12 MEI 2015. - Koninklijk besluit ter uitvoering van de bepalingen betreffende het
kwekersrecht van de wet van 19 april 2014 houdende invoeging van boek XI,
"Intellectuele eigendom" in het Wetboek van economisch recht en houdende invoeging
van bepalingen eigen aan boek XI in de boeken I, XV en XVII van hetzelfde Wetboek
(en tekstbijwerking tot 26-07-2016)
Bron : ECONOMIE, KMO, MIDDENSTAND EN ENERGIE
Publicatie : 01-06-2015 nummer : 2015011211 bladzijde : 30697 BEELD
Dossiernummer : 2015-05-12/11
Inwerkingtreding : 01-07-2015
Inhoudstafel Tekst Begin
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1-4
HOOFDSTUK 2. - Procedure voor de Dienst
Afdeling 1. - De aanvraag
Art. 5-8
Afdeling 2. - Onderzoek van de aanvraag
Art. 9-11
Afdeling 3. - Rasbenaming
Art. 12-13
Afdeling 4. - Technisch onderzoek en bezwaren
Art. 14-18
Afdeling 5. - Wijziging van de rasbenaming
Art. 19
Afdeling 6. - Bijhouden van het register en openbare inzage
Art. 20-25
Afdeling 7. - Vergoedingen en taksen
Art. 26-30
HOOFDSTUK 3. - Materieel recht
Afdeling 1. - Verval van het kwekersrecht
Art. 31
Afdeling 2. - Overdracht van eigendom
Art. 32
Afdeling 3. - Licenties
Art. 33-36
HOOFDSTUK 4. - Afwijking van het kwekersrecht
Art. 37-41
HOOFDSTUK 5. - De Raad voor het kwekersrecht en de Commissie voor de gedwongen
licenties
Afdeling 1. - De Raad voor het kwekersrecht
Art. 42-48
Afdeling 2. - De Commissie voor de gedwongen licenties
Art. 49
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art. 50-52
BIJLAGE.
Art. N
Tekst Inhoudstafel Begin
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° de Dienst : de Dienst voor de Intellectuele Eigendom bij de Federale Overheidsdienst
Economie;
2° de minister : de minister bevoegd voor intellectuele eigendom;
3° de Verdragsluitende partij : een Staat of een intergouvernementele organisatie die lid is van
de Internationale Unie tot bescherming van kweekproducten, hierna UPOV genoemd;
4° de dienst van een Verdragsluitende partij : de met de verlening van kwekersrechten belaste
dienst van die Verdragsluitende partij;
5° een genetisch gemodificeerd organisme : een organisme, met uitzondering van menselijke
wezens, waarvan het genetische materiaal veranderd is op een wijze welke van nature door
voortplanting en/of door natuurlijke recombinatie niet mogelijk is.
Art. 2. De indiening van mededelingen bij de Dienst in het kader van de wet en haar
uitvoeringsbesluiten, gebeurt schriftelijk.
Art. 3. § 1. Eenieder mag een volmacht indienen die een gemachtigde toelaat één of meer
handelingen te stellen voor de Dienst met betrekking tot één of meerdere kwekersrechtzaken
die hem betreffen.
De volmacht wordt in origineel bij de Dienst neergelegd.
De aanduiding van een groep van gemachtigden wordt geacht een
vertegenwoordigingsvolmacht toe te kennen aan elke gemachtigde die kan aantonen dat hij zijn
activiteiten uitoefent binnen deze groep.
Elke aanduiding van een gemachtigde moet aan de Dienst worden meegedeeld. Deze
mededeling vermeldt de naam en het adres van de gemachtigde en van de aanvrager die hem
aanduidt.
§ 2. Wanneer niet aan de bepalingen van paragraaf 1 is voldaan, wordt de mededeling geacht
niet te zijn ontvangen.
§ 3. Wanneer de volmacht van een gemachtigde afloopt, behoudt hij zijn hoedanigheid van
gemachtigde, totdat aan de Dienst wordt meegedeeld dat zijn volmacht is beëindigd.
Behoudens strijdige bepalingen in de volmacht, eindigt deze echter ten aanzien van de Dienst
bij het overlijden van de volmachtgever.
§ 4. Wanneer er meerdere partijen in de procedure zijn die gezamenlijk optreden, wordt, indien
zij geen aanduiding van een gemachtigde aan de Dienst hebben meegedeeld, de partij die in de
aanvraag van een kwekersrecht of in een door de minister te verlenen licentie tot exploitatie of
in een bezwaarschrift als eerste wordt genoemd, geacht als gemachtigde van de andere partij
of partijen in de procedure te zijn aangesteld.
Art. 4. § 1. Wanneer de aanduiding van een gemachtigde aan de Dienst wordt meegedeeld,
moet de ondertekende volmacht die hiertoe vereist is, worden ingediend binnen een termijn van
twee maanden vanaf de mededeling van de aanduiding. Op een met redenen omkleed verzoek,
kan de Dienst één enkele verlenging van twee maanden toestaan. Wanneer de volmacht niet
tijdig wordt ingediend, worden de door de gemachtigde verrichte handelingen geacht zich niet te
hebben voorgedaan.
§ 2. De volmacht kan voor één of meer procedures worden verstrekt en moet in een
overeenstemmend aantal exemplaren worden ingediend.
Er kan ook een algemene volmacht worden verstrekt die de gemachtigde toelaat om de
volmachtgever in alle procedures die hem aanbelangen, te vertegenwoordigen. De aangestelde
gemachtigde moet voor elke procedure binnen twee maanden een afschrift van deze algemene
volmacht voorleggen.
§ 3. De Dienst kan bepalen welke gegevens de volmacht, met inbegrip van de in paragraaf 2
bedoelde algemene volmacht, moet bevatten en stelt daarvoor kosteloos formulieren van deze
volmacht ter beschikking van de belanghebbenden.
HOOFDSTUK 2. - Procedure voor de Dienst
Afdeling 1. - De aanvraag
Art. 5. § 1. De aanvraag voor een kwekersrecht wordt ingediend bij de Dienst.
Voor het neerleggen van een aanvraag voor een kwekersrecht stelt de Dienst kosteloos een
aanvraagformulier en een technische vragenlijst waarvan hij het model vaststelt, ter
beschikking.
§ 2. De neerlegging geschiedt hetzij door de aanvrager, hetzij door een gemachtigde die
woonachtig is op het grondgebied van de Europese Unie of er een werkelijke vestiging heeft.
De natuurlijke personen en de rechtspersonen die woonplaats noch werkelijke vestiging in een
lidstaat van de Europese Unie hebben, moeten, om voor de Dienst op te treden,
vertegenwoordigd worden door een gemachtigde die woonachtig is in een lidstaat van de
Europese Unie of er een werkelijke vestiging heeft, en door zijn tussenkomst optreden.
