvaard. Ieder die

gedagvaard wordt om als getuige te worden gehoord krachtens dit artikel, is

gehouden te verschijnen en aan de dagvaarding gevolg te geven. Hij die weigert te verschijnen, de eed af te leggen of te getuigen wordt gestraft met geldboete van zesentwintig (euro) tot honderd (euro). <W 2006-09-15/71, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> Van het niet-verschijnen of van de weigering om onder ede te getuigen wordt

proces-verbaal opgemaakt; dit wordt gezonden aan de procureur des Konings van het arrondissement waar de getuige moest worden gehoord. De bepalingen van het Strafwetboek betreffende de valse getuigenis in burgerlijke

zaken en betreffende de verleiding van getuigen zijn van toepassing op de in dit artikel bepaalde onderzoeksprocedure.

Art. 26. Wanneer een zaak, na afloop van de reglementaire termijn binnen welke het arrest gewezen of het advies verstrekt moet worden, niet in staat van wijzen is, kan de (afdeling bestuursrechtspraak), bij beredeneerd arrest, deze termijn voor de benodigde tijd verlengen. Zo nodig kan deze verlenging hernieuwd worden, zonder dat evenwel de totale duur der verlengingen het dubbele van de in het organiek besluit vastgestelde termijn mag overtreffen. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 26bis. (Ingevoegd bij W 05-05-1993, art. 4) De (afdeling bestuursrechtspraak) doet binnen zes maanden uitspraak bij wijze van arrest, over beroepen tot nietigverklaring van een besluit bedoeld in artikel 81, § 4 of § 5, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 27. (§ 1.) De terechtzittingen van de (afdeling bestuursrechtspraak), zetelende krachtens de (artikelen 11, 14, 16, 17, 18 en 36) zijn openbaar, tenware zulks voor de orde of de zeden gevaar mocht opleveren; in dit geval wordt zulks door de afdeling bij gemotiveerde beslissing verklaard. <W 1996-08-04/60, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <W 2006-09-15/71, art. 14, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> (De terechtzittingen van de (afdeling bestuursrechtspraak) zijn evenmin openbaar,

wanneer de partijen met toepassing van artikel 21, tweede lid, niet verzocht hebben om gehoord te worden.) <W 1999-05-25/44, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 01-08- 2000> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> (§ 2. De voorzitter van de kamer van de Raad van State waarbij het cassatieberoep

gericht tegen een arrest van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, aanhangig is of de door hem aangewezen staatsraad, kan ambtshalve of op verzoek van een van de partijen, bevelen dat de zaak met gesloten deuren wordt behandeld. Hij kan dat ook bevelen wanneer het administratieve dossier krachtens artikel

39/64 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen vertrouwelijk erkende stukken bevat. Dergelijke stukken mogen in geen enkele akte van de procedure worden vermeld,

aangehaald of overgenomen op straffe van nietigheid van die akte.) <W 2006-09- 15/71, art. 14, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 28. Elk arrest is met redenen omkleed; het wordt uitgesproken in openbare terechtzitting. (Een tussen- of een eindarrest wordt aan de partijen ter kennis gebracht volgens de

modaliteiten bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Dit koninklijk besluit kan eveneens de gevallen bepalen waarin kan worden volstaan met een kennisgeving aan de in het geding zijnde administratieve overheden bedoeld in artikel 14, van het dispositief en het voorwerp, alsook de vorm waarin en de voorwaarden waaronder deze beperkte kennisgeving geschiedt en de wijze waarop deze arresten voor deze partij in hun totaalversie toegankelijk zijn.) <W 2006-09-15/71, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> (De arresten (en de beschikkingen bedoeld in artikel 20, § 3) van de Raad van State

zijn toegankelijk voor het publiek. <W 2006-09-15/71, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> De Raad van State zorgt voor de publikatie ervan in de gevallen, in de vorm en

onder de voorwaarden vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.) <W 1996-08-04/60, art. 18, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01>

Art. 29. Artikel 258 van het Strafwetboek betreffende de rechtsweigering is ter zake van de bij de (artikelen (...) 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18 en 36) voorziene aangelegenheden, toepasselijk op de leden van de Raad van State. <W 1996-08- 04/60, art. 19, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <W 2006-09-15/71, art. 16, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> (De beginselen die de wraking van rechters en raadsleden van de rechterlijke orde

regelen, zijn toepasselijk op de leden van de (afdeling bestuursrechtspraak) en van het auditoraat. Bovendien mogen deze geen kennisnemen van de vorderingen tot nietigverklaring, tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen betreffende besluiten en verordeningen over de tekst waarvan zij hun advies hebben uitgebracht als lid van de Afdeling Wetgeving of in verband waarmee zij hun medewerking hebben verleend in die afdeling.) <W 1999-05-25/44, art. 8, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 30.(W 17-10-1990, art. 4) (§ 1.) [De rechtspleging welke in de bij de artikelen 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18 en 36 bedoelde gevallen voor de (afdeling bestuursrechtspraak) dient te worden gevolgd, wordt vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.] <W 1996-08-04/60, art. 20, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <W 2000-04-18/31, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 30-05-2000> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> Het koninklijk besluit bepaalt onder meer de termijnen van verjaring voor de

indiening van de aanvragen en beroepen bedoeld in de artikelen 11 en 14; deze termijnen moeten ten minste zestig dagen bedragen; bedoeld besluit regelt de voorwaarden van uitoefening van het verzet en van het derden-verzet, alsook van het beroep tot herziening; het bepaalt het tarief der kosten en uitgaven, (...); het voorziet in het verlenen van het voordeel van het pro deo aan de onvermogenden (het bepaalt de modaliteiten om de kosten en uitgaven te voldoen; het bepaalt de

gevallen waarin de partijen of hun advocaten gezamenlijk mogen besluiten dat de zaak niet in openbare terechtzitting moet worden behandeld. <W 2006-09-15/71, art. 17, 1°, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2007> Indien met toepassing van het tweede lid, de zaak niet in openbare terechtzitting

wordt behandeld, wordt er geen advies van het Auditoraat gegeven;). <W 2006-09- 15/71, art. 17, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2007; 01-12-2006 wat betreft de beroepen bedoeld in artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten> (In afwijking van het tweede lid, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na

overleg in de Ministerraad een kortere termijn van verjaring van het in artikel 14, § 2, bepaald cassatieberoep bepalen, zonder dat deze minder dan vijftien dagen mag bedragen.) <W 2006-09-15/71, art. 17, 018; Inwerkingtreding : onbepaald; 01-12- 2006 wat betreft de beroepen bedoeld in artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten> (§ 2. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad,

bijzondere procedureregels vaststellen voor de behandeling van de verzoekschriften die doelloos, kennelijk onontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond zijn, zo nodig in afwijking van artikel 90. (NOTA : in § 2, eerste lid, worden de woorden ", kennelijk onontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond zijn" vervangen door de woorden "of die enkel korte debatten met zich meebrengen," <W 2006-09-15/71, art. 17, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2007; 01- 12-2006 wat betreft de beroepen bedoeld in artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten>) (NOTA : het onderhavig lid 2 wordt opgeheven bij W 2006-09-15/71, art. 17, 5°,

met uitwerking op een datum door de Koning te bepalen.) Onverminderd het vorige lid, kan Hij ook, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bijzondere regels vaststellen inzake de samenstelling van de kamers, de termijnen en de procedure voor de behandeling van de verzoekschriften die gericht zijn tegen een beslissing genomen met toepassing van de wetten betreffende de teemdelingen, zo nodig in afwijking van paragraaf 1, evenals van de artikelen 14, 17, 18, 21, 21bis en 90. Hij kan bovendien bijzondere regels vaststellen voor de behandeling van de verzoekschriften die enkel korte debatten met zich meebrengen.) <W 2000-04-18/31, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 30-05-2000> [§ 2bis. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de

Ministerraad, de regels van de versnelde procedure toepasselijk op het beroep bedoeld [1 in artikel 122 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en in artikel 36/22 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België]1, daarbij indien nodig afwijkend van § 1 alsook van de artikelen 14, 17, 18, 21, 21bis en 90. Hij stelt inzonderheid de termijn vast waarbinnen de aanvrager het beroep moet

instellen op straffe van verval, de termijnen waarbinnen alle partijen hun memorie moeten indienen alsook de termijn waarbinnen de Raad van State zich dient uit te spreken. Hij kan bijzondere regels bepalen voor de samenstelling van de kamers. [1 Hij kan

voor de beroepen bedoeld in artikel 122 van de voormelde wet van 2 augustus 2002 en in artikel 36/22 van de voormelde wet van 22 februari 1998 verschillende regels

vaststellen.]1 Hij kan de eiser verplichten om vóór de indiening van het beroep, bij [1 het

directiecomité van de [1 FSMA]1 of van de Nationale Bank van België, naargelang het geval]1 een verzoek in te dienen tot intrekking of wijziging van de betwiste beslissing.] <W 2002-08-02/65, art. 4, § 1, 013; Inwerkingtreding : 01-06-2003> (§ 2ter. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de

Ministerraad, de regels van de versnelde procedure toepasselijk op het beroep bedoeld in artikel 122 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, daarbij indien nodig afwijkend van § 1 alsook van de artikelen 14, 17, 18, 21, 21bis en 90. Hij stelt inzonderheid de termijn vast waarbinnen de aanvrager het beroep moet

instellen op straffe van verval, de termijnen waarbinnen alle partijen hun memorie moeten indienen alsook de termijn waarbinnen de Raad van State zich dient uit te spreken. Hij kan bijzondere regels bepalen voor de samenstelling van de kamers. Hij kan

voor de beroepen bedoeld in artikel 126 van de voormelde wet van 2 augustus 2002, verschillende regels vaststellen. Hij kan de eiser verplichten om vóór de indiening van het beroep, bij het

directiecomité van de CDV een verzoek in te dienen tot intrekking of wijziging van de betwiste beslissing.) <W 2002-08-02/65, art. 4, § 2, 013; Inwerkingtreding : onbepaald> § 3. (De (afdeling bestuursrechtspraak) kan, volgens een versnelde rechtspleging

vastgesteld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de akte of het reglement nietig verklaren, indien de tegenpartij of degene die een belang heeft bij de beslechting van het geschil, geen verzoek tot voortzetting van de procedure indient binnen een termijn van 30 dagen die ingaat met de betekening van het verslag van de auditeur waarin de nietigverklaring wordt voorgesteld of, indien toepassing werd gemaakt van artikel 17, § 4, van de mededeling waarin de nietigverklaring wordt voorgesteld.) <W 2006-09-15/71, art. 17, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2007> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> (§ 4. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad,

de bijzondere regels inzake de termijn en de procedure voor de behandeling van de aanvragen ingediend overeenkomstig artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen. De artikelen 19, 21 en 21 bis, voor zover zij betrekking hebben op het

administratief dossier en op de tussenkomst ter ondersteuning van het beroep, zijn niet van toepassing op de procedures die gebaseerd zijn op voornoemd artikel 15ter. Degenen die belang hebben bij de oplossing van de zaak kunnen erin tussenkomen

als verdediger en het arrest waarin over de aanvraag uitspraak wordt gedaan, is vatbaar voor verzet, derdenverzet en herziening onder de voorwaarden als bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.) <W 2005- 02-17/62, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 13-10-2005> (§ 5. Geven aanleiding tot de betaling van een zegelrecht van 175 euro :

1° de verzoekschriften die een aanvraag inleiden tot vergoeding voor een buitengewone schade veroorzaakt door een administratieve overheid; 2° de verzoekschriften die een beroep tot nietigverklaring inleiden tegen de akten

en reglementen van de onderscheiden administratieve overheden of die cassatieberoepen inleiden, alsook de vorderingen tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een akte of een reglement van een administratieve overheid, onder de in het tweede lid bepaalde voorwaarden; 3° de verzoekschriften tot verzet, tot derdenverzet of tot herziening. Wanneer de schorsing van de tenuitvoerlegging van een akte of een reglement van

een administratieve overheid wordt gevorderd, wordt het recht, vastgesteld in het eerste lid, 2°, slechts onmiddellijk betaald voor de vordering tot schorsing. In dit geval is het recht van het verzoekschrift tot nietigverklaring slechts verschuldigd bij het instellen van een vordering tot voortzetting van de procedure, bedoeld bij artikel 17, § 4ter en wordt het gekweten door de persoon of de personen die de voortzetting van de procedure vorderen, onverminderd § 6. Wanneer een vordering tot schorsing en een verzoekschrift tot nietigverklaring

aanhangig gemaakt worden bij de Raad van State, en wanneer de Raad van State krachtens de overeenkomstig § 2 bepaalde procedure van mening is dat de vordering doelloos is, of wanneer de vordering werd afgedaan met toepassing van de in § 2 bepaalde korte debatten procedure, dan geeft het verzoekschrift tot nietigverklaring geen aanleiding tot de kwijting van het recht.

Wanneer een vordering tot schorsing en een verzoekschrift tot nietigverklaring aanhangig gemaakt worden bij de Raad van State, en wanneer de verzoeker zich in de loop van de schorsingsprocedure terugtrekt, of wanneer de aangeklaagde akte ingetrokken wordt zodat er geen uitspraak meer gedaan moet worden, kan de Raad van State in één en hetzelfde arrest uitspraak doen over de vordering tot schorsing en over het verzoekschrift tot nietigverklaring zonder dat de voortzetting van de procedure gevorderd kan worden, en is het recht dat daarmee verband houdt niet verschuldigd. In het geval van een collectief verzoekschrift tot nietigverklaring moeten de

verzoekers die de schorsing niet gevorderd hebben, op straffe van onontvankelijkheid, onmiddellijk het recht kwijten dat verschuldigd is op het verzoekschrift tot nietigverklaring. § 6. De verzoekschriften tot tussenkomst welke ingediend worden ter zake van de

geschillen voorzien bij § 5, eerste lid, 2°, geven aanleiding tot de betaling van een zegelrecht van 125 euro. Indien toepassing wordt gemaakt van artikel 21bis, § 3, dan dient het in het eerste

lid bepaalde recht slechts eenmaal te worden gekweten. Dit recht wordt onmiddellijk betaald bij het indienen van het in artikel 21bis, § 3, bedoelde verzoek tot tussenkomst. Indien een persoon die belang heeft bij de oplossing van het geschil in het raam van

de schorsingsprocedure werd toegelaten als tussenkomende partij in de vordering tot schorsing, dan geeft het indienen door deze partij van een vordering tot voortzetting van de procedure, bedoeld bij artikel 17, § 4ter, geen aanleiding tot het kwijten van een recht. § 7. Collectieve verzoekschriften geven aanleiding tot het betalen van zoveel malen

het recht als er verzoekers zijn. § 8. Behoudens de betekeningen gedaan bij toepassing van het in de §§ 1 tot 3

bedoeld besluit, geeft de aflevering door de griffier van een uitgifte, van een afschrift of van een uittreksel, hetzij getekend of niet, aanleiding tot de betaling van een recht van 50 cent per bladzijde, te berekenen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 273 en 274 van het Wetboek der registratie-, griffie- en hypotheekrechten. § 9. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de

wijze van inning van de in §§ 5 tot 7 en 9 bepaalde rechten. ---------- (1)<KB 2011-03-03/01, art. 331 en 344, 024; Inwerkingtreding : 01-04-2011>

Art. 31. Alleen arresten op tegenspraak zijn vatbaar voor herziening. Het beroep tot herziening is slechts ontvankelijk indien sinds de uispraak van het arrest doorslaggevende stukken zijn teruggevonden die door toedoen van de tegenpartij waren achtergehouden of indien het arrest werd gewezen op als vals erkende of vals verklaarde stukken.

De termijn van beroep gaat in de dag waarop ontdekt wordt dat het stuk vals is of dat het achtergehouden stuk bestaat.

Art. 31bis. (Opgeheven) (W 06-01-1989, art. 127, 2)

Art. 32. Voor het instellen van een beroep tot nietigverklaring van een impliciet afwijzende beslissing gaat de verjaringstermijn in daags na het verstrijken van de in (artikel 14, § 3), bepaalde periode van vier maanden. <W 1999-05-25/44, art. 10, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> Indien de administratieve overheid na het verstrijken van de vier maanden een

uitdrukkelijke beslissing neemt, staat daartegen in ieder geval beroep tot nietigverklaring open binnen de gewone in de procedureregeling bepaalde termijn.

HOOFDSTUK II. - RECHTSMIDDELEN TEGEN DE ARRESTEN VAN DE (AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK). <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 33. Kunnen bij het Hof van Cassatie aanhangig worden gemaakt, de arresten (en de beschikkingen bedoeld in artikel 20, § 3) waarbij de (afdeling bestuursrechtspraak) beslist van de eis geen kennis te kunnen nemen op grond dat die kennisneming binnen de bevoegdheid der rechterlijke overheden valt, alsmede de arresten (en de beschikkingen bedoeld in artikel 20, § 3) waarbij de afdeling afwijzend beschikt op een declinatoire exceptie gesteund op de grond dat de eis tot de bevoegdheid van die overheden behoort. <W 2006-09-15/71, art. 18, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> Het cassatieberoep wordt bij request der belanghebbende partij en overeenkomstig

het Gerechtelijk Wetboek ingediend. Een koninklijk besluit bepaalt de vormen en de termijnen van rechtspleging. Het Hof doet uitspraak in verenigde kamers. Bij cassatie van het arrest (of van de beschikking bedoeld in artikel 20, § 3)

(waarbij de (afdeling bestuursrechtspraak) beslist van de vordering geen kennis te

kunnen nemen omdat die kennisneming tot de bevoegheid van de rechterlijke overheden behoort,) verwijst het Hof de zaak naar de uit andere leden samengestelde (afdeling bestuursrechtspraak) die zich naar de beslissing van het Hof schikt wat het rechtspunt betreft waarover het uitspraak heeft gedaan. <W 1999-05-25/44, art. 11, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> <W 2006-09-15/71, art. 18, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 34. Wanneer de (afdeling bestuursrechtspraak) en een hof of een rechtbank van de rechterlijke orde zich beiden hetzij bevoegd, hetzij onbevoegd hebben verklaard om van dezelfde eis kennis te nemen, wordt de bevoegdheidsregeling ten aanzien van het geschil vervolgd door de meest naarstige partij en door het Hof van cassatie beslecht zoals bepaald voor de regeling van rechtsgebied in burgerlijke zaken. Het arrest tot regeling van rechtsgebied wordt echter door het Hof in verenigde kamers uitgesproken. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 35. In alle gevallen kunnen tegen de arresten der (afdeling bestuursrechtspraak) slechts de in (artikel 30, § 1, tweede lid), bedoelde rechtsmiddelen aangewend worden. <W 2000-04-18/31, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 30-05-2000> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

HOOFDSTUK III. - DWANGSOM.