De indiening gebeurt hetzij in persoon, hetzij per post, hetzij per fax. In dit laatste geval dient
het originele exemplaar door de Dienst ontvangen te worden binnen de 14 dagen na de
ontvangst van de fax.
Art. 6. § 1. Wanneer de Dienst een aanvraag ontvangt, kent hij er een nummer aan toe. Hij
noteert dit nummer op de stukken die bij de aanvraag gevoegd zijn, alsook de datum van
ontvangst ervan door de Dienst.
§ 2. De Dienst levert een ontvangstbewijs af aan de aanvrager. Dit ontvangstbewijs vermeldt
minstens het door de Dienst toegekende dossiernummer, het aantal ontvangen stukken, de
datum van ontvangst door de Dienst en de datum van indiening in de zin van artikel XI.133 van
het Wetboek van economisch recht.
§ 3. Indien twee of meer per post verzonden aanvragen op hetzelfde ogenblik bij de Dienst
binnenkomen, worden zij geacht te zijn ontvangen in de volgorde waarin zij zijn afgestempeld.
Art. 7. Het voorstel voor een rasbenaming wordt ondertekend en wordt schriftelijk bij de Dienst
neergelegd. De Dienst stelt kosteloos een formulier voor het indienen van een voorstel voor een
rasbenaming ter beschikking.
Art. 8. De aanvrager kan, tot de verlening van het kwekerscertificaat, de verbetering van
materiële fouten in de neergelegde documenten vragen.
Het verzoek bevat de tekst van de voorgestelde verbetering. De verbetering wordt in het
register opgetekend.
Afdeling 2. - Onderzoek van de aanvraag
Art. 9. § 1. Indien de Dienst vaststelt dat de aanvraag niet aan de in het artikel XI.132, § 1, van
het Wetboek van economisch recht gestelde voorwaarden voldoet, deelt hij de vastgestelde
onregelmatigheden mee aan de aanvrager en wijst hij hem erop dat enkel de datum waarop
voldoende gegevens worden ontvangen om deze onregelmatigheden te verhelpen, als de
datum van indiening in de zin van artikel XI.133 van hetzelfde Wetboek zal worden beschouwd.
§ 2. Een aanvraag voldoet slechts aan het vereiste van artikel XI.132, § 1, 7°, van het Wetboek
van economisch recht, indien de datum en het land van een eerste afstand in de zin van artikel
XI.109, § 1, van hetzelfde Wetboek worden vermeld of, wanneer nog geen afstand heeft
plaatsgevonden, indien een verklaring in die zin in de aanvraag wordt opgenomen.
§ 3. Een aanvraag voldoet slechts aan het vereiste van artikel XI.132, § 1, 8°, van het Wetboek
van economisch recht, indien de datum en het land waar de eerdere aanvraag voor het
betrokken ras werd ingediend, in zoverre de aanvrager hiervan op de hoogte is, worden
vermeld, wanneer die eerdere aanvraag betrekking heeft op :
1° de verlening van een eigendomsrecht door een Verdragsluitende partij voor het ras, of
2° de officiële erkenning van het ras, door een Verdragsluitende partij, met het oog op
certificering en verhandeling, voor zover die erkenning een officiële beschrijving van het ras
omvat.
Art. 10. § 1. Wanneer de Dienst vaststelt dat de aanvraag niet voldoet aan de paragrafen 2, 3
en 4 of aan artikel 5, past hij de bepalingen van artikel 6 toe, maar nodigt hij tegelijk de
aanvrager uit om de vastgestelde onregelmatigheden te verhelpen binnen de termijn die hij
bepaalt. Deze termijn moet minstens één maand bedragen.
Wanneer deze onregelmatigheden niet binnen de vereiste termijn worden verholpen, wijst de
Dienst de aanvraag af overeenkomstig artikel XI.141, § 1, 1°, van het Wetboek van economisch
recht.
§ 2. De aanvraag bevat de volgende vermeldingen :
1° de nationaliteit van de aanvrager, indien hij een natuurlijke persoon is, zijn aanduiding als
partij in de procedure overeenkomstig artikel XI.129 van het Wetboek van economisch recht en,
indien hij niet de kweker is, de naam en het adres van de kweker;
2° de Latijnse naam van het geslacht, de soort of de ondersoort, waartoe het ras behoort, en
de gewone naam;
3° de eigenschappen van het ras waardoor dit, naar het oordeel van de aanvrager, duidelijk
van andere rassen te onderscheiden is; deze laatsten kunnen vermeld worden om te dienen als
referentierassen voor testdoeleinden;
4° de selectie, de instandhouding en de vermeerdering (vermenigvuldiging) van het ras; de
gegevens moeten in het bijzonder betrekking hebben op :
a) de eigenschappen, de benaming of, bij gebreke hiervan, de voorlopige aanduiding van het
ras, en de teelt van een of meer andere rassen waarvan het materiaal bij herhaling moet
worden gebruikt voor de voortbrenging van het betrokken ras, of
b) de genetisch gemodificeerde eigenschappen, wanneer het betrokken ras een genetisch
gemodificeerd organisme is;
5° het land, waar het ras is gekweekt of ontdekt en ontwikkeld;
6° de datum en het land van de eerste afstand van componenten of oogstmateriaal van het
ras, voor het beoordelen van de nieuwheid van het ras overeenkomstig artikel XI.109 van het
Wetboek van economisch recht of, wanneer nog geen afstand heeft plaatsgevonden, een
verklaring in die zin;
7° de aanduiding van de instanties waarbij aanvragen als bedoeld in artikel 9, § 3, zijn
ingediend, en de dossiernummers van die aanvragen;
8° bestaande kwekersrechten of toegekende octrooien voor het betrokken ras op het
grondgebied van de UPOV.
§ 3. De Dienst kan verzoeken dat binnen de termijn die hij vaststelt, alle vereiste informatie en
documenten alsook, in voorkomend geval, voldoende tekeningen of foto's worden verstrekt om
de uitvoering van het technische onderzoek toe te laten.
§ 4. Wanneer het betrokken ras een genetisch gemodificeerd organisme is, kan de Dienst de
aanvrager verzoeken om hem een afschrift over te maken van de schriftelijke verklaring van de
bevoegde instanties waarin bevestigd wordt dat een technisch onderzoek van het ras in
kwestie, zoals voorzien in artikel XI.137 van het Wetboek van economisch recht, geen risico's
voor het milieu inhoudt, overeenkomstig de bepalingen van de vernoemde richtlijn.
Art. 11. Wanneer de aanvrager een beroep doet op een recht van voorrang overeenkomstig
artikel XI.134, § 2, van het Wetboek van economisch recht, welke niet de vroegste van de
overeenkomstig artikel 9, § 3, 1°, van dit besluit te vermelden aanvragen is, wijst de Dienst hem
erop dat enkel voor de vroegste van deze aanvragen een voorrangsdatum kan worden
toegekend.
Wanneer het ontvangstbewijs afgeleverd door de Dienst een datum van indiening vermeldt
van een aanvraag die niet de vroegste van de te vermelden aanvragen is, wordt de ter kennis
van de aanvrager gebrachte voorrangsdatum als nietig beschouwd.
Afdeling 3. - Rasbenaming
Art. 12. § 1. Wanneer geen voorstel voor een rasbenaming bij de aanvraag van een
kwekersrecht is gevoegd of wanneer de Dienst de voorgestelde rasbenaming niet kan
goedkeuren, stelt de Dienst de aanvrager hiervan in kennis, en verzoekt hij hem, naargelang
het geval, een voorstel voor een rasbenaming of een nieuw voorstel in te dienen, en wijst hij
hem op de gevolgen waaraan hij zich blootstelt indien hij niet voldoet aan dit vereiste.
Bij gebrek aan een voorstel van rasbenaming op het moment van de neerlegging van de
aanvraag, dient een vergoeding door de aanvrager aan de Dienst te worden betaald.
§ 2. Wanneer de Dienst, op het ogenblik waarop hij overeenkomstig artikel XI.138, § 1, van het
Wetboek van economisch recht het verslag van het technische onderzoek ontvangt, vaststelt
dat de aanvrager geen enkel voorstel voor een rasbenaming heeft ingediend, wijst hij de
aanvraag van een kwekersrecht af overeenkomstig artikel XI.141, § 1, 3°, van hetzelfde
Wetboek. De Dienst stelt de aanvrager hiervan in kennis.
Art. 13. § 1. Een rasbenaming is geschikt indien er geen beletsels zijn als bedoeld in
paragrafen 2 en 3.
§ 2. Er is een beletsel voor de vaststelling van een rasbenaming wanneer :
1° het gebruik ervan op het grondgebied van België inbreuk maakt op het oudere recht van
een derde;
2° ze in het algemeen voor de gebruikers ervan moeilijk als rasbenaming herkenbaar en
hanteerbaar is;
3° ze identiek is aan of kan worden verward met een rasbenaming waaronder in een
Verdragsluitende partij, een ander ras van dezelfde of van een nauw verwante soort bedoeld in
artikel XI.119, § 3, van het Wetboek van economisch recht op een officiële rassenlijst is
geplaatst of waaronder materiaal van een ander ras in de handel is gebracht, tenzij het andere
ras niet meer bestaat en de rasbenaming ervan geen bijzondere betekenis heeft verkregen;
4° ze identiek is aan of kan worden verward met andere benamingen die gewoonlijk bij het in
de handel brengen van goederen worden gebruikt of waarvan op grond van andere
rechtsvoorschriften het gebruik vrij is;
5° ze strijdig is met de openbare orde of met de goede zeden;
6° ze misleidend kan zijn of verwarring kan veroorzaken met betrekking tot de eigenschappen,
de waarde of de identiteit van het ras, of de identiteit van de kweker of enige andere partij in de
procedure.
§ 3. Voorts is er een beletsel wanneer een ras reeds is opgenomen;
1° in een Verdragsluitende partij
of
2° in een andere Staat waarvoor is vastgesteld dat de rassen er worden geëvalueerd
overeenkomstig voorschriften die gelijkwaardig zijn aan de voorschriften die zijn vastgesteld in
de richtlijnen inzake de gemeenschappelijke rassenlijsten,
in een officieel rassenregister en wanneer materiaal ervan voor commerciële doeleinden in de
handel is gebracht, indien de voorgestelde rasbenaming afwijkt van de daar geregistreerde of
gebruikte rasbenaming, tenzij deze laatste het voorwerp is van een beletsel in de zin van
paragraaf 2.
§ 4. De soorten die als verwant worden beschouwd, bedoeld in artikel XI.119, § 3, van het
Wetboek van economisch recht, zijn die welke door het Communautair Bureau voor
plantenrassen (CPVO) als dusdanig gedefinieerd worden.
Afdeling 4. - Technisch onderzoek en bezwaren
Art. 14. De termijn om inzage te nemen van het dossier en opmerkingen in te dienen, bedoeld
in artikel XI.138, § 3, van het Wetboek van economisch recht, bedraagt twee maanden vanaf de
mededeling aan de aanvrager van het onderzoeksverslag en de bevindingen bedoeld in artikel
XI.138, § 2, van hetzelfde Wetboek.
Art. 15. § 1. De bezwaren bedoeld in artikel XI.139 van het Wetboek van economisch recht
bevatten volgende informatie :
1° de naam van de aanvrager en het dossiernummer toegekend aan de aanvraag waartegen
het bezwaar is gericht;
2° de aanduiding van degene die bezwaar maakt als partij in de procedure in de zin van artikel
XI.129, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek;
3° in voorkomend geval, de vermelding van de aanduiding van een gemachtigde;
4° een verklaring met een uiteenzetting van de motieven waarop het bezwaar gebaseerd is,
als bedoeld in artikel XI.139, § 3, van hetzelfde Wetboek, alsook van de feiten, bewijzen en
argumenten, die tot staving van het bezwaar worden aangevoerd.
§ 2. Wanneer met betrekking tot eenzelfde aanvraag voor een kwekersrecht verschillende
bezwaarschriften worden ingediend, kan de Dienst deze in één procedure behandelen.
Art. 16. Bezwaren kunnen worden gemaakt :
1° op elk moment vanaf de indiening van de aanvraag tot aan het moment waarop een
beslissing uit hoofde van artikel XI.141 van het Wetboek van economisch recht of XI.142 van
hetzelfde Wetboek genomen wordt, indien het een bezwaar op grond van artikel XI.139, § 3, 1°,
van hetzelfde Wetboek betreft;
2° binnen drie maanden na de publicatie van de voorgestelde rasbenaming overeenkomstig
artikel XI.154 van het Wetboek van economisch recht, indien het een bezwaar op grond van
artikel XI.139, § 3, 2°, van hetzelfde Wetboek betreft.
Art. 17. § 1. Indien de Dienst vaststelt dat het bezwaar niet voldoet aan de voorwaarden van
artikel XI.139, §§ 1 en 3, van het Wetboek van economisch recht of aan artikel 15, § 1, 4°, van
dit besluit, of dat het onvoldoende informatie bevat om te identificeren tegen welke aanvraag het
is gericht, verklaart hij dit bezwaar niet-ontvankelijk, tenzij deze gebreken binnen een termijn die
hij vaststelt worden verholpen.