Art. 36. (W 17-10-1990, art. 5) § 1. Wanneer het herstel van de wettigheid inhoudt dat de vernietiging van een rechtshandeling als bedoeld in artikel 14 gevolgd moet worden door een nieuwe overheidsbeslissing of overheidshandeling kan, bij ingebreke blijven van de overheid, de persoon op wiens verzoek de nietigverklaring is uitgesproken, de Raad van State verzoeken aan de betrokken overheid een dwangsom op te leggen. Wanneer uit een vernietigingsarrest voor de administratieve overheid een onthoudingsplicht ten aanzien van bepaalde beslissingen volgt, kan de persoon op wiens verzoek de vernietiging is uitgesproken, de Raad van State vragen de overheid het bevel te geven, op verbeurte van een dwangsom, de beslissingen in te trekken die ze zou hebben genomen met schending van de uit het annulatiearrest volgende onthoudingsverplichting. Het verzoek is slechts ontvankelijk wanneer verzoeker de overheid bij een ter post

aangetekende brief tot het nemen van een nieuwe beslissing heeft aangemaand en ten minste drie maanden vanaf de kennisgeving van het vernietigingsarrest verlopen zijn. (...) (W 20-07-1991, art. 148)

§ 2. De Raad kan de dwangsom hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid of per overtreding vaststellen. In de laatste twee gevallen kan de Raad eveneens een bedrag bepalen waarboven geen dwangsom meer verbeurd wordt. § 3. De kamer die de dwangsom heeft opgelegd kan op vordering van de

veroordeelde overheid de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten

gedurende een door haar te bepalen termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde overheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Voor zover de dwangsom verbeurd was voordat de onmogelijkheid intrad, kan de kamer haar niet opheffen of verminderen. § 4. De bepalingen van het vijfde deel van het Gerechtelijke Wetboek die op het

beslag en de tenuitvoerlegging betrekking hebben, zijn van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging van het arrest waarbij een dwangsom is opgelegd. (§ 5. De dwangsom bedoeld in § 1 wordt ten uitvoer gelegd op vraag van de

verzoeker en met tussenkomst van de Minister van Binnenlandse Zaken. Zij wordt toegewezen aan een begrotingsfonds in de zin van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen. Dit fonds wordt genoemd " Fonds voor het beheer van de dwangsommen ". De middelen die aan dit fonds worden toegewezen, worden gebruikt voor de

modernisering van de organisatie van de administratieve rechtspraak en worden aangewend bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.) (W 20-07-1991, art. 148)

HOOFDSTUK IV. (DE GELDBOETE WEGENS KENNELIJK ONRECHTMATIG BEROEP) <W 2002-02-17/43, art. 2, Inwerkingtreding : 26-03- 2002>

Art. 37. <Opgeheven bij W 28-06-1983, art. 107, en weer ingevoerd bij W 2002-02- 17/43, art. 2, Inwerkingtreding : 26-03-2002> Als, na inzage van het verslag of het aanvullend verslag van de auditeur, de Raad van State vindt dat een geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep verantwoord kan zijn, bepaalt het arrest daartoe een hoorzitting op een nabije datum. (Als, nadat een cassatieberoep in toepassing van artikel 20 niet toelaatbaar is

verklaard, de Raad van State vindt dat de in het eerste lid bedoelde geldboete verantwoord kan zijn, bepaalt een ander lid van de Raad van State dan het lid van de Raad van State dat de beschikking van niet-toelaatbaarheid heeft genomen, daartoe een hoorzitting op een nabije datum.) <W 2006-09-15/71, art. 19, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> Het arrest wordt betekend aan de verzoeker en aan de tegenpartij. Het arrest dat de geldboete uitspreekt, geldt in elk geval als op tegenspraak

gewezen. De geldboete gaat van 125 tot 2.500 EUR. Zij wordt geïnd overeenkomstig artikel

36, § 4. De opbrengst van de geldboete wordt gestort in het Fonds voor het beheer van de

dwangsommen. De in het vierde lid vermelde bedragen kunnen door de Koning worden gewijzigd

ingevolge de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen.

Art. 38. (Opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>

Art. 39. (Opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>

HOOFDSTUK IV. - (Oude hoofdstuk IV opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>

Art. 40. (Opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>

Art. 41. (Opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>

Art. 42. (Opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>

Art. 43. (Opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>

Art. 44. (Opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>

Art. 45. (Opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>

Art. 46. (Opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>

TITEL VI. - TAALGEBRUIK IN DE RAAD VAN STATE.

HOOFDSTUK I. - TAALGEBRUIK IN DE AFDELING WETGEVING.

Art. 47. (W 09-08-1980, art. 22) De teksten worden aan de afdeling wetgeving voorgelegd en dezer advies wordt opgesteld in de taal of in de talen waarin de tekst afgekondigd of vastgesteld moet worden.

Art. 48. (W 09-08-1980, art. 22) Wanneer aan de afdeling teksten worden voorgelegd die in het Nederlands en in het Frans zijn gesteld, loopt haar onderzoek zowel over de in ieder der twee talen gestelde teksten als over dezer overeenstemming.

Art. 49. (W 09-08-1980, art. 22) Wanneer de afdeling belast is met het opmaken van één der in artikel 6 bedoelde voorontwerpen, stelt zij de tekst ervan op in de taal of talen waarin hij afgekondigd of vastgesteld moet worden.

Art. 50. (W 09-08-1980, art. 22) Wanneer het advies verleend of de tekst opgesteld moet worden in slechts één taal, wordt de aanvraag aanhangig gemaakt (bij een kamer) die in de taal werkt, onverminderd het bepaalde in artikel 85bis. (W 06-05- 1982, art. 2)

Art. 50bis. (Ingevoegd bij W 31-12-1983, art. 64) In afwijking van de artikelen 47, 49 en 50 evenals van artikel 83 beraadslagen en besluiten de Franse en de Nederlandse Kamer in hun eigen taal over de in het Duits gestelde adviesaanvragen.

HOOFDSTUK II. - GEBRUIK VAN DE TALEN IN DE (AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK). <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding :

01-06-2007>

AFDELING I. - GEBRUIK VAN DE TALEN DOOR DE ORGANEN VAN DE RAAD VAN STATE BETROKKEN BIJ DE WERKING VAN DE (AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK). <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 51. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 20, 018; Inwerkingtreding : 01-12- 2006>

Art. 51bis. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 20, 018; Inwerkingtreding : 01-12- 2006>

Art. 52. De zaken ingediend op grond van de artikelen 12, 13 en 16 (, 1° tot 6°,) worden behandeld in de taal waarin de in lagere instantie getroffen beslissing is gesteld. <W 2005-02-17/62, art. 6, 016; ED : 13-10-2005>

Oordeelt de Raad van State dat deze taal in strijd met de wet gebruikt werd, dan verzendt de kamer waarbij de zaak aanhangig is deze naar de tweetalige kamer, die uitspraak doet in de vereiste taal. Wordt door de Raad van State in eerste en laatste aanleg uitspraak gedaan, dan

wordt de taal gebruikt die de diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt krachtens de wetgeving op het gebruik van de talen in bestuurszaken, moeten gebruiken in hun binnendiensten.

Art. 53. (De) verzoeken om schadevergoeding,de beroepen tot nietigverklaring en de cassatieberoepen), gegrond op de artikelen (...) 11 en 14 worden behandeld in de taal die de diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt krachtens de wetgeving op het gebruik van de talen in bestuurszaken, moeten gebruiken in hun binnendiensten. <W 1999-05-25/44, art. 12, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> <W 2006-09-15/71, art. 21, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> Indien die wetgeving het gebruik van een bepaalde taal niet voorschrijft, geschiedt

de behandeling in de taal van de akte waarbij de zaak bij de Raad van State werd ingediend.

Art. 54. Wanneer (het verzoek, het beroep tot nietigverklaring of het cassatieberoep) uitgaat van een ambtenaar in overheidsdienst en betrekking heeft op een beslissing waarbij de individuele rechtstoestand van deze ambtenaar bepaald of zijn statuut geregeld wordt, dan wordt de taal waarin de zaak moet behandeld worden bepaald op grond van de navolgende criteria, in de opgegeven volgorde : <W 1999-05-25/44, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> 1° het eentalig gebied waarin de ambtenaar zijn ambt uitoefent; 2° de taalrol waartoe hij behoort; 3° de taal waarin hij zijn toelatingsexamen heeft afgelegd; 4° de taal van het diploma of getuigschrift dat hij voor zijn benoeming heeft

moeten overleggen; 5° de taal van de akte waarbij de zaak werd ingediend.

Art. 55. Wanneer (het verzoek, het beroep tot nietigverklaring of het cassatieberoep) uitgaat van een magistraat van de rechterlijke orde wordt de taal waarin de zaak moet behandeld worden bepaald door het taalstatuut van deze magistraat, zoals het is geregeld bij artikel 43 van de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in gerechtszaken, gewijzigd bij artikel 174 van de wijzigingsbepalingen die voorkomen in artikel 3 van de wet van 10 oktober 1967.

Betreft het magistraten wier diploma van vóór 1 januari 1938 gedagtekend is, dan wordt de zaak behandeld in de taal van de akte waarbij zij ingediend werd. <W 1999-05-25/44, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>

Art. 56. Wanneer (het verzoek, het beroep tot nietigverklaring of het cassatieberoep) uitgaat van een officier van het actief leger of van een officier van het aanvullingskader der strijdkrachten, wordt de zaak behandeld in de taal waarvan de officier een grondige kennis bezit, zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, gewijzigd bij de wet van 30 juli 1955. <W 1999-05-25/44, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>

Art. 57. Wanneer (het verzoek, het beroep tot nietigverklaring of het cassatieberoep) uitgaat van een aspirant-officier, aspirant-onderofficier, hulpofficier of hulponderofficier van de luchtmacht, wordt de zaak behandeld in de taal van het diploma of het getuigschrift dat belanghebbende heeft overlegd met het oog op zijn aanvaarding als aspirant-hulpofficier of aspirant-hulponderofficier van de luchtmacht. <W 1999-05-25/44, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>

Art. 58. Wanneer (het verzoek, het beroep tot nietigverklaring of het cassatieberoep) uitgaat van een reserveofficier der strijdkrachten, wordt de zaak behandeld in de taal waarin deze officier de opleidingscyclus heeft gevolgd die voorafging aan zijn benoeming tot de graad van reserveonderluitenant bij de strijdkrachten. <W 1999-05-25/44, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>

Art. 59. Wanneer (het verzoek, het beroep tot nietverklaring of het cassatieberoep) uitgaat van een onderofficier van het actief kader der strijdkrachten, wordt de zaak behandeld in de taal waarvan de onderofficier de werkelijke kennis bezit, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet van 30 juli 1938, betreffende het gebruik der talen bij het leger. <W 1999-05-25/44, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 02-07- 1999>

Art. 60. Ook wanneer (het verzoek, het beroep tot nietigverklaring of het cassatieberoep) uitgaat van een titularis van een der ambten als bedoeld in de artikelen 54 tot 59 en betrekking heeft op een beslissing tot regeling van de individuele rechtstoestand van een andere titularis van een gelijkaardig ambt, wordt het taalgebruik bij de behandeling van de zaak geregeld overeenkomstig de artikelen 54 tot 59, onverminderd evenwel het bepaalde in artikel 61, 4°. <W 1999- 05-25/44, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>

Art. 61. Naar de tweetalige kamer, bedoeld bij de artikelen 86 tot 89, worden verwezen : 1° alle gedingen tussen partijen welke onderworpen zijn aan de wetgeving op het

gebruik van de talen in bestuurszaken en die een verschillend taalstelsel hebben; 2° de verknochte zaken waarvan de behandeling in een verschillende taal moeten

geschieden; 3° de zaken bedoeld in de artikelen 54 tot 59, welke bij een collectief verzoekschrift

ingediend werden en waarvoor de toepassing van de in die artikelen vermelde criteria het verplicht gebruik van een verschillende taal tot gevolg heeft;

4° de zaken bedoeld in artikel 60, wanneer de titularis wiens rechtstoestand geregeld wordt, op regelmatige wijze in de zaak tussenkomt, waardoor de toepassing in zijnen hoofde van de in de artikelen 54 tot 59 vermelde criteria het verplicht gebruik van een andere taal dan die waarin de zaak met toepassing van artikel 60 zou moeten behandeld worden tot gevolg heeft.

Art. 62. Wanneer de zaak naar de tweetalige kamer wordt verwezen, moeten de geschreven akten uitgaande van de organen van de Raad van State in het Nederlands en in het Frans gesteld zijn. De adviezen en arresten worden in die twee talen verleend.

Art. 63. ( (De) arresten uitgesproken bij toepassing van (de artikelen 11, 12, 13, 14, 16, 1° tot 6°, 17 en 18) worden gesteld in de taal waarin de zaak behandeld werd, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk. (De arresten worden vertaald in de gevallen bepaald door de Koning.) ) (W 16-06-1989, art. 17) <W 1996-08-04/60, art. 21, 006; Inwerkingtreding : 26-03-2001> <W 2005-02-17/62, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 13-10-2005> <W 2006-09-15/71, art. 22, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

De adviezen en arresten worden bovendien in het Duits gesteld voor zaken betreffende een inwoner van de kantons Eupen, Malmédy, Sankt-Vith of van de gemeenten Membach, Gemmenich, Moresnet en Kalmis, die het gebruik van deze taal mocht hebben aangevraagd.

AFDELING II. - GEBRUIK VAN DE TALEN DOOR DE PARTIJEN DIE VOOR DE RAAD VAN STATE VERSCHIJNEN.

Art. 64. De partijen die onderworpen zijn aan de wetgeving op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gebruiken voor hun akten en verklaringen de taal welke hun opgelegd is door die wetgeving in hun binnendiensten. Evenwel in de gevallen bedoeld bij de artikelen 60 en 61, 4°, gebruiken zij de taal

opgelegd aan de organen van de Raad van State.

Art. 65. Nietig is ieder verzoekschrift dat en iedere memorie die door een aan de wetgeving op het gebruik van de talen in bestuurszaken onderworpen partij aan de Raad van State is gericht in een andere taal dan die haar bij die wetgeving is opgelegd. De nietigheid wordt ambtshalve uitgesproken.

De nietige akte stuit echter de termijnen van de verjaring en van de procedure; deze termijnen lopen niet gedurende de instantie.

Art. 66. De partijen die niet onderworpen zijn aan de wetgeving op het gebruik van de talen in bestuurszaken, mogen voor hun akten en verklaringen de taal gebruiken welke zij verkiezen.

Zo nodig, en inzonderheid op verzoek van een der partijen, wordt beroep gedaan op een vertaler; de kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat. (In afwijking van het eerste lid, moet op straffe van niet-ontvankelijkheid de

kandidaat-vluchteling het verzoekschrift en de overige procedurestukken indienen in de taal die is bepaald bij het indienen van de asielaanvraag overeenkomstig artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.) <W 2006-09-15/71, art. 23, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

HOOFDSTUK III. - (...) (W 28-06-1983, art. 107)

Art. 67. (Opgeheven) (W 28-06-1983, art. 107)

HOOFDSTUK IV. - GEBRUIK VAN DE TALEN IN DE DIENSTEN VAN DE RAAD VAN STATE.

Art. 68. De administratieve werkzaamheden van de Raad van State en de organisatie van zijn diensten zijn onderworpen aan de bepalingen van de wetgeving op het gebruik van de talen in bestuurszaken, die gelden voor de diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt.

TITEL VII. - INRICHTING VAN DE RAAD VAN STATE.

HOOFDSTUK I. - BEPALINGEN GEMEEN AAN DE (TWEE) AFDELINGEN. (W 28-06-1983, art. 107)

Afdeling 1. - Algemene bepalingen. <Opschrift ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 24; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 69. <W 1996-08-04/60, art. 22, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> De Raad van State is samengesteld : (1°) (uit (vierenveertig) leden, zijnde een eerste voorzitter, een voorzitter, (veertien)

kamervoorzitters en (achtentwintig) staatsraden); <W 2000-04-18/31, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 30-05-2000> <W 2003-01-14/30, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 02-02-2003> <W 2003-04-02/40, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 24-05-2003> <W 2006-09-15/71, art. 25, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> (2° uit het auditoraat, samengesteld uit een auditeur-generaal, een adjunct-

auditeur-generaal, veertien eerste auditeurs-afdelingshoofden, en vierenzestig eerste auditeurs, auditeurs of adjunct-auditeurs; 3° uit het coördinatiebureau, samengesteld uit twee eerste referendarissen-

afdelingshoofden en twee eerste referendarissen, referendarissen of adjunct- referendarissen; 4° uit de griffie, samengesteld uit een hoofdgriffier en vijfentwintig griffiers, van

wie een griffier-informaticus.) <W 2003-04-02/40, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 24- 05-2003>

Art. 70.§ 1. (De staatsraden worden door de Koning benoemd uit een uitdrukkelijk gemotiveerde lijst met drie namen, voorgedragen door de Raad van State, nadat hij de ontvankelijkheid van de kandidaturen heeft onderzocht en de respectieve aanspraken en verdiensten van de kandidaten heeft vergeleken. (De algemene vergadering van de Raad van State kan een selectieproef organiseren

waarvan zij de modaliteiten bepaalt.) <W 2006-09-15/71, art. 26, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> De algemene vergadering van de Raad van State hoort de kandidaten ambtshalve

of op hun verzoek. Zij kan daartoe ten minste drie van haar leden aanwijzen, die bij haar verslag uitbrengen over het horen van de kandidaten. De Raad van State deelt zijn voordracht alsook alle kandidaturen en de

beoordeling hiervan door de Raad van State, tegelijkertijd mee aan de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat, en aan de minister die bevoegd is voor de Binnenlandse Zaken. De kandidaat die door de algemene vergadering van de Raad van State eenparig

als eerste is voorgedragen, kan tot staatsraad worden benoemd, tenzij de minister die bevoegd is voor de Binnenlandse Zaken deze voordracht weigert omdat niet aan de in paragraaf 2 vastgestelde voorwaarden voldaan is, dan wel omdat hij meent dat het aantal leden benoemd uit het auditoraat ten aanzien van het aantal andere leden van de Raad van State te hoog wordt. Wanneer de minister de unanieme voordracht van de Raad van State aanneemt,

brengt hij de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat ervan op de hoogte die, indien zij van oordeel zijn dat het aantal leden benoemd uit het auditoraat ten aanzien van het aantal andere leden van de Raad van State te hoog wordt, beurtelings, binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen vanaf de ontvangst van deze mededeling, de voordracht kunnen weigeren.

Ingeval van weigering van de Minister of van de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat, doet de algemene vergadering van de Raad van State een nieuwe voordracht. Indien er geen eenparigheid van stemmen is bij een eerste of bij een nieuwe

voordracht naar aanleiding van een weigering, kunnen de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat beurtelings, binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen vanaf de ontvangst van de mededeling van deze voordracht, hetzij de door de Raad van State voorgedragen lijst bevestigen, hetzij een tweede lijst met drie namen die uitdrukkelijk wordt gemotiveerd, voordragen. De Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat kan de kandidaten horen.

(Onverminderd het bepaalde in het elfde lid, geschiedt de benoeming op basis van de lijst voorgedragen door de Raad van State indien de in dit lid gestelde termijn is verstreken.) <W 2006-09-15/71, art. 26, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> Indien de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat een tweede lijst met

drie namen voordraagt, kan de staatsraad enkel worden benoemd uit de personen die voorkomen op een van de twee voorgedragen lijsten. (De termijnen bepaald in het vijfde en het zevende lid, worden gestuit : - wanneer de federale wetgevende kamers zijn ontbonden conform artikel 46 van

de Grondwet; - wanneer de parlementaire zitting is verdaagd conform artikel 45 van de

Grondwet; - wanneer de parlementaire zitting is gesloten conform artikel 44, derde lid, van de

Grondwet; - tijdens het parlementair reces zoals bepaald door Kamer en Senaat. De nieuwe termijnen gaan in op de dag na de benoeming van de vaste bureaus van

de federale wetgevende kamers.) <W 1999-03-22/48, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 11-05-1999> De minister die bevoegd is voor de Binnenlandse Zaken maakt, op initiatief van de

Raad van State, de vacante betrekkingen bekend in het Belgisch Staatsblad. (In de bekendmaking worden het aantal vacante betrekkingen vermeld, de

benoemingsvoorwaarden, de termijn voor het indienen van de kandidaturen, die ten minste een maand bedraagt, en de overheid waaraan deze moeten worden gezonden.) <W 1997-09-08/43, art. 3, 1°, 008; Inwerkingtreding : 26-10-1997> (Iedere voordracht wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt; de

benoeming mag niet vroeger dan vijftien dagen na die bekendmaking geschieden.) (W 17-10-1990, art. 7) § 2. (Niemand kan tot staatsraad worden benoemd tenzij hij volle zevenendertig

jaar oud en (doctor, licentiaat of master in de rechten) is, een nuttige juridische beroepservaring van ten minste tien jaar kan doen gelden en aan een van de volgende voorwaarden voldoet : <W 2006-09-15/71, art. 26, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

1° geslaagd zijn voor het vergelijkend examen van adjunct-auditeur en adjunct- referendaris bij de Raad van State, het vergelijkend examen van referendaris bij het [1 Grondwettelijk Hof]1, het vergelijkend examen van adjunct-auditeur bij het Rekenhof of het examen inzake beroepsbekwaamheid bedoeld in artikel 259bis van het Gerechtelijk Wetboek; 2° een administratieve functie met minstens rang 15 of een gelijkwaardige rang

uitoefenen bij een Belgische overheidsdienst of bij een Belgische overheidsinstelling; 3° met goed gevolg een proefschrift tot het verkrijgen van het doctoraat in de

rechtsgeleerdheid hebben verdedigd of geaggregeerde zijn voor het hoger onderwijs in de rechten; 4° in België een ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van werkend

rechter uitoefenen (dan wel lid is van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen bedoeld in artikel 39/1 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;) <W 2006-09-15/71, art. 26, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> 5° houder zijn van een leeropdracht rechtswetenschappen aan een Belgische

universiteit.) <W 1997-09-08/43, art. 3, 2°, 008; Inwerkingtreding : 26-10-1997> (Voor de toepassing van het vorige lid wordt het ambt van referendaris bij het Hof

van Cassatie gelijkgesteld met de ambten waarvan de uitoefening een nuttige

juridische beroepservaring oplevert in de zin van dat lid.) <W 1997-05-06/38, art. 31, 007; Inwerkingtreding : 05-07-1997> (Lid 2 opgeheven) <W 1994-03-24/42, art. 4, 2°, 002; Inwerkingtreding : 27-05-