§ 2. Indien de Dienst vaststelt dat het bezwaar niet voldoet aan de andere voorwaarden
bepaald door het Wetboek van economisch recht of door dit besluit, verklaart hij dit bezwaar
niet-ontvankelijk, tenzij deze gebreken vóór het verstrijken van de bezwaartermijnen vermeld in
artikel 16 worden verholpen.
Art. 18. Overeenkomstig artikel XI.140 van het Wetboek van economisch recht, wanneer een
bezwaar op grond van het feit dat niet aan het bepaalde in artikel XI.111 van het Wetboek van
economisch recht is voldaan, leidt tot intrekking of afwijzing van de aanvraag voor een
kwekersrecht, kan degene die bezwaar heeft gemaakt, indien hij binnen een maand na de
intrekking of binnen een maand nadat de beslissing tot afwijzing definitief is geworden, voor
hetzelfde ras een aanvraag heeft ingediend, eisen dat daarvoor de dag van indiening van de
ingetrokken of afgewezen aanvraag als datum van indiening van zijn aanvraag geldt.
Afdeling 5. - Wijziging van de rasbenaming
Art. 19. § 1. Wanneer, overeenkomstig artikel XI.147 van het Wetboek van economisch recht,
de rasbenaming dient te worden gewijzigd, deelt de Dienst de houder de redenen voor de
wijziging mee, stelt hij een termijn vast waarbinnen de houder een passend voorstel voor een
gewijzigde rasbenaming moet indienen, en wijst hij hem erop dat wanneer hij dit niet doet, de
Dienst het kwekersrecht bij toepassing van artikel XI.123, § 3, 3°, van hetzelfde Wetboek
vervallen kan verklaren.
§ 2. Wanneer de Dienst het voorstel voor een gewijzigde rasbenaming niet kan goedkeuren,
stelt hij de houder hiervan in kennis, stelt hij een nieuwe termijn vast waarbinnen een passend
voorstel moet worden ingediend, en wijst hij hem erop dat wanneer hij dit niet doet, de Dienst
het kwekersrecht overeenkomstig artikel XI.123, § 3, 3°, van het Wetboek van economisch
recht, vervallen kan verklaren.
Wanneer een nieuwe rasbenaming wordt voorgesteld, betaalt de aanvrager aan de Dienst een
vergoeding voor deze nieuwe aanvraag.
§ 3. De artikelen 15 en 17 zijn van overeenkomstige toepassing op een bezwaar op grond van
artikel XI.147, § 3, van het Wetboek van economisch recht.
Afdeling 6. - Bijhouden van het register en openbare inzage
Art. 20. Op grond van artikel XI.152, § 4, van het Wetboek van economisch recht, worden
eveneens in het register vermeld :
1° de datum van bekendmaking van de aanvraag, wanneer deze bekendmaking in aanmerking
moet worden genomen voor de berekening van termijnen;
2° de bezwaren, met vermelding van de datum van indiening ervan, de naam en het adres van
degene die bezwaar maakt, en, in voorkomend geval, van zijn gemachtigde;
3° de gegevens inzake het recht van voorrang;
4° de vorderingen ingesteld op basis van de artikelen XI.159 en XI.161 van het Wetboek van
economisch recht, alsook de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissingen en de
beslissingen die op enige andere wijze een einde stellen aan deze vorderingen;
5° op verzoek, het stellen van een zakelijke zekerheid of een zakelijk recht met betrekking tot
een kwekersrechttitel;
6° het opheffen van de zakelijke zekerheid of het zakelijk recht als bedoeld in punt 5°.
Art. 21. Onverminderd andere bepalingen van de wet of dit besluit, kan elke belanghebbende
een verzoek tot inschrijving of doorhaling van een inschrijving in het register indienen. Het
verzoek wordt schriftelijk gedaan, onder bijvoeging van de nodige bewijsstukken.
Art. 22. § 1. Onverminderd artikel XI.153, § 4, van het Wetboek van economisch recht worden
de aanvragen om de stukken bedoeld in artikel XI.153, § 3, 1° en 2°, van hetzelfde Wetboek in
te kijken, schriftelijk aan de Dienst gericht.
§ 2. De Dienst levert, op verzoek, afschriften van deze stukken af.
§ 3. Op verzoek kan de inzage ook de vorm aannemen van een schriftelijke mededeling van
informatie uit de stukken in kwestie.
De Dienst kan de betrokken persoon uitnodigen om de integrale stukken persoonlijk in te
kijken als hij dat passend acht rekening houdend met de hoeveelheid te verstrekken informatie.
Art. 23. § 1. Een verzoek tot inzage van het technisch onderzoek als bedoeld in artikel XI.137
van het Wetboek van economisch recht wordt schriftelijk gedaan bij de dienst of de instelling die
het onderzoek verricht om toegang tot de proefvelden te kunnen verkrijgen. Deze dienst of
instelling brengt de Dienst hiervan op de hoogte en laat hem een verslag van inzage geworden.
§ 2. Onverminderd artikel XI.153, § 4, van het Wetboek van economisch recht, laten de
bepalingen van dit besluit de algemene toegang van het publiek tot de proefvelden onverlet,
voor zover alle rassen worden beschermd door middel van een code, de bevoegde dienst of
instelling die het onderzoek verricht passende, door de Dienst goedgekeurde, maatregelen treft
om diefstal van materiaal te voorkomen en alle nodige maatregelen ter bescherming van de
rechten van de aanvrager of de houder van het kwekersrecht worden genomen.
Art. 24. Met het oog op de bescherming van het vertrouwelijke karakter van de informatie die
wordt verschaft naar aanleiding van de inzage, kan de Dienst kosteloos formulieren ter
beschikking van de aanvrager van het kwekersrecht stellen, die hem toelaten de vertrouwelijke
behandeling te vragen van de gegevens betreffende de componenten bedoeld in artikel XI.153,
§ 4, van het Wetboek van economisch recht.
Art. 25. Overeenkomstig artikel XI.154 van het Wetboek van economisch recht, publiceert de
Dienst om de twee maanden een Bulletin der kweekproducten, hierna het Bulletin genoemd.
In het Bulletin worden ook de gegevens gepubliceerd die overeenkomstig artikel 20, 3°, 4°, en
5° in het register zijn ingeschreven.
Afdeling 7. - Vergoedingen en taksen
Art. 26. Het bedrag van de vergoedingen bedoeld in artikel XI.150 van het Wetboek van
economisch recht en het bedrag van de taksen en toeslagen bedoeld in artikel XI.151 van
hetzelfde Wetboek worden vastgesteld overeenkomstig de bij dit besluit gevoegde tabel.
Art. 27. § 1. Wanneer de Dienst voor het onderzoek van een ras of voor de controle op de
instandhouding van een ras een beroep doet op de dienst van een Verdragsluitende partij of op
een derde instelling, moet de aanvrager voor dit onderzoek het door deze dienst of deze
instelling aangerekende bedrag betalen.
§ 2. Wanneer de Dienst aan de dienst van een Verdragsluitende partij de resultaten vraagt van
een onderzoek van een ras uitgevoerd in deze Verdragsluitende partij en waarvoor de
aanvrager van het kwekersrecht de vereiste vergoedingen heeft betaald, moet de
laatstgenoemde de door de voornoemde dienst ingediende factuur voor de mededeling van de
resultaten van dat onderzoek betalen.
§ 3. De Dienst kan de aanvrager verplichten om rechtstreeks aan de dienst van de
Verdragsluitende partij of de betrokken derde instelling het door laatstgenoemden gevraagde
bedrag te betalen.
Art. 28. De vergoedingen, jaartaksen en toeslagen worden aan de Dienst betaald. Ze worden
vereffend via overschrijving op de bankrekening van de Dienst of, indien de Dienst het toestaat,
door middel van een elektronische betaling.
Art. 29. Elke betaling bevat de aanduiding van de naam van de persoon die ze verricht,
alsmede de gegevens die noodzakelijk zijn om het de Dienst mogelijk te maken gemakkelijk het
voorwerp van de betaling te identificeren.
Indien het voorwerp van de betaling niet gemakkelijk identificeerbaar is, verzoekt de Dienst de
persoon die de betaling verricht heeft dit voorwerp schriftelijk mede te delen binnen een termijn
van twee maanden te rekenen vanaf de datum van kennisgeving. Indien hij ter gelegener tijd
aan dit verzoek geen gevolg geeft, wordt de betaling beschouwd niet verricht te zijn geweest. Zij
wordt terugbetaald.
Art. 30. § 1. Indien de vervaldag van een taks of van een bijkomende taks valt op een
zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, wordt de vervaldag uitgesteld tot de eerste
daaropvolgende werkdag.
§ 2. Een betalingstermijn wordt in beginsel slechts geacht te zijn geëerbiedigd indien het
geheel van het bedrag van de taks binnen de voorziene termijn werd betaald. Indien het geheel
van de taks niet werd betaald, wordt het reeds gestort bedrag na het verstrijken van de termijn
terugbetaald. Nochtans kan de Dienst, voor zover de lopende termijn dit toelaat, aan de
persoon die de betaling verricht heeft de mogelijkheid geven later de rest te storten.
HOOFDSTUK 3. - Materieel recht
Afdeling 1. - Verval van het kwekersrecht
Art. 31. § 1. In de gevallen bedoeld in artikel XI.123, § 3, van het Wetboek van economisch
recht, stelt de Dienst de houder in kennis van zijn voornemen om het kwekersrecht vervallen te
verklaren en biedt hem de mogelijkheid om zijn opmerkingen binnen een termijn van twee
maanden voor te leggen. De kennisgeving gebeurt met een aangetekende zending.
§ 2. Indien de houder geen gevolg geeft aan de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving, of
indien zijn opmerkingen ongegrond worden geacht, spreekt de Dienst het verval van het
kwekersrecht uit.
§ 3. De beslissing waarbij de Dienst het kwekersrecht vervallen verklaart, wordt met een
aangetekende zending meegedeeld aan de houder.
Afdeling 2. - Overdracht van eigendom
Art. 32. § 1. Bij de mededeling van de overdracht van een kwekersrecht of van een aanvraag
voor een kwekersrecht, bedoeld in artikel XI.124, § 4, van het Wetboek van economisch recht,
wordt gevoegd :
1° hetzij een afschrift van de akte van overdracht of van het officiële document waaruit de
overgang van rechten blijkt,
2° hetzij een uittreksel van die akte of dat document waaruit de overgang genoegzaam blijkt,
3° hetzij een attest van overdracht ondertekend door de partijen.
De mededeling bevat :
1° de namen, voornamen en volledige adressen van de partijen;
2° de datum van indiening van de aanvraag voor een kwekersrecht, de rasbenaming, het
nummer en de datum van verlening van het kwekersrechtcertificaat of van de aanvraag voor
een kwekersrecht.
De mededeling geeft ook aan of de overdracht al dan niet een situatie van mede-eigendom
doet ontstaan.
§ 2. De mededelingen worden ingeschreven in het register in chronologische volgorde van de
ontvangst ervan.
Afdeling 3. - Licenties
Art. 33. Elke melding van een contractuele licentie bedoeld in artikel XI.125, § 3, van het
Wetboek van economisch recht gebeurt via de verzending naar de Dienst van een door de
partijen ondertekend attest.
Het attest bevat :
1° de namen, voornamen en volledige adressen van de partijen;
2° de datum van indiening van de aanvraag voor een kwekersrecht, de rasbenaming, het
nummer en de datum van verlening van het kwekersrecht of van de aanvraag voor een
kwekersrecht;
3° een vermelding of de licentie een exclusieve of niet-exclusieve licentie is;
4° de datum van inwerkingtreding van de licentie, de duur ervan, en het grondgebied waarop
de licentie van toepassing is.
Art. 34. § 1. Elk verzoek om een gedwongen licentie overeenkomstig artikel XI.126, § 1, 1° en
2°, van het Wetboek van economisch recht bevat de volgende informatie :
1° de aanduiding van de verzoeker en van de houder van het betrokken ras die zich verzet
tegen de toekenning van een licentie, als partijen in de procedure;
2° de rasbenaming en de plantensoort waartoe het ras of de betrokken rassen behoren;
3° een voorstel inzake de aard van de handelingen waarop de gedwongen licentie betrekking
moet hebben;
4° een verklaring betreffende het openbaar belang waarop het verzoek berust, met inbegrip
van een omstandige uiteenzetting van de feiten, bewijzen en argumenten, die tot staving van
het ingeroepen openbaar belang worden aangevoerd;
5° een voorstel voor een passende vergoeding en de berekeningsgrondslag die gebruikt wordt
om deze te bepalen.