1994> De staatsraden worden, voor ten minste de helft van hun aantal, benoemd uit de

leden van het auditoraat en van het coördinatiebureau. § 3. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 26, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 4. (De staatsraden worden voor het leven benoemd. De eerste voorzitter, de

voorzitter en de kamervoorzitters worden in deze functies aangewezen uit de staatsraden onder de voorwaarden en op de wijze bij deze wetten bepaald.) <W 2006-09-15/71, art. 26, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> ---------- (1)<W 2010-02-21/02, art. 13, 023; Inwerkingtreding : 08-03-2010>

Art. 71. § 1. (De adjunct-auditeurs en de adjunct-referendarissen worden door de Koning benoemd uit een lijst vermeldende hun rangschikking in een vergelijkend examen waarvan de Raad van State de voorwaarden bepaalt. De jury belast met het onderzoek van de kandidaten bestaat uit twee leden van de Raad van State, de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal en een door hem aangewezen eerste auditeur, alsmede een buiten de instelling staande persoon. De leden van de Raad van State en de buiten de instelling staande persoon worden aangewezen door de algemene vergadering van de Raad van State. De leden van het auditoraat worden aangewezen door de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal, naargelang het geval. De examenuitslag blijft drie jaar geldig. Om te worden toegelaten tot het examen bedoeld in het eerste lid, moet de

kandidaat voor het vergelijkend examen ten volle 27 jaar oud zijn, moet hij doctor, licentiaat of master in de rechten zijn en moet hij na het verkrijgen van het diploma drie jaar nuttige juridische beroepservaring hebben opgedaan. In geval van betwisting beslist de examencommissie over de toelaatbaarheid tot het examen.) <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

(Voor de toepassing van het vorige lid wordt het ambt van referendaris bij het Hof van Cassatie gelijkgesteld met de ambten waarvan de uitoefening een nuttige juridische beroepservaring oplevert in de zin van dat lid.) <W 1997-05-06/38, art. 32, 007; ED : 05-07-1997> (Iedere adjunct-auditeur, auditeur of eerste auditeur kan, bij iedere voor hem

nuttige vacature, op zijn verzoek en bij voorrang op advies van de eerste voorzitter en van de auditeur-generaal, respectievelijk tot adjunct-referendaris, referendaris of eerste referendaris worden benoemd. Iedere adjunct-referendaris, referendaris of eerste referendaris kan in dezelfde voorwaarden respectievelijk tot adjunct- auditeur, auditeur of eerste auditeur worden benoemd.) <W 1999-05-25/44, art. 15, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> (Iedere eerste auditeur-afdelingshoofd kan, bij iedere voor hem nuttige vacature,

op zijn verzoek en op eensluidend advies van de eerste voorzitter tot eerste referendaris-afdelingshoofd worden benoemd. Iedere eerste referendaris- afdelingshoofd kan op zijn verzoek en op eensluidend advies van de auditeur- generaal tot eerste auditeur-afdelingshoofd worden benoemd.) <W 1999-05-25/44,

art. 15, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> § 2. Tot auditeur of referendaris worden onderscheidenlijk door de Koning

benoemd : a) op eensluidend advies (...) van de auditeur-generaal, (of de adunct-auditeur-

generaal naargelang het geval,) de adjunct-auditeurs die ten minste twee jaar dienst tellen; <W 1996-08-04/60, art. 23, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <W 2006-09- 15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> b) op eensluidend advies van de eerste voorzitter, (of de voorzitter naargelang het

geval,) de adjunct-referendarissen die ten minste twee jaar dienst tellen. <W 2006- 09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> (Indien het advies van de eerste voorzitter (of de voorzitter naargelang het geval)

of van de auditeur-generaal niet gunstig is, wordt het in het eerste lid bedoelde advies door de algemene vergadering uitgebracht op het einde van het derde dienstjaar en kan het zo nodig om de twee jaar herhaald worden. <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> Indien de algemene vergadering drie negatieve adviezen heeft uitgebracht is een

benoeming tot auditeur of referendaris niet meer mogelijk.) (W 17-10-1990, art. 8) § 3. (Tot eerste auditeur of eerste referendaris (kunnen onderscheidenlijk door de

Koning worden benoemd) : <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01- 12-2006> a) de auditeurs die (elf) jaar dienst tellen als auditeur, adjunct-auditeur,

referendaris of adjunct-referendaris; <W 1999-05-25/44, art. 15, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> b) de referendarissen die (elf) jaar dienst tellen als auditeur, adjunct-auditeur,

referendaris of adjunct-referendaris.) (W 17-10-1990, art. 8) <W 1999-05-25/44, art. 15, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> (De in het eerste lid bedoelde benoeming geschiedt op éénsluidend advies van de

auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal, respectievelijk de korpschef die de afdeling wetgeving en het Coördinatiebureau onder zijn verantwoordelijkheid heeft. Kan niet worden benoemd, de auditeur of de referendaris die bij de laatste

periodieke beoordeling voorafgaand aan het in het tweede lid bedoelde advies als definitieve eindbeoordeling "onvoldoende" heeft.) <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 3bis. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-

2006> § 3ter. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-

2006> § 4. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 5. De auditeur-generaal (en de adjunct-auditeur-generaal kunnen) door de

Koning worden geschorst en onslagen, de Raad van State gehoord. <W 2006-09- 15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> De andere leden van het auditoraat en de leden van het coördinatiebureau kunnen

op voorstel van onderscheidenlijk de auditeur-generaal (of de adjunct-auditeur- generaal naargelang het geval) of de eerste voorzitter (of de voorzitter naargelang het geval), door de Koning worden geschorst en ontslagen, de Raad van State

gehoord. <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <W 2006- 09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 72. § 1. De griffiers worden door de Koning benoemd uit drie lijsten van twee kandidaten, onderscheidenlijk voorgedragen door de algemene vergadering van de Raad van State, de auditeur-generaal en de hoofdgriffier. (Niemand kan tot griffier worden benoemd tenzij hij : 1° ten volle 25 jaar oud is; 2° (houder is van minimum een graad van niveau 2+;) <W 1999-05-25/44, art. 16,

010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> 3° gedurende ten minste vijf jaar lid van het administratief personeel van de Raad

van State is geweest (of lid van de griffie van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen bedoeld in artikel 39/4, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen). <W 2006-09-15/71, art. 28, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> In afwijking van de in het vorige lid, 3°, bepaalde voorwaarden, kan de griffier die

overeenkomstig artikel 73, § 3, het bewijs moet leveren van een voldoende kennis van de Duitse taal, worden benoemd indien hij : 1° gedurende ten minste vijf jaar functies gelijk aan of hoger dan die van klerk-

griffier in een rechtbank van de rechterlijke orde heeft uitgeoefend; 2° het bewijs kan leveren van een voldoende kennis van de Duitse taal.) (W 17-10-

1989, art. 9) (In afwijking van de voorwaarde bepaald in het tweede lid, 3°, kunnen de houders

van een diploma van doctor of van licentiaat in de rechten tot griffier worden benoemd indien zij gedurende ten minste één jaar in functie zijn geweest als lid van het administratief personeel van de Raad van State (of benoemd als lid van de griffie van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen bedoeld in artikel 39/4, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen).) <W 1996-08-04/60, art. 24, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <W 2006-09-15/71, art. 28, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 2. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 28, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 3. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 28, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 4. De leden van de griffie kunnen door de Koning worden geschorst en ontslagen,

de Raad van State gehoord.

Art. 73. § 1. De voorzitter moet door zijn diploma het bewijs leveren dat hij het examen van doctor in de rechten heeft afgelegd in de andere taal, Nederlands of Frans, dan die van de eerste voorzitter. (De adjunct-auditeur-generaal moet door zijn diploma het bewijs leveren dat hij

het examen van doctor of licentiaat in de rechten heeft afgelegd in de andere taal, Nederlands of Frans, dan die van de auditeur-generaal.) <W 1996-08-04/60, art. 25, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> (De helft van de Kamervoorzitters, de helft van de Staatsraden, de helft van de

eerste auditeurs-afdelingshoofden, de helft van de eerste auditeurs, auditeurs en

adjunct-auditeurs samen, de helft van de eerste referendarissen-afdelingshoofden, de helft van de eerste referendarissen, referendarissen en adjunct-referendarissen samen, moeten door hun diploma het bewijs leveren dat zij het examen van doctor of licentiaat in de rechten in het Nederlands hebben afgelegd; de andere helft van elke groep ambtsdragers, dat zij het in het Frans hebben afgelegd.) De helft van de griffiers moet worden benoemd uit de leden van het administratief personeel van de Nederlandse taalrol, de andere helft uit de leden van het administratief personeel van de Franse taalrol. <W 1999-05-25/44, art. 17, 010; Inwerkingtreding : 02-07- 1999> Is er in één van de in het derde lid bedoelde groepen een oneven aantal

betrekkingen, dan wordt één ambtsdrager van die groep niet meegerekend voor de toepassing van deze bepaling. § 2. Een van beide voorzitters moet het bewijs leveren van de kennis van de andere

taal, Nederlands of Frans, dan die waarin zijn diploma is gesteld. (Ten minste zes leden van de Raad van State, ten minste acht leden van het

auditoraat, ten minste één lid van het coördinatiebureau, de hoofdgriffier en ten minste twee griffiers dienen het bewijs te leveren van de kennis van de andere taal dan die waarin hun diploma is gesteld.) (W 17-10-1990, art. 10) Bij het opleggen van de kennis van de andere taal dan die waarin het diploma is

gesteld moet een billijk evenwicht worden in acht genomen tussen de titularissen van beide taalgroepen. Het bewijs van de kennis van die taal wordt geleverd overeenkomstig artikel 55

van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949. Ambtsdragers en leden van het administratief personeel van de Raad van State

(alsook de beheerder) kunnen dat bewijs ook leveren door te slagen voor een bijzonder examen. Dat examen wordt afgelegd voor een commissie die door een lid van de Raad van State wordt voorgezeten en voor het overige samengesteld is zoals bepaald in genoemd artikel 55. De Koning regelt de organisatie van het examen en bepaalt de examenstof met inachtneming van de eigen behoeften van de werkzaamheden van de Raad van State. <W 1996-08-04/60, art. 25, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> § 3. (Een lid van de Raad van State en een lid van de griffie moeten bovendien het

bewijs leveren van een voldoende kennis van de Duitse taal. Een koninklijk besluit bepaalt de wijze waarop het bewijs van de voldoende kennis van de Duitse taal moet worden geleverd. Twee leden van het auditoraat moeten bovendien bewijs leveren van een grondige

kennis van de Duitse taal. Dat bewijs wordt geleverd overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken of door te slagen voor een bijzonder examen dat overeenkomstig het laatste lid van de voorgaande paragraaf is georganiseerd). (W 31-12-1983, art. 63)

Art. 73/1. <Ingevoed bij W 2006-09-15/71, art. 29; Inwerkingtreding : 01-12-2006> De eerste voorzitter bepaalt, in overleg met de voorzitter, of hij de afdeling wetgeving en het Coördinatiebureau dan wel de (afdeling bestuursrechtspraak) tot zijn verantwoordelijkheid neemt, derwijze dat een korpschef die het bewijs levert

van het Nederlands en het Frans, steeds de afdeling wetgeving tot zijn verantwoordelijkheid heeft. De andere houder van het mandaat van korpschef heeft dan de verantwoordelijkheid over de andere afdeling. De beide korpschefs plegen met elkaar overleg indien de uitoefening van hun onderscheiden bevoegdheden terzake een weerslag hebben op elkaars bevoegdheden. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

De aanwijzing van de leden van het administratief personeel en de verdeling van de ter beschikking staande middelen geschiedt door de eerste voorzitter volgens zijn beleidsplan, in nauw overleg met de voorzitter en de korpschefs van het Auditoraat. De eerste voorzitter laat aan de Minister van Binnenlandse Zaken de met

toepassing van deze bepaling bepaalde taakverdeling kennen.

Art. 74. De eerste voorzitter en de auditeur-generaal leggen, in persoon of schriftelijk, in handen van de Koning de eed af die voorgeschreven is bij het decreet van 20 juli 1831.

(Leggen die eed af in handen van de eerste voorzitter : de voorzitter, de Kamervoorzitters, de Staatsraden, de eerste referendarissen-

afdelingshoofden, de eerste referendarissen, de referendarissen en de adjunct- referendarissen, de hoofdgriffier en de griffiers.) <W 1999-05-25/44, art. 18, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> (Leggen die eed af in handen van de auditeur-generaal : de adjunct-auditeur-generaal, de eerste auditeurs-afdelingshoofden, de eerste

auditeurs, de auditeurs en de adjunct-auditeurs.) <W 1999-05-25/44, art. 18, 010; ED : 02-07-1999>

Zij zijn tot de eedaflegging gehouden binnen de maand ingaande de dag waarop hun benoeming hun is bekendgemaakt, anders kan in hun vervanging worden voorzien.

Afdeling 2. - De aanwijzing en uitoefening van mandaten. <Opschrift ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 30; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Onderafdeling 1. - De mandaten. <Opschrift ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 30; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 74/1. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 30; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> De mandaten bij de Raad van State omvatten de mandaten van korpschef en de adjunct-mandaten. Oefenen het mandaat uit van korpschef, de titularissen van de mandaten van

eerste voorzitter, van voorzitter, van auditeur-generaal en van adjunct-auditeur- generaal. Oefenen het adjunct-mandaat uit, de titularissen van de mandaten van

kamervoorzitter, van eerste auditeur-afdelingshoofd, van eerste referendaris- afdelingshoofd en van hoofdgriffier.

Art. 74/2.<Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 30; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 1. Om tot eerste voorzitter of voorzitter te worden aangewezen, moet de kandidaat

ten minste elf jaar benoemd zijn als ambtsdrager in de zin van artikel 69, 1° tot 3°, waarvan minstens vijf jaar als staatsraad. Op het ogenblik dat het mandaat van korpschef daadwerkelijk openvalt moet de

kandidaat ten minste vijf jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 104. Deze leeftijdsgrens geldt niet in het geval van een hernieuwing van het mandaat van korpschef. § 2. Niemand kan tot auditeur-generaal worden aangewezen, tenzij hij adjunct-

auditeur-generaal, eerste auditeur-afdelingshoofd of eerste auditeur is. Niemand kan tot adjunct-auditeur-generaal worden aangewezen, tenzij hij eerste

auditeur-afdelingshoofd of eerste auditeur is. Op het ogenblik dat het mandaat van korpschef daadwerkelijk openvalt moet de

kandidaat ten minste vijf jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 104. Deze leeftijdsgrens geldt niet in het geval van een hernieuwing van het mandaat van korpschef. § 3. Om tot kamervoorzitter te worden aangewezen, moet de kandidaat ten minste

drie jaar benoemd zijn als staatsraad. Op het ogenblik dat het adjunct-mandaat daadwerkelijk openvalt moet de

kandidaat ten minste drie jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 104. Deze leeftijdsgrens geldt niet in het geval van een hernieuwing van het adjunct-mandaat. § 4. Onverminderd de toepassing van artikel 71, § 1, vijfde lid, worden de eerste

auditeur-afdelingshoofden en de eerste referendaris-afdelingshoofden aangewezen onder de eerste auditeurs en eerste referendarissen. Op het ogenblik dat het adjunct-mandaat daadwerkelijk openvalt moet de

kandidaat ten minste drie jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 104. Deze leeftijdsgrens geldt niet in het geval van een hernieuwing van het adjunct-mandaat. § 5. Om tot hoofdgriffier te worden aangewezen moet de kandidaat : 1° volle dertig jaar oud zijn; 2° geslaagd zijn voor één van de volgende examens : a) het vergelijkend examen van referendaris bij het [1 Grondwettelijk Hof]1; b) het vergelijkend examen van referendaris bij het Hof van Cassatie; c) het vergelijkend examen van adjunct-auditeur of adjunct-referendaris bij de

Raad van State; d) het bij artikel 259bis van het Gerechtelijk Wetboek voorgeschreven examen

inzake beroepsbekwaamheid; e) het vergelijkend toelatingsexamen voor de gerechtelijke stage bedoeld in artikel

259quater van het Gerechtelijk Wetboek; f) het examen voor de wervingsgraad van niveau 1, kwalificatie "jurist" voor de

besturen van de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten en voor de instellingen van openbaar nut die ervan afhangen evenals voor de diensten van het [1 Grondwettelijk Hof]1 en de diensten van de Raad van State;

g) het examen voor de wervingsgraad van attaché, kwalificatie "jurist" voor de Wetgevende Kamers en de gemeenschaps- en gewestparlementen; 3° een nuttige ervaring van ten minste drie jaar hebben. Op het ogenblik dat het adjunct-mandaat daadwerkelijk openvalt moet de

kandidaat ten minste drie jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 104. Deze leeftijdsgrens geldt niet in het geval van een hernieuwing van het adjunct-mandaat. ---------- (1)<W 2010-02-21/02, art. 14, 023; Inwerkingtreding : 08-03-2010>

Onderafdeling II. Procedure van aanwijzing van mandaten. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 30; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 74/3. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 30; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> § 1. De titularissen van de mandaten van korpschef worden door de Koning aangewezen voor een mandaat van vijf jaar dat eenmaal kan worden hernieuwd. Na het verstrijken van elke periode van tien jaar wordt het ambt van korpschef

van rechtswege vacant verklaard. Op straffe van onontvankelijkheid kunnen uitsluitend hun kandidatuur indienen, de ambtsdragers die door hun diploma het bewijs leveren dat zij het examen van doctor, licentiaat of master in de rechten hebben afgelegd in de andere taal, Nederlands of het Frans, dan die van de vorige zittende korpschef. De zittende korpschef kan meedingen voor het vacant verklaarde ambt van zijn taalrol. De eerste voorzitter en voorzitter nemen hun mandaat op dezelfde dag op. De in

het tweede lid bedoelde periode van tien jaar gaat voor die mandaten op die dag in. Dezelfde regel is van toepassing op de mandaten van auditeur-generaal en adjunct- auditeur-generaal. § 2. Bij hun kandidaatstelling voegen de kandidaten een beleidsplan. De Koning

kan het voorwerp van dit beleidsplan bepalen. De algemene vergadering van de Raad van State hoort de kandidaten ambtshalve. De algemene vergadering van de Raad van State doet, na de ontvankelijkheid van

de kandidaturen te hebben onderzocht en de respectievelijke aanspraken en verdiensten van de kandidaten te hebben vergeleken, een uitdrukkelijk gemotiveerde voordracht van één kandidaat voor het vacante mandaat van korpschef. Zij deelt deze gemotiveerde voordracht, alsook alle kandidaturen en hun beoordeling mee aan de Minister van Binnenlandse Zaken. De kandidaat die door de algemene vergadering van de Raad van State wordt

voorgedragen, kan door de Koning als korpschef worden aangewezen. De Koning neemt een beslissing binnen de twee maanden na ontvangst van de voordracht. In geval van weigering beschikt de algemene vergadering van de Raad van State vanaf de ontvangst van deze beslissing over een termijn van vijftien dagen om een nieuwe voordracht te doen overeenkomstig de hiervoor bepaalde regels.

Volgt een tweede weigeringsbeslissing van de Koning binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van deze nieuwe voordracht, dan wordt gehandeld overeenkomstig het vierde lid, tenzij een zelfde kandidaat werd voorgedragen. In dit laatste geval dient de Raad van State een andere kandidaat voor te stellen dan wel te beslissen de benoemingsprocedure van voren af aan te herbeginnen. § 3. Tussen de derde en de tweede maand voor het beëindigen van het mandaat van

korpschef kan de korpschef de algemene vergadering om een hernieuwing verzoeken van het mandaat. Hij voegt bij dit verzoek zijn beleidsplan alsook een

rapport omtrent de uitoefening van het voorbije mandaat. De algemene vergadering van de Raad van State beoordeelt het verzoek tot

hernieuwing en beslist of het mandaat wordt hernieuwd. De beslissing tot niet- hernieuwing houdt van rechtswege de vacantverklaring van het mandaat in.