§ 2. Elk verzoek om een gedwongen licentie overeenkomstig artikel XI.126, § 1, 3°, van het
Wetboek van economisch recht, bevat de volgende informatie :
1° de aanduiding van de verzoeker die houder van een octrooirecht is en van de houder van
het betrokken ras die zich verzet tegen de toekenning van een licentie, als partijen in de
procedure;
2° de rasbenaming en de plantensoort waartoe het ras of de betrokken rassen behoren;
3° een voor eensluidend verklaard afschrift van het octrooi waarin het octrooinummer en de
conclusie van het octrooi betreffende een biotechnologische uitvinding, alsook de naam van de
octrooiverlenende instantie worden vermeld;
4° een voorstel inzake de aard van de handelingen waarop de gedwongen licentie betrekking
heeft;
5° een voorstel voor een passende vergoeding en de berekeningsgrondslag die gebruikt wordt
om deze te bepalen;
6° een verklaring die uiteenzet waarom de biotechnologische uitvinding in kwestie een
belangrijke technische vooruitgang van aanzienlijk economisch belang vertegenwoordigt ten
opzichte van het beschermde ras, en een omstandige uiteenzetting van de feiten, bewijzen en
argumenten ter ondersteuning van de aanspraak;
7° een voorstel voor het territoriale toepassingsgebied van de licentie, dat het territoriale
toepassingsgebied van het in 3° bedoelde octrooi niet mag overschrijden.
§ 3. Het verzoek om een in artikel XI.126, § 1, 4°, van het Wetboek van economisch recht
bedoelde wederkerige licentie, bevat de volgende informatie :
1° de aanduiding van de verzoeker die houder van een octrooirecht is en van de houder van
het betrokken ras die zich verzet tegen de toekenning van een licentie, als partijen in de
procedure;
2° de rasbenaming en de plantensoort waartoe het ras of de betrokken rassen behoren;
3° een voor eensluidend verklaard afschrift van het octrooi waarin het octrooinummer en de
conclusie van het octrooi betreffende een biotechnologische uitvinding, alsook de naam van de
octrooiverlenende instantie worden vermeld;
4° een officieel document waarin wordt verklaard dat een gedwongen licentie voor een
geoctrooieerde biotechnologische uitvinding aan de houder van het betrokken kwekersrecht is
verleend;
5° een voorstel inzake de aard van de handelingen waarop de wederkerige licentie betrekking
heeft;
6° een voorstel voor een passende vergoeding en de berekeningsgrondslag die gebruikt wordt
om deze te bepalen;
7° een voorstel voor het territoriale toepassingsgebied van de wederkerige licentie, dat het
territoriale toepassingsgebied van het in 3° bedoelde octrooi niet mag overschrijden.
§ 4. Bij een verzoek om een gedwongen licentie worden de stukken gevoegd waaruit blijkt dat
de verzoeker de houder van het kwekersrecht vruchteloos om een contractuele licentie heeft
verzocht.
§ 5. Om een contractuele licentie wordt geacht vruchteloos te zijn verzocht in de zin van
paragraaf 4, wanneer :
1° de houder niet binnen een redelijke tijd een definitief antwoord heeft gegeven aan de
persoon die om een licentie verzoekt, of
2° de houder heeft geweigerd een contractuele licentie te verlenen aan de belanghebbende, of
3° de houder de belanghebbende een licentie heeft aangeboden, maar hetzij de voorwaarden
van het aanbod, in het bijzonder die betreffende de te betalen vergoeding, hetzij de
voorwaarden van het aanbod in hun geheel kennelijk onredelijk waren.
Art. 35. § 1. De beslissing betreffende het verzoek om een gedwongen licentie wordt door de
minister ondertekend en bevat de volgende informatie :
1° een verklaring dat de beslissing door de minister is genomen;
2° de datum van de beslissing;
3° de naam van de partijen in de procedure en van hun eventuele gemachtigden;
4° de verwijzing naar het advies van de Commissie voor de gedwongen licenties bedoeld in
artikel XI.126, § 3, van het Wetboek van economisch recht;
5° een lijst van de vragen waarover voornoemde Commissie zich moest uitspreken;
6° een samenvatting van de feiten;
7° de gronden van de beslissing;
8° het beschikkend gedeelte van de beslissing waarin, in voorkomend geval, wordt
gepreciseerd op welke handelingen de gedwongen licentie betrekking heeft, welke voorwaarden
eraan zijn verbonden en aan welke categorie van personen zij wordt verleend, hierin begrepen,
indien nodig, de bijzondere voorwaarden waaraan die categorie van personen moet voldoen.
§ 2. De minister betekent zijn beslissing aan de belanghebbenden via een aangetekende
zending.
Art. 36. § 1. De beslissing om een gedwongen licentie overeenkomstig artikel XI.126, § 1, 1°
en 2°, van het Wetboek van economisch recht te verlenen, bevat een uiteenzetting van het
openbaar belang in kwestie.
De volgende motieven kunnen met name een openbaar belang uitmaken :
1° de bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant;
2° de noodzaak om de markt te voorzien van materiaal met bepaalde eigenschappen;
3° de noodzaak om het kweken van verbeterde rassen te blijven aanmoedigen.
§ 2. De beslissing om een gedwongen licentie overeenkomstig artikel XI.126, § 1, 3° en 4°,
van het Wetboek van economisch recht, te verlenen, bevat een uiteenzetting van de redenen
waarom de uitvinding een belangrijke technische vooruitgang van aanzienlijk economisch
belang vertegenwoordigt.
De volgende elementen kunnen in het bijzonder worden aangehaald om te rechtvaardigen
waarom de uitvinding een belangrijke technische vooruitgang van aanzienlijk economisch
belang vertegenwoordigt ten opzichte van het beschermde plantenras :
1° verbetering van de teelttechnieken;
2° verbetering van het milieu;
3° verbetering van de technieken ter bevordering van de exploitatie van genetische
biodiversiteit;
4° verbetering van de kwaliteit;
5° verbetering van de opbrengst;
6° verbetering van de resistentie of tolerantie;
7° verbetering van het vermogen tot aanpassing aan bijzondere klimatologische en/of
milieuomstandigheden.
§ 3. De gedwongen licentie mag niet worden overgedragen, tenzij zij tezamen met het deel
van een onderneming dat van deze licentie gebruik maakt, of, in het in artikel XI.126, § 1, 2°,
van het Wetboek van economisch recht bedoelde geval, tezamen met het houderschap van een
kwekersrecht op een hoofdzakelijk afgeleid ras wordt overgedragen.
HOOFDSTUK 4. - Afwijking van het kwekersrecht
Art. 37. § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de volgende landbouwvariëteiten :
1° Avena sativa - Haver;
2° Hordeum vulgare L. - Gerst;
3° Triticum spelta L. - Spelt;
4° Solanum tuberosum - Aardappelen.
§ 2. De minister kan deze lijst echter wijzigen, na raadpleging van de Raad voor het
kwekersrecht, en op voorwaarde dat de rechtmatige belangen van de kwekers niet worden
geschonden. Hierbij kan de minister onder meer rekening houden met volgende criteria :
1° de variëteiten waarop de afwijking bedoeld in artikel XI.115, § 1 van het Wetboek van
economisch recht van toepassing zou zijn;
2° de oppervlakte die door de landbouwer wordt gebruikt voor de betrokken teelt;
3° het aandeel of de hoeveelheid van het betrokken oogstproduct waarop de afwijking
betrekking zou hebben;
4° de waarde van de oogst.
De minister waakt erover dat in de lijst bedoeld in paragraaf 1, enkel de landbouwvariëteiten
worden opgenomen waarvan de landbouwers, in België, gewoonlijk een deel of het geheel van
het oogstproduct bewaren voor reproductie of vermeerdering.
Art. 38. § 1. Voor de in artikel 37 bedoelde landbouwrassen worden landbouwers gemachtigd
de handelingen te verrichten bedoeld in artikel XI.115, § 1, van het Wetboek van economisch
recht, op hun eigen bedrijf, mits betaling van een billijke vergoeding aan de houder van het
kwekersrecht.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, hoeven kleine landbouwers deze vergoeding niet aan de
houder van het kwekersrecht te betalen.
Onder "kleine landbouwers" wordt verstaan de kleine landbouwers bedoeld in artikel 14, lid 3,
van de Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad inzake het communautaire kwekersrecht en
in artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 1768/95 van de Commissie houdende vaststelling,
overeenkomstig artikel 14, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad inzake het
communautaire kwekersrecht, van uitvoeringsbepalingen betreffende de afwijking ten gunste
van landbouwers.
Art. 39. § 1. De uit het bepaalde in artikel XI.115, § 1, van het Wetboek van economisch recht
voortvloeiende machtiging en verplichtingen van de landbouwer zijn niet vatbaar voor
overdracht aan anderen. In geval van overdracht van het bedrijf van de landbouwer behoren ze
evenwel tot de bevoegdheden en verplichtingen waarop deze overdracht betrekking heeft,
tenzij, wat de verplichting tot betaling van de in artikel 38, § 1, bedoelde billijke vergoeding
betreft, in de akte van overdracht van het bedrijf anders is bepaald. De overdracht van de
machtiging en verplichtingen vindt op hetzelfde ogenblik plaats als de overdracht van het bedrijf.
§ 2. Onder "eigen bedrijf" in de zin van artikel XI.115, § 1, van het Wetboek van economisch
recht wordt verstaan elk bedrijf of gedeelte van een bedrijf, dat de landbouwer daadwerkelijk
voor de teelt van gewassen exploiteert, hetzij als eigendom, hetzij anderszins in eigen naam en
voor eigen rekening, met name in het geval van een pachtovereenkomst. De vervreemding van
een bedrijf of gedeelte van een bedrijf met het oog op de exploitatie daarvan door derden wordt
als een overdracht in de zin van paragraaf 1 beschouwd.
§ 3. De persoon aan wie het bedrijf in eigendom toebehoort op het ogenblik waarop nakoming
van een verplichting wordt geëist, wordt geacht de landbouwer te zijn, tenzij hij bewijst dat een
andere persoon de landbouwer is die overeenkomstig het bepaalde in de paragrafen 1 en 2 de
verplichting moet nakomen.
Art. 40. § 1. Het bedrag van de in artikel 38, § 1 bedoelde billijke vergoeding is vastgesteld in
een overeenkomst gesloten tussen de landbouwer en de houder van het kwekersrecht binnen
twaalf maanden na het daadwerkelijke gebruik van het oogstproduct voor
vermeerderingsdoeleinden. Dit bedrag mag niet lager zijn dan 50% van de bedragen die
verschuldigd zijn voor het onder licentie produceren van teeltmateriaal van hetzelfde ras.
§ 2. Op straffe van nietigheid bepaalt de overeenkomst ook de toepassingsvoorwaarden van
de afwijking bepaald in artikel XI.115 van het Wetboek van economisch recht, met inbegrip van
de modaliteiten voor de vaststelling en voor de betaling van de vergoeding.
Art. 41. Niet-naleving van de toepassings-voorwaarden van de afwijking bedoeld in artikel
XI.115 van het Wetboek van economisch recht of het ontbreken van een overeenkomst conform
artikel 40 leidt tot het verlies van het voordeel van deze afwijking.
HOOFDSTUK 5. - De Raad voor het kwekersrecht en de Commissie voor de gedwongen
licenties
Afdeling 1. - De Raad voor het kwekersrecht
Art. 42. De Raad voor het kwekersrecht bedoeld in artikel XI.127 van het Wetboek van
economisch recht, hierna " de Raad " genoemd, legt aan de minister, op eigen initiatief na
overleg met de Dienst of op verzoek van de minister, adviezen voor, over vragen die verband
houden met de bescherming van kweekproducten.
Art. 43. § 1. De Raad omvat :
1° twaalf personen die in het bijzonder bevoegd zijn op het gebied van genetica, botanica of
plantenteelt, respectievelijk van landbouwgewassen, groenten en fruit, niet-eetbare
tuinbouwproducten en bosgewassen;
2° drie personen die in het bijzonder bevoegd zijn op het gebied van intellectuele eigendom.
§ 2. De Raad duidt zijn voorzitter en ondervoorzitter aan.
§ 3. De leden van de Raad worden benoemd voor een termijn van vijf jaar; hun mandaat is
hernieuwbaar.
Art. 44. § 1. De Raad kan het onderzoek van één of meer vraagstukken toevertrouwen aan
een ad hoc werkgroep samengesteld uit leden van de Raad en uit personen vermeld in
paragraaf 2.
§ 2. Het staat de Raad vrij om externe deskundigen of elke andere persoon wiens
medewerking nuttig is voor zijn werkzaamheden, op te roepen. De aanduiding van deze
deskundigen of andere personen moet het voorwerp van een consensus binnen de Raad zijn.
§ 3. Het secretariaat van de Raad wordt verzorgd door de Dienst.
Art. 45. De adviezen van de Raad worden bij consensus aangenomen. Bij gebrek aan
consensus herneemt het advies de verschillende standpunten.
De Raad beslist over de publiciteit die aan zijn adviezen moet worden gegeven.
Art. 46. De vergaderingen van de Raad zijn niet openbaar.
De leden van de Raad, de deskundigen en elke andere genodigde zijn geheimhouding
verschuldigd voor alles wat hun opdracht aangaat. Ze mogen niet deelnemen aan de
bespreking van aangelegenheden waarin zij enig belang hebben.
De voorzitter kan een lid ter orde roepen of schorsen na het gehoord te hebben.