Betreft het een mandaat van korpschef in het auditoraat, dan wordt de in het eerste en tweede lid bedoelde vergadering de korpsvergadering genoemd. Voor de toepassing van deze paragraaf bestaat de korpsvergadering uit alle eerste- auditeursafdelingshoofden, eerste auditeurs en auditeurs van de taalrol waarin het mandaat moet worden hernieuwd. Bij niet-hernieuwing van het mandaat van korpschef neemt de betrokkene bij het

verstrijken van zijn mandaat het ambt of het mandaat weer op waarin hij het laatst werd benoemd of aangewezen. In voorkomend geval geschiedt dit in overtal. Indien betrokkene niet is benoemd in het terug opgenomen mandaat, dan geldt deze heropneming als een aanwijzing voor de gehele termijn waarvoor het mandaat is verleend. Het mandaat van korpschef dat niet wordt hernieuwd of dat met toepassing van §

1, tweede lid van rechtswege vacant wordt verklaard, wordt evenwel slechts beëindigd op het ogenblik dat de nieuwe korpschef het mandaat opneemt, zonder dat deze termijn meer dan negen maanden mag bedragen te rekenen vanaf de betekening van de beslissing tot niet hernieuwing dan wel vanaf de datum van de vacantverklaring. Indien de mandaathouder tweemaal opeenvolgend het zelfde mandaat van

korpschef heeft uitgeoefend, geniet hij gedurende de twee jaren volgend op de beëindiging van de tweede mandaattermijn de overeenkomstige wedde van korpschef met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen, tenzij hij een mandaat van korpschef opneemt waaraan een hogere wedde is verbonden. § 4. De mandaathouder kan zijn mandaat van korpschef voortijdig ter beschikking

stellen bij ter post aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Het mandaat van korpschef wordt evenwel slechts beëindigd op het ogenblik dat

de nieuwe korpschef het mandaat opneemt, zonder dat deze termijn meer dan negen maanden mag bedragen te rekenen vanaf de ontvangst van de terbeschikkingstelling. Deze termijn kan door de Koning, op gemotiveerd verzoek van betrokkene, worden ingekort. De bepalingen van § 3, derde lid, zijn van toepassing op de korpschef die zijn

mandaat van korpschef voortijdig ter beschikking stelt. De mandaathouder die zijn mandaat van korpschef voortijdig ter beschikking stelt

kan zich gedurende een termijn van twee jaar nadat hij zijn mandaat effectief neerlegde, niet opnieuw kandidaat stellen voor een mandaat van korpschef. Voor de toepassing van deze bepaling wordt niet beschouwd als een voortijdige ter beschikkingstelling van het mandaat van korpschef, de korpschef die aangewezen wordt voor een ander mandaat van korpschef. § 5. Indien het mandaat van korpschef openvalt vóór het verstrijken van de in § 1,

tweede lid bepaalde termijn, dan kunnen, op straffe van onontvankelijkheid, uitsluitend diegenen die dezelfde taalrol hebben als de korpschef wiens mandaat van korpschef voortijdig een einde nam, hun kandidatuur indienen.

De duur van het mandaat van korpschef van diegene die met toepassing van het eerste lid tot korpschef wordt aangewezen, is in afwijking van § 1, eerste lid beperkt tot de nog resterende duur van het mandaat dat voortijdig een einde nam. Indien op het ogenblik van het daadwerkelijk openvallen van het mandaat van

eerste voorzitter of auditeur-generaal men nog minder dan een jaar is verwijderd van het einde van de in § 1, tweede lid bepaalde periode, dan vervangt de voorzitter of de adjunct-auditeur-generaal voor de nog resterende termijn van het lopende mandaat de eerste voorzitter of auditeur-generaal in de uitoefening van het mandaat. Heeft het in het vorig lid bedoelde daadwerkelijk openvallen van het mandaat

betrekking op dat van voorzitter of adjunct-auditeur-generaal, dan wordt deze vervangen door de kamervoorzitter of de eerste auditeur-afdelingshoofd naar orde van dienstanciënniteit van dezelfde taalrol. De in het derde en vierde lid bedoelde vervanging neemt van rechtswege een einde

bij het aanwijzen van een nieuwe mandaathouder.

Art. 74/4. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 30; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> § 1. De titularissen van een adjunct-mandaat worden aangewezen als volgt : 1° de kamervoorzitters worden aangewezen door de algemene vergadering uit haar

leden; 2° de eerste auditeurs-afdelingshoofden worden aangewezen door de Koning, op

eensluidend advies van de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal, al naargelang het geval; 3° de eerste referendarissen-afdelingshoofden worden aangewezen door de Koning,

op eensluidend advies van de eerste voorzitter of de voorzitter, indien deze de afdeling wetgeving onder zijn verantwoordelijkheid heeft. 4° de hoofdgriffier wordt aangewezen door de Koning, op advies van de eerste

voorzitter en voorzitter. § 2. De aanwijzingen in de adjunct-mandaten gebeuren voor een termijn van drie

jaar die kan worden hernieuwd na evaluatie. Na negen jaar ambtsvervulling worden de betrokken mandaathouders na evaluatie vast aangewezen door de benoemende overheid. Wordt toepassing gemaakt van artikel 71, § 1, vijfde lid, dan is in afwijking van het

eerste lid, de duur van het adjunct-mandaat beperkt tot de nog resterende duur van het aangevatte mandaat. § 3. Bij niet-hernieuwing van het adjunct-mandaat neemt de betrokkene bij het

verstrijken van zijn mandaat het ambt weer op waarin hij het laatst werd benoemd. In voorkomend geval geschiedt dit in overtal. Indien voor het mandaat van hoofdgriffier geen ambtsdrager werd aangewezen,

dan wordt bij niet hernieuwing de betrokkene benoemd, in voorkomend geval in overtal, als griffier zonder dat artikel 72, § 1, van toepassing is. § 4. De mandaathouder kan zijn mandaat voortijdig ter beschikking stellen bij ter

post aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Het mandaat wordt evenwel slechts beëindigd na negen maanden te rekenen vanaf de ontvangst van de terbeschikkingstelling. Deze termijn kan door de Koning, op gemotiveerd verzoek van betrokkene worden ingekort.

De bepalingen van § 3 zijn van toepassing op de ambtsdrager die zijn mandaat voortijdig ter beschikking stelt en geen ander mandaat opneemt.

Art. 74/5. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 30; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> De uitoefening van een mandaat van korpschef is onverenigbaar met de uitoefening van een adjunct-mandaat. Indien de houder van een adjunct-mandaat in de loop van zijn mandaat een

mandaat van korpschef opneemt, dan valt diens adjunct-mandaat daadwerkelijk open op de dag waarop het mandaat van korpschef wordt opgenomen.

Onderafdeling III. - Over de uitoefening van het mandaat. <Ingevoegd bij W 2006- 09-15/71, art. 30; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 74/6. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 30; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> § 1. De houder van een mandaat van korpschef is ermee belast jaarlijks een werkingsverslag op te stellen waarin inzonderheid de implementatie van zijn beleidsplan en de evaluatie ervan wordt uiteengezet. In voorkomend geval bevat dit verslag de nodige bijsturingen van het plan, wijst het de behoeften aan en bevat het voorstellen om de werking van de Raad te verbeteren en de gerechtelijke achterstand weg te werken. De eerste voorzitter bundelt deze verslagen tot één verslag en bezorgt het voor 1 oktober aan de Minister van Binnenlandse Zaken. De Koning kan nadere regels bepalen ter uitvoering van deze bepaling, alsook de

nadere inhoud van dit werkingsverslag. § 2. De eerste voorzitter voegt bij zijn in § 1 bepaald werkingsverslag de volgende

gegevens betreffende het voorbije gerechtelijke jaar : 1° de statistieken per contentieux of de aard van de adviesaanvragen, waaruit

blijkt hoeveel zaken in die periode zijn ingekomen alsook het aantal bij eindarrest of bij advies afgedane zaken in diezelfde periode. Het verslag geeft tevens het totale werkvolume van de afdelingen mee waarbij, de evolutie van die werkvoorraad eveneens wordt afgemeten aan het aantal neergelegde verslagen of gegeven adviezen van het Auditoraat; 2° de evolutie van : - de hangende zaken en van de gerechtelijke achterstand met inbegrip van de

toelaatbaarheidsprocedure van de cassatieberoepen; - de personeelsformatie en -bezetting; - de logistieke middelen; - de werklast; De in het eerste lid, 1°, bepaalde gegevens betreffende de eerste zes maanden van

het lopende gerechtelijke jaar worden tevens aangereikt voor 1 april van het lopende gerechtelijke jaar.

De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt het standaardformulier volgens welk de werkingsverslagen worden opgesteld.

Afdeling 3. - De evaluatie van de leden van de Raad, het Auditoraat en het Coördinatiebureau. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 31; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Onderafdeling I. - Algemene bepalingen. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 31; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 74/7. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 31; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> § 1. Met uitzondering van de korpschefs worden de leden van de Raad, het Auditoraat en het Coördinatiebureau onderworpen aan een gemotiveerde schriftelijke en beschrijvende evaluatie, hetzij een periodieke evaluatie wanneer het een benoeming betreft, hetzij een evaluatie van het adjunct-mandaat. Deze evaluaties geschieden binnen dertig dagen na het verstrijken van de

termijnen bepaald in deze afdeling. De periodieke evaluatie omvat geen eindvermelding, behalve in het geval dat de

beoordelaar oordeelt dat de geëvalueerde de vermelding "onvoldoende" verdient. De evaluatie van de titularissen van een mandaat kan leiden tot een beoordeling "goed" of "onvoldoende". § 2. De evaluatie geschiedt op grond van criteria die betrekking hebben op de

persoonlijkheid en de intellectuele, professionele en organisatorische capaciteiten met inbegrip van de kwaliteit van de gepresteerde prestaties zonder dat hierdoor afbreuk wordt gedaan aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de ambtsdrager. De Koning bepaalt, op gemotiveerd voorstel van de eerste voorzitter en de

auditeur-generaal, elk wat hun bevoegdheden betreft, de algemene vergadering gehoord, de evaluatiecriteria rekening houdend met de eigenheid van de ambten en mandaten, en stelt nadere regels voor de toepassing van deze bepalingen op. § 3. De evaluatie wordt voorafgegaan door een planningsgesprek tussen de

geëvalueerde en de beoordelaar. Tijdens de evaluatiecycli kunnen één of meerdere functioneringsgesprekken plaatsvinden. De beoordelaar maakt een ontwerp van beoordeling op die desgevallend reeds een

voorstel van eindbeoordeling "onvoldoende" kan bevatten. Dit ontwerp wordt vóór het evaluatiegesprek bij gedagtekend ontvangstbewijs meegedeeld aan de geëvalueerde. Het kan eventueel nog worden aangepast in functie van het onderhoud. Na dit onderhoud stelt de beoordelaar een voorlopige beoordeling op. De eerste voorzitter of de auditeur-generaal naar gelang het een lid van de Raad of

het Coördinatiebureau dan wel van het Auditoraat betreft, zendt bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs een afschrift van de voorlopige beoordeling aan de betrokkene. Formuleert deze binnen de in het vierde lid bepaalde termijn geen schriftelijke opmerkingen op de voorlopige beoordeling, dan wordt deze na het verstrijken van deze termijn definitief. De betrokkene kan op straffe van verval binnen een termijn van tien dagen te

rekenen van de kennisgeving van de voorlopige beoordeling, zijn schriftelijke opmerkingen bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs bezorgen aan onderscheidenlijk de eerste voorzitter of de auditeur-generaal, die het origineel bij het evaluatiedossier voegt en er een afschrift van bezorgt aan de beoordelaar. Deze beoordelaar stelt binnen de dertig dagen na ontvangst van een afschrift van deze opmerkingen, een definitieve schriftelijke

beoordeling op waarin hij deze opmerkingen schriftelijk beantwoordt. Binnen tien dagen na de ontvangst van de definitieve beoordeling, zendt de korpschef een afschrift ervan bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs aan de betrokkene. § 4. De betrokkene die toepassing heeft gemaakt van § 3, vierde lid, kan op straffe

van verval binnen een termijn van tien dagen te rekenen vanaf de kennisgeving van de definitieve beoordeling, beroep instellen tegen de definitieve beoordeling bij : 1° een beoordelingscommissie bestaande uit de eerste voorzitter of de voorzitter

naargelang het geval en de kamervoorzitters van dezelfde taalrol als de geëvalueerde die in eerste aanleg geen evaluatie hebben uitgebracht, wat de leden van de Raad en het Coördinatiebureau betreft; 2° een beoordelingscommissie bestaande uit de auditeur-generaal of adjunct-

auditeur-generaal naargelang het geval, en de eerste-auditeur-afdelingshoofden van dezelfde taalrol als de geëvalueerde die in eerste aanleg geen evaluatie hebben wat de leden van het Auditoraat betreft.

Het beroep wordt bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs ingediend bij de eerste voorzitter, of wat de leden van het Auditoraat betreft, bij de auditeur-generaal. Een tijdig ingesteld beroep schorst de uitvoering van de definitieve beoordeling. De in het eerste lid bedoelde beoordelingscommissie hoort de betrokkene indien die

daarom in zijn beroepsschrift heeft verzocht. Zij beschikt over zestig dagen vanaf de ontvangst door onderscheidenlijk de eerste voorzitter of de auditeur-generaal van het beroepsschrift, om een gemotiveerde eindbeslissing over de beoordeling te nemen. § 5. De evaluatiedossiers berusten bij de eerste voorzitter, wat de leden van de

Raad en het Coördinatiebureau betreft en bij de auditeur-generaal wat de leden van het Auditoraat betreft. De evaluaties zijn vertrouwelijk en kunnen te allen tijde door de betrokkenen ingekeken worden. Ze worden gedurende ten minste tien jaar bewaard. Bij elke benoeming, bij elke voordracht of hernieuwing van een mandaat wordt het

evaluatiedossier van de laatste zes jaar van de betrokkene gevoegd ter attentie van de benoemende overheid. § 6. De Koning kan de nadere procedureregels voor de toepassing van deze

bepaling vaststellen.

Onderafdeling II. - De periodieke evaluatie. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 31; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 74/8. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 31; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> § 1. De periodieke evaluatie van een lid van de Raad, van het Auditoraat of van het Coördinatiebureau vindt de eerste maal plaats één jaar te rekenen van de eedaflegging in het ambt waarin hij moet beoordeeld worden en vervolgens om de drie jaar. § 2. Wat de leden van de Raad betreft, geschiedt de evaluatie door de

kamervoorzitter van de kamer waarvoor betrokkene is aangewezen. De evaluatie van de overeenkomstig artikel 74/4, § 2, eerste lid, vast aangewezen

kamervoorzitters geschiedt door de korpschef die de afdeling onder zijn verantwoordelijkheid heeft waarvan de geëvalueerde deel uitmaakt. Indien deze korpschef zijn diploma niet heeft behaald in de taal van de geëvalueerde en niet tweetalig is, dan laat hij zich bijstaan door een tweetalige kamervoorzitter die de oudste in graad is van diegenen die behoren tot de taalrol van de geëvalueerde. § 3. Wat de leden van het Auditoraat betreft, geschiedt de evaluatie door de eerste

auditeur-afdelingshoofd. In afwijking van het eerste lid, geschiedt de evaluatie van de overeenkomstig

artikel 74/4, § 2, eerste lid, vast aangewezen eerste auditeurs-afdelingshoofden door de auditeur-generaal of adjunct-auditeur-generaal. § 4. Wat de leden van het Coördinatiebureau betreft, geschiedt de evaluatie door

de eerste referendaris-afdelingshoofd. In afwijking van het eerste lid, geschiedt de evaluatie van de overeenkomstig

artikel 74/4, § 2, eerste lid, vast aangewezen eerste referendaris-afdelingshoofden door de eerste voorzitter of voorzitter indien die de afdeling wetgeving onder zijn verantwoordelijkheid heeft. Indien deze korpschef zijn diploma niet heeft behaald in de taal van de geëvalueerde en niet tweetalig is, dan laat hij zich bijstaan door een tweetalige houder van een adjunct-mandaat die de oudste in graad is van diegenen die behoren tot de taalrol van de geëvalueerde. § 5. Indien een lid van de Raad, van het Auditoraat of van het Coördinatiebureau

bij een periodieke evaluatie de definitieve eindbeoordeling "onvoldoende" heeft verkregen, dan leidt dit met ingang van de eerste van de maand volgend op de kennisgeving van deze definitieve beoordeling gedurende zes maanden tot de inhouding van de laatste driejaarlijkse verhoging bedoeld in artikel 3, § 1, van de wet van 5 april 1955 inzake de wedden van de ambtsdragers bij de Raad van State en de magistraten en de leden van de griffie van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. Onverminderd het eerste lid wordt voor de in het eerste lid bepaalde duur de met

toepassing van het artikel 107, tweede lid, verleende afwijkingen van rechtswege opgeschort. Gedurende deze termijn wordt geen enkele nieuwe afwijking toegestaan. In geval van een beoordeling "onvoldoende" wordt de betrokkene opnieuw

geëvalueerd na verloop van zes maanden. Leidt dit opnieuw tot een beoordeling "onvoldoende", is het eerste en tweede lid van toepassing gedurende een nieuwe periode van zes maanden.

Onderafdeling III. - De evaluatie van adjunct-mandaten. <Ingevoegd bij W 2006- 09-15/71, art. 31; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 74/9. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 31; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> § 1. De evaluatie van de titularissen van een adjunct-mandaat vindt plaats op het einde van elke termijn waarvoor het mandaat is verleend en geschiedt uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de termijn. § 2. De evaluatie van de kamervoorzitters geschiedt door de korpschef die de

afdeling onder zijn verantwoordelijkheid heeft waarvan de geëvalueerde deel uitmaakt. Indien deze korpschef zijn diploma niet heeft behaald in de taal van de

geëvalueerde en niet tweetalig is, dan laat hij zich bijstaan door een tweetalige kamervoorzitter die de oudste in graad is van diegenen die behoren tot de taalrol van de geëvalueerde. § 3. De evaluatie van de houders van een mandaat van eerste auditeur-

afdelingshoofd geschiedt door de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal. § 4. De evaluatie van de houders van een mandaat van eerste-referendaris-

afdelingshoofd geschiedt door de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de afdeling wetgeving onder zijn verantwoordelijkheid heeft. Indien deze korpschef zijn diploma niet heeft behaald in de taal van de geëvalueerde en niet tweetalig is, dan laat hij zich bijstaan door een tweetalige houder van een adjunct-mandaat die de oudste in graad is van diegenen die behoren tot de taalrol van de geëvalueerde. § 5. Krijgt de titularis van een mandaat de beoordeling "goed", dan wordt zijn

mandaat hernieuwd. Is de beoordeling "onvoldoende" dan neemt de betrokkene bij het verstrijken van zijn mandaat het ambt weer op waarin hij het laatst werd benoemd. In voorkomend geval geschiedt dit in overtal. De eerste voorzitter zendt aan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken een beschikking over waarin de verlenging of het einde van het mandaat wordt vastgesteld. De titularissen van een mandaat die na negen jaar vast aangewezen zijn, worden

onderworpen aan een periodieke evaluatie.

Afdeling 4. - De evaluatie van de leden van de griffie. <Ingevoegd bij W 2006-09- 15/71, art. 31; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Onderafdeling I. - De evaluatie van de hoofdgriffier. <Ingevoegd bij W 2006-09- 15/71, art. 31; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 74/10. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 31; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> § 1. De evaluatie van het mandaat van hoofdgriffier vindt plaats op het einde van elke termijn waarvoor het mandaat is verleend en geschiedt uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de termijn. § 2. De evaluatie geschiedt gezamenlijk door de eerste voorzitter en de voorzitter

volgens de procedure bepaald in artikel 74/12. De in het eerste lid bedoelde titularis die niet tweetalig is in de zin van artikel 73, §

2, wijst een tweetalige titularis van een adjunct-mandaat aan die zijn diploma heeft behaald in de taal van de geëvalueerde om hem bij te staan bij de evaluatie. § 3. De evaluatie geschiedt op grond van criteria die betrekking hebben op de

persoonlijkheid en de intellectuele, professionele en organisatorische capaciteiten, met inbegrip van de kwaliteit van de geleverde prestaties. De Koning stelt op voorstel van de eerste voorzitter en de auditeur-generaal de

evaluatiecriteria en de nadere regels vast voor de toepassing van deze bepaling. § 4. Krijgt de titularis van het mandaat de beoordeling "goed", dan wordt zijn

mandaat hernieuwd. Is de beoordeling "onvoldoende" dan is de procedure bedoeld in het artikel 74/4, § 3 van toepassing. De eerste voorzitter zendt aan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken een beschikking over waarin de verlenging of het einde van het mandaat wordt vastgesteld. § 5. De titularis van het mandaat van hoofdgriffier die na negen jaar vast

aangewezen is, wordt onderworpen aan de in artikel 74/7 bedoelde periodieke evaluatie met inbegrip van de in artikel 74/8, § 5, voorziene gevolgen.

Onderafdeling II. - De evaluatie van de griffiers. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 31; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 74/11. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 31; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> § 1. Om de twee jaar wordt een beoordelingsstaat opgemaakt van alle griffiers. De hoofdgriffier en de kamervoorzitter geven gezamenlijk in de beoordelingsstaat

hun mening te kennen omtrent de waarde en de houding van de griffier, met inbegrip van de kwaliteit van de geleverde prestaties, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen. De beoordelaars, met uitsluiting van de hoofdgriffier, moeten door hun diploma

het bewijs leveren dat zij het examen van doctor, licentiaat of master in de rechten hebben afgelegd in dezelfde taal, Nederlands of Frans, als de geëvalueerde. De periodieke evaluatie omvat geen eindvermelding, behalve in het geval dat de

beoordelaars oordelen dat de geëvalueerde de vermelding "onvoldoende" verdient. De Koning stelt nadere regels vast voor de toepassing van deze bepalingen. § 2. De beoordelingsstaat wordt voor de eerste maal opgemaakt tussen de negende

en de twaalfde maand effectieve dienst. De beoordeling heeft betrekking op de voorbije periode sinds de vorige

beoordelingsstaat. De griffier kan een nieuwe beoordeling aanvragen, ten vroegste één jaar na de

opmaak van de vorige beoordeling. § 3. Indien een griffier bij een periodieke evaluatie de definitieve eindbeoordeling

"onvoldoende" heeft verkregen, dan leidt dit met ingang van de eerste van de maand volgend op de kennisgeving van deze definitieve beoordeling gedurende zes maanden tot de inhouding van de laatste driejaarlijkse verhoging bedoeld in artikel 3, § 1, van de wet van 5 april 1955 inzake de wedden van de ambtsdragers bij de Raad van State en van de magistraten en leden van de griffie van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. Onverminderd het eerste lid wordt voor de in het eerste lid bepaalde duur de met

toepassing van artikel 107, tweede lid, verleende afwijkingen van rechtswege opgeschort. Gedurende deze termijn wordt geen enkele nieuwe afwijking toegestaan. In geval van een beoordeling "onvoldoende" wordt de betrokkene opnieuw

geëvalueerd na verloop van zes maanden. Leidt dit opnieuw tot een beoordeling "onvoldoende", dan is het eerste en tweede lid opnieuw van toepassing.

Onderafdeling 3. De evaluatie procedure van de hoofdgriffier en de griffier. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 31; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 74/12. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 31; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> § 1. De in deze afdeling bedoelde evaluatie wordt voorafgegaan door een planningsgesprek tussen de geëvalueerde en zijn beoordelaars. Tijdens de

evaluatiecycli kunnen één of meerdere functioneringsgesprekken plaatsvinden. De beoordelaars maken gezamenlijk een ontwerp van beoordeling op die

desgevallend reeds een voorstel van eindbeoordeling "onvoldoende" kan bevatten. Dit ontwerp wordt vóór het evaluatiegesprek bij gedagtekend ontvangstbewijs meegedeeld aan de geëvalueerde. Het kan eventueel nog worden aangepast in functie van het onderhoud. Na dit onderhoud stellen de beoordelaars gezamenlijk een voorlopige beoordeling op. De eerste voorzitter zendt bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij een ter post

aangetekende brief met ontvangstbewijs een afschrift van de voorlopige beoordeling aan de betrokkene. Formuleert deze binnen de in het vierde lid bepaalde termijn geen schriftelijke opmerkingen op de voorlopige beoordeling, dan wordt deze na het verstrijken van deze termijn definitief. De betrokkene kan op straffe van verval binnen een termijn van tien dagen te

rekenen van de kennisgeving van de voorlopige beoordeling, zijn schriftelijke opmerkingen bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs bezorgen aan de eerste voorzitter, die het origineel bij het evaluatiedossier voegt en er een afschrift van bezorgt aan de beoordelaars. Deze stellen binnen de dertig dagen na ontvangst van een afschrift van deze opmerkingen, gezamenlijk een definitieve schriftelijke beoordeling op waarin ze deze opmerkingen schriftelijk beantwoorden. Binnen tien dagen na de ontvangst van de definitieve beoordeling, zendt de eerste voorzitter een afschrift ervan bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs aan de betrokkene. § 2. De betrokkene die toepassing heeft gemaakt van § 1, vierde lid kan op straffe

van verval, binnen een termijn van tien dagen te rekenen vanaf de kennisgeving van de definitieve beoordeling, beroep instellen tegen de definitieve beoordeling bij een beoordelingscommissie bestaande uit de eerste voorzitter, de voorzitter en de kamervoorzitters.

Het beroep wordt bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs ingediend. Een tijdig ingesteld beroep schorst de uitvoering van de definitieve beoordeling. De in het eerste lid bedoelde beoordelingscommissie hoort de betrokkene indien die

daarom in zijn beroepsschrift heeft verzocht. Zij beschikt over zestig dagen vanaf de ontvangst door de eerste voorzitter van het beroepsschrift, om een gemotiveerde eindbeslissing over de beoordeling te nemen. § 3. De evaluatiedossiers berusten bij de eerste voorzitter wat de hoofdgriffier

betreft en bij de hoofdgriffier wat de griffiers betreft. De evaluaties zijn vertrouwelijk en kunnen te allen tijde door de betrokkenen worden ingekeken. Ze worden gedurende tenminste tien jaar bewaard. Bij elke benoeming, bij elke voordracht of hernieuwing van een mandaat wordt het

evaluatiedossier van de laatste zes jaar van de betrokkene gevoegd ter attentie van de benoemende overheid. § 4. De Koning kan de nadere procedureregels voor de toepassing van deze

bepaling vaststellen.

Afdeling 5. - Bijzondere bepalingen betreffende het Auditoraat. <Opschrift

ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 32; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 75. (De auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal verdelen, elk wat hem betreft en in zijn taalrol, de zaken onder de leden van het auditoraat en leiden de werkzaamheden. De eerste auditeurs-afdelingshoofden nemen deel aan die leiding.) <W 1999-05-25/44, art. 19, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> De adjunct-auditeur oefent zijn ambt uit onder de leiding van een eerste auditeur.

Art. 76. <W 1996-08-04/60, art. 28, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> § 1. De leden van het auditoraat nemen in de (afdeling bestuursrechtspraak) deel aan het onderzoek. Zij kunnen worden belast met de onderzoeksverrichtingen waartoe de (afdeling bestuursrechtspraak) bij wege van arrest heeft besloten. <KB 2007-04- 25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> (Onverminderd de bepalingen die voorzien in specifieke termijnen, onderzoeken de

leden van het Auditoraat die deelnemen aan het onderzoek in de (afdeling bestuursrechtspraak) bij voorrang de toelaatbaar verklaarde cassatieberoepen, alsook de beroepen tot nietigverklaring waarvan het beroep doelloos is, of waarvan afstand wordt gedaan of die dienen van de rol te worden afgevoerd. <KB 2007-04- 25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> Wanneer blijkt dat het beroep slechts korte debatten vereist, behandelt het

aangewezen lid van het auditoraat bij voorrang de ingeleide vordering. De auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal brengen in het in artikel

74/6 bedoelde werkingsverslag verslag uit van de toepassing van de in het tweede en derde lid bepaalde voorschriften. De leden van het Auditoraat nemen geen deel aan het onderzoek naar de

toelaatbaarheid van de in artikel 20 bedoelde cassatieberoepen.) <W 2006-09-15/71, art. 33, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> De auditeur-generaal, de adjunct-auditeur-generaal, de eerste auditeurs-

afdelingshoofden, de eerste auditeurs, de auditeurs en de daartoe door de auditeur- generaal gemachtigde adjunct-auditeurs die meer dan één jaar dienst tellen, brengen in deze afdeling advies uit in de openbare terechtzitting bij het einde van de debatten. (Vierentwintig leden van het auditoraat worden bij voorrang aangesteld bij de

afdeling wetgeving. Zij nemen deel aan de werkzaamheden ervan overeenkomstig de richtlijnen van de auditeur-generaal. Zij hebben eveneens tot taak te zorgen voor de nadere uitwerking en de verspreiding van de beginselen van de wetgevingstechniek.) <W 2003-04-02/40, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 24-05-2003> § 2. De leden van het auditoraat worden ermee belast de documentatie betreffende

de rechtspraak (en de adviezen) van de Raad van State in de vorm van geautomatiseerde bestanden bij te houden, te bewaren en ter beschikking te stellen. <W 2003-04-02/40, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 24-05-2003> (§ 3. Een lid van het auditoraat wordt, op voorstel van de auditeur-generaal, door

de Koning belast met de coördinatie van de documentatieverwerking van de Raad van State, voor een hernieuwbare periode van drie jaar. Voor de duur van deze periode kan een ambtsdrager van het auditoraat geroepen worden om het ambt van het aangewezen lid uit te oefenen.

Jaarlijks wordt een verslag opgesteld om gevoegd te worden bij het in artikel 119 bedoelde verslag.) <W 1999-05-25/44, art. 20, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>

Afdeling 6. - Bijzondere bepaling betreffende het Coördinatiebureau. <Opschrift ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 34; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 77. <W 2006-09-15/71, art. 35, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> De leden van het Coördinatiebureau hebben onder meer tot taak : 1° de stand van de wetgeving bij te houden; 2° de documentatie van het Bureau ter beschikking te stellen van de twee

afdelingen van de Raad van State; 3° de documentatie van het Bureau betreffende de stand van de wetgeving ter

beschikking te stellen van het publiek, in de vorm en onder de voorwaarden vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit; 4° de coördinatie, de codificatie en de vereenvoudiging van de wetgeving voor te

bereiden; Het coördinatiebureau staat onder het gezag en de leiding van de eerste voorzitter

of de voorzitter indien die de afdeling wetgeving onder zijn verantwoordelijkheid heeft.

Afdeling 7. - Bijzondere bepaling betreffende de leden van de griffie. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 36; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 77/1. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 36; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> De hoofdgriffier is belast met de leiding van de griffie en staat daarbij onder leiding en toezicht van de eerste voorzitter en de voorzitter, elk wat zijn bevoegdheden betreft. De eerste voorzitter of voorzitter wijzen elke wat hun bevoegdheid betreft en na

advies van de hoofdgriffier en de betrokken kamervoorzitter, de griffiers aan die de kamervoorzitter bijstaan.

Afdeling 8. - Bijzondere bepalingen. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 37; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 78. Een koninklijk besluit bepaalt de ambtskledij die de ambtsdragers van de Raad van State op terechtzittingen en bij officiële plechtigheden dragen. De Koning regelt voorrang en eerbewijzen.

Art. 78/1. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 38; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> De Koning stelt, na gemotiveerd advies van de eerste voorzitter en de auditeur-generaal, de wijze vast waarop de werklast van de ambtsdrager wordt geregistreerd, alsook de wijze waarop deze geregistreerde gegevens worden geëvalueerd.

Art. 78/2. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 39; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> Indien de afwezigheid van een lid van de Raad, van het Auditoraat, van het

Coördinatiebureau of van de griffie te wijten is aan ziekte, kan onderscheidenlijk de eerste voorzitter of de voorzitter, de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur- generaal of de hoofdgriffier, de regelmatigheid van deze afwezigheid afhankelijk stellen van een medische controle door de Administratieve gezondheidsdienst die deel uitmaakt van het Bestuur van de Medische Expertise zoals bepaald in het administratief reglement van die dienst.

HOOFDSTUK II. - INRICHTING VAN DE AFDELING WETGEVING.

Art. 79. (De afdeling wetgeving is samengesteld uit twaalf leden van de Raad van State, en uit ten hoogste tien assessoren. Zij bestaat uit vier kamervoorzitters en acht staatsraden, in overleg met de voorzitter aangewezen door de eerste voorzitter, derwijze gekozen dat vier van hen het bewijs leveren van de kennis van het Nederlands, vier van de kennis van het Frans en vier van de kennis van het Nederlands en het Frans.) <W 2006-09-15/71, art. 40, 018; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> (tweede lid opgeheven) <W 1996-08-04/60, art. 30, 005; Inwerkingtreding : 1996-

10-01> (De eerste voorzitter kan in overleg met de voorzitter leden van de Raad van State

die deel uitmaken van de (afdeling bestuursrechtspraak), oproepen) om in de afdeling wetgeving te zetelen, hetzij om een verhinderd lid te vervangen, hetzij om zo nodig aanvullende kamers te vormen. <W 2006-09-15/71, art. 40, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 80. <W 1997-09-08/43, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 26-10-1997> De assessoren van de afdeling wetgeving worden door de Koning benoemd voor een hernieuwbare periode van vijf jaar, uit een lijst met drie namen, voorgedragen door de Raad van State, nadat hij de ontvankelijkheid van de kandidaturen heeft onderzocht en de respectieve aanspraken en verdiensten van de kandidaten heeft vergeleken. Artikel 70, § 1, tweede tot twaalfde lid, is van toepassing op de voordracht van de

assessoren. De voordrachten geschieden met inachtneming van de regels die zijn vastgesteld in

de artikelen 348, eerste lid, 349, vierde lid, tweede zinsnede, en vijfde lid, eerste zin, van het Gerechtelijk Wetboek. De artikelen 70, § 2, eerste lid, 73, § 1, derde lid, en 74, tweede en derde lid, zijn

van toepassing op de assessoren.

Art. 81. (W 06-05-1982, art. 7) (De Afdeling Wetgeving is ingedeeld in vier kamers. Iedere Kamer houdt zitting met drie leden van de Raad van State en twee assessoren. De voorzitter van de Kamer die om advies is verzocht kan echter, volgens de noden van de zaak, beslissen dat slechts één assessor zal worden opgeroepen om zitting te houden of dat de Kamer zonder assessor zitting zal houden.) <W 1999-05-25/44, art. 22, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> (De kamers worden voorgezeten door de kamervoorzitters die aangewezen zijn om

deel uit te maken van de afdeling wetgeving.) Bij hun ontstentenis wordt het voorzitterschap waargenomen door het oudstbenoemde aanwezige lid van de Raad van State. <W 2006-09-15/71, art. 41, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Twee van de kamers bestaan elk uit twee leden die bewijzen het Nederlands machtig te zijn. De twee andere kamers bestaan elk uit twee leden die bewijzen het Frans machtig te zijn. Tot elke kamer behoort bovendien een lid dat bewijst het Nederlands en het Frans machtig te zijn. De assessoren moeten bewijzen de taal van de kamers waarin zij zitting moeten nemen, machtig te zijn. (De eerste voorzitter of de voorzitter indien die de afdeling wetgeving onder zijn

verantwoordelijkheid heeft, houdt volgens de behoeften van de dienst zitting in een kamer van de afdeling, in welk geval hij deze voorzit.) <W 2006-09-15/71, art. 41, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 82. De afdeling kan over speciale vraagpunten bijzonder bevoegde personen ter raadpleging oproepen. (Zij kan, gedurende gans de procedure, vragen stellen of horen hetzij de

gemachtigde ambtenaar of de vertegenwoordiger van de minister, of indien het gaat om een voorstel van wet, decreet of ordonnantie, de gemachtigde van de voorzitter van de betrokken vergadering die, in de vraag om advies, aangeduid werd door de minister of de voorzitter van de vergadering.) <W 2003-04-02/40, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 24-05-2003>

Art. 83. (De eerste voorzitter ontvangt de aanvragen waarvan sprake in de artikelen 2 tot 6 en regelt de verdeling ervan tussen de vier kamers, volgens een systeem omschreven in zijn beleidsplan.) Elk dezer beraadslaagt in de taal die haar eigen is. Behoudens wanneer zij betrekking hebben op ontwerpen die overeenkomstig de wet slechts in het Nederlands of in het Frans zijn gesteld, worden de adviezen in de andere taal vertaald en wordt de overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse versie nagezien door (...) het lid van de kamer dat het bewijs levert van de kennis van de twee talen. (W 06-05-1982, art. 8) <W 1996-08- 04/60, art. 34, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <W 2006-09-15/71, art. 42, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> (Voor de in het Duits gestelde adviesaanvragen evenwel worden de adviezen in het

Duits vertaald onder het toezicht van een lid van het auditoraat dat het bewijs heeft geleverd van een grondige kennis van de Duitse taal.) (W 31-12-1983, art. 64)

(De adviezen worden vertaald binnen een termijn van ten hoogste vijftien dagen, die ingaat de dag dat het advies in één taal wordt medegedeeld.) <W 2003-04-02/40, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 14-06-2003>

Art. 84. <W 2003-04-02/40, art. 7, 015; Inwerkingtreding : 14-06-2003> § 1. Het onderzoek van de zaken vindt plaats in de volgorde van de inschrijving op de rol, uitgezonderd : 1° wanneer de overheid die de afdeling wetgeving adieert, vraagt dat het advies

wordt medegedeeld binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot vijfenveertig dagen in het geval waarin het advies gegeven wordt door de algemene vergadering met toepassing van artikel 85 of door de verenigde kamers met toepassing van

artikel 85bis ; 2° wanneer, in spoedeisende gevallen die in de aanvraag met bijzondere redenen

worden omkleed, de overheid die de afdeling wetgeving adieert, vraagt dat het advies wordt medegedeeld binnen een termijn van vijf werkdagen, verlengd tot acht werkdagen in het geval waarin het advies gegeven wordt ofwel met toepassing van artikel 2, § 4, ofwel door de algemene vergadering met toepassing van artikel 85 of door de verenigde kamers met toepassing van artikel 85bis. Wanneer met toepassing van het eerste lid, 2°, om spoedbehandeling van een

adviesaanvraag over een ontwerp van reglementair besluit wordt verzocht, wordt de motivering van het spoedeisend karakter, die in de aanvraag wordt opgegeven, in de aanhef van het besluit overgenomen. § 2. De werkdag is de dag die noch een zaterdag, noch een zondag, noch een

feestdag is. De termijnen gaan in op de eerste werkdag na die van de inschrijving op de rol. De vervaldag is in de termijn begrepen. Is die dag geen werkdag, dan verstrijkt de termijn op de eerstvolgende werkdag. De hoofdgriffier deelt zonder verwijl aan de indiener van de adviesaanvraag de

begin- en de einddatum van de termijn mee. Het advies wordt per post, per bode, per fax of per elektronische post

medegedeeld; de mededeling per fax of per elektronische post wordt schriftelijk bevestigd. Indien het advies krachtens artikel 83 moet worden vertaald, wordt het geacht reeds te zijn medegedeeld op het ogenblik dat de tekst ervan wordt medegedeeld in de taal waarin het is gesteld. § 3. Onverminderd artikel 2, § 1, tweede lid, mag het advies van de afdeling

wetgeving, in het geval bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, zich beperken tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, de rechtsgrond en de te vervullen voorgeschreven vormvereisten; het beperkt zich tot dat onderzoek in het geval bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°. Wanneer het advies wordt gevraagd binnen een termijn van paragraaf 1, eerste lid,

1° of 2°, wordt het gegeven zelfs indien de voorgeschreven vormvereisten niet zijn vervuld. § 4. Wanneer de adviesaanvraag betrekking heeft op een voorontwerp of een

voorstel van wet, van decreet of van ordonnantie, of op een amendement op een dergelijk ontwerp of voorstel, dient de afdeling wetgeving binnen de termijnen gesteld in paragraaf 1, eerste lid, 1° en 2°, of binnen een bijkomende termijn, door de adviesaanvrager verleend vóór het verstrijken van die termijnen, mededeling te doen van een advies, dat ten minste betrekking heeft op de drie punten genoemd in paragraaf 3, eerste lid. Wanneer de adviesaanvraag betrekking heeft op een ontwerp van reglementair

besluit en de afdeling wetgeving geen advies heeft medegedeeld binnen de termijnen gesteld in paragraaf 1, eerste lid, 1° en 2°, of binnen een bijkomende termijn, door de adviesaanvrager verleend vóór het verstrijken van die termijnen, wordt de adviesaanvraag aan de Raad van State onttrokken en wordt ze afgevoerd van de rol. In de aanhef van het besluit wordt melding gemaakt van het ontbreken van de mededeling van het advies binnen de termijn.

Art. 84bis. <Ingevoegd bij W 1999-05-25/44, art. 23; Inwerkingtreding : 02-07-

1999> Van zodra er een aanvraag tot advies ontvangen wordt die niet voorzien is van een termijn krachtens artikel 84, (§ 1, eerste lid, 1° en 2°), onderzoekt de Kamer die om advies is verzocht of de voorafgaande formaliteiten die vereist zijn door het voorontwerp of het voorstel dat haar voorgelegd wordt, vervuld zijn. <W 2003-04- 02/40, art. 8, 015; Inwerkingtreding : 14-06-2003> Binnen de vijftien dagen die volgen op de ontvangst van de in het eerste lid

bedoelde aanvraag, brengt zij, in voorkomend geval, de overheid schriftelijk op de hoogte van de voorafgaande formaliteiten die niet vervuld zouden zijn. Ingeval de Kamer die om advies is verzocht in de door het tweede lid

voorgeschreven vormen en termijnen vaststelt dat het dossier niet onderzocht kan worden, kan deze Kamer beslissen, in afwijking van artikel 84, (§ 1, eerste lid, inleidende zin), om over te gaan tot het onderzoek van de zaak die onmiddellijk volgt in de volgorde van inschrijving op de rol. <W 2003-04-02/40, art. 8, 015; Inwerkingtreding : 14-06-2003>

De zaak waarvan het onderzoek wordt uitgesteld krachtens het vorige lid, wordt van de rol geschrapt en ingeschreven op een wachtrol. Het onderzoek ervan wordt hernomen van zodra de Kamervoorzitter vastgesteld heeft dat de formaliteiten volledig vervuld zijn.

Art. 84ter. <Ingevoegd bij W 2003-04-02/40, art. 9; Inwerkingtreding : 14-06- 2003> De auditeur die bij het onderzoek van een adviesaanvraag als bedoeld in artikel 84, § 1, eerste lid, 1 °, van oordeel is dat een voorgeschreven vormvereiste niet is vervuld, brengt de gemachtigde ambtenaar of de gemachtigde van de minister daarvan onmiddellijk op de hoogte.

Art. 85. De afdeling wetgeving zetelt in algemene vergadering, telkens als de voorzitter van een der Wetgevende Kamers of de minister door wie zij wordt geraadpleegd, haar hierom verzoekt. Aan de algemene vergadering nemen met stemrecht deel, de leden van de Raad van

State die (...) aangewezen zijn om deel uit te maken van de afdeling wetgeving alsook de assessoren. (W 06-05-1982, art. 9) De algemene vergadering wordt voorgezeten door de eerste voorzitter of, bij zijn

ontstentenis, door de voorzitter van de Raad van State. Zij zijn er stemgerechtigd, zelfs indien zij niet tot de afdeling wetgeving behoren. Bij ontstentenis van beiden wordt het voorzitterschap waargenomen door de

oudstbenoemde onder de aanwezige kamervoorzitters of eventueel staatsraden.

Art. 85bis. <Ingevoegd bij W 13-06-1979, art. 1> Wanneer de adviesaanvraag een probleem doet rijzen in verband met de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen of de gewesten, verwijst (de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de afdeling wetgeving onder zijn verantwoordelijkheid heeft) ze naar de verenigde kamers van de afdeling. (Om deze samen te stellen wijst de eerste voorzitter, elk jaar, twee kamers met verschillende taal aan waarvan de zes leden, met vier assessoren, de verenigde kamers van de afdeling vormen). <W 06-05-1982, art. 10> <W 2006-09-15/71, art. 43, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> (Wanneer de auditeur-generaal oordeelt dat toepassing moet worden gemaakt van

het eerste lid, beveelt de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de afdeling wetgeving onder zijn verantwoordelijkheid heeft, de verwijzing naar de verenigde kamers.) <W 2006-09-15/71, art. 43, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

HOOFDSTUK III. - INRICHTING VAN DE (AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK). <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 86. (De (afdeling bestuursrechtspraak) is ingedeeld in elf kamers, vijf Nederlandstalige kamers, vijf Franstalige kamers en

één tweetalige kamer, elk samengesteld uit drie leden). <W 2000-04-08/31, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 30-05-2000> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> De eerste voorzitter (of de voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak)

onder zijn verantwoordelijkheid heeft kunnen) aanvullende kamers samenstellen, indien het aantal ingediende zaken dit vereist. <W 2006-09-15/71, art. 44, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 87. Nederlandse kamers, samengesteld uit leden die bewijzen het Nederlands machtig te zijn, nemen kennis van alle zaken die in het Nederlands moeten worden behandeld. (Ten minste zes leden van de Raad, zijnde drie Nederlandstalige en drie

Franstalige, onderzoeken bij voorrang de toelaatbaarheid van de cassatieberoepen bedoeld in artikel 20. De eerste voorzitter of de voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak) onder zijn verantwoordelijkheid heeft, kunnen dit aantal aanpassen naargelang de behoeften van de dienst, derwijze dat ten allen tijde de in artikel 20, § 3, bepaalde termijn wordt nageleefd. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> De eerste voorzitter of de voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak)

onder zijn verantwoordelijkheid heeft, bepaalt maandelijks de gemiddelde behandelingstermijn van de in de voorbije maand behandelde toelaatbaarheidsonderzoeken. Zodra blijkt dat deze gemiddelde behandelingstermijn de in artikel 20, § 3 bepaalde termijn het dubbele van de termijn overschrijdt neemt de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak) onder zijn verantwoordelijkheid heeft, de nodige maatregelen om hieraan te remediëren totdat blijkt dat de hiervoor bepaalde maandelijkse behandelingstermijn de in artikel 20, § 3, eerste lid, bepaalde termijn opnieuw heeft bereikt. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06- 2007> Inzonderheid kan hij aanvullende kamers instellen en alle dan wel enkele leden

van de (afdeling bestuursrechtspraak) aanwijzen die geheel of gedeeltelijk, bij voorrang, dan wel voor alle andere zaken, worden belast met de behandeling van de beroepen in de procedure van toelating tot de cassatievoorziening. De bevoegde korpschef brengt verslag uit over de toepassing van deze bepaling aan de Minister van Binnenlandse Zaken en aan de algemene vergadering van de Raad van State.

<KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> De ambtsdragers die met toepassing van het derde lid zijn aangewezen, dienen niet

te voldoen aan de anciënniteitsvoorwaarde gesteld in artikel 20, § 3. De (afdeling bestuursrechtspraak) behandelt bij voorrang de beroepen tot cassatie,

alsook de beroepen tot vernietiging waarvan het beroep doelloos is, of de beroepen waarin het auditoraat van oordeel is dat zij slechts korte debatten vereisen, of waarvan afstand wordt gedaan of die dienen van de rol te worden afgevoerd.) <W 2006-09-15/71, art. 45, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> De Franse kamers, samengesteld uit leden die bewijzen het Frans machtig te zijn,

nemen kennis van alle zaken die in het Frans moeten worden behandeld. De tweetalige kamers, samengesteld uit (de eerste voorzitter indien die de (afdeling

bestuursrechtspraak) onder zijn verantwoordelijkheid heeft en uit) leden die bewijzen het Nederlands en het Frans machtig te zijn, neemt kennis van de zaken die de artikelen 52 en 61 haar speciaal opdragen. <W 2006-09-15/71, art. 45, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 88. De kamer waarvan het lid van de Raad van State dat bewijst het Duits machtig te zijn deel uitmaakt, neemt kennis van zaken waarin het Duits moet worden gebruikt en van de zaken waarin het Duits en het Nederlands of het Frans moeten worden gebruikt. Is die taal niet die van de kamer waartoe het lid van de Raad van State dat bewijst het Duits machtig te zijn, behoort, dan wordt de zaak verwezen naar de tweetalige kamer; in dat geval echter zetelt het lid van de Raad van State dat bewijst het Duits machtig te zijn in de plaats van het jongstbenoemende lid van de Raad van State dat van de tweetalige kamer deel uitmaakt.

Art. 89. (De (afdeling bestuursrechtspraak) bestaat uit de kamervoorzitters en staatsraden die niet zijn aangewezen om deel uit te maken van de afdeling wetgeving. De eerste voorzitter of de voorzitter houdt volgens de behoefte van de dienst zitting in een kamer van de afdeling, in welk geval hij deze voorzit.) <W 2006- 09-15/71, art. 46, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

De leden van de Raad van State die aangewezen zijn om van de afdeling wetgeving deel uit te maken, kunnen worden opgeroepen om in de (afdeling bestuursrechtspraak) te zetelen telkens als daartoe aanleiding bestaat, hetzij om de tweetalige kamer te vormen, hetzij om een verhinderd lid van een Nederlandse of van een Franse kamer te vervangen, hetzij om aanvullende kamers te vormen. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 90. <W 2006-09-15/71, art. 47, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 1. De kamers van de (afdeling bestuursrechtspraak) houden zitting met drie leden. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Zij houden evenwel zitting met één lid : 1° voor vorderingen tot schorsing en tot het bevelen van voorlopige maatregelen;

2° inzake beroepen tot nietigverklaring en cassatieberoepen waarbij toepassing wordt gegeven aan de artikelen 17, §§ 4bis en 4ter, 21, tweede lid of 26, of wanneer het beroep doelloos is, de afstand van het geding toe te wijzen is of de zaak van de rol af te voeren is, of wanneer verzoekschriften worden behandeld die enkel korte debatten met zich meebrengen. In afwijking van het eerste lid, kan de kamervoorzitter ambtshalve bevelen dat een

zaak wordt verwezen naar een kamer met één lid wanneer de juridische moeilijkheid of het belang van de zaak zich hiertegen niet verzetten. In afwijking van het tweede lid, kan de kamervoorzitter, als de verzoeker daarom

op een gemotiveerde wijze vraagt in zijn verzoekschrift of ambtshalve, bevelen dat een zaak wordt verwezen naar een kamer met drie leden wanneer de juridische moeilijkheid of het belang van de zaak dan wel bijzondere omstandigheden daartoe grond opleveren. § 2. Bij het artikel 20 bedoelde onderzoek van de toelaatbaarheid van het

cassatieberoep wordt steeds zitting gehouden met één lid. Wanneer de houder van een mandaat van kamervoorzitter oordeelt dat, om de

eenheid van de rechtspraak in de kamer te verzekeren, een zaak met drie rechters dient te worden behandeld, beveelt hij de verwijzing naar een kamer met drie leden. De houder van een mandaat van kamervoorzitter deelt onverwijld aan de eerste

voorzitter of voorzitter naar gelang het geval, de zaken mee die, naar zijn mening, door de verenigde kamers van de (afdeling bestuursrechtspraak) dienen te worden behandeld ten einde de eenheid van de rechtspraak te verzekeren. <KB 2007-04- 25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

HOOFDSTUK IV. - (DE ALGEMENE VERGADERING VAN DE (AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK)) (W 16-06-1989, art. 21) <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 91. Telkens wanneer een kamer erkent dat er aanleiding bestaat tot herziening of vernietiging wegens machtsafwending, wordt de zaak van rechtswege naar de algemene vergadering van de afdeling verwezen.

Art. 92. <W 1996-08-04/60, art. 39, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> Wanneer (de eerste voorzitter of de voorzitter), na het advies te hebben ingewonnen van de staatsraad belast met het ter terechtzitting te geven verslag, oordeelt dat, om de eenheid van de rechtspraak te verzekeren, een zaak door de algemene vergadering van de (afdeling bestuursrechtspraak) behandeld dient te worden, beveelt hij de verwijzing naar deze vergadering. <W 2006-09-15/71, art. 48, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> (Indien de eerste voorzitter en de voorzitter het niet nodig achten de algemene

vergadering bijeen te roepen, dan licht de kamervoorzitter zijn kamer in over deze zaak. Indien de kamer, na beraadslaging, om bijeenroeping van de algemene vergadering verzoekt, is de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak) tot zijn verantwoordelijkheid heeft, gehouden daarop in te gaan.) <W 2006-09-15/71, art. 48, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007- 04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Wanneer de auditeur-generaal, na het advies te hebben ingewonnen van de auditeur belast met het verslag, om dezelfde reden oordeelt dat een zaak door de algemene vergadering van de (afdeling bestuursrechtspraak) behandeld dient te worden, beveelt de eerste voorzitter de verwijzing naar deze vergadering. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> (§ 2. Wanneer de eerste voorzitter of voorzitter, na het advies te hebben

ingewonnen van het lid van de Raad dat belast is met het onderzoek naar de toelaatbaarheid van het cassatieberoep in de zin van artikel 20, oordeelt dat, om de eenheid van de rechtspraak te verzekeren, het onderzoek van de toelaatbaarheid van het cassatieberoep door de verenigde kamers van de (afdeling bestuursrechtspraak) behandeld dient te worden, beveelt hij de verwijzing naar de verenigde kamers. Indien hij meent dat het belang van de zaak dit vereist, kan hij in afwijking van het voorgaande, beslissen de zaak te verwijzen naar de algemene vergadering van de (afdeling bestuursrechtspraak). <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> Indien de eerste voorzitter en de voorzitter het niet nodig achten de verenigde

kamers bijeen te roepen, dan licht de kamervoorzitter zijn kamer in over deze zaak. Indien de kamer, na beraadslaging, om bijeenroeping van de verenigde kamers verzoekt, is de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak) tot zijn verantwoordelijkheid heeft, gehouden daarop in te gaan.) <W 2006-09-15/71, art. 48, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007- 04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 93. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 49, 018; Inwerkingtreding : 01-12- 2006>

Art. 94. (W 16-06-1989, art. 23) De algemene vergadering bestaat uit de leden van de Raad van State vermeld in artikel 89, eerste lid. Ze houdt zitting in even getal en met ten minste acht leden, de voorzitter daaronder begrepen.

Zij bestaat uit een gelijk aantal leden van de Raad van State die door hun diploma bewezen hebben dat zij het examen van doctor of licentiaat in de rechten enerzijds in het Nederlands en anderzijds in het Frans hebben afgelegd. In voorkomend geval wordt artikel 89, tweede lid, toegepast.

Art. 95. (W 16-06-1989, art. 24) De algemene vergadering wordt voorgezeten door de eerste voorzitter of, bij ontstentenis, door de voorzitter van de Raad van State. Bij ontstentenis van beiden wordt het voorzitterschap waargenomen door de oudstbenoemde onder de aanwezige kamervoorzitters of, in voorkomend geval, door de oudstbenoemde onder de aanwezige staatsraden.

Art. 95bis. <Inséré par W 2006-09-15/71, art. 50; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 1. Voor de samenstelling van de verenigde kamers van de (afdeling bestuursrechtspraak) bedoeld in artikel 92, § 2, wijst de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak) tot zijn bevoegdheid heeft, elk jaar twee kamers met verschillende taal aan die belast zijn met de behandeling van cassatieberoepen, waarvan de zes leden de verenigde kamers van de (afdeling

bestuursrechtspraak) vormen. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> § 2. De in artikel 92, § 2, bedoelde verenigde kamers van de (afdeling

bestuursrechtspraak) worden voorgezeten door de oudstbenoemde kamervoorzitter of bij ontstentenis van een kamervoorzitter door de oudstbenoemde onder de aanwezige staatsraden. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06- 2007> Onverminderd het eerste lid kunnen de eerste voorzitter en de voorzitter indien die

de (afdeling bestuursrechtspraak) tot zijn bevoegdheid heeft deel nemen aan de verenigde kamers van de (afdeling bestuursrechtspraak). In dit geval bekleedt hij het voorzitterschap. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06- 2007>

Art. 96. (W 16-06-1989, art. 24) De leden van de algemene vergadering hebben beslissende stem zelfs indien ze geen deel uitmaken van de (afdeling bestuursrechtspraak). <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06- 2007>

Art. 97. <W 16-06-1989, art. 24> (eerste lid opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 51, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> Bij staking van stemmen, wat de toepassing van de artikelen 91 en 92 betreft, is het

verzoek verworpen. (Bij staking van stemmen besluit het arrest dat de in artikel 16, 7°, bedoelde

aanvraag verworpen wordt.) <W 2005-02-17/62, art. 8, 016; Inwerkingtreding : 13- 10-2005>

Art. 98. (W 16-06-1989, art. 24) Het arrest moet worden gewezen binnen 6 maanden na de uitspraak van het arrest tot verwijzing.

Die termijn kan worden verlengd zonder dat de totale duur van de verleningen het dubbele van die termijn mag overschrijden.

HOOFDSTUK V. - DE ALGEMENE VERGADERING VAN DE RAAD VAN STATE.

Art. 99. De algemene vergadering van de Raad van State is samengesteld uit de eerste voorzitter, de voorzitter, de kamervoorzitters en de staatsraden. Zij wordt voorgezeten door de eerste voorzitter of, bij zijn ontstentenis, door de voorzitter van de Raad van State; bij ontstentenis van beiden wordt het voorzitterschap waargenomen door de oudstbenoemde onder de aanwezige kamervoorzitters of eventueel staatsraden. De auditeur-generaal wordt opgeroepen voor alle algemene vergaderingen. Hij

wordt gehoord telkens als hij het vraagt.

Art. 100. De assessoren van de afdeling wetgeving (...) wonen de algemene vergaderingen bij, telkens wanneer onderwerpen met betrekking tot de afdeling waartoe zij behoren op de agenda voorkomen. (W 28-06-1983, art. 107)

Wat deze onderwerpen betreft, hebben zij beraadslagende stem.

Art. 101. (Het reglement van orde wordt vastgesteld door de algemene vergadering van de Raad van State na advies van de auditeur-generaal en de adjunct-auditeur- generaal. Het wordt goedgekeurd door de Koning.) <W 1996-08-04/60, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> De assessoren van de afdeling wetgeving (...) hebben beraadslagende stem bij de

voorbereiding van vorenbedoelde reglementsbepalingen die de afdeling betreffen waartoe zij behoren. (W 28-06-1983, art. 107)

HOOFDSTUK VI. - ADMINISTRATIEF PERSONEEL.

Art. 102. De leden van het administratief personeel worden benoemd en ontslagen door de algemene vergadering van de Raad van State, die deze bevoegdheid geheel of gedeeltelijk aan de eerste voorzitter kan opdragen. (Lid 2 opgeheven) (W 19-12-1974, art. 22)

Art. 102bis. <ingevoegd bij W 1996-08-04/60, art. 42; Inwerkingtreding : 1996-10- 01> De Koning benoemt, bij een in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de algemene vergadering van de Raad van State en van de auditeur-generaal, een beheerder die belast is met het administratieve beheer van de Raad van State en zijn infrastructuur, (voor een hernieuwbare periode van vijf jaar). <W 2006-09-15/71, art. 52, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Niemand kan benoemd worden tot beheerder indien hij : 1° niet de leeftijd van 37 jaar heeft bereikt; 2° geen houder is van een diploma dat toegang verleent tot de betrekkingen van

(niveau A) in de Rijksbesturen; <W 2006-09-15/71, art. 52, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> 3° niet het bewijs levert van ten minste 5 jaar ervaring in het domein van de te

begeven functie. (De beheerder is als mandaathouder, onder gezag van de eerste voorzitter en de

auditeur-generaal elk wat diens bevoegdheden betreft, belast met het administratieve beheer van de Raad van State en zijn infrastructuur, met uitsluiting van de bevoegdheden die krachtens artikel 77/1 toekomen aan de hoofdgriffier. Hij oefent eveneens, wat deze bevoegdheden betreft, het dagelijks beheer uit. Onverminderd artikel 102, kan de eerste voorzitter de door hem bepaalde

bevoegdheden inzake administratief beheer van het personeel aan de beheerder opdragen. De beheerder pleegt overleg met de hoofdgriffier indien de in het derde lid bepaalde bevoegdheden een weerslag kunnen hebben op de bevoegdheden van de laatstgenoemde. De beheerder stelt jaarlijks een werkingsverslag op waarin hij inzonderheid

verslag doet van de in het vorig lid bepaalde bevoegdheden, alsook van de weerslag die de evolutie van de werkvoorraad heeft op de aan de Raad van State ter beschikking gestelde middelen. Dit verslag bevat bovendien een uiteenzetting van alle maatregelen die een

budgettaire impact kunnen hebben. Hij bezorgt dit verslag aan de eerste voorzitter

en de auditeur-generaal die hieraan hun opmerkingen kunnen toevoegen. De eerste voorzitter zendt dit verslag vóór 1 oktober over aan de Minister van Binnenlandse Zaken.) <W 2006-09-15/71, art. 52, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Onverminderd de bepalingen van deze wet zijn de bepalingen tot regeling van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van de ministeries van toepassing op de beheerder. (De Koning bepaalt het pecuniair statuut van de beheerder.) De beheerder moet het bewijs leveren van de kennis van de andere taal, Nederlands of Frans, dan die van zijn diploma. <L 2006-09-15/71, art. 52, 4°, 018; Inwerkingtreding : 17-04-2007>

Art. 102ter. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 53; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> De Koning benoemt, na advies van de algemene vergadering van de Raad van State, de auditeur-generaal en de beheerder, de houder van het adjunct-mandaat van stafdirecteur personeel en organisatie en de houder van het adjunct-mandaat van stafdirecteur budget en beheer, voor een hernieuwbare periode van vijf jaar, die aanvat en een einde neemt gelijktijdig met de periode van het mandaat van de beheerder.

De mandaathouder kan zijn mandaat voortijdig ter beschikking stellen bij ter post aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Het mandaat wordt evenwel slechts beëindigd op het ogenblik dat de nieuwe stafdirecteur het mandaat opneemt, zonder dat deze termijn meer dan negen maanden mag bedragen te rekenen van de ontvangst van de terbeschikkingstelling. De termijn kan door de Koning, op gemotiveerd verzoek van betrokkene, worden ingekort. De duur van het mandaat van degene die wordt benoemd in het vroegtijdig opengevallen mandaat, is, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, beperkt tot de nog resterende duur van het mandaat dat voortijdig een einde nam. Niemand kan worden benoemd in het adjunct-mandaat van stafdirecteur

personeel en organisatie of van stafdirecteur budget en beheer indien hij : 1° niet de leeftijd van 27 jaar heeft bereikt; 2° geen houder is van een diploma dat toegang verleent tot de betrekkingen van

niveau A in de Rijksbesturen; 3° niet het bewijs levert van een nuttige beroepservaring op het vlak van de

functionele inhoud van het adjunct-mandaat. De houders van de adjunct-mandaten van stafdirecteur personeel en organisatie en

van stafdirecteur budget en beheer oefenen hun bevoegdheden uit onder het gezag en de leiding van de beheerder.

Onverminderd de bepalingen van deze wet zijn de bepalingen tot regeling van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van de Ministeries van toepassing op de adjunct-mandaten van stafdirecteur personeel en organisatie en van stafdirecteur budget en beheer. De Koning bepaalt het geldelijk statuut van de houders van deze adjunct-mandaten. De houders van deze adjunct-mandaten moeten het bewijs leveren van de kennis van de andere taal, Nederlands of Frans, dan die van hun diploma. De stafdirecteur dient het bewijs te leveren een diploma te hebben behaald in een ander taal, Nederlands of Frans, dan die van de andere stafdirecteur.

HOOFDSTUK VII. - BEZOLDIGINGEN EN PENSIOENEN.

Art. 103. De wedden, verhogingen en vergoedingen, toe te kennen aan de leden van de Raad van State, van het auditoraat, van het coördinatiebureau en van de griffie, alsmede de vergoedingen, uit te keren aan de assessoren van de afdeling wetgeving, worden bij de wet vastgesteld. De magistraten die tot assessoren van de afdeling wetgeving benoemd zijn, trekken

de vergoedingen zoals de overige assessoren. (Lid 3 opgeheven) (W 28-06-1983, art. 107)

Art. 104. (W 17-10-1990, art. 13) De leden van de Raad van State, van het auditoraat en van het coördinatiebureau, alsmede de hoofdgriffier worden in ruste gesteld wanneer zij wegens zware en blijvende gebrekkigheid niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen of wanneer zij de leeftijd van 70 jaar hebben bereikt.

Art. 104/1. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 54; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> De leden van de Raad van State, van het Auditoraat, van het Coördinatiebureau en van de griffie die door een zware en blijvende gebrekkigheid niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen en niet om hun inrustestelling hebben verzocht, worden bij ter post aangetekende brief ambtshalve of op verzoek van de auditeur-generaal gewaarschuwd door de eerste voorzitter. Betreft het de eerste voorzitter, dan waarschuwt de auditeur-generaal.

Art. 104/2. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 55; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> Heeft het lid van de Raad van State, van het Auditoraat, van het Coördinatiebureau of van de griffie binnen een maand na de waarschuwing niet om zijn inrustestelling verzocht, dan komt de Raad van State in de raadkamer in algemene vergadering bijeen om, de auditeur-generaal of wanneer het die betreft, de adjunct-auditeur-generaal, gehoord, uitspraak te doen over de inrustestelling van betrokkene. Ten minste vijftien dagen voor de datum waarop de algemene vergadering is

vastgesteld, wordt aan betrokkene kennis gegeven van de dag en het uur van de zitting waarop hij zal worden gehoord en wordt hij tegelijk verzocht zijn opmerkingen schriftelijk naar voren te brengen. Die kennisgeving en dat verzoek worden hem toegezonden bij aangetekende brief

met ontvangstmelding.

Art. 104/3. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 56; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> Van de beslissing wordt aan de betrokkene terstond kennis gegeven. Heeft deze zijn opmerkingen niet naar voren gebracht, dan gaat de beslissing eerst in kracht van gewijsde nadat daartegen binnen vijf dagen, te rekenen van de kennisgeving, niet in verzet is gekomen. Betrokkene kan geen verzet aantekenen in het geval waar hij door de algemene

vergadering werd gehoord, maar geen schriftelijke opmerkingen heeft ingediend.

Het verzet is slechts ontvankelijk zo dit geschiedt bij aangetekende brief. De akte van verzet bevat, op straffe van nietigheid, de middelen van de eiser in verzet. Wanneer de eiser in verzet een tweede maal verstek laat gaan, is een nieuw verzet

niet meer ontvankelijk.

Art. 104/4. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 57; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> De beslissing gewezen op de opmerkingen van het betrokken lid van de Raad van State, van het Auditoraat, van het Coördinatiebureau of van de griffie, of op zijn verzet, is in laatste aanleg.

Art. 104/5. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 58; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> De kennisgevingen worden gedaan door de hoofdgriffier, die daarvan bij proces-verbaal moet doen blijken.

Art. 104/6. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 59; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> De beslissing bedoeld in artikel 104/4 wordt aan de Minister van Binnenlandse Zaken toegezonden binnen vijftien dagen nadat zij in kracht van gewijsde is gegaan.

Art. 105. De artikelen 391, 392, 393, 395, 396 en 397 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing op de leden van de Raad van State, van het auditoraat en van het coördinatiebureau alsmede op de hoofdgriffier (...) (W 17-10-1990, art. 14) (Voor de toepassing van artikel 8, § 1, tweede en vierde lid, van de algemene wet

van 21 juli 1844 op de burgerlijke en de kerkelijke pensioenen worden de in artikel 74/1 bedoelde aanwijzingen gelijkgesteld met vaste benoemingen.) <W 2006-09- 15/71, art. 60, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 106. § 1. De griffiers en de leden van het administratief personeel worden in ruste gesteld wanneer zij wegens zware en blijvende gebrekkigheid niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen of wanneer zij 65 jaar oud zijn. De algemene wet op de burgerlijke pensioenen is op hen toepasselijk. § 2. De griffiers en de leden van het administratief personeel die bij het bereiken

van de leeftijd van volle 65 jaar niet de wettelijke voorwaarden inzake dienst vervullen om een rustpensioen te verkrijgen, worden in disponibiliteit geplaatst volgens de regelen die voor het rijkspersoneel gelden. Zij die geen tien jaar dienst tellen, worden echter in dienst gehouden, tot zij de

wettelijke minimumdiensttijd hebben. § 3. De griffiers en de leden van het administratief personeel kunnen, op voorstel

van de Raad van State bij uitzondering in dienst worden gehouden boven de in § 1 gestelde grens, ingeval de Raad van State bij hun verdere medewerking bijzonder belang heeft en zij, als zij in ruste werden gesteld, zouden moeten vervangen worden. De Koning beslist over het in dienst houden van griffiers, op advies van de in Raad

vergaderde Ministers. Hij machtigt in dezelfde vorm tot het in dienst houden van leden van het administratief personeel. De indiensthouding geldt slechts voor één jaar; zij kan worden vernieuwd.

HOOFDSTUK VIII. - ONVERENIGBAARHEDEN EN TUCHT.

Art. 107. De ambten van lid van de Raad van State, van het auditoraat, van het coördinatiebureau en van de griffie zijn onverenigbaar met de rechterlijke ambten, met de uitoefening van een bij verkiezing verleend openbaar mandaat, met enige bezoldigde openbare functie of openbaar ambt van politieke of administratieve aard, met het ambt van notaris of van gerechtsdeurwaarder, met het beroep van advocaat, met de militaire stand en met de geestelijke stand. Van het eerste lid kan worden afgeweken : 1° wanneer het gaat om de uitoefening van het ambt van hoogleraar of leraar,

docent, lector of assistent in een inrichting voor hoger onderwijs, voor zover dat ambt gedurende niet meer dan vijf uur per week en gedurende niet meer dan twee halve dagen per week wordt uitgeoefend; 2° wanneer het gaat om de uitoefening van het ambt van lid van een

examencommissie; 3° wanneer het gaat om de deelneming aan een commissie, een raad of comité van

advies, voor zover het aantal bezoldigde opdrachten of ambten beperkt blijft tot twee en het geheel van de bezoldiging niet hoger is dan het tiende deel van de jaarlijkse brutowedde van het hoofdambt in de Raad van State. Deze afwijkingen worden door de Koning of door de Minister van Binnenlandse

Zaken toegestaan, naargelang het gaat om een afwijking bepaald in het 1° dan wel in het 2° en het 3°. (Zij worden toegestaan na advies van de eerste voorzitter voor de leden van de Raad van State, van het coördinatiebureau of van de griffie, en na advies van de auditeur-generaal voor de leden van (het auditoraat). (Err. zie B.St. 08-10-1996, p. 25742).) <W 1996-08-04/60, art. 43, 005; Inwerkingtreding : 1996-10- 01>

Art. 108. De leden van de Raad van State, van het auditoraat, van het coördinatiebureau en van de griffie, mogen niet voor enige andere openbare dienst worden opgevorderd, behoudens de gevallen die de wet bepaalt.

Art. 109. Het is hun verboden : 1° mondeling of schriftelijk de verdediging van de belanghebbenden te voeren of

hun consult te geven; 2° in een scheidsgerecht op te treden tegen bezoldiging; 3° hetzij persoonlijk, hetzij door een tussenpersoon, enige handel te drijven, als

zaakwaarnemer op te treden, deel te nemen aan de leiding of het beheer van of aan het toezicht op handelsvennootschappen of nijverheids- of handelsinrichtingen. Het eerste lid, 1°, is van toepassing op de assessoren van de afdeling wetgeving (...)

wat betreft de beroepen (tot nietigverklaring en cassatieberoepen) bij de Raad van State. (W 28-06-1983, art. 107) <W 1999-05-25/44, art. 25, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> In afwijking van het eerste lid, 3°, kan de Koning, in bijzondere gevallen, de

deelneming in het toezicht op industriële vennootschappen of inrichtingen toestaan.

Art. 110. Artikel 107, eerste lid, en artikel 109, eerste en derde lid, zijn van toepassing op de leden van het administratief persooneel van de Raad van State.

Afwijkingen kunnen hun ook door de Raad van State worden toegestaan in de gevallen waarin de op de rijksambtenaren toepasselijke bepalingen aan dezen of hun echtgenoot de uitoefening van bepaalde aanvullende bezigheden toestaan.

Art. 111. De ambtsdragers bij de Raad van State kunnen met hun instemmingen en op het advies als bedoeld in artikel 107, derde lid, door de Koning tijdelijk belast worden met het vervullen van een opdracht of het uitoefenen van een ambt bij een nationale instelling. Indien de taken die hun aldus worden opgedragen hun niet meer toelaten hun ambt in de Raad van State te vervullen, worden zij gedetacheerd. De detachering mag voor niet langer dan één jaar worden toegestaan. (Onder de in

het eerste lid bepaalde voorwaarden kan de detachering evenwel telkens voor ten hoogste één jaar worden verlengd, zonder dat de totale duur van de detachering zes maar mag overtreffen.) Indien betrokkene bij het verstrijken van de detacheringstermijn zijn ambt in de Raad van State niet opnieuw heeft opgenomen, wordt hij geacht ontslag te hebben genomen. De gedetacheerde ambtsdragers behouden hun plaats op de ranglijst. De in de

stand van detachering doorgebrachte tijd wordt als een periode van werkelijke dienst beschouwd. Zij blijven de aan hun ambt in de Raad van State verbonden wedde genieten. Geen

enkele aanvullende bezoldiging, noch vergoeding mag hun worden verleend, buiten diegene welke de werkelijke lasten verbonden aan de toevertrouwde opdrachten of ambten dekken en diegene welke door de Koning in ieder bijzonder geval worden bepaald. (Een adjunct-auditeur of een adjunct-referendaris kan niet worden gedetacheerd.)

<W 1994-03-24/42, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 27-05-1994> (De houder van een mandaat bedoeld in artikel 74/1, tweede lid, kan niet worden

gedetacheerd. De houder van een mandaat bedoeld in artikel 74/1, derde lid, kan worden gedetacheerd voor een beperkte periode die de termijn van één jaar niet mag overschrijden. Indien de beheerder een ambtsdrager is, geschiedt in afwijking van het tweede lid,

de detachering voor de duur van het mandaat van beheerder. De aanwijzing van een ambtsdrager bij de Raad van State voor een mandaat bij de

Raad voor Vreemdelingenbetwistingen overeenkomstig de bepalingen gesteld in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, houdt van rechtswege de detachering in van de betrokken ambtsdrager voor de duur van het mandaat. Bij hernieuwing van het mandaat wordt deze detachering van rechtswege verlengd voor de duur van de hernieuwing. In afwijking van het vierde lid, eerste zin, genieten zij de wedde met inbegrip van de vergoedingen en verhogingen en weddebijslagen die aan het uitgeoefende mandaat zijn verbonden.) <W 2006-09-15/71, art. 61, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 111bis. (Ingevoegd bij W 17-10-1990, art. 16) Niet meer dan vier leden van het auditoraat mogen worden gedetacheerd. Niet meer dan dan drie van de

gedetacheerde leden mogen tot dezelfde taalrol behoren.

Art. 112. (Met uitsluiting van de houders van een mandaat van korpschef bedoeld in artikel 74/1, kunnen de ambtsdragers bij de Raad van State), op het advies als bedoeld in artikel 107, derde lid, door de Koning worden gemachtigd om een opdracht te vervullen of een ambt uit te oefenen bij supranationale, internationale of vreemde instellingen. <W 2006-09-15/71, art. 62, 018; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> Ingeval de hun aldus toegewezen taak hen in de onmogelijkheid stelt hun ambt bij

de Raad van State uit te oefenen, worden zij buiten kader gesteld. De totale duur van de buitenkaderstelling mag niet langer zijn dan de periodes van

werkelijke dienst bij de Raad van State. De betrokkenen die buiten kader gesteld zijn, ontvangen niet langer de wedde die

aan hun ambt bij de Raad van State verbonden is en komen niet meer in aanmerking voor bevorderingen. Zij behouden hun recht om wederopgenomen te worden in hun vroeger ambt bij de Raad van State, ongeacht het aantal plaatsen bepaald in artikel 69. Indien de betrokkenen bij het verstrijken van de duur van de buitenkaderstelling

hun ambt in de Raad van State niet opnieuw hebben opgenomen, worden zij geacht ontslag te hebben genomen. De personen bedoeld in het tweede lid mogen de duur van hun opdracht doen

gelden voor de berekening van hun pensioen, voor zover deze niet reeds voor die berekening in aanmerking is genomen. Het aldus berekend pensioen wordt verminderd met het netto-bedrag van het pensioen dat aan de betrokkene uit hoofde van zijn opdracht wordt toegekend door de buitenlandse regering, het buitenlandse bestuur of de supranationale of internationale instelling waarbij hij ze heeft vervuld. Die vermindering wordt slechts toegepast op de pensienverhoging voortvloeiend uit de tenlasteneming door de Schatkist van de duur van die opdracht. (In afwijking van het vierde lid, blijven de ambtsdragers bij de Raad van State die

bij supranationale of internationale instellingen zijn gedetacheerd om er niet- bezoldigde functies uit te oefenen waardoor ze niet langer hun ambt bij de Raad van State kunnen waarnemen, de wedde ontvangen die aan hun ambt bij de Raad van State verbonden is. Artikel 111bis is op hen van toepassing.) <W 2006-09-15/71, art. 62, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 113. De leden van de Raad van State die buiten kader zijn gesteld, alsmede de leden van het auditoraat, het coördinatiebureau en de griffie die gedetacheerd zijn of buiten kader zijn gesteld, kunnen niettegenstaande het in artikel 69 bepaalde aantal plaatsen worden vervangen, maar dan tot ten hoogste twee leden van de Raad van State, vier leden van het auditoraat, één lid van het coördinatiebureau en één lid van de griffie. (Alle ambtsdragers die voor een mandaat zijn aangewezen bij de Raad voor

Vreemdelingenbetwistingen overeenkomstig de bepalingen gesteld in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, kunnen niettegenstaande het in artikel 69 bepaalde aantal plaatsen worden vervangen.) <W 2006-09-15/71, art. 63, 018;

Inwerkingtreding : 01-12-2006> Voor de toepassing van artikel 73, § 1, (...), worden benoemingen om in een

vervanging te voorzien als benoemingen in nieuwe plaatsen beschouwd. <W 06-05- 1982, art. 12>

Zij aan wie een ambt wordt begeven om in een vervanging te voorzien, worden vast benoemd. Van rechtswege bezetten zij de in artikel 69 bedoelde plaatsen naargelang deze vrijkomen en voor zover zij het bewijs leveren van de talenkennis die voor het bekleden van de vrijgekomen plaats vereist is.

Art. 114. De bloed- en aanverwanten, tot en met de graad van oom en neef, mogen, tenzij de Koning dit verbod heeft opgeheven, niet tegelijkertijd van de Raad van State deel uitmaken; zij mogen niet tegelijkertijd zetelen, behalve op de algemene vergaderingen.

Art. 115. Ieder lid van de Raad van State die te kort gekomen is aan de waardigheid van zijn ambt of aan de plichten van zijn staat, kan, volgens het geval, van zijn functie vervallen verklaard of daarin geschorst worden, bij een arrest dat door het Hof van cassatie, in algemene vergadering, op vordering van de procureur- generaal bij dit Hof, wordt uitgesproken.

TITEL VIII. - (DIVERSE BEPALINGEN.) <W 2006-09-15/71, art. 66; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 116. De (beroepen tot nietigverklaring, cassatieberoepen, verzoekschriften of aanvragen) bedoeld bij de artikelen 11, 14 en 16 worden niet in aanmerking genomen indien die betwisting dagtekent van vóór de datum van de bekendmaking van de wet van 23 december 1946 houdende instelling van een Raad van State. <W 1999-05-25/44, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>

Art. 117. Bij in Ministerraad overlegde koninklijke besluiten worden al de nodige aanvullende organieke maatregelen genomen welke ter uitvoering van deze gecoördineerde wetten nodig zijn.

Art. 118. De kredieten welke voor de werking van de Raad van State nodig zijn, worden uitgetrokken op de begroting van (de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken). <W 2006-09-15/71, art. 64, 018; Inwerkingtreding : 01-12- 2006>

Art. 119. <Ingevoegd bij W 1994-03-24/42, art. 7; ED : 27-05-1994> Jaarlijks wordt door de Raad van State een activiteitenverslag opgemaakt en bekendgemaakt. (Dit verslag bevat onder meer een overzicht van de stand van de zaken die

hangende zijn bij de (afdeling bestuursrechtspraak) en bij de afdeling wetgeving.) <W 1996-08-04/60, art. 44, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

Art. 120. <ingevoegd bij W 1996-08-04/60, art. 45, 005; Inwerkingtreding : 1996-

10-01> (Lid opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 65, 018; Inwerkingtreding : 01-12- 2006> (De algemene vergadering van de Raad van State) onderzoekt elk jaar in de loop

van de maand september de stand van de zaken die hangende zijn bij de (afdeling bestuursrechtspraak) van de Raad van State en brengt hierover uiterlijk op 15 oktober verslag uit aan de Ministerraad en aan de voorzitters van de (wetgevende vergaderingen). <W 1997-09-08/43, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 26-10-1997> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>

De auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal nemen deel aan de werkzaamheden van de algemene vergadering.

Art. 121. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 67; Inwerkingtreding : 01-12-2006> De Raad van State publiceert ieder gerechtelijk jaar een beknopt overzicht van de toepassing gedurende het voorbije gerechtelijke jaar van de toelaatbaarheidsprocedure bedoeld in artikel 20. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de vorm en de voorwaarden bepalen waaronder deze publicatie geschiedt.

TITEL IX. - MAATREGELEN TOT HET WEGWERKEN VAN DE GERECHTELIJKE ACHTERSTAND. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 68; Inwerkingtreding : 01-12-2006. Noteer dat er reeds een Titel IX bestond; zie verder>

Art. 122. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 69; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 1. Ten einde de achterstand in de (afdeling bestuursrechtspraak) weg te werken, wordt het in artikel 69, 1° bepaalde cijfer van respectievelijk 44 tot 50 en van 28 tot 34 verhoogd, zijnde met drie staatsraden per taalrol. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> Deze ambtsdragers worden bij voorrang belast met de medewerking aan de

wegwerking in de (afdeling bestuursrechtspraak) van de achterstand in de rechtsdomeinen waarin de achterstand het grootst is en die door de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak) tot zijn bevoegdheid heeft, worden aangewezen na overleg met de betrokken kamervoorzitters en in overeenstemming met het plan tot inhaling van de achterstand bedoeld in het vierde lid. Onverminderd de mogelijke toepassing van artikel 86, tweede lid, wijst de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak) tot zijn bevoegdheid heeft deze ambtsdragers toe aan één of meer kamers in functie van de achterstand in deze kamers. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01- 06-2007> De in het eerste lid bedoelde ambten worden vacant verklaard na goedkeuring

door de Minister van Binnenlandse Zaken van een door de eerste voorzitter en in nauw overleg met de voorzitter opgesteld "plan tot inhaling van de achterstand". Dit plan bevat op concrete wijze hoe de in het eerste lid bedoelde ambtsdragers worden aangewend ter wegwerking van de achterstand in de rechtsbedeling bij de Raad van State. De in het eerste lid bedoelde tijdelijke verhoging houdt van rechtswege op te

bestaan de laatste dag van het derde volledige gerechtelijke jaar na de installatie van de in het eerste lid bedoelde staatsraden. Deze maatregel kan eenmalig voor een periode van twee gerechtelijke jaren worden verlengd door de Koning na goedkeuring van een nieuw of aangepast "plan tot inhaling van de achterstand". § 2. De eerste voorzitter of voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak)

tot zijn bevoegdheid heeft doen in hun jaarlijks werkingsverslag, verslag over de aanwending van de op grond van deze bepaling verhoogd aantal staatsraden en de vooruitgang in de wegwerking van de achterstand in de (afdeling bestuursrechtspraak). <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06- 2007>

§ 3. Zij aan wie met toepassing van dit artikel een ambt wordt begeven van staatsraad, worden in het ambt benoemd. Zij bezetten vanaf de datum bedoeld in § 1, vierde lid, het ambt in overtal. Van rechtswege bezetten zij de in artikel 69, 1°, bedoelde plaatsen naargelang zij vrijkomen en voor zover zij het bewijs leveren van de talenkennis die voor het bekleden van de vrijgekomen plaats vereist is. In functie van de noden van de dienst wijst de eerste voorzitter, in overleg met de

voorzitter, de in overtal benoemde staatsraden aan voor de duur die hij bepaalt in een kamer in een van beide afdelingen van de Raad van State. Hij maakt hiervan melding in het in artikel 74/6 bepaalde werkingsverslag.

Art. 123. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 70; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 1. Teneinde de achterstand in de (afdeling bestuursrechtspraak) weg te werken, wordt het in artikel 69, 2° bepaalde cijfer van 64 tot (76) verhoogd, zijnde met (6) eerste auditeurs, auditeurs of adjunct-auditeurs per taalrol. <W 2006-12-27/33, art. 146, 1°, 019; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> Deze ambtsdragers nemen bij voorrang deel aan het onderzoek in de (afdeling

bestuursrechtspraak) en worden belast met de medewerking aan de wegwerking in de (afdeling bestuursrechtspraak) van de achterstand in de rechtsdomeinen waarin de achterstand het grootst is en die door de auditeur-generaal of de adjunct- auditeur-generaal elk wat zijn bevoegdheid betreft, worden aangewezen na overleg met de betrokken eerste auditeurs-afdelingshoofden en in overeenstemming met het plan tot inhaling van de achterstand bedoeld in het derde lid. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> De in het eerste lid bedoelde ambten worden vacant verklaard na goedkeuring

door de Minister van Binnenlandse Zaken van een door de auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal, ieder wat zijn bevoegdheden betreft, opgesteld "plan tot inhaling van de achterstand". Dit plan bevat op concrete wijze hoe de in het eerste lid bedoelde ambtsdragers worden aangewend ter wegwerking van de achterstand in de rechtsbedeling bij de Raad van State. De in het eerste lid bedoelde tijdelijke verhoging houdt van rechtswege op te

bestaan de laatste dag van het derde volledige gerechtelijke jaar na de installatie van de in het eerste lid bedoelde leden van het auditoraat. Deze maatregel kan eenmalig voor een periode van twee gerechtelijke jaren worden verlengd door de Koning na goedkeuring van een nieuw of aangepast "plan tot inhaling van de achterstand".

§ 2. De auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal doen in hun jaarlijks werkingsverslag, verslag over de aanwending van de op grond van deze bepaling verhoogd aantal leden van het auditoraat en de vooruitgang in de wegwerking van de achterstand in de (afdeling bestuursrechtspraak). <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007> § 3. De ambtsdragers bedoeld in paragraaf 1 laatste lid bezetten het ambt in

overtal. Zij aan wie met toepassing van dit artikel een ambt wordt toebedeeld van lid van het auditoraat, worden in het ambt benoemd. Zij bezetten in overtal vanaf de datum bedoeld in § 1, vierde lid. Van rechtswege bezetten zij de in artikel 69, 2°, bedoelde plaatsen naargelang deze vrijkomen en voor zover zij het bewijs leveren van de talenkennis die voor het bekleden van de vrijgekomen plaats vereist is. (In functie van de noden van de dienst wijst de auditeur-generaal of de adjunct-

auditeur-generaal ieder wat hem betreft, de in overtal benoemde leden van het auditoraat toe aan de afdeling van het auditoraat die hij bepaalt. Hij maakt hiervan melding in het in artikel 74/6 bepaalde werkingsverslag.) <W 2006-12-27/33, art. 146, 2°, 019; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art. 124. <Ingevoegd bij W 2006-09-15/71, art. 71; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 1. Teneinde de achterstand in de (afdeling bestuursrechtspraak) weg te werken, wordt het in artikel 69, 4° bepaalde cijfer van 25 tot 31 verhoogd, zijnde met drie griffiers per taalrol. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06- 2007> De in het eerste lid bedoelde ambten worden vacant verklaard na goedkeuring

door de Minister van Binnenlandse Zaken van het in artikel 61, § 1, derde lid vermelde "plan tot inhaling van de achterstand". De in het eerste lid bedoelde tijdelijke verhoging houdt van rechtswege op te

bestaan de laatste dag van het derde volledige gerechtelijke jaar na de installatie van de in het eerste lid bedoelde griffiers. Deze maatregel kan eenmalig voor een periode van twee gerechtelijke jaren worden verlengd door de Koning na goedkeuring van een nieuw of aangepast "plan tot inhaling van de achterstand".

§ 2. Zij aan wie met toepassing van dit artikel een ambt wordt begeven van griffier, worden in het ambt benoemd. Zij bezetten vanaf de datum bedoeld in § 1, derde lid, het ambt in overtal. Van rechtswege bezetten zij de in artikel 69, 4°, bedoelde plaatsen naargelang zij vrijkomen en voor zover zij het bewijs leveren van de talenkennis die voor het bekleden van de vrijgekomen plaats vereist is. In functie van de noden van de dienst wijst de eerste voorzitter, in overleg met de

voorzitter, de in overtal benoemde griffiers aan voor de duur die hij bepaalt in een kamer in een van beide afdelingen van de Raad van State. Hij maakt hiervan melding in het in artikel 74/6 bepaalde werkingsverslag.

TITEL IX. - OVERGANGSBEPALINGEN. (NOTA : toen de onderhavige titel reeds bestond heeft de W 2006-09-15/71, art. 68, de onderhavige gecoördineerde wetten aangevuld met een titel IX die Justel hoger heeft geplaatst.)

HOOFDSTUK I. - OVERGANGSBEPALINGEN VAN DE WET VAN 23 DECEMBER 1946. - (Voor de tekst, zie artikelen 60 en 63 van de W 23-12-1946,

B.St. 09-01-1947)

HOOFDSTUK II. - OVERGANGSBEPALINGEN VAN DE WET VAN 15 APRIL 1958. - (Voor de tekst, zie artikel 17 van de W 15-04-1958, B.St. 25-04-1958)

HOOFDSTUK III. - OVERGANGSBEPALINGEN VAN DE WET VAN 3 JUNI 1971. - (Voor de tekst, zie artikelen 47 tot 51 van de W 03-06-1971, B.St. 19-06-1971)

Bijlagen.

Art. N1. BEPALINGEN NIET OPGENOMEN IN DE COORDINATIE.

Art. 1N1. Wet van 23 december 1946. (Voor de tekst, zie artikel 64 van de W 23-12- 1946, B.St. 09-01-1947)

Art. 2N1. Wet van 3 juni 1971. (Voor de tekst, zie artikel 46 van de W 03-06-1971, B.St. 19-06-1971)

Art. 3N1. Wet van 3 juli 1971. (Voor de tekst, zie artikel 24 van de W 03-07-1971, B.St. 06-07-1971)

Art. 4N1. Wet van 17 oktober 1990. - Voor de tekst, zie artikel 18 van de W 17-10- 1990, B.St. 13-11-1990)

Art. N2. CONCORDANTIETABEL.

Art. 1N2. Wet van 23 december 1946 houdende instelling van een Raad van State, zoals gewijzigd, en artikelen 10 tot 21 van de wet van 3 juli 1971 tot indeling van de leden van de Wetgevende Kamers in taalgroepen en houdende diverse bepalingen betreffende de Cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap.

Art. 2N2. A. Wet van 23 december 1946.

Coordinatie Art. 1, gew. W. 3.6.1971, art. 1 Art. 1 Art. 2, al. 1, al. 2, gew. W. 3.6.1971, Art. 2 art. 2 Art. 3 al. 4, ing. bij W. 5.12.1968, art. 63 Art. 5

Art. 3 Art. 6 Art. 4 Art. 7 Art. 5 Art. 8 Art. 6 Art. 9 Art. 7, # 1, zie art. 7bis - Art. 7, # 2, gew. W. 3.6.1971, art. 3, # 1 Art. 10 Art. 7bis, ing. bij W. 3.6.1971, art. 3, # 2, in de plaats van het oorspronkelijk art. 7, # 1 Art. 11

Art. 8, al. 1 + 2 Art. 12 al. 3, toegev. W. 3.6.1971, art. 4 Art. 13

Art. 9, al. 1 + 2, toegev. W. 3.6.1971, art. 5 Art. 14 al. 3, toegev. W. 3.6.1971, art. 5 Art. 15

Art. 10, gew. W. 9.7.1971, art. 19 Art. 16 Art. 11 Art. 19, lid 1 Art. 12 Art. 20 Art. 13, gew. W. 3.6.1971, art. 6 Art. 21 Art. 14, al. 1 + 2 Art. 22 al. 3, gew. W. 11.6.1952, art. 1 Art. 19, lid 2

Art. 15 Art. 23 Art. 16, gew. W. 3.6.1971, art. 7 Art. 25 Art. 17, al. 1 Art. 26 al. 2, toegev. W. 3.6.1971, art. 8 Art. 24

Art. 18 Art. 27 Art. 19 Art. 28 Art. 20, # 1, gew. W. 3.6.1971, art. 9 Art. 33 # 2 Art. 34 # 3 Art. 35

Art. 21, al. 1, gew. W. 3.6.1971, art. 10, 1° Art. 30, lid 1 al. 2, gew. W. 18.3.1954, art. 1, # 1, art. 10, 2° + W. 3.6.1971 lid 2 al. 3 + 4, gew. W. 18.3.1954, art. 1, # 2 Art. 31

Art. 21bis, ingev. W. 3.6.1971, art. 11 Art. 32 Art. 22, W. 3.6.1971, art. 12, 1 1 + 2 1 Art. 29 Art. 23, al. 1, 2 + 3 Art. 47 al. 4, toegev. W. 3.6.1971, art. 13 Art. 48

Art. 24 Art. 49 Art. 25, # 1, gew. W. 15.4.1958, art. 1 + K.B. 12.1.1973, art. 1, # 1, 1 1 + 2 1 Art. 51 # 2, gew. W 15.4.1958, art. 1 + K.B. 12.1.1973, art. 1, # 1, 1 1 Art. 52

Art. 25, # 3, gew. W. 15.4.1958 + W. 3.6.1971, art. 14, 1 1 + K.B. 12.1.1973, art. 1, # 1, 1° + 2° Art. 53 # 4, gew. W. 15.4.1958, art. 1 Art. 54 # 5, gew. W. 15.4.1958, art. 1 Art. 55 # 6, gew. W. 15.4.1958, art. 1 Art. 46 # 7, gew. W. 15.4.1958, art. 1 Art. 57 # 8, gew. W. 15.4.1958, art. 1 Art. 58 # 9, gew. W. 15.4.1958, art. 1 Art. 59 # 10, gew. W. 15.4.1958, art. 1 Art. 60 # 11, gew. W. 15.4.1958, art. 1 Art. 61 # 12, gew. W. 15.4.1958, art. 1 Art. 62 # 13, gew. W. 15.4.1958, art. 1 + W. 3.6.1971, art. 14, 2° Art. 63

Art. 26, # 1, gew. W. 15.4.14958, art. 1 + K.B. 12.1.1973, art. 1, # 2, 1° Art. 64 # 2, gew. W. 15.4.1958, art. 1 K.B. 12.1.1973, art. 1, # 2, 2° Art. 65 # 3, gew. W. 15.4.1958, art. 1 + W. 3.6.1971, art. 15 + K.B. 12.1.1973, art. 1, # 2, 2° Art. 66

Art. 27, gew. W. 15.4.1958, art. 1 + K.B. 12.1.1973, art. 1, # 3 Art. 68

Art. 28, gew. W. 3.6.1971, art. 16 Art. 69 Art. 29 Art. 79 Art. 30, al. 1 + 2 (partim) + 3, gew. W. 8.2.1962, art. 1 + W. 3.6.1971, art. 17 Art. 70, # 2 al. 1 + 2 (partim) Art. 80, lid 3

Art. 31, # 1, gew. W. 3.6.1971, art. 18 Art. 71, # 2 # 2, al. 1, gew. W. 3.6.1971, art. 18 Art. 71, # 1,

lid 2 al. 2, gew. W., idem lid 1 al. 3, gew. W., idem Art. 75, lid 3

+ 77, # 2, lid 2 Art. 31, # 3, gew. idem Art. 71, # 1 lid

3 # 4, gew. idem Art. 71, # 3

# 5, gew. idem Art. 71, # 4 # 6, gew. idem Art. 71, # 5

Art. 32, # 1, al. 1, gew. W. 3.6.1971, art. 19 Art. 72, # 1 lid 2

al. 2, gew. idem lid 1 # 2, al. 1 + 2, gew. idem # 2, lid 2 + 3 al. 3, gew. idem lid 1 # 3, gew. idem # 3 # 4, gew. idem # 4

Art. 33, # 1, al. 1, 2, 3 (partim), 4 + # 2, gew. W. 15.4.1958, art. 5 W. 3.6.1971, art. 20 Art. 73

Art. 33, # 1, al. 3 (partim), gew. W. 3.6.1971, art. 20 Art. 80, lid 3

Art. 34, # 1, 2 + 3, gew. W. 3.7.1971, art. 21 Art. 70 ## 1, 3 + 4 Art. 35, gew. W. 3.6.1971, art. 22 Art. 80, lid 1 +

2 Art. 36, al. 1 + 2, gew. W. 3.6.1971, art. 23 Art. 75 lid 1 +

2 al. 3, gew. W. 3.6.1971, art. 23 Art. 76

Art. 37, al. 1, gew. W. 3.6.1971, art. 24 al. 2, gew. Art. 77, # 1 idem # 2, lid 1

Art. 38, al. 1, 2 (partim) + 3, gew. W. 3.6.1971, art. 25 Art. 74 al. 2 (partim), gew. W. 3.6.1971., art. 25 Art. 80, lid 3

Art. 39, al. 1 + 4, gew. W. 3.6.1971, art. 26, # 1 + 2 Art. 99 al. 2 + 3 Art. 100

Art. 40, gew. W. 3.6.1971, art. 27 Art. 101 Art. 41, gew. W. 3.6.1971, art. 28 Art. 102 Art. 42, gew. W. 3.6.1971, art. 29 Art. 78 Art. 43, gew. W. 3.6.1971, art. 30 Art. 79 Art. 44, al. 1, 2 + 4, gew. W. 29.7.1963, art. 4 + W. 3.6.1971, art. 31 Art. 81

Art. 44, al. 3 Art. 82 al. 5, gew. W. 3.6.1971, art. 31 Art. 83

Art. 45 Art. 84 Art. 46, gew. W. 3.6.1971, art. 32 Art. 85 Art. 47, # 1, gew. W. 29.7.1963, art. 5 Art. 86 # 2, gew. W. 29.7.1963, art. 5 Art. 87 # 3, gew. W. 29.7.1963, art. 5 Art. 88 # 4, gew. W. 29.7.1963, art. 5 + W. 3.6.1971, art. 33 Art. 89

Art. 48, al. 1 Art. 90 al. 2, gew. W. 15.4.1958, art. 9 Art. 91 al. 3, gew. W. 3.6.1971, art. 34 Art. 92 al. 4, gew. W. 3.6.1971, art. 34 Art. 93

Art. 49, gew. W. 3.6.1971, art. 35 Art. 94 Art. 50, gew. W. 15.4.1958, art. 10 Art. 103 Art. 51, gew. W. 3.6.1971, art. 36 Art. 104 Art. 52, gew. W. 3.6.1971, art. 37 Art. 105 Art. 53, gew. W. 3.6.1971, art. 38 Art. 106 Art. 54, # 1, gew. W. 3.6.1971, art. 39 Art. 107 # 2, gew. W. 3.6.1971, art. 39 Art. 108 # 3, gew. W. 3.6.1971, art. 39 Art. 109 # 4, gew. W. 3.6.1971, art. 39 Art. 110

Art. 54bis, # 1, ingev. W. 15.4.1958, gew. W. 3.6.1971, art. 40 Art. 111 # 2, ingev. W. idem Art. 112

Art. 54ter, ingev. W. 3.6.1971. art. 41 Art. 113 Art. 55 Art. 114 Art. 56 Art. 115 Art. 57, cfr. art. 42, # 2, W. 3.6.1971 - Art. 58 Art. 116

Art. 59, opgeh. W. 3.6.1971, art. 46, 1° - Art. 60, Overgangsbepaling - Art. 61 Art. 117 Art. 62, opghev. W. 3.6.1971, art. 46, 1° - Art. 63, Overgangsbepaling - Art. 64, Inwerkingtreding - Niet opgenomen bepaling - Art. 65 Art. 118

Art. 3N2. B. Wet van 3 juli 1971.

Coordinatie Art. 10, al. 1, 2 + 3 Art. 4 al. 4 Art. 50

Art. 11 Art. 4 Art. 12, # 1, eerste volzin Art. 1 tweede volzin Art. 17 # 2, al. 1 + 2 Art. 95 al. 3 Art. 96 al. 4 + 5 (partim) Art. 97 al. 5 (partim) Art. 100

Art. 12, # 2, al. 5 (partim) Art. 101 al. 5 (partim) Art. 109 al. 6 Art. 103 # 3 Art. 98 # 4, al. 1 Art. 36 al. 2 Art. 67 # 5 Art. 39

Art. 13 Art. 37 Art. 14, al. 1 Art. 18 al. 2, 3 + 4 Art. 38

Art. 15 Art. 40 Art. 16 Art. 41 Art. 17 Art. 42 Art. 18 Art. 43 Art. 19 Art. 44 Art. 20 Art. 45 Art. 21 Art. 46