Art. 47. De Raad stelt zijn huishoudelijk reglement op dat ter goedkeuring aan de minister
wordt voorgelegd.
Art. 48. Het mandaat van de leden van de Raad, van de deskundigen en van de personen
bedoeld in artikel 44, § 2, is onbezoldigd. Desalniettemin ontvangen zij, indien hun woonplaats
en hun hoofdactiviteit zich buiten Brussel-Hoofdstad bevinden, de terugbetaling van de
reiskosten die zij hebben gedragen om zich van hun woonplaats naar de plaats van de
vergadering te begeven, ook als zij hun persoonlijk voertuig gebruikt hebben.
De terugbetaling van de reiskosten gebeurt in overeenstemming met de bepalingen van het
koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.
Afdeling 2. - De Commissie voor de gedwongen licenties
Art. 49. De modaliteiten van werking en organisatie van de Commissie voor de gedwongen
licenties, bedoeld in artikel XI.128, § 1, negende lid, van het Wetboek van economisch recht,
zijn dezelfde als die waarin de reglementering betreffende de uitvindingsoctrooien voorziet.
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art. 50. Worden opgeheven op 1 juli 2015 :
1° de wet van 20 mei 1975 tot bescherming van kweekproducten, gewijzigd bij de wetten van
17 maart 1993, 9 mei 2007 en 10 mei 2007;
2° de wet van 10 januari 2011 ter bescherming van kweekproducten;
3° het koninklijk besluit van 22 juli 1977 tot bescherming van kweekproducten, laatst gewijzigd
bij het koninklijk besluit van 15 maart 2005;
4° het koninklijk besluit van 22 juli 1977 tot bepaling van de rechten te betalen inzake de
bescherming van kweekproducten, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001;
5° het koninklijk besluit van 1 oktober 1993 tot aanwijzing van de plantensoorten van dewelke
een kwekerscertificaat kan worden verleend en tot bepaling van de duur van de bescherming
voor die soorten.
Art. 51. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2015.
Art. 52. De minister bevoegd voor Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE.
Art. N. Vergoedingen, taksen en toeslagen verschuldigd met betrekking tot kwekersrecht
Klassen Te innen vergoedingen, taksen en toeslagen Bedrag in euro
Om het bedrag van de vergoedingen te bepalen, worden de plantensoorten in
drie klassen ingedeeld.
Klasse A : tarwe, gerst, haver, aardappel, suikerbiet;
Klasse B : rogge, spelt, maïs, grassen, voedergewassen, oliehoudende planten
en vezelgewassen, roos, anjer, chrysant, tulp, fresia, azalea, rododendron,
begonia, sla, tomaat, witloof, erwt, boon, wortel, schorseneer, bloemkool, ajuin,
prei, selder;
Klasse C : landbouwgewassen, uitgezonderd die vermeld onder klassen A en
B, tuinbouwgewassen en sierplanten uitgezonderd die vermeld onder klasse B,
fruitbomen en fruitheesters, aardbeienplant, sier- en bosbomen, sierheesters.
A B C
I De neerlegging en de behandeling der aanvraag :
150 150 150 a) Voor de neerlegging en inschrijving van de aanvraag
50 50 50 b) Voor het beroep op het recht van voorrang
50 50 50 c) Indien geen rasbenaming wordt voorgesteld bij de neerlegging van de
aanvraag, maar wel afzonderlijk
50 50 50 d) Bij het voorstellen van een nieuwe benaming
e) Voor het rasonderzoek (*)
445 345 250 Voor de eerste onderzoeksperiode
295 225 150 Voor de tweede en elke volgende onderzoeksperiode
295 225 150 Voor de controle op de instandhouding van het ras
II Het behoud van de geldigheid van het kwekersrecht :
a) Jaarlijkse rechten :
75 75 75 Eerste jaar
150 125 100 Tweede jaar
225 175 125 Derde jaar
295 225 150 Vierde jaar
370 275 175 Vijfde tot vijfentwintigste jaar
20
%
20
%
20
%
b) Bijkomend recht in geval van betaling van achterstallig jaarlijks recht (in %
van het betrokken jaarlijks recht)
III Bij aflevering en inschrijving in rassenregister van :
62 62 62 a) Licenties, per neerlegging
62 62 62 b) Dwanglicenties
62 62 62 IV Bij inschrijving van een overdracht van kwekersrecht in het rassenregister
V Bij aflevering van :
37 37 37 a) Afschrift van inschrijving in het rassenregister
37 37 37 b) Afschrift van de aanvraag voor een kwekersrecht
37 37 37 c) Getuigschrift dat er geen inschrijving bestaat
62 62 62 VI Bij alle andere inschrijvingen of schrappingen in het register der aanvragen
of in het rassenregister, per vermelding
350 350 350 VII Herstel in de rechten wanneer een termijn voor een handeling in een
procedure voor de Dienst niet in acht genomen werd
(*) Indien, voor het onderzoek naar de onderscheidbaarheid, de homogeniteit
en de bestendigheid, beroep wordt gedaan op een buitenlandse dienst, is het
bedrag verschuldigd dat door deze dienst wordt gefactureerd.
[1 (**) De bescherming tussen het vijfentwintigste en het dertigste jaar is enkel
van toepassing voor de rassen van wijnstokken, bomen en aardappelen,
overeenkomstig artikel XI.120 van het Wetboek van economisch recht.]1
(1)<KB 2016-07-10/04, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 26-07-2016>
Handtekening Tekst Inhoudstafel Begin
Gegeven te Brussel, 12 mei 2015.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Economie,
K. PEETERS
Aanhef Tekst Inhoudstafel Begin
FILIP, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, artikel 108;
Gelet op het Wetboek van economisch recht, de artikelen XI.104 tot XI.162, ingevoegd bij de
wet van 19 april 2014;
Gelet op de wet van 19 april 2014 houdende invoeging van boek XI, "Intellectuele eigendom"
in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van bepalingen eigen aan boek
XI in de boeken I, XV en XVII van hetzelfde Wetboek, artikel 32, § 2, tweede lid;
Gelet op de wet van 20 mei 1975 tot bescherming van kweekproducten;
Gelet op de wet van 10 januari 2011 ter bescherming van kweekproducten;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 juli 1977 tot bescherming van kweekproducten;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 juli 1977 tot bepaling van de rechten te betalen inzake
de bescherming van kweekproducten;
Gelet op het koninklijk besluit van 1 oktober 1993 tot aanwijzing van de plantensoorten voor
dewelke een kwekerscertificaat kan worden verleend en tot bepaling van de duur van de
bescherming voor die soorten;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 15 oktober 2014;
Gelet op advies 57.019/1 van de Raad van State, gegeven op 20 februari 2015, met
toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State,
gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Economie,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :