About Intellectual Property IP Training Respect for IP IP Outreach IP for… IP and... IP in... Patent & Technology Information Trademark Information Industrial Design Information Geographical Indication Information Plant Variety Information (UPOV) IP Laws, Treaties & Judgements IP Resources IP Reports Patent Protection Trademark Protection Industrial Design Protection Geographical Indication Protection Plant Variety Protection (UPOV) IP Dispute Resolution IP Office Business Solutions Paying for IP Services Negotiation & Decision-Making Development Cooperation Innovation Support Public-Private Partnerships AI Tools & Services The Organization Working with WIPO Accountability Patents Trademarks Industrial Designs Geographical Indications Copyright Trade Secrets WIPO Academy Workshops & Seminars IP Enforcement WIPO ALERT Raising Awareness World IP Day WIPO Magazine Case Studies & Success Stories IP News WIPO Awards Business Universities Indigenous Peoples Judiciaries Genetic Resources, Traditional Knowledge and Traditional Cultural Expressions Economics Gender Equality Global Health Climate Change Competition Policy Sustainable Development Goals Frontier Technologies Mobile Applications Sports Tourism PATENTSCOPE Patent Analytics International Patent Classification ARDI – Research for Innovation ASPI – Specialized Patent Information Global Brand Database Madrid Monitor Article 6ter Express Database Nice Classification Vienna Classification Global Design Database International Designs Bulletin Hague Express Database Locarno Classification Lisbon Express Database Global Brand Database for GIs PLUTO Plant Variety Database GENIE Database WIPO-Administered Treaties WIPO Lex - IP Laws, Treaties & Judgments WIPO Standards IP Statistics WIPO Pearl (Terminology) WIPO Publications Country IP Profiles WIPO Knowledge Center WIPO Technology Trends Global Innovation Index World Intellectual Property Report PCT – The International Patent System ePCT Budapest – The International Microorganism Deposit System Madrid – The International Trademark System eMadrid Article 6ter (armorial bearings, flags, state emblems) Hague – The International Design System eHague Lisbon – The International System of Appellations of Origin and Geographical Indications eLisbon UPOV PRISMA UPOV e-PVP Administration UPOV e-PVP DUS Exchange Mediation Arbitration Expert Determination Domain Name Disputes Centralized Access to Search and Examination (CASE) Digital Access Service (DAS) WIPO Pay Current Account at WIPO WIPO Assemblies Standing Committees Calendar of Meetings WIPO Webcast WIPO Official Documents Development Agenda Technical Assistance IP Training Institutions COVID-19 Support National IP Strategies Policy & Legislative Advice Cooperation Hub Technology and Innovation Support Centers (TISC) Technology Transfer Inventor Assistance Program WIPO GREEN WIPO's Pat-INFORMED Accessible Books Consortium WIPO for Creators WIPO Translate Speech-to-Text Classification Assistant Member States Observers Director General Activities by Unit External Offices Job Vacancies Procurement Results & Budget Financial Reporting Oversight
Arabic English Spanish French Russian Chinese
Laws Treaties Judgments Browse By Jurisdiction

Belgium

BE149

Back

21 maart 1804 - Burgerlijk Wetboek - Boek III: Manieren om eigendom te verwerven - Titel III tot en met V (art. 1101-1581) (Bijgewerkt op 6 april 2012)

 21 MAART 1804. - BURGERLIJK WETBOEK. - BOEK III : Wijze van eigendomsverkrijging. - TITEL III tot V (art. 1101 - 1581)

21 MAART 1804. - BURGERLIJK WETBOEK. - BOEK III : Wijze van eigendomsverkrijging. - TITEL III tot V (art. 1101 - 1581) en tekstbijwerking tot 06-04-2012

TITEL III. - CONTRACTEN OF VERBINTENISSEN UIT OVEREENKOMST IN HET ALGEMEEN.

HOOFDSTUK I. - VOORAFGAANDE BEPALINGEN.

Artikel 1101. Een contract is een overeenkomst waarbij een of meer personen zich jegens een of meer andere verbinden iets te geven, te doen, of niet te doen.

Art. 1102. Een contract is wederkerig of tweezijdig, wanneer de contractanten zich over en weder jegens elkaar verbinden.

Art. 1103. Het is eenzijdig, wanneer een of meer personen verbonden zijn jegens een of meer andere, zonder enige verbintenis voor laatstgenoemden.

Art. 1104. Het is vergeldend, wanneer elke partij zich verbindt iets te geven of te doen, dat beschouwd wordt als gelijkwaardig met wat men haar geeft of voor haar doet. Wanneer het gelijkwaardige gelegen is in de kans van winst of verlies, die voor elke

partij afhankelijk is van een onzekere gebeurtenis, is het contract een kanscontract.

Art. 1105. Het contract uit vrijgevigheid is dat waarbij een partij aan de andere geheel om niet een voordeel verschaft.

Art. 1106. Het contract onder bezwarende titel is dat waarbij aan elke partij de verplichting wordt opgelegd om iets te geven of te doen.

Art. 1107. De contracten, onverschillig of zij al dan niet een eigen benaming hebben, zijn onderworpen aan algemene regels, die het onderwerp van deze titel uitmaken. De regels die alleen voor bepaalde contracten gelden, worden vastgesteld in de

titels die elk van die contracten betreffen; en de regels die alleen voor handelsovereenkomsten gelden, worden bepaald door de wetten op de koophandel.

HOOFDSTUK II. - VOORWAARDEN DIE TOT DE GELDIGHEID VAN DE OVEREENKOMSTEN VEREIST ZIJN.

Art. 1108. Tot de geldigheid van een overeenkomst zijn vier voorwaarden vereist : De toestemming van de partij die zich verbindt; Haar bekwaamheid om contracten aan te gaan; Een bepaald voorwerp als inhoud van de verbintenis; Een geoorloofde oorzaak van verbintenis.

AFDELING I. - TOESTEMMING.

Art. 1109. Geen toestemming is geldig, indien zij alleen door dwaling is gegeven, door geweld afgeperst of door bedrog verkregen.

Art. 1110. Dwaling is alleen dan een oorzaak van nietigheid van de overeenkomst, wanneer zij de zelfstandigheid betreft van de zaak die het voorwerp van de overeenkomst uitmaakt.

Zij is geen oorzaak van nietigheid, wanneer zij alleen de persoon betreft met wie men bedoelde te handelen, tenzij de overeenkomst hoofdzakelijk uit aanmerking van deze persoon is aangegaan.

Art. 1111. Geweld, gepleegd tegen hem die de verbintenis heeft aangegaan, is een oorzaak van nietigheid, zelfs al is het gepleegd door een derde, onderscheiden van degene ten voordele van wie de overeenkomst is aangegaan.

Art. 1112. Het geweld moet van dien aard zijn dat het op een redelijk mens moet indruk maken en hem kan doen vrezen dat hij zelf of zijn vermogen aan een aanzienlijk en dadelijk kwaad is blootgesteld. Hierbij wordt gelet op de leeftijd, het geslacht en de stand van de personen.

Art. 1113. Geweld is een oorzaak van nietigheid van het contract, niet alleen wanneer het gepleegd wordt tegen de persoon die het contract aangaat, doch ook wanneer het gepleegd wordt tegen zijn echtgenoot of tegen zijn echtgenote, of tegen zijn bloedverwanten in de nederdalende of in de opgaande lijn.

Art. 1114. De vrees uit eerbied voor vader of moeder of een ander bloedverwant in de opgaande lijn, zonder dat enig geweld is gepleegd, is op zichzelf niet voldoende om het contract te vernietigen.

Art. 1115. Men kan niet meer tegen een contract uit hoofde van geweld opkomen, indien dat contract sinds het ophouden van het geweld is goedgekeurd, hetzij uitdrukkelijk, hetzij stilzwijgend, hetzij doordat men de tijd, bij de wet voor het herstel bepaald, heeft laten voorbijgaan.

Art. 1116. Bedrog is een oorzaak van nietigheid van de overeenkomst, wanneer de kunstgrepen, door een van de partijen gebezigd, van dien aard zijn dat de andere partij zonder die kunstgrepen klaarblijkelijk het contract niet zou hebben aangegaan.

Bedrog wordt niet vermoed, het moet worden bewezen.

Art. 1117. Een overeenkomst die door dwaling, geweld of bedrog is aangegaan, is niet van rechtswege nietig; zij levert slechts grond op voor een vordering tot nietigverklaring of tot vernietiging, in de gevallen en op de wijze, bepaald in afdeling VII van hoofdstuk V van deze titel.

Art. 1118. Benadeling maakt overeenkomsten slechts nietig wat betreft bepaalde contracten of bepaalde personen, zoals in dezelfde afdeling zal worden vastgesteld.

Art. 1119. In het algemeen kan niemand zich verbinden of iets bedingen in zijn eigen naam, dan voor zichzelf.

Art. 1120. Niettemin kan men zich sterk maken voor een derde, door te beloven dat deze iets doen zal; behoudens schadevergoeding ten laste van hem die zich heeft sterk gemaakt of die beloofd heeft de verbintenis te zullen doen bekrachtigen, indien de derde weigert ze na te komen.

Art. 1121. Evenzo kan men bedingen ten behoeve van een derde, wanneer zulks de voorwaarde is van een beding dat men voor zichzelf maakt of van een schenking die men aan een ander doet. Hij die zodanig beding gemaakt heeft, kan het niet meer herroepen, indien de derde verklaard heeft daarvan te willen gebruik maken.

Art. 1122. Men wordt geacht te hebben bedongen voor zichzelf en voor zijn erfgenamen en rechtverkrijgenden, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk bepaald is of uit de aard van de overeenkomst voortvloeit.

AFDELING II. - BEKWAAMHEID VAN DE CONTRACTERENDE PARTIJEN.

Art. 1123. Een ieder kan contacten aangaan, indien hij daartoe door de wet niet onbekwaam is verklaard.

Art. 1124. <W 30-04-1958, art. 7> Onbekwaam om contracten aan te gaan zijn : minderjarigen, onbekwaamverklaarden en, in het algemeen, al degenen aan wie de wet het aangaan van bepaalde contracten verbiedt.

Art. 1125. <W 30-04-1958, art. 7> Minderjarigen en onbekwaamverklaarden kunnen slechts in de bij de wet bepaalde gevallen tegen hun verbintenissen opkomen op grond van onbekwaamheid. Personen die bekwaam zijn om verbintenissen aan te gaan, kunnen zich niet

beroepen op de onbekwaamheid van de minderjarige of de onbekwaamverklaarde, met wie zij een contract hebben aangegaan.

AFDELING III. - VOORWERP EN INHOUD VAN DE CONTRACTEN.

Art. 1126. Ieder contract heeft tot voorwerp iets dat een partij zich verbindt te geven, of dat een partij zich verbindt te doen of niet te doen.

Art. 1127. Het enkel gebruik of het enkel bezit van een zaak kan, evenals de zaak zelf, het voorwerp van een contract uitmaken.

Art. 1128. Alleen zaken die in de handel zijn, kunnen het voorwerp van

overeenkomsten uitmaken.

Art. 1129. De verbintenis moet tot voorwerp hebben een zaak die ten minste ten aanzien van haar soort bepaald is.

De hoeveelheid van de zaak mag onzeker zijn, mits deze hoeveelheid nader bepaald kan worden.

Art. 1130. Toekomstige zaken kunnen het voorwerp van een verbintenis uitmaken. Men kan echter een nalatenschap die nog niet is opengevallen, niet verwerpen en

evenmin omtrent zodanige nalatenschap enig beding maken, zelfs niet met toestemming van hem wiens nalatenschap het betreft (, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald). <W 2003-04-22/46, art. 4, 013 ; Inwerkingtreding : 01-06-2003>

AFDELING IV. - OORZAAK.

Art. 1131. Een verbintenis, aangegaan zonder oorzaak of uit een valse oorzaak of uit een ongeoorloofde oorzaak, kan geen gevolg hebben.

Art. 1132. De overeenkomst is niettemin geldig, hoewel de oorzaak ervan niet is uitgedrukt.

Art. 1133. De oorzaak is ongeoorloofd, wanneer zij door de wet verboden is, of wanneer zij strijdig is met de goede zeden of met de openbare orde.

HOOFDSTUK III. - GEVOLGEN VAN DE VERBINTENISSEN.

AFDELING I. - ALGEMENE BEPALINGEN.

Art. 1134. Alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, strekken degenen die deze hebben aangegaan, tot wet.

Zij kunnen niet herroepen worden dan met hun wederzijdse toestemming of op de gronden door de wet erkend. Zij moeten te goeder trouw worden ten uitvoer gebracht.

Art. 1135. Overeenkomsten verbinden niet alleen tot hetgeen daarin uitdrukkelijk bepaald is, maar ook tot alle gevolgen die door de billijkheid, het gebruik of de wet aan de verbintenis, volgens de aard ervan, worden toegekend.

AFDELING II. - VERBINTENIS OM IETS TE GEVEN.

Art. 1136. In de verbintenis om iets te geven is begrepen de verbintenis om de zaak te leveren en, tot aan de levering, voor haar behoud te zorgen, op straffe van schadevergoeding jegens de schuldeiser.

Art. 1137. De verbintenis om voor het behoud van de zaak te zorgen verplicht hem die ermee belast is, daaraan alle zorgen van een goed huisvader te besteden,

onverschillig of de overeenkomst een van de partijen of beide partijen gemeenschappelijk tot nut strekt. Deze verplichting is meer of minder uitgestrekt wat betreft bepaalde contracten,

waarvan de gevolgen te dien opzichte worden vastgesteld in de titels die daarop betrekking hebben.

Art. 1138. De verbintenis om een zaak te leveren is voltrokken door de enkele toestemming van de contracterende partijen. Zij maakt de schuldeiser tot eigenaar en heeft ten gevolge dat het risico van de

zaak voor hem is, van het ogenblik dat deze moest geleverd worden, ook al heeft de overgave ervan niet plaatsgehad, tenzij de schuldenaar in gebreke is ze te leveren; in dit geval blijft het risico van de zaak voor de laatstgenoemde.

Art. 1139. De schuldenaar wordt in gebreke gesteld, hetzij door een aanmaning of door een andere daarmee gelijkstaande akte, hetzij door de overeenkomst zelf, wanneer deze bepaalt dat de schuldenaar zal in gebreke zijn zonder dat enige akte nodig is en door het enkel verschijnen van de vervaltijd.

Art. 1140. De gevolgen van de verbintenis om een onroerend goed te geven of te leveren worden geregeld in de titel Koop en in de titel Voorrechten en hypotheken.

Art. 1141. Indien de zaak die men zich achtereenvolgens verbonden heeft te geven of te leveren aan twee personen, een zuiver roerende zaak is, heeft degene van beiden, die in het werkelijk bezit ervan gesteld is, de voorkeur en blijft hij eigenaar ervan, ook al is zijn titel van latere datum, mits althans het bezit te goeder trouw is.

AFDELING III. - VERBINTENIS OM IETS TE DOEN OF NIET TE DOEN.

Art. 1142. Iedere verbintenis om iets te doen of niet te doen wordt opgelost in schadevergoeding, ingeval de schuldenaar de verbintenis niet nakomt.

Art. 1143. Niettemin heeft de schuldeiser het recht om de vernietiging te vorderen van hetgeen in strijd met de verbintenis verricht is; en hij kan zich doen machtigen om het te vernietigen op kosten van de schuldenaar, onverminderd schadevergoeding, indien daartoe grond bestaat.

Art. 1144. De schuldeiser kan ook, ingeval de verbintenis niet ten uitvoer wordt gebracht, gemachtigd worden om zelf de verbintenis te doen uitvoeren op kosten van de schuldenaar.

Art. 1145. Indien de verbintenis bestaat in iets niet te doen, is hij die daartegen handelt, uit hoofde van de enkele overtreding schadevergoeding verschuldigd.

AFDELING IV. - SCHADEVERGOEDING WEGENS NIET-NAKOMING VAN DE VERBINTENIS.

Art. 1146. Schadevergoeding is dan eerst verschuldigd wanneer de schuldenaar in gebreke is zijn verbintenis na te komen, behalve indien hetgeen de schuldenaar zich verbonden heeft te geven of te doen, niet kon gegeven of gedaan worden dan binnen een bepaalde tijd, die hij heeft laten voorbijgaan.

Art. 1147. De schuldenaar wordt, indien daartoe grond bestaat, veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, hetzij wegens niet uitvoering van de verbintenis, hetzij wegens vertraging in de uitvoering, wanneer hij niet bewijst dat het niet nakomen het gevolg is van een vreemde oorzaak die hem niet kan worden toegerekend, en hoewel er zijnerzijds geen kwade trouw is.

Art. 1148. Geen schadevergoeding is verschuldigd, wanneer de schuldenaar door overmacht of toeval verhinderd is geworden datgene te geven of te doen waartoe hij verbonden was, of datgene gedaan heeft wat hem verboden was.

Art. 1149. De aan de schuldeiser verschuldigde schadevergoeding bestaat, in het algemeen, in het verlies dat hij heeft geleden en in de winst die hij heeft moeten derven, behoudens de hierna gestelde uitzonderingen en beperkingen.

Art. 1150. De schuldenaar is slechts gehouden tot vergoeding van de schade die was voorzien of die men heeft kunnen voorzien ten tijde van het aangaan van het contract, wanneer het niet uitvoeren van de verbintenis niet door zijn opzet is veroorzaakt.

Art. 1151. Zelfs ingeval het niet uitvoeren van de overeenkomst is veroorzaakt door opzet van de schuldenaar, moet de schadevergoeding, wat betreft het verlies dat de schuldeiser heeft geleden en de winst die hij heeft moeten derven, alleen omvatten hetgeen een onmiddellijk en rechtstreeks gevolg is van het niet uitvoeren van de overeenkomst.

Art. 1152. (Opgeheven) <W 1998-11-23/36, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 23-01- 1999>

Art. 1153. <W 01-05-1913, art. 6> Inzake verbintenissen die alleen betrekking hebben op het betalen van een bepaalde geldsom, bestaat de schadevergoeding wegens vertraging in de uitvoering nooit in iets anders dan in de wettelijke interest, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen. Die schadevergoeding is verschuldigd zonder dat de schuldeiser enig verlies hoeft

te bewijzen. Zij is verschuldigd te rekenen van de dag der aanmaning tot betaling, behalve

ingeval de wet ze van rechtswege doet lopen. Indien er opzet van de schuldenaar is, kan de schadevergoeding de wettelijke

interest te boven gaan. (Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 1907, kan de rechter, ambtshalve

of op verzoek van de schuldenaar, de interest die werd bedongen als schadevergoeding wegens vertraging in de uitvoering, verminderen, indien de

bedongen interest kennelijk de ten gevolge van de vertraging geleden schade te boven gaat. In geval van herziening kan de rechter de schuldenaar niet veroordelen tot een interest die lager is dan de wettelijke interest. Ieder beding dat strijdig is met de bepalingen van dit lid wordt voor niet-geschreven gehouden.) <W 1998-11-23/36, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 23-01-1999>

Art. 1154. Vervallen interesten van kapitalen kunnen interest opbrengen, ofwel ten gevolge van een gerechtelijke (aanmaning) ofwel ten gevolge van een bijzondere overeenkomst, mits de (aanmaning) of de overeenkomst betrekking heeft op interesten die ten minste voor een geheel jaar verschuldigd zijn. <W 01-05-1913, art. 7>

Art. 1155. Vervallen inkomsten echter, zoals pachtgelden, huurgelden, termijnen van altijddurende renten of van lijfrenten, brengen interest op van de dag der (aanmaning) of der overeenkomst. <W 01-05-1913, art. 7> Dezelfde regel is toepasselijk op de teruggave van vruchten en op de interest die

door een derde aan de schuldeiser tot ontlasting van de schuldenaar betaald is.

AFDELING V. - UITLEGGING VAN DE OVEREENKOMSTEN.

Art. 1156. Men moet in de overeenkomsten nagaan welke de gemeenschappelijke bedoeling van de contracterende partijen is geweest, veeleer dan zich aan de letterlijke zin van de woorden te houden.

Art. 1157. Wanneer een beding voor tweeërlei zin vatbaar is, moet men het veeleer opvatten in de zin waarin het enig gevolg kan hebben, dan in die waarin het geen gevolg kan teweegbrengen.

Art. 1158. Bewoordingen die voor tweeërlei zin vatbaar zijn, moeten worden opgevat in de zin die met de inhoud van het contract het best overeenstemt.

Art. 1159. Hetgeen dubbelzinnig is, wordt uitgelegd volgens hetgeen gebruikelijk is in het gewest waar het contract is aangegaan.

Art. 1160. Men moet het contract aanvullen met de daarbij gebruikelijke bedingen, hoewel die er niet in zijn uitgedrukt.

Art. 1161. Alle bedingen van een overeenkomst worden uitgelegd het ene door het andere, zodat elk beding wordt opgevat in de zin die uit de gehele akte voortvloeit.

Art. 1162. In geval van twijfel wordt de overeenkomst uitgelegd ten nadele van hem die bedongen heeft en ten voordele van hem die zich verbonden heeft.

Art. 1163. Hoe algemeen ook de bewoordingen zijn waarin een overeenkomst gesteld is, toch omvat zij alleen die zaken waaromtrent het blijkt dat partijen bedoelden te contracteren.

Art. 1164. Wanneer men in een contract een geval heeft vermeld tot verduidelijking van de verbintenis, wordt men niet geacht daardoor haar gebied te hebben willen beperken, wat betreft de niet vermelde gevallen die de verbintenis naar recht omvat.

AFDELING VI. - GEVOLGEN VAN DE OVEREENKOMSTEN TEN AANZIEN VAN DERDEN.

Art. 1165. Overeenkomsten brengen alleen gevolgen teweeg tussen de contracterende partijen; zij brengen aan derden geen nadeel toe en strekken hun slechts tot voordeel in het geval voorzien bij artikel 1121.

Art. 1166. Niettemin kunnen de schuldeisers alle rechten en vorderingen van hun schuldenaar uitoefenen, met uitzondering van die welke uitsluitend aan de persoon verbonden zijn.

Art. 1167. Zij kunnen ook in hun eigen naam opkomen tegen de handelingen die hun schuldenaar verricht heeft met bedrieglijke benadeling van hun rechten. Niettemin, wat betreft hun rechten vermeld in de titel Erfenissen en in de titel

(Huwelijksvermogensstelsels), moeten zij zich naar de aldaar voorgeschreven regels gedragen. <W 14-07-1976, art. IV, 10>

HOOFDSTUK IV. - VERSCHILLENDE SOORTEN VAN VERBINTENISSEN.

AFDELING I. - VOORWAARDELIJKE VERBINTENISSEN.

§ 1. DE VOORWAARDE IN HET ALGEMEEN EN HAAR VERSCHILLENDE SOORTEN.

Art. 1168. Een verbintenis is voorwaardelijk, wanneer men deze doet afhangen van een toekomstige en onzekere gebeurtenis, hetzij door de verbintenis op te schorten totdat de gebeurtenis zal plaatshebben, hetzij door ze teniet te doen, naargelang de gebeurtenis plaatsheeft of niet plaatsheeft.

Art. 1169. Een toevallige voorwaarde is die welke van een louter toeval afhangt en geenszins in de macht is van de schuldeiser of van de schuldenaar.

Art. 1170. Een potestatieve voorwaarde is die welke de uitvoering van de overeenkomst doet afhangen van een gebeurtenis die de ene of de andere van de contracterende partijen vermag te doen plaatshebben of te verhinderen.

Art. 1171. Een gemengde voorwaarde is die welke afhangt tegelijk van de wil van een van de contracterende partijen en van de wil van een derde.

Art. 1172. Iedere voorwaarde die bestaat in iets dat onmogelijk is, of met de goede

zeden strijdig is of door de wet verboden, is nietig en maakt de overeenkomst die ervan afhangt, nietig.

Art. 1173. De voorwaarde om iets niet te doen dat onmogelijk is, maakt de onder die voorwaarde aangegane verbintenis niet nietig.

Art. 1174. Iedere verbintenis is nietig, wanneer zij is aangegaan onder een potestatieve voorwaarde van de zijde van degene die zich verbindt.

Art. 1175. Iedere voorwaarde moet vervuld worden op zodanige wijze als partijen het waarschijnlijk gewild en verstaan hebben.

Art. 1176. Wanneer een verbintenis is aangegaan onder voorwaarde dat een gebeurtenis binnen een bepaalde tijd zal plaatshebben, wordt die voorwaarde voor onvervuld gehouden, wanneer de tijd verlopen is zonder dat de gebeurtenis heeft plaatsgehad. Indien geen tijd bepaald is, kan de voorwaarde altijd vervuld worden; en zij wordt eerst geacht onvervuld te zijn, wanneer het zeker geworden is dat de gebeurtenis niet zal plaatshebben.

Art. 1177. Wanneer een verbintenis is aangegaan onder voorwaarde dat een gebeurtenis binnen een bepaalde tijd niet zal plaatshebben, is die voorwaarde vervuld, wanneer de tijd verlopen is zonder dat de gebeurtenis heeft plaatsgehad; zij is eveneens vervuld, wanneer het, voor het verloop van die tijd, zeker is dat de gebeurtenis niet zal plaatshebben; en indien geen tijd is bepaald, is zij eerst vervuld, wanneer het zeker is dat de gebeurtenis niet zal plaatshebben.

Art. 1178. De voorwaarde wordt geacht vervuld te zijn, wanneer de schuldenaar die zich onder die voorwaarde verbonden heeft, zelf de vervulling ervan verhinderd heeft.

Art. 1179. De vervulde voorwaarde werkt terug tot op de dag waarop de verbintenis is aangegaan. Indien de schuldeiser overleden is voordat de voorwaarde vervuld is, gaan zijn rechten op zijn erfgenaam over.

Art. 1180. De schuldeiser kan, voordat de voorwaarde vervuld is, alle handelingen tot bewaring van zijn recht verrichten.

§ II. OPSCHORTENDE VOORWAARDE.

Art. 1181. Een verbintenis onder een opschortende voorwaarde aangegaan, is die welke afhangt ofwel van een toekomstige en onzekere gebeurtenis, ofwel van een gebeurtenis die reeds heeft plaatsgehad, maar aan partijen nog onbekend is. In het eerste geval kan de verbintenis niet uitgevoerd worden dan nadat de

gebeurtenis heeft plaatsgehad. In het tweede geval heeft de verbintenis haar gevolgen met ingang van de dag

waarop zij is aangegaan.

Art. 1182. Wanneer de verbintenis is aangegaan onder een opschortende voorwaarde, blijft het risico van de zaak die het voorwerp van de overeenkomst uitmaakt, voor de schuldenaar die zich slechts verbonden heeft ze te leveren ingeval de voorwaarde vervuld wordt. Indien de zaak geheel teniet gegaan is buiten de schuld van de schuldenaar, is de

verbintenis teniet. Indien de zaak schade geleden heeft buiten de schuld van de schuldenaar, heeft de

schuldeiser de keus om ofwel de verbintenis teniet te doen, ofwel de zaak te eisen in de staat waarin zij zich bevindt, zonder vermindering van de prijs. Indien de zaak schade geleden heeft door de schuld van de schuldenaar, heeft de

schuldeiser het recht om ofwel de verbintenis teniet te doen, ofwel de zaak te eisen in de staat waarin zij zich bevindt, met schadevergoeding.

§ III. ONTBINDENDE VOORWAARDE.

Art. 1183. _ Een ontbindende voorwaarde is die welke, bij haar vervulling, de verbintenis teniet doet, en de zaken herstelt in dezelfde toestand alsof er geen verbintenis had bestaan.

Zij schort de uitvoering van de verbintenis niet op; alleen verplicht zij de schuldeiser om, ingeval de door de voorwaarde bedoelde gebeurtenis plaatsheeft, terug te geven hetgeen hij ontvangen heeft.

Art. 1184. In wederkerige contracten is de ontbindende voorwaarde altijd stilzwijgend begrepen, voor het geval dat een van beide partijen haar verbintenis niet nakomt. In dit geval is het contract niet van rechtswege ontbonden. De partij jegens wie de

verbintenis niet is uitgevoerd, heeft de keus om ofwel de andere partij te noodzaken de overeenkomst uit te voeren, wanneer de uitvoering mogelijk is, ofwel de ontbinding van de overeenkomst te vorderen, met schadevergoeding. De ontbinding moet in rechte gevorderd worden, en aan de verweerder kan, naar

gelang van de omstandigheden, uitstel worden verleend.

AFDELING II. - VERBINTENISSEN MET TIJDSBEPALING.

Art. 1185. De tijdsbepaling verschilt van de voorwaarden hierin, dat zij de verbintenis niet opschort, maar alleen haar uitvoering uitstelt.

Art. 1186. Hetgeen slechts met tijdsbepaling verschuldigd is, kan niet geëist worden voordat de vervaltijd verschenen is; maar hetgeen vooruit betaald is, kan niet teruggevorderd worden.

Art. 1187. De tijdsbepaling wordt altijd vermoed te zijn bedongen ten voordele van de schuldenaar, tenzij uit het beding of uit de omstandigheden blijkt dat zij ook ten voordele van de schuldeiser bedongen is.

Art. 1188. De schuldenaar kan het voordeel van de tijdsbepaling niet meer inroepen wanneer hij failliet gegaan is, of wanneer hij de zekerheid die hij bij het contract ten behoeve van zijn schuldeiser gesteld had, door zijn toedoen heeft verminderd.

AFDELING III. - ALTERNATIEVE VERBINTENISSEN.

Art. 1189. De schuldenaar van een alternatieve verbintenis is van zijn schuld bevrijd door de levering van een van de twee zaken die in de verbintenis begrepen zijn.

Art. 1190. De keus behoort aan de schuldenaar, indien zij niet uitdrukkelijk toegestaan is aan de schuldeiser.

Art. 1191. De schuldenaar kan zich van zijn schuld bevrijden door een van de twee beloofde zaken te leveren; maar hij kan de schuldeiser niet noodzaken een gedeelte van de ene zaak en een gedeelte van de andere aan te nemen.

Art. 1192. Een verbintenis, al is zij aangegaan als zijnde alternatief, is zuiver en eenvoudig, indien een van de twee beloofde zaken geen voorwerp van de verbintenis kan zijn.

Art. 1193. Een verbintenis is zuiver en eenvoudig, hoewel zij als alternatieve verbintenis is aangegaan, indien een van de beloofde zaken teniet gaat en niet meer geleverd kan worden, al is het ook door de schuld van de schuldenaar. De waarde van die zaak kan niet in haar plaats aangeboden worden.

Indien beide zaken zijn teniet gegaan en de schuldenaar schuld heeft wat betreft een van beide, moet hij de waarde betalen van de zaak die het laatst is teniet gegaan.

Art. 1194. Wanneer, in de bij het vorige artikel vermelde gevallen, de keus door de overeenkomst aan de schuldeiser werd gelaten, en Ofwel slechts een van de zaken is teniet gegaan; dan moet de schuldeiser, indien

zulks buiten de schuld van de schuldenaar geschied is, de zaak krijgen die overgebleven is; en indien de schuldenaar daaraan schuld heeft, kan de schuldeiser de overgebleven zaak eisen of de waarde van die welke is teniet gegaan;

Ofwel beide zaken zijn teniet gegaan; dan kan de schuldeiser, indien de schuldenaar daaraan schuld heeft wat beide betreft, of zelfs wat slechts een enkele betreft, de waarde eisen van de ene of van de andere, naar zijn keus.

Art. 1195. Indien beide zaken zijn teniet gegaan buiten de schuld van de schuldenaar en voordat hij in gebreke was, is de verbintenis teniet, overeenkomstig artikel 1302.

Art. 1196. Dezelfde beginselen zijn van toepassing, ingeval meer dan twee zaken in de alternatieve verbintenis begrepen zijn.

AFDELING IV. - HOOFDELIJKE VERBINTENISSEN.

§ 1. HOOFDELIJKHEID TUSSEN SCHULDEISERS.

Art. 1197. Een verbintenis is hoofdelijk tussen verscheidene schuldeisers, wanneer de titel uitdrukkelijk aan ieder van hen het recht geeft om betaling van de gehele schuld te eisen en de betaling aan een van hen gedaan de schuldenaar bevrijdt, ook al is het voordeel van de verbintenis splitsbaar en deelbaar tussen de onderscheidene schuldeisers.

Art. 1198. De schuldenaar kan aan een van de hoofdelijke schuldeisers, naar eigen keus, betalen, zolang hij niet door een van hen vervolgd is. Nochtans bevrijdt de kwijtschelding die door slechts een van de hoofdelijke

schuldeisers verleend wordt, de schuldenaar enkel voor het aandeel van die schuldeiser.

Art. 1199. Elke daad die de verjaring stuit ten aanzien van een van de hoofdelijke schuldeisers, strekt tot voordeel van de andere schuldeisers.

§ II. HOOFDELIJKHEID TUSSEN SCHULDENAARS.

Art. 1200. Er bestaat hoofdelijkheid tussen schuldenaars, wanneer zij verplicht zijn tot een en dezelfde zaak, zodat ieder voor het geheel kan worden aangesproken, en de betaling door een van hen gedaan, de overige schuldenaars jegens de schuldeiser bevrijdt.

Art. 1201. Er kan hoofdelijke verbintenis bestaan, hoewel een van de schuldenaars op een andere wijze dan de overige schuldenaars tot betaling van dezelfde zaak verbonden is; bij voorbeeld wanneer de ene slechts voorwaardelijk verbonden is, terwijl de verbintenis van de ander zuiver en eenvoudig is, of wanneer de ene een tijdsbepaling heeft bedongen, die aan de andere niet is toegestaan.

Art. 1202. _ Hoofdelijkheid wordt niet vermoed; zij moet uitdrukkelijk bedongen zijn. Deze regel lijdt alleen uitzondering in de gevallen waarin hoofdelijkheid bestaat

van rechtswege, krachtens een bepaling van de wet.

Art. 1203. De schuldeiser van een hoofdelijke verbintenis kan van de schuldenaars degene aanspreken die hij verkiest, zonder dat deze het voorrecht van schuldsplitsing tegen hem kan inroepen.

Art. 1204. Vervolgingen tegen een van de schuldenaars gericht beletten de schuldeiser niet, ook tegen de overigen vervolgingen in te stellen.

Art. 1205. Indien de verschuldigde zaak is teniet gegaan door de schuld van een of meer van de hoofdelijke schuldenaars of terwijl zij in gebreke waren, zijn de overige

medeschuldenaars niet ontslagen van de verplichting om de waarde van de zaak te betalen; zij zijn echter niet tot schadevergoeding gehouden. De schuldeiser kan geen schadevergoeding eisen dan van de schuldenaars door

wier schuld de zaak is teniet gegaan en van de schuldenaars die in gebreke waren.

Art. 1206. Vervolgingen tegen een van de hoofdelijke schuldenaars stuiten de verjaring ten aanzien van allen.

Art. 1207. De eis tot betaling van interest tegen een van de hoofdelijke schuldenaars, doet de interest lopen ten aanzien van allen.

Art. 1208. Een hoofdelijke medeschuldenaar die door de schuldeiser vervolgd wordt, kan alle excepties inroepen die uit de aard van de verbintenis voortvloeien, en al die welke hem eigen zijn, alsook die welke aan alle medeschuldenaars gemeen zijn. Hij kan de excepties niet inroepen die aan de persoon van sommige van de overige

medeschuldenaars eigen zijn.

Art. 1209. Wanneer een van de schuldenaars de enige erfgenaam wordt van de schuldeiser, of wanneer de schuldeiser de enige erfgenaam wordt van een van de schuldenaars, doet de schuldvermenging de hoofdelijke schuldvordering slechts teniet wat betreft het aandeel van de schuldenaar of van de schuldeiser.

Art. 1210. De schuldeiser die toestemt in de verdeling van de schuld ten aanzien van een van de medeschuldenaars, behoudt zijn hoofdelijke vordering tegen de overige schuldenaars, doch onder aftrek van het aandeel van de schuldenaar die hij van de hoofdelijkheid ontslagen heeft.

Art. 1211. De schuldeiser die het aandeel van een van de schuldenaars afzonderlijk ontvangt, zonder in de kwijting de hoofdelijkheid of zijn rechten in het algemeen voor te behouden, doet slechts ten aanzien van die schuldenaar afstand van de hoofdelijkheid. De schuldeiser wordt niet geacht de schuldenaar te ontslaan van de hoofdelijkheid,

wanneer hij van hem een som ontvangt gelijk aan zijn aandeel in de schuld, indien de kwijting niet vermeldt dat het voor zijn aandeel is. Hetzelfde geldt voor het enkel instellen van de eis tegen een van de

medeschuldenaars voor zijn aandeel, indien deze schuldenaar in de eis niet heeft berust, of indien daarop geen vonnis van veroordeling is gevolgd.

Art. 1212. De schuldeiser die afzonderlijk en zonder voorbehoud het aandeel ontvangt van een van de medeschuldenaars in de rentetermijnen of de interesten van de schuld, verliest het voordeel van de hoofdelijkheid alleen wat betreft de rentetermijnen of de interesten die vervallen zijn, en niet wat betreft die welke nog moeten vervallen, noch wat betreft het kapitaal, tenzij de afzonderlijke betaling gedurende tien achtereenvolgende jaren is voortgezet.

Art. 1213. De verbintenis die hoofdelijk jegens de schuldeiser is aangegaan, is van rechtswege deelbaar tussen de schuldenaars, die onder elkaar slechts ieder voor zijn aandeel verbonden zijn.

Art. 1214. De medeschuldenaar van een hoofdelijke schuld, die de gehele schuld voldaan heeft, kan van de overige schuldenaars niet méér terugvorderen dan wat ieders aandeel bedraagt. Indien een van hen onvermogend is, wordt het door zijn onvermogen veroorzaakte

verlies naar evenredigheid omgeslagen over al de andere schuldenaars die in staat zijn om te betalen, en degene die de schuld voldaan heeft.

Art. 1215. Ingeval de schuldeiser ten aanzien van een van de schuldenaars afstand gedaan heeft van de hoofdelijke vordering en een of meer van de overige medeschuldenaars onvermogend worden, dan wordt het aandeel van de onvermogenden naar evenredigheid omgeslagen over alle schuldenaars, zelfs over degenen die tevoren door de schuldeiser van de hoofdelijkheid zijn ontslagen.

Art. 1216. Indien de zaak waarvoor de schuld hoofdelijk is aangegaan, slechts een van de hoofdelijke medeschuldenaars aangaat, is deze tot voldoening van de gehele schuld gehouden ten aanzien van de overige medeschuldenaars, die te zijnen opzichte slechts als zijn borgen beschouwd worden.

AFDELING V. - DEELBARE EN ONDEELBARE VERBINTENISSEN.

Art. 1217. Een verbintenis is deelbaar of ondeelbaar naargelang zij tot voorwerp heeft, ofwel een zaak die in haar levering, ofwel een daad die in haar uitvoering, hetzij materieel, hetzij intellectueel voor verdeling vatbaar is of niet.

Art. 1218. Een verbintenis is ondeelbaar, hoewel de zaak of de daad die het voorwerp ervan uitmaakt, uit haar aard deelbaar is, indien het verband waarin zij in de verbintenis is beschouwd, ze voor gedeeltelijke uitvoering onvatbaar maakt.

Art. 1219. Het beding van hoofdelijkheid maakt de verbintenis niet ondeelbaar.

§ I. GEVOLGEN VAN DE DEELBARE VERBINTENIS.

Art. 1220. De verbintenis die voor verdeling vatbaar is, moet tussen schuldeiser en schuldenaar ten uitvoer gebracht worden alsof zij ondeelbaar was. De deelbaarheid is alleen van toepassing ten aanzien van hun erfgenamen, die de schuld niet kunnen vorderen of niet verplicht zijn deze te voldoen dan voor het aandeel waarop zij recht hebben of waartoe zij gehouden zijn als vertegenwoordigers van de schuldeiser of van de schuldenaar.

Art. 1221. Het beginsel in het vorige artikel vastgesteld lijdt uitzondering ten aanzien van de erfgenamen van de schuldenaar : 1°. Ingeval het een hypothecaire schuld betreft;

2°. Wanneer de schuld in een bepaalde zaak bestaat; 3°. Wanneer het een alternatieve schuld betreft van zaken waartussen de

schuldeiser mag kiezen en waarvan er ene ondeelbaar is; 4°. Wanneer de titel slechts een van de erfgenamen met de uitvoering van de

verbintenis heeft belast; 5°. Wanneer, hetzij uit de aard van de verbintenis, hetzij uit de zaak die het

voorwerp ervan uitmaakt, hetzij uit het oogmerk dat men zich bij het contract heeft voorgesteld, de bedoeling van de contractanten blijkt dat de schuld niet bij gedeelten mag worden voldaan. In de eerste drie gevallen kan de erfgenaam die in het bezit is van de verschuldigde

zaak of van het erf dat wegens schuld met hypotheek bezwaard is, voor het geheel vervolgd worden op de verschuldigde zaak of op het met hypotheek bezwaarde goed, behoudens zijn verhaal op zijn medeërfgenamen. In het vierde geval kan de erfgenaam die alleen met de schuld belast is, en in het vijfde geval kan ieder erfgenaam ook vervolgd worden voor het geheel; behoudens zijn verhaal op zijn medeërfgenamen.

§ II. GEVOLGEN VAN DE ONDEELBARE VERBINTENIS.

Art. 1222. Ieder van hen die gezamenlijk een ondeelbare schuld hebben aangegaan, staat in voor het geheel, ook al is de verbintenis niet hoofdelijk aangegaan.

Art. 1223. Hetzelfde geldt voor de erfgenamen van degene die zodanige verbintenis heeft aangegaan.

Art. 1224. Ieder erfgenaam van de schuldeiser kan de uitvoering van de ondeelbare verbintenis in haar geheel vorderen. Alleen kan hij de schuld in haar geheel niet kwijtschelden; alleen kan hij evenmin

de waarde van de zaak in de plaats van de zaak zelf ontvangen. Indien slechts een van de erfgenamen de schuld kwijtgescholden of de waarde van de zaak ontvangen heeft, kan zijn medeërfgenaam de ondeelbare zaak niet vorderen, zonder het aandeel van de medeërfgenaam die de schuld kwijtgescholden of de waarde van de zaak ontvangen heeft, in mindering te brengen.

Art. 1225. De erfgenaam van de schuldenaar kan, wanneer hij voor de verbintenis in haar geheel gedagvaard wordt, uitstel vragen om zijn medeërfgenamen in de zaak te betrekken, tenzij de schuld van dien aard is dat zij slechts kan worden voldaan door de gedagvaarde erfgenaam, die, in dit geval, alleen veroordeeld kan worden; behoudens zijn vordering tot schadeloosstelling tegen zijn medeërfgenamen.

AFDELING VI. - VERBINTENISSEN ONDER STRAFBEDING.

Art. 1226. <W 1998-11-23/36, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 23-01-1999> Een strafbeding is een beding waarbij een persoon zich voor het geval van niet- uitvoering van de overeenkomst verbindt tot betaling van een forfaitaire vergoeding van de schade die kan worden geleden ten gevolge van de niet-uitvoering van de

overeenkomst.

Art. 1227. Nietigheid van de hoofdverbintenis maakt ook het strafbeding nietig. Nietigheid van het strafbeding heeft geenszins nietigheid van de hoofdverbintenis

ten gevolge.

Art. 1228. De schuldeiser kan, in plaats van de bedongen straf te vorderen tegen de schuldenaar die in gebreke is, nakoming van de hoofdverbintenis eisen.

Art. 1229. Het strafbeding vergoedt de schade die de schuldeiser lijdt ten gevolge van het niet nakomen van de hoofdverbintenis. Hij kan niet tegelijk het nakomen van de hoofdverbintenis en de straf vorderen,

tenzij deze voor de enkele vertraging bedongen is.

Art. 1230. Bepaalt de oorspronkelijke verbintenis een tijd of bepaalt zij geen tijd waarbinnen zij moet worden uitgevoerd, in elk geval is de straf alleen dan toepasselijk, wanneer hij die zich heeft verbonden iets te geven, of iets te ontvangen, of iets te doen, in gebreke is.

Art. 1231. <W 1998-11-23/36, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 23-01-1999> § 1. De rechter kan, ambtshalve of op verzoek van de schuldenaar, de straf die bestaat in het betalen van een bepaalde geldsom verminderen, wanneer die som kennelijk het bedrag te boven gaat dat de partijen konden vaststellen om de schade wegens de niet-uitvoering van de overeenkomst te vergoeden. In geval van herziening kan de rechter de schuldenaar niet veroordelen tot een

kleinere geldsom dan bij gebrek aan strafbeding verschuldigd zou zijn geweest. § 2. De straf kan door de rechter worden verminderd wanneer de hoofdverbintenis

gedeeltelijk is uitgevoerd. § 3. Ieder beding dat strijdig is met de bepalingen van dit artikel wordt voor niet-

geschreven gehouden.

Art. 1232. Wanneer de oorspronkelijke verbintenis, onder strafbeding aangegaan, een ondeelbare zaak betreft, is de straf toepasselijk doordat één van de erfgenamen van de schuldenaar tegen de verbintenis gehandeld heeft, en de straf kan gevorderd worden, hetzij van hem die de overtreding heeft begaan, en zulks voor het geheel, hetzij van ieder van de medeërfgenamen voor zijn aandeel, en hypothecair voor het geheel, behoudens hun verhaal op hem die de toepassing van de straf veroorzaakt heeft.

Art. 1233. Wanneer de oorspronkelijke verbintenis, onder strafbeding aangegaan, deelbaar is, is de straf alleen toepasselijk op degene van de erfgenamen van de schuldenaar die tegen deze verbintenis gehandeld heeft, en zulks enkel voor het aandeel waartoe hij in de hoofdverbintenis gehouden was, zonder dat enige vordering bestaat tegen hen die de verbintenis hebben nagekomen. Deze regel lijdt uitzondering wanneer het strafbeding is ingelast met de bedoeling

dat de betaling niet bij gedeelten zal kunnen geschieden, en een medeërfgenaam de

nakoming van de verbintenis in haar geheel verhinderd heeft. Alsdan kan de straf van laatstgenoemde geëist worden voor het geheel, en van de overige medeërfgenamen slechts voor hun aandeel, behoudens hun recht van verhaal.

HOOFDSTUK V. - TENIETGAAN VAN DE VERBINTENISSEN.

Art. 1234. Verbintenissen gaan teniet : Door betaling, Door schuldvernieuwing, Door vrijwillige kwijtschelding, Door schuldvergelijking, Door schuldvermenging, Door verlies van de zaak, Door nietigverklaring of vernietiging, Door de werking van de ontbindende voorwaarde, die in het vorige hoofdstuk is

bepaald, En door verjaring, die het onderwerp van een afzonderlijke titel uitmaakt.

AFDELING I. - BETALING.

§ I. BETALING IN HET ALGEMEEN.

Art. 1235. Iedere betaling onderstelt een schuld : hetgeen betaald is zonder verschuldigd te zijn, kan worden teruggevorderd. Geen terugvordering kan plaatshebben ten opzichte van natuurlijke verbintenissen

die men vrijwillig voldaan heeft.

Art. 1236. Een verbintenis kan voldaan worden door ieder die daarbij belang heeft, gelijk een medeschuldenaar of een borg. De verbintenis kan zelfs voldaan worden door een derde die daarbij geen belang

heeft, mits die derde in naam en tot kwijting van de schuldenaar handelt of mits hij, handelende in zijn eigen naam, niet in de rechten van de schuldeiser gesteld wordt.

Art. 1237. Een verbintenis om iets te doen kan door een derde niet voldaan worden tegen de zin van de schuldeiser, wanneer deze laatste er belang bij heeft dat zij door de schuldenaar zelf voldaan wordt.

Art. 1238. Om een geldige betaling te kunnen doen, moet men eigenaar zijn van de in betaling gegeven zaak en bekwaam om deze te vervreemden. Nochtans kan de betaling van een geldsom of van enige andere zaak die door het

gebruik teniet gaat, niet worden teruggevorderd van de schuldeiser die het in betaling gegevene te goeder trouw verbruikt heeft, hoewel de betaling ervan is gedaan door iemand die er geen eigenaar van was of die niet bekwaam was om het te vervreemden.

Art. 1239. De betaling moet gedaan worden aan de schuldeiser of aan iemand die

volmacht van hem heeft, of die door de rechter of door de wet gemachtigd is om voor hem te ontvangen. De betaling gedaan aan iemand die geen macht heeft om voor de schuldeiser te

ontvangen, is geldig, indien de schuldeiser de betaling bekrachtigt of indien hij er voordeel uit getrokken heeft.

Art. 1240. De betaling, te goeder trouw gedaan aan iemand die in het bezit is van de schuldvordering, is geldig, al wordt ook de bezitter naderhand uit dat bezit ontzet.

Art. 1240bis.[1 § 1. Behoudens andersluidende wettelijke bepalingen, geeft een schuldenaar te goeder trouw bevrijdend tegoeden van een overledene vrij, indien dit gebeurt aan of op instructie van de personen aangewezen in een attest van erfopvolging opgesteld door de ontvanger van het successiekantoor bevoegd voor de inlevering van de aangifte van nalatenschap van de overledene, of in een attest of in een akte van erfopvolging opgemaakt door een notaris.

Het attest of de akte van erfopvolging wordt op verzoek van een belanghebbende afgeleverd met het oog op de in het eerste lid bedoelde vrijgave van tegoeden.

§ 2. De afgeleverde akte of het afgeleverde attest ontslaat de in paragraaf 1 bedoelde schuldenaar in geen geval van eventuele andere wettelijke verplichtingen voorgeschreven voor de deblokkering van deze tegoeden.

§ 3. De belanghebbende heeft de vrije keuze om zich te wenden tot de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde ontvanger of de notaris. In de gevallen waarin de erfenis van de overledene niet uitsluitend wordt vererfd overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 718 tot 755, in geval van bestaan van onbekwame erfopvolgers of indien er sprake is van een uiterste wilsbeschikking, een contractuele erfstelling of een huwelijkscontract in hoofde van de overledene is alleen de notaris bevoegd om een akte of een attest van erfopvolging af te leveren.

§ 4. Zowel de akte als het attest van erfopvolging vermelden op duidelijke wijze wie de erfgerechtigden zijn die aanspraak kunnen maken op de tegoeden van de overledene, met vermelding van volgende identificatiegegevens : naam, voornamen, plaats en datum van geboorte, adres en eventueel de datum van overlijden. [2 In voorkomend geval vermeldt de akte of het attest het nummer van het

Nationaal Register of van het Bis-Register van de betrokken partijen.]2 § 5. De notaris of de ontvanger van het successiekantoor kunnen elke aflevering

van een akte of een attest van erfopvolging weigeren indien zij aan de hand van de door de verzoekende belanghebbende voorgelegde stukken, de gedane verklaringen en de verrichte opzoekingen, niet met zekerheid de erfgenamen kunnen aanwijzen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2009-05-06/03, art. 13, 020; Inwerkingtreding : 29-05-2009> (2)<W 2012-03-29/08, art. 162, 023; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op

01-07-2012>

Art. 1240ter. [1 § 1. De betaling van tegoeden die gedeponeerd zijn op een gemeenschappelijke of onverdeelde zicht- of spaarrekening waarvan de overledene of de langstlevende echtgenoot houder of medehouder is of waarvan de

langstlevende wettelijk samenwonende medehouder is, is bevrijdend indien de schuldenaar, na het overlijden en zonder dat een van de attesten of een akte als bedoeld in artikel 1240bis, vereist is, aan de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende, op diens verzoek, een bedrag ter beschikking stelt dat de helft van de beschikbare creditsaldi noch 5 000 euro overschrijdt, ongeacht het bestaan van enig recht van de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende op het saldo van de rekening.

§ 2. De ter beschikking gestelde bedragen worden bij de vereffening van het gemeenschappelijk vermogen, van de onverdeeldheid of van de nalatenschap in rekening gebracht.

De erfgerechtigden behouden echter jegens de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende een vorderingsrecht, ten belope van het bedrag dat het gedeelte overschrijdt dat deze laatste toekomt bij de vereffening van het gemeenschappelijk vermogen, van de onverdeeldheid of van de nalatenschap.

§ 3. De langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende mag met toepassing van § 1 slechts een bedrag van ten hoogste 5 000 euro opvragen.

De schuldenaar van tegoeden gedeponeerd op een gemeenschappelijke of onverdeelde zicht- of spaarrekening waarvan de overledene of de langstlevende echtgenoot houder of medehouder is of waarvan de langstlevende wettelijk samenwonende medehouder is, wijst de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende op deze beperking, alsook op de in het derde lid bepaalde sanctie bij niet-naleving ervan.

De langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende die met toepassing van § 1 een bedrag heeft afgehaald dat hoger is dan de helft van de beschikbare credietsaldi of 5 000 euro, verliest ter waarde van de som die boven dat bedrag is afgehaald enig aandeel in het gemeenschappelijk vermogen, de onverdeeldheid of de nalatenschap.

De langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende die met toepassing van deze paragraaf enig aandeel verliest, verliest daarenboven de bevoegdheid om de nalatenschap te verwerpen of te aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving. Al verwerpt hij de nalatenschap, toch blijft hij zuiver erfgenaam.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2009-06-28/46, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 31-08-2009>

Art. 1241. De betaling aan de schuldeiser gedaan is niet geldig, indien hij onbekwaam was om de betaling te ontvangen, tenzij de schuldenaar bewijst dat de schuldeiser uit die betaling voordeel getrokken heeft.

Art. 1242. De betaling, door de schuldenaar aan zijn schuldeiser gedaan in weerwil van een beslag of een verzet, is niet geldig ten aanzien van de schuldeisers die het beslag gelegd of het verzet gedaan hebben; dezen kunnen, volgens hun recht, de schuldenaar noodzaken opnieuw te betalen, behoudens, in dat geval alleen, zijn verhaal op de schuldeiser.

Art. 1243. De schuldeiser kan niet genoodzaakt worden een andere zaak aan te nemen dan die welke hem verschuldigd is, al heeft ook de aangeboden zaak een

gelijke of zelfs een grotere waarde.

Art. 1244. <W 10-10-1967, art. 102> De schuldenaar kan de schuldeiser niet verplichten betaling te ontvangen van een gedeelte van een schuld, al is die schuld ook deelbaar. Maar de rechter kan, niettegenstaande ieder andersluidend beding, met

inachtneming van de toestand der partijen, gebruik makend van deze bevoegdheid met grote omzichtigheid en daarbij rekening houdend met de termijnen die de schuldenaar reeds heeft genoten, gematigd uitstel verlenen voor de betaling en de vervolgingen doen schorsen, ook wanneer de schuld blijkt uit een andere authentieke akte dan een vonnis.

Art. 1245. De schuldenaar van een zekere en bepaalde zaak is van zijn schuld bevrijd door de afgifte van de zaak in de staat waarin zij zich ten tijde van de levering bevindt, op voorwaarde dat de beschadiging die zij ondergaan heeft, niet is veroorzaakt door zijn daad of door zijn schuld, noch door die van de personen voor wie hij aansprakelijk is, en hij niet reeds voor het ontstaan van de beschadiging in gebreke was.

Art. 1246. Indien de verschuldigde zaak alleen is bepaald ten aanzien van haar soort, is de schuldenaar, om zich van de schuld te bevrijden, niet verplicht de beste soort te geven; doch hij mag ook niet de slechtste aanbieden.

Art. 1247. De betaling moet gedaan worden op de plaats die door de overeenkomst is aangewezen. Indien geen plaats is aangewezen, moet, wanneer het een zekere en bepaalde zaak betreft, de betaling gedaan worden op de plaats waar de zaak die het voorwerp ervan is, zich bevond ten tijde van het aangaan der verbintenis. Buiten deze twee gevallen moet de betaling gedaan worden ter woonplaats van de

schuldenaar.

Art. 1248. De kosten van betaling komen ten laste van de schuldenaar.

§ II. BETALING MET INDEPLAATSSTELLING.

Art. 1249. Indeplaatsstelling in de rechten van de schuldeiser ten voordele van een derde persoon die hem betaalt, geschiedt bij overeenkomst of krachtens de wet.

Art. 1250. Indeplaatsstelling geschiedt bij overeenkomst : 1° Wanneer de schuldeiser, die betaling ontvangt van een derde persoon, hem doet

treden in zijn rechten, rechtsvorderingen, voorrechten of hypotheken tegen de schuldenaar; deze indeplaatsstelling moet uitdrukkelijk en gelijktijdig met de betaling geschieden; 2° Wanneer de schuldenaar geld leent ten einde zijn schuld te betalen en de

uitlener in de rechten van zijn schuldeiser te doen treden. Opdat deze indeplaatsstelling geldig zal zijn, moeten de akte van lening en de kwijting voor notaris verleden worden; moet in de akte van lening verklaard worden dat het geld

geleend is om daarmee de betaling te doen, en moet in de kwijting verklaard worden dat de betaling gedaan is met de daartoe door de nieuwe schuldeiser verschafte penningen. Deze indeplaatsstelling komt tot stand zonder de medewerking van de schuldeiser.

Art. 1251. Indeplaatsstelling geschiedt van rechtswege : 1° Ten voordele van hem die, zelf schuldeiser zijnde, een andere schuldeiser

betaalt, die voorrang boven hem heeft uit hoofde van zijn voorrechten of hypotheken; 2° Ten voordele van de verkrijger van een onroerend goed, die de prijs van het

verkregen goed besteedt tot betaling van de schuldeisers ten behoeve van wie dat goed met hypotheek was bezwaard; 3° Ten voordele van hem die, met andere of voor anderen tot betaling van een

schuld gehouden zijnde, er belang bij had deze te voldoen; 4° Ten voordele van de erfgenaam onder voorrecht van boedelbeschrijving, die

met zijn eigen penningen de schulden van de nalatenschap betaald heeft.

Art. 1252. De indeplaatsstelling, bij de vorige artikelen bepaald, heeft plaats zowel tegen de borgen als tegen de schuldenaars : zij vermag niet de schuldeiser te benadelen, wanneer deze slechts gedeeltelijk betaald is; in dit geval kan hij zijn rechten, voor wat hem nog verschuldigd blijft, uitoefenen bij voorkeur boven degene van wie hij slechts een gedeeltelijke betaling bekomen heeft.

§ III. TOEREKENING VAN BETALINGEN.

Art. 1253. De schuldenaar van verscheidene schulden heeft het recht om, wanneer hij betaalt, te verklaren welke schuld hij wil voldoen.

Art. 1254. De schuldenaar van een schuld die interest geeft of rentetermijnen opbrengt, kan, buiten de toestemming van de schuldeiser, de betaling die hij doet, niet toerekenen op het kapitaal eerder dan op de rentetermijnen of de interesten; de betaling die op het kapitaal en de interesten gedaan wordt, maar waarmee de gehele schuld niet is gekweten, wordt in de eerste plaats op de interesten toegerekend.

Art. 1255. Wanneer de schuldenaar van verscheidene schulden een kwijting heeft aangenomen, waarbij de schuldeiser datgene wat hij ontvangen heeft in het bijzonder op een van die schulden toerekent, kan de schuldenaar niet meer vorderen dat de toerekening zal geschieden op een andere schuld, tenzij er van de zijde van de schuldeiser bedrog of verschalking heeft plaatsgehad.

Art. 1256. Wanneer in de kwijting geen sprake is van enige toerekening, moet de betaling toegerekend worden op de schuld die de schuldenaar alsdan, onder alle vervallen schulden, het meeste belang had te voldoen; anders, op de vervallen schuld, hoewel deze minder bezwarend is dan die welke niet vervallen zijn.

Indien de schulden van gelijke aard zijn, geschiedt de toerekening op de oudste; alles gelijkstaande, geschiedt zij op alle schulden naar evenredigheid.

§ IV. AANBOD VAN BETALING EN CONSIGNATIE.

Art. 1257. Wanneer de schuldeiser weigert betaling te ontvangen, kan de schuldenaar hem een aanbod van gerede betaling doen en, indien de schuldeiser weigert dit aan te nemen, de aangeboden geldsom of zaak in consignatie geven. Het aanbod van gerede betaling, gevolgd van consignatie, bevrijdt de schuldenaar;

het geldt te zijnen opzichte als betaling, wanneer het op wettige wijze gedaan is, en het risico van de aldus in consignatie gegeven zaak is voor de schuldeiser.

Art. 1258. Voor een geldig aanbod van gerede betaling is vereist : 1° Dat het aanbod gedaan wordt aan een schuldeiser die bekwaam is om te

ontvangen, of aan degene die de macht heeft om voor hem te ontvangen; 2° Dat het gedaan wordt door een persoon die bekwaam is om te betalen; 3° Dat het loopt over de gehele opeisbare som, de verschuldigde rentetermijnen of

interesten, de kosten die vereffend zijn, en een som tot voldoening van de nog niet vereffende kosten, onder voorbehoud van latere aanvulling van deze som; 4° Dat de termijn verstreken is, indien hij ten voordele van de schuldeiser

bedongen is; 5° Dat de voorwaarde waaronder de schuld is aangedaan, vervuld is; 6° Dat het aanbod gedaan wordt op de plaats waar de betaling volgens

overeenkomst moet geschieden, en, indien er betreffende de plaats van betaling geen bijzondere overeenkomst bestaat, ofwel aan de persoon van de schuldeiser, ofwel aan zijn woonplaats, ofwel aan de woonplaats die voor de uitvoering van de overeenkomst gekozen is;

7° Dat het aanbod gedaan wordt door een voor zulke akten bevoegd ministerieel ambtenaar.

Art. 1259. Voor de geldigheid van de consignatie is geen machtiging van de rechter nodig; het is voldoende :

1° Dat zij is voorafgegaan van een aanmaning, aan de schuldeiser betekend en houdende aanwijzing van de dag, het uur en de plaats waarop de aangeboden zaak in bewaring zal worden gesteld;

2° Dat de schuldenaar zich van de aangeboden zaak ontdaan heeft, door deze, samen met de interest tot de dag van de bewaarstelling, af te geven in de bewaarplaats die voor consignaties door de wet is aangewezen; 3° Dat de ministeriële ambtenaar een proces-verbaal opmaakt betreffende de aard

van de aangeboden muntspeciën, de weigering van de schuldeiser om deze aan te nemen of zijn niet-verschijning, en ten slotte betreffende de bewaarstelling; 4° Dat in geval van niet-verschijning van de schuldeiser, het proces-verbaal van

bewaarstelling hem betekend is met aanmaning om de in bewaring gestelde zaak te lichten.

Art. 1260. De kosten van het aanbod van gerede betaling en van de consignatie, indien beide op wettige wijze gedaan zijn, komen ten laste van de schuldeiser.

Art. 1261. Zolang de schuldeiser de consignatie niet heeft aangenomen, kan de schuldenaar die intrekken; en, indien hij ze intrekt, zijn de medeschuldenaars of de borgen niet bevrijd.

Art. 1262. Wanneer de schuldenaar zelf een vonnis heeft verkregen dat in kracht van gewijsde is gegaan, en waarbij zijn aanbod en zijn consignatie goed en van waarde verklaard zijn, kan hij, zelfs met toestemming van de schuldeiser, zijn consignatie niet meer intrekken ten nadele van de medeschuldenaars of van de borgen.

Art. 1263. De schuldeiser die erin toestemt dat de schuldenaar zijn consignatie intrekt nadat deze van waarde verklaard is bij een vonnis dat in kracht van gewijsde is gedaan, kan, tot betaling van zijn schuldvordering, de hieraan verbonden voorrechten of hypotheken niet meer doen gelden; hij heeft geen hypotheek meer dan van de dag dat de akte waarbij hij heeft toegestemd in het intrekken van de consignatie, voorzien wordt van de vormen die vereist zijn om hypotheek te vestigen.

Art. 1264. Ingeval het verschuldigde bestaat in een bepaalde zaak die geleverd moet worden op de plaats waar zij zich bevindt, moet de schuldenaar de schuldeiser aanmanen die weg te halen, en zulks door een akte betekend aan zijn persoon of aan zijn woonplaats, of aan de woonplaats die voor de uitvoering van de overeenkomst gekozen is. Indien, na deze aanmaning, de schuldeiser de zaak niet weghaalt, en de schuldenaar de plaats nodig heeft, waar die zich bevindt, kan de laatstgenoemde van de rechter verlof bekomen om ze op een andere plaats in bewaring te stellen.

§ V. BOEDELAFSTAND.

Art. 1265. Er is boedelafstand wanneer een schuldenaar die zich buiten staat bevindt om zijn schulden te betalen, al zijn goederen aan zijn schuldeisers overlaat.

Art. 1266. Boedelafstand geschiedt vrijwillig of gerechtelijk.

Art. 1267. Vrijwillige boedelafstand is de boedelafstand die door de schuldeisers vrijwillig aangenomen wordt en die geen ander gevolg heeft dan hetgeen voortvloeit uit de bepalingen zelf van het contract dat tussen hen en de schuldenaar is gesloten.

Art. 1268. Gerechtelijke boedelafstand is een voorrecht dat door de wet verleend wordt aan de schuldenaar die ongelukkig en te goeder trouw is; om de vrijheid van zijn persoon te behouden is het hem, niettegenstaande ieder andersluidend beding, geoorloofd aan zijn schuldeisers in rechte afstand te doen van al zijn goederen.

Art. 1269. Gerechtelijke boedelafstand kent aan de schuldeisers de eigendom niet toe; hij verleent hun slechts het recht om de goederen te hunnen voordele te doen verkopen, en tot aan de verkoping de inkomsten ervan te ontvangen.

Art. 1270. Behalve in de gevallen door de wet uitgezonderd, kunnen de schuldeisers de gerechtelijke boedelafstand niet weigeren. Deze heeft ontslag van de lijfsdwang ten gevolge. Overigens bevrijdt hij de schuldenaar slechts ten belope van de waarde van de

overgelaten goederen; ingeval die ontoereikend waren en de schuldenaar andere goederen verkrijgt, is hij verplicht deze laatste over te laten tot algehele voldoening toe.

AFDELING II. - SCHULDVERNIEUWING.

Art. 1271. Schuldvernieuwing komt tot stand op drieërlei wijze : 1° Wanneer de schuldenaar tegenover zijn schuldeiser een nieuwe schuld aangaat

welke gesteld wordt in de plaats van de oude, die teniet gaat; 2° Wanneer een nieuwe schuldenaar gesteld wordt in de plaats van de vorige, die

door de schuldeiser van zijn verbintenis ontslagen wordt; 3° Wanneer, ten gevolge van een nieuwe verbintenis, een nieuwe schuldeiser

gesteld wordt in de plaats van de vorige, ten opzichte van wie de schuldenaar van zijn verbintenis ontslagen wordt.

Art. 1272. Schuldvernieuwing kan slechts tot stand komen tussen personen die bekwaam zijn om contracten aan te gaan.

Art. 1273. Schuldvernieuwing wordt niet vermoed; de wil om ze tot stand te brengen moet duidelijk uit de handeling blijken.

Art. 1274. Schuldvernieuwing door het in de plaats stellen van een nieuwe schuldenaar kan tot stand komen zonder de medewerking van de eerste schuldenaar.

Art. 1275. Een delegatie, waarbij een schuldenaar aan de schuldeiser een andere schuldenaar geeft die zich tegenover de schuldeiser verbindt, brengt geen schuldvernieuwing teweeg, indien de schuldeiser niet uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij zijn schuldenaar die de delegatie gedaan heeft, van zijn verbintenis wil ontslaan.

Art. 1276. De schuldeiser die de schuldenaar door wie de delegatie gedaan is, heeft ontslagen, heeft geen verhaal op deze schuldenaar, indien de in de plaats gestelde schuldenaar onvermogend wordt, tenzij bij de overeenkomst uitdrukkelijk voorbehoud daaromtrent is gemaakt, of tenzij de in de plaats gestelde schuldenaar ten tijde van de delegatie zich reeds in staat van faillissement of in staat van kennelijk onvermogen bevond.

Art. 1277. _ De enkele aanwijzing, door de schuldenaar, van een persoon die in zijn plaats moet betalen, brengt geen schuldvernieuwing teweeg. Hetzelfde geldt voor de enkele aanwijzing, door de schuldeiser, van een persoon die

voor hem moet ontvangen.

Art. 1278. De voorrechten en hypotheken die aan de oude schuldvordering verbonden waren, volgen de schuldvordering die in haar plaats gesteld wordt, niet, tenzij de schuldeiser zich die uitdrukkelijk heeft voorbehouden.

Art. 1279. Wanneer schuldvernieuwing tot stand komt doordat een nieuwe schuldenaar gesteld wordt in de plaats van de vorige schuldenaar, kunnen de oorspronkelijke voorrechten en hypotheken, aan de schuldvordering verbonden, niet overgaan op de goederen van de nieuwe schuldenaar.

Art. 1280. Wanneer schuldvernieuwing tot stand komt tussen de schuldeiser en een van de hoofdelijke schuldenaars, kunnen de aan de oude schuldvordering verbonden voorrechten en hypotheken alleen voorbehouden worden op de goederen van degene die de nieuwe schuld aangaat.

Art. 1281. Door schuldvernieuwing, tussen de schuldeiser en een van de hoofdelijke schuldenaars tot stand gekomen, zijn de medeschuldenaars bevrijd.

Schuldvernieuwing, ten aanzien van de hoofdschuldenaar tot stand gekomen, bevrijdt de borgen. Wanneer echter de schuldeiser, in het eerste geval, de toetreding van de

medeschuldenaars of, in het tweede geval, die van de borgen geëist heeft, blijft de oude schuldvordering bestaan, indien de medeschuldenaars of de borgen weigeren tot de nieuwe schikking toe te treden.

AFDELING III. - KWIJTSCHELDING VAN SCHULD.

Art. 1282. Vrijwillige teruggave van de oorspronkelijke onderhandse titel door de schuldeiser aan de schuldenaar, bewijst de bevrijding van de schuldenaar.

Art. 1283. Vrijwillige teruggave van de grosse van een titel doet kwijtschelding of betaling van de schuld vermoeden, behoudens tegenbewijs.

Art. 1284. Teruggave van de oorspronkelijke onderhandse titel of van de grosse van de titel aan een van de hoofdelijke schuldenaars, heeft hetzelfde gevolg ten voordele van zijn medeschuldenaars.

Art. 1285. Kwijtschelding of ontslag bij overeenkomst ten voordele van een van de hoofdelijke medeschuldenaars, bevrijdt al de overigen, tenzij de schuldeiser zich uitdrukkelijk zijn rechten tegen hen heeft voorbehouden. In dit laatste geval kan hij de schuld niet invorderen dan na aftrek van het aandeel

van degene aan wie hij kwijtschelding verleend heeft.

Art. 1286. Teruggave van de in pand gegeven zaak is niet voldoende om kwijtschelding van de schuld te doen vermoeden.

Art. 1287. Kwijtschelding of ontslag, bij overeenkomst aan de hoofdschuldenaar

verleend, bevrijdt de borgen; Aan de borg verleend, bevrijdt zij de hoofdschuldenaar niet; Aan een van de borgen verleend, bevrijdt zij de overigen niet.

Art. 1288. Hetgeen de schuldeiser ontvangen heeft van een borg, om deze van zijn borgstelling te ontslaan, moet in mindering gebracht worden van de schuld en moet strekken tot ontlasting van de hoofdschuldenaar en van de overige borgen.

AFDELING IV. - SCHULDVERGELIJKING.

Art. 1289. Wanneer twee personen elkaars schuldenaar zijn, heeft tussen hen schuldvergelijking plaats, waardoor de twee schulden teniet gaan, op de wijze en in de gevallen hierna vermeld.

Art. 1290. Schuldvergelijking heeft van rechtswege plaats uit kracht van de wet, zelfs buiten weten van de schuldenaars; de twee schulden vernietigen elkaar op het ogenblik dat zij tegelijk bestaan, ten belope van hun wederkerig bedrag.

Art. 1291. Schuldvergelijking heeft alleen plaats tussen twee schulden die beide tot voorwerp hebben een geldsom of een zekere hoeveelheid vervangbare zaken van dezelfde soort en die beide vaststaande en opeisbaar zijn. Niet betwiste verplichtingen tot levering van granen of waren, waarvan de prijs

door de officiële marktberichten wordt bepaald, kunnen in vergelijking gebracht worden met geldschulden die vaststaande en opeisbaar zijn.

Art. 1292. Uitstel van betaling verhindert de schuldvergelijking niet.

Art. 1293. Schuldvergelijking heeft plaats, uit welke oorzaak de wederzijdse schulden ook ontstaan, uitgezonderd in geval van : 1° Een eis tot teruggave van een zaak die de eigenaar wederrechtelijk is ontnomen; 2° Een eis tot teruggave van iets dat in bewaring of in bruikleen is gegeven; 3° Een schuld uit hoofde van levensonderhoud dat verklaard is niet vatbaar voor

beslag te zijn.

Art. 1294. De borg kan in vergelijking brengen hetgeen de schuldeiser aan de hoofdschuldenaar verschuldigd is; De hoofdschuldenaar kan echter niet in vergelijking brengen hetgeen de

schuldeiser aan de borg verschuldigd is. De hoofdelijke schuldenaar kan evenmin in vergelijking brengen hetgeen de

schuldeiser aan zijn medeschuldenaar verschuldigd is.

Art. 1295. <W 1994-07-06/32, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 25-07-1994> Wanneer de overdracht aan de schuldenaar ter kennis werd gebracht of door de schuldenaar werd erkend, kan deze laatste zich niet meer beroepen op de schuldvergelijking van de schuldvorderingen die daarna tot stand komt.

Art. 1296. Wanneer beide schulden niet op dezelfde plaats betaalbaar zijn, kunnen zij niet in vergelijking gebracht worden dan met vergoeding van de kosten der overmaking.

Art. 1297. Wanneer verscheidene voor vergelijking vatbare schulden bestaan ten laste van een zelfde persoon, volgt men, voor de schuldvergelijking, de regels bij artikel 1256 voorgeschreven voor de toerekening.

Art. 1298. Schuldvergelijking heeft niet plaats ten nadele van de verkregen rechten van een derde. Aldus kan hij die, schuldenaar zijnde, schuldeiser geworden is nadat in zijn handen door iemand beslag onder derden is gelegd, zich op de schuldvergelijking niet beroepen ten nadele van de beslaglegger.

Art. 1299. Hij die een schuld betaald heeft die van rechtswege door vergelijking was teniet gegaan, kan, bij het verhalen van de schuldvordering die hij niet in vergelijking gebracht heeft, zich ten nadele van derden niet meer beroepen op de voorrechten of hypotheken welke aan deze schuldvordering verbonden waren, tenzij hij een gegronde reden heeft gehad om onkundig te zijn van de schuldvordering waarmee zijn schuld moest worden in vergelijking gebracht.

AFDELING V. - SCHULDVERMENGING.

Art. 1300. Wanneer de hoedanigheden van schuldeiser en schuldenaar in dezelfde persoon verenigd worden, heeft van rechtswege schuldvermenging plaats, waardoor de twee schuldvorderingen teniet gaan.

Art. 1301. Schuldvermenging die in de persoon van de hoofdschuldenaar plaatsheeft, strekt tot voordeel van zijn borgen; Schuldvermenging die in de persoon van de borg plaatsheeft, doet geenszins de

hoofdverbintenis teniet; Schuldvermenging die in de persoon van de schuldeiser plaatsheeft, strekt niet

verder tot voordeel van zijn hoofdelijke medeschuldenaars dan voor het aandeel waarvoor hij schuldenaar was.

AFDELING VI. - VERLIES VAN DE VERSCHULDIGDE ZAAK.

Art. 1302. Wanneer de zekere en bepaalde zaak die het voorwerp van de verbintenis uitmaakte, teniet gaat, buiten de handel gesteld wordt, of verloren gaat zodanig dat men van haar bestaan geheel onkundig is, vervalt de verbintenis, indien de zaak is teniet gegaan of verloren buiten de schuld van de schuldenaar en vooraleer hij in gebreke was.

Zelfs wanneer de schuldenaar in gebreke is, en indien hij het toeval niet te zijnen laste heeft genomen, vervalt de verbintenis, ingeval de zaak eveneens bij de schuldeiser zou zijn teniet gegaan, ware zij hem geleverd. De schuldenaar is gehouden het toeval waarop hij zich beroept, te bewijzen. Wanneer een gestolen zaak op enigerlei wijze teniet of verloren gegaan is, ontslaat

dit verlies de ontvreemder niet van de verplichting om de waarde te vergoeden.

Art. 1303. Wanneer de zaak is teniet gegaan, buiten de handel is gesteld of is verloren gegaan, buiten de schuld van de schuldenaar, is deze gehouden, ingeval hij omtrent die zaak enig recht of enige vordering tot schadevergoeding bezit, dat recht of die vordering aan zijn schuldeiser af te staan.

AFDELING VII. - VORDERING TOT NIETIGVERKLARING OF TOT VERNIETIGING VAN DE OVEREENKOMSTEN.

Art. 1304. In alle gevallen waarin de rechtsvordering tot nietigverklaring of tot vernietiging van een overeenkomst niet door een bijzondere wet tot een kortere tijd is beperkt, duurt deze rechtsvordering tien jaren. (In geval van geweld begint deze tijd eerst te lopen van de dag waarop dit heeft

opgehouden en, in geval van dwaling of van bedrog, van de dag waarop deze zijn ontdekt) <W 14-07-1976, art, IV, 11> Ten aanzien van handelingen van onbekwaamverklaarden, begint de tijd te lopen

van de dag waarop de onbekwaamverklaring is opgeheven; en ten aanzien van handelingen van minderjarigen, van de dag van de meerderjarigheid. <NOTA : Bij wijze van overgangsmaatregel (zie art. IV, 47, § 2, W. 14 juli 1976)

blijft de hierna volgende tekst (zijnde het tweede lid van de vroegere tekst van art. 1304 B.W.) van kracht in de voorziene gevallen : In geval van geweld begint deze tijd te lopen van de dag waarop dit heeft opgehouden; in geval van dwaling of van bedrog, van de dag waarop deze zijn ontdekt; en voor handelingen door gehuwde vrouwen zonder machtiging verricht, van de dag van de ontbinding van het huwelijk.>

Art. 1305. Eenvoudige benadeling levert grond op voor vernietiging ten voordele van de niet ontvoogde minderjarige, wat betreft alle soorten van overeenkomsten; en ten voordele van de ontvoogde minderjarige, wat betreft alle overeenkomsten die de grenzen van zijn bekwaamheid te buiten gaan, zoals deze bepaald is in de titel Minderjarigheid, voogdij en ontvoogding.

Art. 1306. De minderjarige kan niet in zijn recht hersteld worden uit hoofde van benadeling, wanneer deze enkel het gevolg is van een toevallige en onvoorziene gebeurtenis.

Art. 1307. De enkele verklaring van de minderjarige dat hij meerderjarig is, verhindert niet dat hij in zijn recht hersteld wordt.

Art. 1308. (Opgeheven) <W 19-01-1990, art. 35>

Art. 1309. <W 19-01-1990, art. 36> De minderjarige kan niet in zijn recht hersteld worden betreffende overeenkomsten in zijn huwelijkscontract vervat, wanneer die zijn aangegaan met de bijstand van zijn ouders, één van hen, of bij ontstentenis daarvan, met de toestemming van de jeugdrechtbank.

Art. 1310. Hij kan niet in zijn recht hersteld worden tegen de verbintenissen die volgen uit zijn misdrijf of oneigenlijk misdrijf.

Art. 1311. Hij is niet meer ontvankelijk om op te komen tegen een verbintenis die hij tijdens zijn minderjarigheid heeft aangegaan, hetzij die verbintenis nietig was naar de vorm of slechts aanleiding gaf tot herstel, wanneer hij de verbintenis na zijn meerderjarigheid heeft bekrachtigd.

Art. 1312. <W 30-04-1958, art. 7> Wanneer minderjarigen of onbekwaamverklaarden, als zodanig, worden toegelaten tot herstel in hun recht tegen hun verbintenissen, kan hetgeen ten gevolge van die verbintenissen is betaald tijdens de minderjarigheid of de onbekwaamverklaring, van hen niet worden teruggevorderd, tenzij bewezen is dat het betaalde tot hun voordeel gestrekt heeft.

Art. 1313. Meerderjarigen worden, uit hoofde van benadeling, in hun recht niet hersteld dan in de gevallen en onder de voorwaarden die in dit Wetboek uitdrukkelijk bepaald zijn.

Art. 1314. Wanneer de formaliteiten, ten aanzien van minderjarigen of van onbekwaamverklaarden vereist, hetzij voor de vervreemding van onroerende goederen, hetzij bij de verdeling van een nalatenschap, zijn in acht genomen, worden de minderjarigen of onbekwaamverklaarden, met betrekking tot die handelingen, beschouwd alsof zij die verricht hadden na hun meerderjarigheid of voor hun onbekwaamverklaring.

HOOFDSTUK VI. - BEWIJS VAN DE VERBINTENISSEN EN BEWIJS VAN DE BETALING.

Art. 1315. Hij die de uitvoering van een verbintenis vordert, moet het bestaan daarvan bewijzen. Omgekeerd moet hij die beweert bevrijd te zijn, het bewijs leveren van de betaling

of van het feit dat het tenietgaan van zijn verbintenis heeft teweeggebracht.

Art. 1316. De regels betreffende het schriftelijk bewijs, het bewijs door getuigen, de vermoedens, de bekentenis van partijen en de eed, worden in de volgende afdelingen bepaald.

AFDELING I. - SCHRIFTELIJK BEWIJS.

§ I. DE AUTHENTIEKE TITEL.

Art. 1317. Een authentieke akte is een akte die in de wettelijke vorm is verleden voor openbare ambtenaren die daartoe bevoegd zijn ter plaatse waar zij is opgemaakt. (Ze mag op elke informatiedrager geplaatst worden, mits ze opgemaakt en

bewaard wordt onder de door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde voorwaarden.) <W 2003-03-11/32, art. 28, 011; Inwerkingtreding : 27-03-2003>

Art. 1318. Een akte die, uit hoofde van onbevoegdheid of onbekwaamheid van de ambtenaar of uit hoofde van een gebrek in de vorm, geen authentieke akte is, geldt als onderhands geschrift, indien zij door de partijen ondertekend is.

Art. 1319. De authentieke akte levert tussen de contracterende partijen en hun erfgenamen of rechtverkrijgenden een volledig bewijs op van de overeenkomst die erin is vervat. Echter wordt, in geval van betichting van valsheid als hoofdvordering, de

uitvoering van de akte die men beweert vals te zijn, door de inbeschuldigingstelling geschorst; en, in geval van betichting van valsheid (...), kunnen de rechtbanken, naar gelang van de omstandigheden, de uitvoering van de akte voorlopig schorsen. <W 10-10-1967, art. 103>

Art. 1320. De akte, zij het een authentieke of een onderhandse, levert tussen partijen bewijs op, zelfs van hetgeen daarin slechts bij wijze van vermelding wordt uitgedrukt, mits de vermelding rechtstreeks verband houdt met de beschikking. Vermeldingen buiten verband met de beschikking kunnen alleen dienen tot begin van bewijs.

Art. 1321. Tegenbrieven kunnen enkel tussen de contracterende partijen gevolg hebben; zij werken niet tegen derden.

§ II. DE ONDERHANDSE AKTE.

Art. 1322. Een onderhandse akte die erkend is door degenen tegen wie men zich daarop beroept, of die wettelijk voor erkend wordt gehouden, heeft tussen de ondertekenaars van de akte en tussen hun erfgenamen en rechtverkrijgenden dezelfde bewijskracht als een authentieke akte. (Kan, voor de toepassing van dit artikel, voldoen aan de vereiste van een

handtekening, een geheel van elektronische gegevens dat aan een bepaalde persoon kan worden toegerekend en het behoud van de integriteit van de inhoud van de akte aantoont.) <W 2000-10-20/40, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 1323. Hij tegen wie men zich op een onderhandse akte beroept, is verplicht zijn schrift of zijn handtekening op stellige wijze te erkennen of te ontkennen.

Zijn erfgenamen of rechtverkrijgenden kunnen volstaan met te verklaren dat zij het schrift of de handtekening van hun rechtsvoorganger niet kennen.

Art. 1324. Ingeval een partij haar schrift of haar handtekening ontkent, en ingeval haar erfgenamen of rechtverkrijgenden verklaren dat zij dat schrift of die handtekening niet kennen, wordt een gerechtelijk onderzoek naar de echtheid ervan bevolen.

Art. 1325. Onderhandse akten die wederkerige overeenkomsten bevatten, zijn slechts geldig voor zover zij opgemaakt zijn in zoveel originelen als er partijen zijn die een onderscheiden belang hebben. Eén origineel is voldoende voor allen die hetzelfde belang hebben. In elk origineel moet vermeld worden hoeveel originelen zijn opgemaakt. Echter kan het ontbreken van de vermelding dat de originelen in tweevoud,

drievoud enz., zijn opgemaakt niet ingeroepen worden door hem die zijnerzijds de overeenkomst heeft uitgevoerd, welke in de akte is vervat.

Art. 1326. Een onderhands biljet of een onderhandse belofte waarbij een enkele partij zich tegenover de andere verbindt om haar een geldsom of een waardeerbare zaak te betalen, moet geheel geschreven zijn met de hand van de ondertekenaar; of tenminste moet deze, benevens zijn handtekening, met de hand een goed voor of een goedgekeurd voor geschreven hebben, waarbij de som of de hoeveelheid van de zaak voluit in letters is uitgedrukt. Uitgezonderd ingeval de akte uitgaat van kooplieden, ambachtslieden,

landbouwers, wijngaardeniers, dagloners of dienstboden.

Art. 1327. Indien de som die in de akte zelf is uitgedrukt, verschilt van die welke bij het "goed voor" is uitgedrukt, wordt de verbintenis vermoed slechts voor de minste som te zijn aangegaan, zelfs wanneer de akte, alsook het "goed voor", geheel geschreven zijn met de hand van hem die zich verbonden heeft, tenzij bewezen wordt waar de vergissing ligt.

Art. 1328. Onderhandse akten hebben, ten aanzien van derden, geen dagtekening dan van de dag waarop zij zijn geregistreerd, ofwel van de dag van het overlijden van degene of van een van degenen die de akten ondertekend hebben, ofwel van de dag waarop de hoofdinhoud ervan is vastgesteld in akten door openbare ambtenaren opgemaakt, zoals processen-verbaal van verzegeling of van boedelbeschrijving.

Art. 1329. Koopmansboeken bewijzen de daarin vermelde leveringen niet tegen personen die geen koopman zijn, behoudens wat met betrekking tot de eed zal worden bepaald.

Art. 1330. Boeken van kooplieden leveren bewijs op tegen hen; maar hij die daaruit voordeel wil trekken, kan ze niet splitsen met het oog op hetgeen daarin strijdig is met zijn bewering.

Art. 1331. Huiselijke registers en papieren leveren geen bewijs op ten voordele van degene die ze geschreven heeft. Zij leveren bewijs op tegen hem : 1° in alle gevallen waarin zij uitdrukkelijk melding maken van een ontvangen

betaling; 2° wanneer zij uitdrukkelijk vermelden dat de aantekening gemaakt is om te

voorzien in het ontbreken van een titel ten behoeve van degene in wiens voordeel zij

een verbintenis vaststellen.

Art. 1332. Aantekeningen, door de schuldeiser geschreven aan de voet, op de kant of op de rug van een titel die altijd in zijn bezit gebleven is, leveren bewijs op, hoewel zij door hem noch ondertekend noch gedagtekend zijn, wanneer zij ertoe strekken de bevrijding van de schuldenaar vast te stellen. Hetzelfde geldt voor aantekeningen door de schuldeiser geschreven op de rug, of

op de kant, of aan de voet van het dubbel van een titel of van een kwijting, mits dit dubbel in handen van de schuldenaar is.

§ III. KERVEN.

Art. 1333. Kerven die met hun tegenkerven overeenkomen, leveren bewijs op tussen personen die gewoon zijn de leveringen in het klein, welke zij doen of ontvangen, op deze wijze vast te stellen.

§ IV. AFSCHRIFTEN VAN TITELS.

Art. 1334. Wanneer de oorspronkelijke titel nog bestaat, leveren de afschriften alleen bewijs op van wat voorkomt in de titel, waarvan de vertoning altijd kan worden gevorderd.

Art. 1335. _ Wanneer de oorspronkelijke titel niet meer bestaat, leveren de afschriften bewijs op naar de volgende onderscheidingen : 1° De grossen of eerste uitgiften hebben dezelfde bewijskracht als het origineel;

hetzelfde geldt voor afschriften die gemaakt zijn op rechterlijk gezag, in tegenwoordigheid van de partijen of deze behoorlijk opgeroepen zijnde, of voor afschriften die gemaakt zijn in tegenwoordigheid van de partijen en met hun wederzijdse toestemming; 2° De afschriften die niet op rechterlijk gezag, of zonder toestemming van de

partijen, en sinds het afgeven van de grossen of eerste uitgiften, volgens de minuut van de akte gemaakt zijn door de notaris voor wie de akte is verleden, of door een van zijn opvolgers, of door openbare ambtenaren die, als zodanig, de minuten in bewaring hebben, kunnen, ingeval het origineel is verloren gegaan, bewijs opleveren, wanneer het oude afschriften zijn;

Zij worden als oude afschriften beschouwd, wanneer zij meer dan dertig jaar oud zijn;

Indien zij minder dan dertig jaar oud zijn, kunnen zij slechts dienen tot begin van bewijs door geschrift; 3° Wanneer de afschriften van de minuut van een akte gemaakt zijn door anderen

dan de notaris voor wie de akte is verleden, of een van zijn opvolgers, of openbare ambtenaren die, als zodanig, de minuten in bewaring hebben, kunnen die afschriften, hoe oud zij ook zijn, slechts dienen tot begin van bewijs door geschrift; 4° Afschriften van afschriften kunnen, naar gelang van de omstandigheden worden

beschouwd als eenvoudige inlichtingen.

Art. 1336. De overschrijving van een akte in de openbare registers kan slechts dienen tot begin van bewijs door geschrift; en daartoe is zelfs vereist : 1° Dat het vaststaat dat alle minuten van de notaris uit het jaar waarin de akte

schijnt te zijn opgemaakt, verloren zijn, of dat men bewijst dat de minuut van die akte door een bijzonder voorval is verloren gegaan; 2° Dat er een behoorlijk gehouden repertorium van de notaris bestaat, waaruit

blijkt dat de akte op dezelfde datum is opgemaakt. Wanneer, ten gevolge van de samenloop van deze beide omstandigheden, het

bewijs door getuigen wordt toegelaten, moeten de personen die bij de akte getuige zijn geweest, indien zij nog in leven zijn, gehoord worden.

§ V. AKTEN VAN ERKENNING EN VAN BEVESTIGING.

Art. 1337. Akten van erkenning ontslaan niet van de verplichting om de oorspronkelijke titel te vertonen, tenzij de inhoud van die titel daarin bepaaldelijk is weergegeven. Hetgeen daarin meer staat dan in de oorspronkelijke titel of van die titel afwijkt,

heeft geen gevolg. Zijn er echter verscheidene gelijkluidende akten van erkenning die door het bezit

gestaafd worden en waarvan een meer dan dertig jaar oud is, dan kan de schuldeiser ontslagen worden van de verplichting om de oorspronkelijke titel te vertonen.

Art. 1338. Een akte van bevestiging of bekrachtiging van een verbintenis waartegen de wet een vordering tot nietigverklaring of tot vernietiging toelaat, is slechts geldig, indien in de akte wordt melding gemaakt van de hoofdinhoud van de verbintenis, van de reden waarom de vernietiging kan worden gevorderd en van de bedoeling om het gebrek, waarop die vordering berust, te verbeteren. Bij gebrek van een akte van bevestiging of bekrachtiging, is het voldoende dat de

verbintenis vrijwillig is uitgevoerd na de tijd, waarop zij op geldige wijze bevestigd of bekrachtigd kon worden. Uit de bevestiging, bekrachtiging of vrijwillige uitvoering in de vorm en op het

tijdstip door de wet bepaald, volgt de afstand van de middelen en excepties die men tegen die akte kon inroepen, onverminderd nochtans de rechten van derden.

Art. 1339. De schenker kan de gebreken van een schenking onder de levenden niet verhelpen door enige akte van bevestiging; de schenking die nietig is wat de vorm betreft, moet in de wettelijke vorm opnieuw gedaan worden

Art. 1340. Uit de bevestiging, bekrachtiging of vrijwillige uitvoering van een schenking door de erfgenamen of rechtverkrijgenden van de schenker, na zijn overlijden, volgt de afstand hunnerzijds van het recht om zich te beroepen hetzij op gebreken in de vorm, hetzij op enige andere exceptie.

AFDELING II. - BEWIJS DOOR GETUIGEN.

Art. 1341. (Een akte voor een notaris of een onderhandse akte moet worden opgemaakt van alle zaken die de som of de waarde van (375 EUR) te boven gaan, zelfs betreffende vrijwillige bewaargevingen; het bewijs door getuigen wordt niet toegelaten tegen en boven de inhoud van de akten, en evenmin omtrent hetgeen men zou beweren voor, tijdens of sinds het opmaken te zijn gezegd, al betreft het ook een som of een waarde van minder dan (375 EUR).) <W 10-12-1990, art. 1> <KB 2000- 07-20/58, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002> Een en ander onverminderd hetgeen wordt voorgeschreven in de wetten

betreffende de koophandel.

Art. 1342. De hiervoren bepaalde regel is van toepassing ingeval een vordering, benevens de eis van het kapitaal, ook de eis omvat van interest die, samen met het kapitaal, meer dan ((375 EUR)) bedraagt. <W 10-12-1990, art. 2> <KB 2000-07- 20/58, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 1343. Hij die een vordering heeft ingesteld die meer dan ((375 EUR)) bedraagt, kan tot het bewijs door getuigen niet meer toegelaten worden, zelfs al verminderde hij zijn oorspronkelijke vordering. <W 10-12-1990, art. 2> <KB 2000- 07-20/58, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 1344. Zelfs indien de gevorderde som minder bedraagt dan ((375 EUR)), kan het bewijs door getuigen niet toegelaten worden, wanneer blijkt dat die som het overschot of een gedeelte is van een grotere schuldvordering die niet door geschrift bewezen is. <W 10-12-1990, art. 2> <KB 2000-07-20/58, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 1345. Indien een partij in een zelfde geding verscheidene eisen instelt, waarvoor geen schriftelijke titel bestaat, en die eisen, samen genomen, meer dan ((375 EUR)) bedragen, kan het bewijs door getuigen niet toegelaten worden, zelfs indien de partij beweert dat die schuldvorderingen voortkomen uit verschillende oorzaken, en dat zij ontstaan zijn op verschillende tijdstippen, behalve wanneer die rechten door erfenis, door schenking of op andere wijze, van verschillende personen afkomstig zijn. <W 10-12-1990, art. 2> <KB 2000-07-20/58, art. 1, 007; ED : 01-01- 2002>

Art. 1346. Alle eisen, uit welken hoofde ook, die niet volledig door geschrift bewezen zijn, worden bij één en hetzelfde exploot ingesteld; na dit exploot zijn de overige eisen, waarvoor geen schriftelijk bewijs aanwezig is, niet meer ontvankelijk.

Art. 1347. De hiervoor bepaalde regels lijden uitzondering, wanneer er een begin van bewijs door geschrift aanwezig is. Men noemt begin van bewijs door geschrift elke geschreven akte die uitgegaan is

van degene tegen wie de vordering wordt ingesteld, of van de persoon door hem vertegenwoordigd, en waardoor het beweerde feit waarschijnlijk wordt gemaakt.

Art. 1348. Die regels lijden eveneens uitzondering in alle gevallen waarin het de

schuldeiser niet mogelijk geweest is zich een schriftelijk bewijs te verschaffen van de verbintenis die jegens hem is aangegaan. Deze tweede uitzondering is van toepassing : 1° Op verbintenissen die ontstaan uit oneigenlijke contracten en uit misdrijven of

oneigenlijke misdrijven; 2° Op bewaargevingen uit noodzaak in geval van brand, instorting,

wanordelijkheden of schipbreuk, en op bewaargevingen door reizigers die hun intrek nemen in een hotel, alles naar gelang van de hoedanigheid van de personen en de omstandigheden van het feit; 3° Op verbintenissen die aangegaan worden bij onvoorziene voorvallen, waarbij

men geen schriftelijke akten heeft kunnen opmaken; 4° Ingeval de schuldeiser de titel die hem tot schriftelijk bewijs diende, verloren

heeft ten gevolge van een onvoorzien en door overmacht veroorzaakt toeval.

AFDELING III. - VERMOEDENS.

Art. 1349. Vermoedens zijn gevolgtrekkingen die de wet of de rechter afleidt uit een bekend feit om te besluiten tot een onbekend feit.

§ 1. VERMOEDENS DIE BIJ DE WET ZIJN INGESTELD.

Art. 1350. Een wettelijk vermoeden is het vermoeden dat door een bijzondere wetsbepaling met zekere handelingen of met zekere feiten verbonden is; zodanig zijn : 1° De handelingen die de wet nietig verklaart, omdat zij uit hun aard zelf vermoed

worden te zijn verricht om wetsbepalingen te ontduiken; 2° De gevallen waarin de wet de eigendom of de bevrijding van schuld uit zekere

bepaalde omstandigheden afleidt; 3° Het gezag dat de wet aan het rechterlijk gewijsde toekent; 4° De kracht die de wet aan de bekentenis of aan de eed van partijen toekent.

Art. 1351. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 22>

Art. 1352. Het wettelijk vermoeden ontslaat degene in wiens voordeel het bestaat, van ieder bewijs. Geen bewijs wordt tegen het wettelijk vermoeden toegelaten, wanneer de wet, op

grond van dit vermoeden, bepaalde handelingen nietig verklaart of de rechtsvordering ontzegt, tenzij de wet het tegenbewijs heeft vrijgelaten, en onverminderd hetgeen omtrent de gerechtelijke eed en de gerechtelijke bekentenis zal worden bepaald.

§ II. VERMOEDENS DIE NIET BIJ DE WET ZIJN INGESTELD.

Art. 1353. Vermoedens die niet bij de wet zijn ingesteld, worden overgelaten aan het oordeel en aan het beleid van de rechter, die geen andere dan gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens zal aannemen, en zulks

alleen in de gevallen waarin de wet het bewijs door getuigen toelaat, behalve wanneer tegen een handeling uit hoofde van arglist of bedrog wordt opgekomen.

AFDELING IV. - BEKENTENIS VAN PARTIJEN.

Art. 1354. De bekentenis waarop men zich tegen een partij beroept, is ofwel buitengerechtelijk ofwel gerechtelijk

Art. 1355. Een zuiver mondelinge buitengerechtelijke bekentenis kan niet worden ingeroepen, wanneer het een eis betreft waarvan het bewijs door getuigen niet zou kunnen worden toegelaten.

Art. 1356. Een gerechtelijke bekentenis is een verklaring die in rechte gedaan wordt door de partij of door haar bijzondere gevolmachtigde. Zij levert een volledig bewijs op tegen hem die de bekentenis gedaan heeft. Zij mag niet te zijnen nadele gesplitst worden. Zij kan niet herroepen worden, tenzij men bewijst dat zij het gevolg is van een

dwaling omtrent de feiten. Zij zou niet kunnen herroepen worden onder voorwendsel van een dwaling omtrent het recht.

AFDELING V. - DE EED.

Art. 1357. De gerechtelijke eed is van tweeërlei aard : 1° Die welke door de ene partij aan de andere wordt opgedragen om de beslissing

van de zaak daarvan te doen afhangen : deze wordt beslissende eed genoemd; 2° Die welke door de rechter ambtshalve aan een van beide partijen wordt

opgelegd.

§ I. DE BESLISSENDE EED.

Art. 1358. De beslissende eed kan worden opgedragen omtrent alle geschillen, van welke aard ook.

Art. 1359. Hij kan alleen worden opgedragen omtrent een feit waarbij de partij, aan wie men hem opdraagt, persoonlijk betrokken is.

Art. 1360. Hij kan opgedragen worden in elke stand van het geding, zelfs wanneer van de eis of van de exceptie waaromtrent hij gevorderd wordt, geen begin van bewijs aanwezig is.

Art. 1361. De partij aan wie de eed is opgedragen en die weigert hem af te leggen of er niet in toestemt hem aan de tegenpartij terug te wijzen, of de tegenpartij aan wie de eed is teruggewezen en die weigert hem af te leggen, moet in haar eis of in haar exceptie in het ongelijk worden gesteld.

Art. 1362. _ De eed mag niet teruggewezen worden, wanneer niet beide partijen

persoonlijk zijn betrokken bij het feit dat het voorwerp ervan uitmaakt, maar alleen de partij aan wie de eed is opgedragen.

Art. 1363. Wanneer de opgedragen of teruggewezen eed is afgelegd, is de tegenpartij niet ontvankelijk om de valsheid daarvan te bewijzen.

Art. 1364. De partij die de eed heeft opgedragen of teruggewezen, kan daarop niet meer terugkomen, wanneer de tegenpartij zich heeft bereid verklaard die eed af te leggen.

Art. 1365. De gedane eed levert alleen bewijs op ten voordele van hem die de eed heeft opgedragen of tegen hem, en ten voordele van zijn erfgenamen en rechtverkrijgenden of tegen hen. Wanneer echter de eed door een van de hoofdelijke schuldeisers is opgedragen aan

de schuldenaar, bevrijdt hij de schuldenaar niet verder dan voor het aandeel van die schuldeiser; De eed aan de hoofdschuldenaar opgedragen, bevrijdt eveneens de borgen; De eed aan een van de hoofdelijke schuldenaars opgedragen, strekt ten voordele

van de medeschuldenaars; En de eed aan de borg opgedragen, strekt ten voordele van de hoofdschuldenaar. In de laatste twee gevallen strekt de eed van de hoofdelijke medeschuldenaar of

van de borg alleen dan ten voordele van de overige medeschuldenaars of van de hoofdschuldenaar, indien hij is opgedragen omtrent de schuld zelf, en niet omtrent de hoofdelijkheid of de borgtocht.

§ II. DE AMBTSHALVE OPGELEGDE EED.

Art. 1366. De rechter kan aan een van de partijen de eed opleggen, hetzij om de beslissing van de zaak daarvan te doen afhangen, hetzij alleen om het bedrag van de veroordeling te bepalen.

Art. 1367. De rechter kan de eed, hetzij omtrent de eis, hetzij omtrent de exceptie die tegen de eis wordt opgeworpen, alleen dan ambtshalve opleggen, wanneer aan de twee volgende voorwaarden voldaan is : 1° Dat de eis of de exceptie niet volledig bewezen is; 2° Dat de eis of de exceptie niet geheel van bewijs ontbloot is. Buiten deze twee gevallen moet de rechter de eis zonder meer toewijzen of

ontzeggen.

Art. 1368. De eed die de rechter ambtshalve oplegt aan een van de partijen, kan door deze niet aan de andere worden teruggewezen.

Art. 1369. De eed omtrent de waarde van de gevorderde zaak kan door de rechter aan de eiser niet worden opgelegd, dan wanneer het onmogelijk is die waarde op andere wijze vast te stellen.

Zelfs moet de rechter in dat geval de som bepalen, ten belope waarvan de eiser op

zijn eed zal worden geloofd.

TITEL IV. - VERBINTENISSEN BUITEN OVEREENKOMST.

Art. 1370. Sommige verbintenissen ontstaan zonder dat er enige overeenkomst is, noch van de zijde van degene die zich verbindt, noch van de zijde van degene tegenover wie hij verbonden is. De ene ontstaan uit kracht van de wet alleen; de andere vinden hun oorsprong in

de eigen daad van degene die verbonden is. De eerste zijn de verbintenissen die buiten de wil om ontstaan, zoals verbintenissen

tussen naburige eigenaars, (...). <W 2001-04-29/39, art. 40, 008; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De verbintenissen die hun oorsprong vinden in de eigen daad van degene die

verbonden is, ontstaan ofwel uit oneigenlijke contracten, ofwel uit misdrijven of oneigenlijke misdrijven; zij maken het onderwerp uit van deze titel.

HOOFDSTUK I. - ONEIGENLIJKE CONTRACTEN.

Art. 1371. Oneigenlijke contracten zijn geheel vrijwillige daden van de mens, waaruit enige verbintenis ontstaat jegens een derde, en soms een wederzijdse verbintenis voor beide partijen.

Art. 1372. Wanneer iemand vrijwillig eens anders zaak waarneemt hetzij met, hetzij buiten weten van de eigenaar, verbindt hij zich stilzwijgend om de door hem begonnen zaakwaarneming voort te zetten en die te voltooien, totdat de eigenaar in staat is zelf daarin te voorzien; hij moet zich eveneens belasten met alles wat bij diezelfde zaak behoort.

Hij onderwerpt zich aan alle verplichtingen die zouden ontstaan uit een uitdrukkelijke lastgeving die hij van de eigenaar zou hebben gekregen.

Art. 1373. Hij is verplicht zijn zaakwaarneming voort te zetten, zelfs indien de eigenaar komt te overlijden voordat de zaak is ten einde gebracht, totdat de erfgenaam de leiding ervan op zich heeft kunnen nemen.

Art. 1374. Hij is verplicht aan de zaakwaarneming alle zorgen van een goed huisvader te besteden. Niettemin kan de rechter de vergoeding van de schade die door de schuld of de

nalatigheid van de waarnemer mocht zijn veroorzaakt, matigen, op grond van de omstandigheden die hem tot de zaakwaarneming hebben bewogen.

Art. 1375. De eigenaar wiens zaak behoorlijk is waargenomen, moet de verbintenissen nakomen die in zijn naam door de waarnemer zijn aangegaan, hem schadeloos stellen voor alle persoonlijke verbintenissen die hij op zich heeft genomen, en hem alle nuttige of noodzakelijke uitgaven die hij gedaan heeft, vergoeden.

Art. 1376. Hij die bij vergissing of met zijn weten iets ontvangen heeft dat hem niet verschuldigd was, is verplicht het terug te geven aan degene van wie hij het ontvangen heeft zonder dat het verschuldigd was.

Art. 1377. Wanneer een persoon die bij vergissing meende schuldenaar te zijn, een schuld betaald heeft, is hij gerechtigd het betaalde van de schuldeiser terug te vorderen. Dit recht houdt evenwel op wanneer de schuldeiser, ten gevolge van die betaling,

zijn titel vernietigd heeft, behoudens het verhaal van degene die betaald heeft, op de werkelijke schuldenaar.

Art. 1378. Indien hij die ontvangen heeft, te kwader trouw was, moet hij niet alleen het kapitaal teruggeven, maar ook de interesten of de vruchten, te rekenen van de dag van de betaling.

Art. 1379. Hij die een onroerend goed of een lichamelijk roerend goed ontvangen heeft zonder dat het verschuldigd was, is verplicht het in natura terug te geven, indien het nog bestaat, of de waarde ervan, indien het door zijn schuld is teniet gegaan of beschadigd; hij moet zelfs instaan voor het verlies van het goed door toeval, indien hij het te kwader trouw ontvangen heeft.

Art. 1380. Indien hij die een zaak te goeder trouw ontvangen heeft, die zaak verkocht heeft, moet hij alleen de verkoopprijs teruggeven.

Art. 1381. Hij aan wie de zaak teruggegeven wordt, moet zelfs aan de bezitter te kwader trouw alle noodzakelijke en nuttige uitgaven vergoeden, die tot behoud van de zaak gedaan zijn.

HOOFDSTUK II. - MISDRIJVEN EN ONEIGENLIJKE MISDRIJVEN.

Art. 1382. Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden.

Art. 1383. Ieder is aansprakelijk niet alleen voor de schade welke hij door zijn daad, maar ook voor die welke hij door zijn nalatigheid of door zijn onvoorzichtigheid heeft veroorzaakt.

Art. 1384. Men is aansprakelijk niet alleen voor de schade welke men veroorzaakt door zijn eigen daad maar ook voor die welke veroorzaakt wordt door de daad van personen voor wie men moet instaan, of van zaken die men onder zijn bewaring heeft. (De vader en de moeder zijn aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door hun

minderjarige kinderen.) <W 06-07-1977, art. 1> De meesters en zij die anderen aanstellen, voor de schade door hun dienstboden en

aangestelden veroorzaakt in de bediening waartoe zij hen gebezigd hebben.

De onderwijzers en de ambachtslieden, voor de schade door hun leerlingen en leerjongens veroorzaakt gedurende de tijd dat deze onder hun toezicht staan. De hierboven geregelde aansprakelijkheid houdt op, indien de ouders,

onderwijzers en ambachtslieden bewijzen dat zij de daad welke tot die aansprakelijkheid aanleiding geeft, niet hebben kunnen beletten.

Art. 1385. De eigenaar van een dier, of, terwijl hij het in gebruik heeft, degene die zich ervan bedient, is aansprakelijk voor de schade die door het dier is veroorzaakt, hetzij het onder zijn bewaring stond, dan wel verdwaald of ontsnapt was.

Art. 1386. De eigenaar van een gebouw is aansprakelijk voor de schade door de instorting ervan veroorzaakt, wanneer deze te wijten is aan verzuim van onderhoud of aan een gebrek in de bouw.

TITEL IVbis. - VERGOEDING VAN DE SCHADE DOOR ABNORMALEN VEROORZAAKT.

Art. 1386bis. <Ingevoegd bij W 16-04-1935, art. 1> Wanneer aan een ander schade wordt veroorzaakt door een persoon die zich in staat van krankzinnigheid bevindt, of in een staat van ernstige geestesstoornis of zwakzinnigheid die hem voor de controle van zijn daden ongeschikt maakt, kan de rechter hem veroordelen tot de gehele vergoeding of tot een gedeelte van de vergoeding waartoe hij zou zijn gehouden, indien hij de controle van zijn daden had. De rechter doet uitspraak naar billijkheid, rekening houdende met de

omstandigheden en met de toestand van de partijen.

TITEL V. - HUWELIJKSVERMOGENSSTELSELS.

HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALINGEN.

Art. 1387. <W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoten regelen hun huwelijksovereenkomsten naar goeddunken, mits zij daarin niets bedingen dat strijdig is met de openbare orde of de goede zeden.

Art. 1388. <W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoten mogen niet afwijken van de regels die hun wederzijdse rechten en verplichtingen bepalen, noch van de regels betreffende het ouderlijk gezag en de voogdij noch van de regels die de wettelijke orde van de erfopvolging bepalen. (De echtgenoten kunnen bij huwelijkscontract of bij wijzigingsakte, wanneer op

dat tijdstip een van hen één of meer afstammelingen heeft die voortkomen uit een andere relatie van voor hun huwelijk of die geadopteerd werden voor hun huwelijk, of afstammelingen van de geadopteerden, geheel of ten dele, zelfs zonder wederkerigheid, een regeling treffen over de rechten die de ene in de nalatenschap van de andere kan uitoefenen. Deze regeling doet geen afbreuk aan het recht van de ene, om bij testament of bij akte onder de levenden te beschikken ten gunste van de andere en kan in geen geval aan de langstlevende het recht van vruchtgebruik

ontnemen van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap van de eerststervende het gezin tot voornaamste woning diende en van het daarin aanwezige huisraad, volgens de voorwaarden bepaald in artikel 915bis, §§ 2 tot 4.) <W 2003-04-22/46, art. 5, 013 ; Inwerkingtreding : 01-06-2003>

Art. 1389. <W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoten mogen geen huwelijksvoorwaarden bedingen door eenvoudige verwijzing naar een opgeheven wetgeving (...). Zij kunnen verklaren een van de stelsels aan te nemen, waarin deze titel voorziet. <W 2004-07-16/31, art. 132, 014; Inwerkingtreding : 01-10-2004>

Art. 1390. <W 14-07-1976, art. 2> Bij gebreke van bijzondere overeenkomsten vormen de regels bepaald in Hoofdstuk II van deze titel, het gemeen recht.

Art. 1391. <W 14-07-1976, art. 2> Het wettelijk of het bedongen huwelijksvermogensstelsel begint te werken vanaf de voltrekking van het huwelijk, niettegenstaande enige andersluidende overeenkomst.

Art. 1392. <W 14-07-1976, art. 2> Alle huwelijksovereenkomsten opgemaakt voor de voltrekking van het huwelijk en alle bedongen wijzigingen van het huwelijksvermogensstelsel worden vastgesteld bij notariële akte.

Art. 1393. <W 14-07-1976, art. 2> Voordat het huwelijk voltrokken is, mogen in de huwelijksovereenkomsten geen wijzigingen worden aangebracht buiten de tegenwoordigheid en zonder de gelijktijdige toestemming van allen die er partij bij zijn geweest.

Die wijzigingen werken niet tegen derden indien zij niet achteraan op de minuut van het huwelijkscontract gesteld zijn; de notaris is verplicht ze over te nemen in de uitgiften en grossen van het huwelijkscontract.

Art. 1394. <W 2008-07-18/44, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2008> § 1. De echtgenoten kunnen tijdens het huwelijk hun huwelijksvermogensstelsel wijzigen naar goeddunken en zelfs een ander stelsel aannemen. § 2. Indien één van de echtgenoten hierom verzoekt, wordt de akte houdende

wijziging van het huwelijksvermogensstelsel voorafgegaan door een boedelbeschrijving van alle roerende en onroerende goederen en van de schulden van de echtgenoten. Een boedelbeschrijving is vereist indien de wijziging van het

huwelijksvermogensstelsel de vereffening van het vorige stelsel tot gevolg heeft. Behoudens het in het tweede lid bedoelde geval, kan de boedelbeschrijving worden

opgemaakt op grond van verklaringen, voor zover beide echtgenoten hiermee akkoord gaan. De boedelbeschrijving wordt vastgesteld bij notariële akte.

Art. 1395. <W 2008-07-18/44, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2008> § 1. Binnen een maand na de wijzigingsakte deelt de notaris een uittreksel van de wijzigingsakte mee aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar

het huwelijk voltrokken is. Deze vermeldt op de kant van de huwelijksakte de datum van de wijzigingsakte en de notaris die ze heeft opgemaakt. Indien het huwelijk niet in België is voltrokken, wordt het uittreksel gezonden aan

de ambtenaar van de burgerlijke stand van het eerste district Brussel, die het overschrijft in het register van de huwelijksakten. Binnen dezelfde termijn deelt de notaris die de wijzigingsakte heeft opgemaakt een

uittreksel van deze akte mee aan de notaris die de minuut van het gewijzigde huwelijkscontract onder zich houdt. Deze maakt er melding van onderaan op de minuut en is verplicht die vermelding over te nemen op de uitgiften en grossen van het oorspronkelijke contract. § 2. De notaris voert de in paragraaf 1 bedoelde bekendmakingen uit op straffe van

geldboete van zesentwintig euro tot honderd euro, van ontzetting uit zijn ambt en van aansprakelijkheid jegens de schuldeisers wanneer bewezen is dat het verzuim het gevolg is van heimelijke verstandhouding.

§ 3. Een buitenlandse akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel kan, indien zij voldoet aan de voorwaarden die nodig zijn voor de erkenning ervan in België, worden vermeld op de kant van een akte die door een Belgische notaris is opgesteld en bij die akte worden gevoegd. Deze formaliteit wordt verricht met het oog op de bekendmaking van de wijziging en heeft niet tot gevolg dat deze aan derden kan worden tegengeworpen.

Art. 1396. <W 2008-07-18/44, art. 4, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2008> § 1. Binnen de maand na de opmaak van de wijzigingsakte maakt de notaris het uittreksel van de bedongen wijzigingen van het huwelijksvermogenstelsel bekend in het Belgisch Staatsblad. Deze bekendmaking is niet vereist voor de wijzigingen die betrekking hebben op een beschikking houdende wijziging van de overeenkomstig de artikelen 1457 tot 1464 aangenomen regels van vereffening van het gemeenschappelijk vermogen of op de contractuele erfstellingen.

§ 2. Tussen echtgenoten hebben de bedongen wijzigingen gevolg vanaf de datum van de wijzigingsakte.

Zij hebben slechts gevolg ten aanzien van derden vanaf de in paragraaf 1 bedoelde bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, behoudens indien de echtgenoten in hun overeenkomsten met derden deze van de wijziging op de hoogte hebben gebracht.

Art. 1397. <W 14-07-1976, art. 2> (De minderjarige die bekwaam is om een huwelijk aan te gaan, kan toestemmen in alle overeenkomsten die het huwelijkscontract kan bevatten; de daarin door hem gemaakte overeenkomsten en schenkingen zijn geldig, mits hij in het contract is bijgestaan door zijn ouders of één van hen. Bij ontstentenis van die bijstand, kan voor die overeenkomsten en schenkingen

door de jeugdrechtbank machtiging worden verleend.) <W 19-01-1990, art. 37> De minderjarige is bekwaam om zijn huwelijksvermogensstelsel te wijzigen met

dezelfde bijstand als vereist is voor het sluiten van een huwelijkscontract. (...). <W 2008-07-18/44, art. 5, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2008>

HOOFDSTUK II. - WETTELIJK STELSEL.

AFDELING I. - VERMOGENS EN WEDERBELEGGING.

Art. 1398. <W 2003-02-13/36? ART. 17, 010; Inwerkingtreding : 01-06-2003> Het wettelijk stelsel berust op het bestaan van drie vermogens : het eigen vermogen van elk van beide echtgenoten en het gemeenschappelijk vermogen van beide echtgenoten, zoals die worden omschreven in de hiernavolgende artikelen.

§ 1. BATEN VAN DE EIGEN VERMOGENS.

Art. 1399. <W 14-07-1976, art. 2> Eigen zijn de goederen en schuldvorderingen die aan elk van beide echtgenoten toebehoren op de dag van het huwelijk en die welke ieder van hen tijdens het stelsel verkrijgt door schenking, erfenis of testament. Ten aanzien van derden moet het eigendomsrecht van elk der echtgenoten op een

goed dat niet van persoonlijke aard is, bij gebreke van boedelbeschrijving of tegen een bezit volgens de bepalingen van artikel 2229, bewezen worden aan de hand van titels met vaste dagtekening, van bescheiden van een openbare dienst of vermeldingen in regelmatig gehouden of opgemaakte registers, bescheiden of borderellen door de wet opgelegd of door het gebruik bekrachtigd. Tussen de echtgenoten onderling mag het bewijs van eigendom van dezelfde

goederen geleverd worden door alle middelen, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens en zelfs van algemene bekendheid.

Art. 1400. <W 14-07-1976, art. 2> Eigen zijn, ongeacht het tijdstip van verkrijging en behoudens vergoeding indien daartoe aanleiding bestaat : 1. het toebehoren van eigen onroerende goederen of onroerende rechten; 2. het toebehoren van eigen waardepapieren; 3. de goederen aan een der echtgenoten overgedragen door een van zijn

bloedverwanten in de opgaande lijn, hetzij om te voldoen wat hij hem verschuldigd is, hetzij onder verplichting een schuld van die bloedverwant aan een derde te betalen; 4. het aandeel door een der echtgenoten verkregen in een goed waarvan hij reeds

medeëigenaar is; 5. de goederen en rechten die ten gevolge van zaakvervanging in de plaats treden

van eigen goederen, alsook de goederen verkregen uit belegging of wederbelegging; 6. de gereedschappen en werktuigen die dienen tot het uitoefenen van het beroep; 7. de rechten verbonden aan een personenverzekering door de begunstigde zelf

gesloten, die hij verkrijgt bij het overlijden van zijn echtgenoot of na de ontbinding van het stelsel.

Art. 1401. <W 14-07-1976, art. 2> Eigen zijn, ongeacht het tijdstip van verkrijging : 1. de klederen en voorwerpen voor persoonlijk gebruik; 2. het literaire, artistieke of industriële eigendomsrecht; 3. het recht op herstel van persoonlijke lichamelijke of morele schade; 4. het recht op een pensioen, lijfrente of soortgelijke uitkering, dat een der

echtgenoten alleen bezit; (5. de lidmaatschapsrechten verbonden aan gemeenschappelijke aandelen in

vennootschappen waarin alle aandelen op naam zijn, indien die toebedeeld zijn aan of ingeschreven zijn op naam van één echtgenoot alleen.) <W 01-04-1987, art. 1>

§ 2. WEDERBELEGGING.

Art. 1402. <W 14-07-1976, art. 2> Wederbelegging wordt geacht te zijn gedaan ten aanzien van een der echtgenoten, wanneer deze bij de aankoop van een onroerend goed verklaard heeft dat de aankoop geschiedt om hem tot wederbelegging te dienen en voor meer dan de helft betaald is uit de opbrengst van de vervreemding van een eigen onroerend goed of uit gelden waarvan het eigen karakter behoorlijk is aangetoond.

Art. 1403. <W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die een onroerend goed verkrijgt door middel van gemeenschappelijke gelden, kan in de akte een verklaring van vervroegde wederbelegging doen. Voor zover de echtgenoot binnen twee jaar na de datum van de akte meer dan de helft terugbetaalt van het bedrag dat uit het gemeenschappelijk vermogen is opgenomen, wordt het verkregene een eigen goed te rekenen van de terugbetaling.

Art. 1404. <W 14-07-1976, art. 2> Wederbelegging wordt geacht te zijn gedaan ten aanzien van een echtgenoot, wanneer komt vast te staan dat de verkrijging van roerende goederen betaald is uit gelden of uit de opbrengst van de vervreemding van andere goederen waarvan het karakter van eigen goed is aangetoond overeenkomstig de bepalingen van de voorgaande artikelen.

§ 3. BATEN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.

Art. 1405. <W 14-07-1976, art. 2> Gemeenschappelijk zijn : 1. de inkomsten uit de beroepsbezigheden van elk der echtgenoten, alle inkomsten

of vergoedingen die ze vervangen of aanvullen, evenals de inkomsten uit openbare of particuliere mandaten; 2. de vruchten, inkomsten, interesten van hun eigen goederen; 3. de goederen geschonken of vermaakt aan de twee echtgenoten samen of aan een

van hen onder beding dat die goederen gemeenschappelijk zullen zijn; 4. alle goederen waarvan niet bewezen is dat zij aan een der echtgenoten eigen zijn

ingevolge enige wetsbepaling.

§ 4. LASTEN VAN DE EIGEN VERMOGENS EN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.

Art. 1406. <W 14-07-1976, art. 2> De schulden van de echtgenoten die dagtekenen van voor het huwelijk en de schulden ten laste van erfenissen en giften die hun toevallen tijdens het huwelijk, blijven eigen schulden.

Art. 1407. <W 14-07-1976, art. 2> Eigen zijn : - de schulden door een der echtgenoten aangegaan in het uitsluitend belang van

zijn eigen vermogen; - de schulden ontstaan uit een persoonlijke of zakelijke zekerheid door een der

echtgenoten gesteld in een ander belang dan dat van het gemeenschappelijk vermogen; - de schulden behorende tot een door een der echtgenoten uitgeoefend beroep dat

hem verboden is krachtens artikel 216, of ontstaan uit handelingen die een der echtgenoten niet mocht verrichten zonder de medewerking van de andere echtgenoot of zonder rechterlijke machtiging; - de schulden ontstaan uit een strafrechtelijke veroordeling of uit een

onrechtmatige daad begaan door een der echtgenoten.

Art. 1408. <W 14-07-1976, art. 2> Gemeenschappelijk zijn : - de schulden aangegaan door beide echtgenoten, gezamenlijk of hoofdelijk; - de schulden aangegaan door een der echtgenoten ten behoeve van de huishouding

en de opvoeding van de kinderen; - de schulden door een der echtgenoten aangegaan in het belang van het

gemeenschappelijk vermogen; - de schulden ten laste van giften, aan de twee echtgenoten gezamenlijk of aan een

van hen gedaan onder beding dat de gegeven of vermaakte goederen gemeenschappelijk zullen zijn; - de interesten die een bijzaak vormen van de eigen schulden van een der

echtgenoten; - de onderhoudsschulden jegens bloedverwanten in de nederdalende lijn van een

der echtgenoten; - de schulden waarvan niet bewezen is dat zij aan een der echtgenoten eigen zijn

ingevolge enige wetsbepaling.

AFDELING II. - RECHTEN VAN DE SCHULDEISERS.

Art. 1409. <W 14-07-1976, art. 2> Onverminderd de navolgende artikelen kan een eigen schuld van een der echtgenoten slechts verhaald worden op diens eigen vermogen en inkomsten.

Art. 1410. <W 14-07-1976, art. 2> De schulden die krachtens artikel 1406 eigen zijn aan een der echtgenoten, kunnen worden verhaald op het gemeenschappelijk vermogen, in zoverre het verrijkt is door opneming van eigen goederen van de schuldenaar. Het bewijs van de verrijking, dat rust op de schuldeiser, kan worden geleverd door

alle middelen, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens.

Art. 1411. <W 14-07-1976, art. 2> Schulden behorende tot een door een der echtgenoten uitgeoefend beroep dat hem verboden is met toepassing van artikel 216, of ontstaan uit handelingen die een der echtgenoten niet mocht verrichten zonder de medewerking van de andere echtgenoot of zonder rechterlijke machtiging, kunnen

op het gemeenschappelijk vermogen niet worden verhaald dan in zoverre het uit dat beroep of die handelingen voordeel heeft getrokken. Het bewijs van het voordeel, dat rust op de schuldeiser, kan worden geleverd door

alle middelen, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens.

Art. 1412. <W 14-07-1976, art. 2> Dezelfde regels gelden voor de schulden ontstaan uit een strafrechtelijke veroordeling van een der echtgenoten of uit een onrechtmatige daad door hem begaan. Indien het eigen vermogen van de echtgenoot-schuldenaar ontoereikend is, kunnen

deze schulden bovendien op het gemeenschappelijk vermogen worden verhaald ten belope van de helft van zijn netto-baten.

Art. 1413. <W 14-07-1976, art. 2> Een schuld aangegaan door de twee echtgenoten, zelfs in verschillende hoedanigheid, kan zowel verhaald worden op het eigen vermogen van ieder van hen als op het gemeenschappelijk vermogen.

Art. 1414. <W 14-07-1976, art. 2> Gemeenschappelijke schulden kunnen zowel verhaald worden op het eigen vermogen van elk der echtgenoten als op het gemeenschappelijk vermogen. Op het eigen vermogen van de niet-contracterende echtgenoot mogen echter niet

worden verhaald : 1. de schulden door een der echtgenoten aangegaan ten behoeve van de

huishouding en de opvoeding van de kinderen, wanneer zij lasten meebrengen die, gelet op de bestaansmiddelen van het gezin, buitensporig zijn; 2. de interesten die een bijzaak vormen van de eigen schulden van een der

echtgenoten; 3. de schulden door een der echtgenoten aangegaan bij de uitoefening van zijn

beroep; 4. de onderhoudsschulden jegens bloedverwanten in de nederdalende lijn van een

der echtgenoten.

AFDELING III. - BESTUUR VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.

Art. 1415. <W 14-07-1976, art. 2> Het bestuur omvat alle bevoegdheden van beheer, genot en beschikking. De echtgenoten besturen het gemeenschappelijk vermogen in het belang van het

gezin, naar de navolgende regels.

Art. 1416. <W 14-07-1976, art. 2> Het gemeenschappelijk vermogen wordt bestuurd door de ene of door de andere echtgenoot die de bestuursbevoegdheden alleen kan uitoefenen, onder gehoudenheid voor ieder van hen om de bestuurshandelingen van de andere te eerbiedigen.

Art. 1417. De echtgenoot die een beroep uitoefent, verricht alle daartoe noodzakelijke bestuurshandelingen alleen.

Wanneer beide echtgenoten samen een zelfde beroep uitoefenen, is beider

medewerking vereist voor alle handelingen behalve die van beheer.

Art. 1418. <W 14-07-1976, art. 2> Onverminderd het bepaalde in artikel 1417, is de toestemming van beide echtgenoten vereist om : 1. a) voor hypotheek vatbare goederen te verkrijgen, te vervreemden of met

zakelijke rechten te bezwaren; b) een handelszaak of enig bedrijf te verkrijgen, over te dragen of in pand te geven; c) een huurovereenkomst voor langer dan negen jaar te sluiten, te vernieuwen of

op te zeggen en een handelshuur of pachtovereenkomst toe te staan. 2. a) een hypothecaire schuldvordering over te dragen of in pand te geven; b) de prijs van een vervreemd onroerend goed of de terugbetaling van een

hypothecaire schuldvordering in ontvangst te nemen en opheffing te verlenen van hypothecaire inschrijvingen; c) een legaat of een schenking te aanvaarden of te verwerpen, wanneer bedongen is

dat de vermaakte of geschonken goederen gemeenschappelijk zullen zijn; d) een lening aan te gaan; e) (een kredietovereenkomst, bedoeld door de wet van 12 juni 1991 op het

consumentenkrediet te sluiten), behalve wanneer die handelingen noodzakelijk zijn voor de huishouding of de opvoeding van de kinderen. <W 2003-03-24/40, art. 75, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2003>

Art. 1419. <W 14-07-1976, art. 2> De ene echtgenoot kan zonder de toestemming van de andere niet onder de levenden beschikken om niet over goederen die deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen. De bepaling is niet toepasselijk op giften die krachtens artikel 852 vrijgesteld zijn

van inbreng, noch op giften aan de langstlevende echtgenoot.

Art. 1420. <W 14-07-1976, art. 2> Indien een echtgenoot zonder wettige reden weigert toestemming te geven of indien hij in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven, kan de andere echtgenoot zich door de rechtbank van eerste aanleg laten machtigen om een van de handelingen genoemd in de artikelen 1417, tweede lid, 1418 en 1419, alleen te verrichten.

Art. 1421. <W 14-07-1976, art. 2> Iedere echtgenoot kan aan de vrederechter vragen dat aan de andere echtgenoot verbod wordt opgelegd om enige bestuurshandeling te verrichten die hem nadeel kan berokkenen of de belangen van het gezin kan schaden. De vrederechter kan machtiging verlenen tot het verrichten van die daad of aan

zijn machtiging bepaalde voorwaarden verbinden.

Art. 1422. <W 14-07-1976, art. 2> Op verzoek van een der echtgenoten die bewijst dat hij een wettig belang heeft en onverminderd de rechten van de te goeder trouw zijnde derden, kan de rechtbank van eerste aanleg elke handeling nietig verklaren, die de andere echtgenoot heeft verricht : 1° in strijd met de bepalingen van de artikelen 1417, tweede lid, 1418 en 1419; de

nietigverklaring van de handelingen genoemd in artikel 1418, 2. onderstelt

bovendien een benadeling; 2° in strijd met een verbod of met de voorwaarden die de rechter heeft gesteld; 3° met bedrieglijke benadeling van de rechten van de eiser. Het bewijs van goede trouw moet worden geleverd door de contracterende derde.

Art. 1423. <W 14-07-1976, art. 2> De vordering tot nietigverklaring moet op straffe van verval worden ingediend binnen een jaar na de dag waarop de handeling van de andere echtgenoot ter kennis is gekomen van de eiser, en uiterlijk voor de definitieve vereffening van het stelsel. Indien de echtgenoot overlijdt voordat het verval is ingetreden, beschikken zijn

erfgenamen vanaf het overlijden over een nieuwe termijn van een jaar.

Art. 1424. <W 14-07-1976, art. 2> De legaten die een der echtgenoten maakt van het geheel of een deel van het gemeenschappelijk vermogen, mogen zijn aandeel in dat vermogen niet te boven gaan. Heeft het legaat betrekking op bepaalde goederen, dan kan de legataris ze alleen

dan in natura opeisen wanneer die goederen, ten gevolge van de verdeling, toevallen aan de erfgenamen van de erflater; in het tegenovergestelde geval heeft de legataris ten laste van de nalatenschap van de erflater recht op de waarde van de vermaakte goederen, behoudens inkorting in beide gevallen indien daartoe grond bestaat.

AFDELING IV. - BESTUUR VAN HET EIGEN VERMOGEN.

Art. 1425. Iedere echtgenoot bestuurt zijn eigen vermogen alleen, onverminderd het bepaalde in artikel 215, eerste lid.

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALING VOOR HET BESTUUR VAN DE EIGEN VERMOGENS EN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.

Art. 1426.<W 14-07-1976, art. 2> § 1. Indien een der echtgenoten blijk geeft van ongeschiktheid in het bestuur van het gemeenschappelijk vermogen zowel als van zijn eigen vermogen of de belangen van het gezin in gevaar brengt, kan de andere echtgenoot vorderen dat de bestuursbevoegdheden hem geheel of gedeeltelijk worden ontnomen. De rechtbank kan dat bestuur opdragen, hetzij aan de eiser, hetzij aan een derde,

die zij aanwijst. Die beslissing kan worden herroepen, indien de redenen waarop zij gegrond was,

komen te vervallen. § 2. Iedere rechterlijke beslissing waarbij aan een der echtgenoten zijn

bestuursbevoegdheden worden ontnomen of waarbij die bevoegdheden hem worden teruggeven, wordt door de griffier ter kennis gebracht van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het huwelijk voltrokken is; deze maakt er melding van op de kant van de huwelijksakte. Indien het huwelijk niet in België is voltrokken, wordt de beslissing ter kennis

gebracht van de ambtenaar van de burgerlijke stand van het eerste district Brussel, die de beslissing overschrijft in het register van de huwelijksakten.

§ 3. Indien de echtgenoot aan wie het bestuur onttrokken of teruggegeven wordt, koopman is, geeft de griffier daarvan bericht aan [1 de Kruispuntbank van Ondernemingen]1.

§ 4. Artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek is mede van toepassing. ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 15, 022; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

AFDELING V. - ONTBINDING VAN HET WETTELIJK STELSEL.

§ 1. ALGEMENE BEPALINGEN.

Art. 1427. <W 14-07-1976, art. 2> Het wettelijk stelsel wordt ontbonden door : 1° het overlijden van een der echtgenoten; 2° de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed; 3° de gerechtelijke scheiding van goederen; 4° de overgang naar een ander huwelijksvermogensstelsel.

Art. 1428. <W 14-07-1976, art. 2> In geval van ontbinding van het wettelijk stelsel door het overlijden van een der echtgenoten, door gerechtelijke scheiding van goederen, door echtscheiding of scheiding van tafel en bed op een der gronden (vermeld in artikel 229), zijn de echtgenoten of de langstlevende echtgenoot gehouden een beschrijving en een schatting op te maken van de gemeenschappelijke roerende goederen en schulden. <W 2007-04-27/00, art. 15, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007> (Deze beschrijving, waarvan de inhoud geregeld wordt bij de artikelen 1175 en

volgende van het Gerechtelijk Wetboek, mag onderhands geschieden, wanneer alle belanghebbende meerderjarige partijen daarmee instemmen en ingeval er minderjarigen of onbekwamen zijn, wanneer de vrederechter aangezocht bij verzoekschrift daarmee instemt.) <W 2001-04-29/39, art. 41, 008; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

Zij moet opgemaakt worden binnen drie maanden na het overlijden, de overschrijving van de echtscheiding of van de scheiding van tafel en bed of de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het uittreksel uit de beslissing die de scheiding van goederen uitspreekt. Bij gebreke van een boedelbeschrijving binnen die termijn kan elke

belanghebbende partij de omvang van het gemeenschappelijk vermogen bewijzen door alle wettelijke middelen, zelfs de algemene bekendheid.

Art. 1429. <W 14-07-1976, art. 2> De ontbinding van het wettelijk stelsel door echtscheiding of scheiding van tafel en bed op een der gronden (vermeld in artikel 229), maakt de overlevingsrechten niet opvorderbaar. <W 2007-04-27/00, art. 16, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007> De echtgenoot in wiens voordeel een contractuele erfstelling is bedongen, behoudt

echter het genot daarvan bij het overlijden van de andere echtgenoot, behoudens het verval bedoeld in de artikelen 299 en 311bis. De ontbinding van het wettelijk stelsel door scheiding van goederen maakt de

overlevingsrechten niet opvorderbaar; de echtgenoot in wiens voordeel die rechten zijn bedongen, behoudt echter de bevoegdheid om ze uit te oefenen bij het overlijden van de andere echtgenoot.

Art. 1430. <W 14-07-1976, art. 2> De ontbinding van het stelsel heeft vereffening en verdeling ten gevolge. Vooraf wordt voor elke echtgenoot een rekening opgemaakt van de vergoedingen

tussen het gemeenschappelijk vermogen en zijn eigen vermogen. Vervolgens wordt overgegaan tot de verrekening van de lasten en de verdeling van

de netto-baten. De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de verdeling en veiling en

die van het Burgerlijk Wetboek betreffende de verdeling van nalatenschappen zijn van overeenkomstige toepassing.

Art. 1431. <W 14-07-1976, art. 2> De erfgenamen en erfopvolgers van de echtgenoten hebben dezelfde rechten en dezelfde verplichtingen als de echtgenoot die zij vertegenwoordigen.

§ 2. VERGOEDINGSREKENINGEN.

Art. 1432. <W 14-07-1976, art. 2> Elk der echtgenoten is vergoeding verschuldigd ten belope van de bedragen die hij uit het gemeenschappelijk vermogen heeft opgenomen om een eigen schuld te voldoen en, in het algemeen, telkens als hij persoonlijk voordeel heeft getrokken uit het gemeenschappelijk vermogen.

Art. 1433. <W 14-07-1976, art. 2> Aan het gemeenschappelijk vermogen is eveneens vergoeding verschuldigd ten belope van de schade die het heeft geleden wegens een van de handelingen bedoeld in artikel 1422, indien die schade niet geheel is hersteld door de nietigverklaring van de handeling of indien de nietigverklaring niet is gevraagd of verkregen.

Art. 1434. <W 14-07-1976, art. 2> Het gemeenschappelijk vermogen is vergoeding verschuldigd ten belope van de eigen of uit vervreemding van een eigen goed voortkomende gelden die in dat vermogen zijn gevallen en niet zijn belegd of wederbelegd, alsook, in het algemeen, telkens als het voordeel heeft getrokken uit de eigen goederen van een der echtgenoten.

Art. 1435. <W 14-07-1976, art. 2> De vergoeding mag niet kleiner zijn dan de verarming van het vergoedingsgerechtigde vermogen. Hebben de in het vergoedingsplichtige vermogen gevallen bedragen en gelden echter gediend tot het verkrijgen, instandhouden of verbeteren van een goed, dan zal de vergoeding gelijk zijn aan de waarde of de waardevermeerdering van dat goed, hetzij bij de ontbinding van het stelsel indien het zich op dat tijdstip bevindt in het vergoedingsplichtige vermogen, hetzij op de dag van de vervreemding indien het voordien vervreemd is; is het vervreemde goed vervangen door een ander goed, dan wordt de vergoeding geschat op de grondslag van dat nieuwe goed.

Art. 1436. <W 14-07-1976, art. 2> Het recht op vergoeding kan door alle middelen worden bewezen. De vergoedingen brengen van rechtswege interest op vanaf de dag van de

ontbinding van het stelsel.

Art. 1437. <W 14-07-1976, art. 2> De vergoedingen door een der echtgenoten verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen en de vergoedingen die het gemeenschappelijk vermogen hem verschuldigd is, doen elkaar teniet ten belope van het kleinste bedrag.

Art. 1438. <W 14-07-1976, art. 2> Indien beide echtgenoten vergoedingen te vorderen hebben of verschuldigd zijn, doen hun wederzijdse vorderingen en schulden elkaar teniet ten belope van het kleinste bedrag. Alleen de echtgenoot die de grootste vordering of schuld heeft, zal nog een

vergoeding te vorderen of te voldoen hebben ten belope van het verschil tussen de wederzijdse vorderingen of schulden.

§ 3. VERREKENING VAN DE LASTEN.

Art. 1439. <W 14-07-1976, art. 2> Onverminderd de rechten van de hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers, moeten de gemeenschappelijke schulden die overeenkomstig artikel 1414 verhaalbaar zijn op de drie vermogens, worden voldaan voor de schulden die alleen verhaalbaar zijn op het gemeenschappelijk vermogen en op het vermogen van een der echtgenoten.

Art. 1440. <W 14-07-1976, art. 2> Elk der echtgenoten staat met al zijn goederen in voor de gemeenschappelijke schulden die overblijven na de verdeling.

Evenwel zal iedere echtgenoot, voor de gemeenschappelijke schulden die tijdens het huwelijk niet verhaalbaar waren op zijn eigen vermogen, slechts instaan ten belope van hetgeen hij ontvangen heeft bij de verdeling.

Art. 1441. <W 14-07-1976, art. 2> Voor zover in de akte van verdeling niet anders is bepaald, kan de echtgenoot die na de verdeling een gemeenschappelijke schuld betaalt, de helft van hetgeen hij betaald heeft, op de andere echtgenoot verhalen.

§ 4. VERREKENING VAN DE VERGOEDINGEN.

Art. 1442. <W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die nog vergoeding te vorderen heeft, kan met instemming van de andere echtgenoot of, bij gebreke daarvan, met machtiging van de rechtbank, ten belope van hetgeen hem verschuldigd is, bij de verdeling gemeenschappelijke goederen voorafnemen, waarvan de waarde, in geval van geschil, bepaald wordt door de rechtbank. Deze voorafneming mag geen afbreuk doen aan de rechten van toewijzing die de

andere echtgenoot bezit op grond van de artikelen 1446 en 1447.

Art. 1443. <W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die nog vergoeding verschuldigd is, voldoet die in geld, tenzij de andere echtgenoot bereid is om bij de verdeling tot het passende beloop gemeenschappelijke goederen vooraf te nemen, waarvan de waarde, in geval van geschil, bepaald wordt door de rechtbank.

Art. 1444. <W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die zijn vergoeding niet geheel heeft kunnen verhalen op het gemeenschappelijk vermogen, wordt schuldeiser van de andere echtgenoot ten belope van de helft van hetgeen hij niet ontvangen heeft.

§ 5. VERDELING.

Art. 1445. <W 14-07-1976, art. 2> Indien er een batig saldo is, wordt dit bij helften verdeeld.

Art. 1446. <W 14-07-1976, art. 2> Wanneer het wettelijk stelsel eindigt door het overlijden van een der echtgenoten, kan de langstlevende, tegen opleg indien daartoe grond bestaat, zich bij voorrang doen toewijzen een van de onroerende goederen die tot gezinswoning dient, samen met het aldaar aanwezige huisraad, en het onroerend goed dat dient voor de uitoefening van zijn beroep, samen met de roerende zaken die aldaar aanwezig zijn voor beroepsdoeleinden.

Art. 1447. <W 14-07-1976, art. 2> Wanneer het wettelijk stelsel eindigt door echtscheiding, scheiding van tafel en bed of scheiding van goederen, kan elk der echtgenoten in de loop van de vereffeningsprocedure aan de rechtbank te zijnen voordele toepassing van artikel 1446 vragen. (Behoudens uitzonderlijke omstandigheden wordt het verzoek ingewilligd dat

uitgaat van de echtgenoot die slachtoffer is van een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek of van een poging tot een feit als bedoeld in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek, wanneer de andere echtgenoot uit dien hoofde is veroordeeld bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing.) <W 2007-04-27/00, art. 17, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007> De rechtbank beslist met inachtneming van de maatschappelijke en gezinsbelangen

die erbij betrokken zijn en van de vergoedings- of vorderingsrechten van de andere echtgenoot. De rechtbank bepaalt de datum waarop de eventuele opleg opeisbaar wordt.

Art. 1448. <W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die enig goed uit het gemeenschappelijk vermogen heeft weggemaakt of verborgen gehouden, verliest zijn aandeel in dat goed.

Art. 1449. <W 14-07-1976, art. 2> Tenzij anders is bedongen, draagt iedere echtgenoot voor de helft bij in de kosten van vereffening en verdeling.

§ 6. SCHULDEN TUSSEN ECHTGENOTEN.

Art. 1450. <W 14-07-1976, art. 2> Schuldvorderingen van de ene echtgenoot op de

andere kunnen tijdens het wettelijk stelsel alleen verhaald worden op de eigen goederen van de schuldenaar. Deze schuldvorderingen brengen van rechtswege interest op, te rekenen van de dag

van de ontbinding van het stelsel.

HOOFDSTUK III. - OVEREENKOMSTEN DIE HET WETTELIJK STELSEL KUNNEN WIJZIGEN.

Art. 1451. <W 14-07-1976, art. 2> Echtgenoten die een stelsel van gemeenschap van goederen hebben bedongen, mogen niet afwijken van de regels van het wettelijk stelsel die betrekking hebben op het bestuur over het eigen en het gemeenschappelijk vermogen. Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 1388 en 1389 kunnen zij bij huwelijkscontract elke andere wijziging aanbrengen in het wettelijk stelsel.

Zij kunnen met name overeenkomen : - dat het gemeenschappelijk vermogen al hun tegenwoordige en toekomstige

goederen of een deel ervan zal omvatten; - dat er tussen hen algehele gemeenschap zal zijn; - dat een van de echtgenoten recht zal hebben op een vooruitneming; - dat in geval van ontbinding van het huwelijk door het overlijden van een der

echtgenoten, het gemeenschappelijk vermogen in ongelijke delen zal worden verdeeld of geheel aan een der echtgenoten zal verblijven.

Zij blijven onderworpen aan de regels van het wettelijk stelsel waarvan hun huwelijkscontract niet afwijkt.

§ 1. BEDINGEN TOT UITBREIDING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BATEN.

Art. 1452. <W 14-07-1976, art. 2> Echtgenoten kunnen overeenkomen dat de tegenwoordige en toekomstige roerende of onroerende goederen, bedoeld in artikel 1399, geheel of ten dele tot het gemeenschappelijk vermogen zullen behoren. In dat geval komen de schulden, bedoeld in artikel 1406, ten laste van het

gemeenschappelijk vermogen naar verhouding van de waarde van de gemeenschappelijk geworden goederen ten tijde van hun inbreng, vergeleken met de waarde van de gezamenlijke goederen bedoeld in artikel 1399.

Art. 1453. <W 14-07-1976, art. 2> Komen de echtgenoten overeen dat er tussen hen algehele gemeenschap zal zijn, dan brengen zij al hun tegenwoordige en toekomstige goederen in het gemeenschappelijk vermogen, met uitzondering van die welke van persoonlijke aard zijn en van de rechten die uitsluitend aan de persoon verbonden zijn. De algehele gemeenschap is gehouden tot al hun schulden.

Art. 1454. <W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die slechts een of meer bepaalde goederen, waarvan de waarde voor elk van hen in het contract wordt vermeld, in het gemeenschappelijk vermogen brengt, kan zijn inbreng beperken tot een bepaald

bedrag. Bij de ontbinding van het stelsel is het gemeenschappelijk vermogen hem

vergoeding verschuldigd ten bedrage van het verschil tussen de waarde van de aldus in het gemeenschappelijk vermogen gevallen goederen ten tijde van de inbreng en de som ten belope waarvan die goederen zijn ingebracht.

Art. 1455. <W 14-07-1976, art. 2> De echtgenoot die bepaalde goederen in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht, kan bij de verdeling de nog in natura aanwezige goederen terugnemen, mits hij ze op zijn aandeel toerekent naar hun waarde ten tijde van de verdeling.

Art. 1456. <W 14-07-1976, art. 2> Tenzij in het huwelijkscontract anders is bedongen, behoudt de echtgenoot die een deel van zijn tegenwoordige of toekomstige goederen in het gemeenschappelijk vermogen brengt, maar ze niet afzonderlijk aanwijst, over die goederen de bestuursbevoegdheid die artikel 1425 hem toekent.

§ 2. VOORUITMAKING.

Art. 1457. <W 14-07-1976, art. 2> Echtgenoten kunnen overeenkomen dat de langstlevende of een hunner indien hij het langst leeft, het recht zal hebben om voor de verdeling, hetzij een bepaalde geldsom, hetzij bepaalde goederen in natura, hetzij een hoeveelheid of een percentage van een bepaalde categorie van goederen vooraf te nemen uit het gemeenschappelijk vermogen.

Art. 1458. <W 14-07-1976, art. 2> Vooruitmaking wordt niet beschouwd als een schenking maar als een huwelijksovereenkomst.

Zij wordt echter wel als een schenking beschouwd ten belope van de helft, indien zij tegenwoordige of toekomstige goederen tot voorwerp heeft die de vooroverleden echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in het huwelijkscontract.

Art. 1459. <W 14-07-1976, art. 2> Ontbinding van het stelsel door echtscheiding of door scheiding van tafel en bed op een der gronden (vermeld in artikel 229), heeft geen uitkering van het vooruitgemaakte ten gevolge. <W 2007-04-27/00, art. 18, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2007> Ontbinding van het stelsel door scheiding van goederen heeft geen dadelijke

uitkering van het vooruitgemaakte ten gevolge. De echtgenoten of de echtgenoot in wiens voordeel is bedongen, behouden echter hun rechten voor het geval van overleving. Wanneer de vooruitmaking bedongen is in het voordeel van een der echtgenoten, kan deze van de andere echtgenoot zekerheidsstelling eisen tot waarborg van zijn rechten.

Art. 1460. <W 14-07-1976, art. 2> Vooruitgemaakte goederen kunnen in beslag worden genomen voor de betaling van gemeenschappelijke schulden, behoudens verhaal van de begunstigde echtgenoot, wanneer het goederen in natura betreft, op de rest van het gemeenschappelijk vermogen.

Zodanig verhaal is eveneens mogelijk in geval van vervreemding door een der echtgenoten van een goed dat in natura vooruitgemaakt is.

§ 3. BEDINGEN DIE AFWIJKEN VAN DE REGELS DER GELIJKE VERDELING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.

Art. 1461. <W 14-07-1976, art. 2> Echtgenoten kunnen overeenkomen dat de langstlevende of een hunner indien hij het langst leeft, bij de verdeling een ander deel dan de helft, of zelfs het gehele vermogen, zal ontvangen.

Art. 1462. <W 14-07-1976, art. 2> Indien de echtgenoten bij de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen ongelijke aandelen verkrijgen, zijn zij tot de betaling van de gemeenschappelijke schulden gehouden naar evenredigheid van hun aandeel in de baten, onverminderd de toepassing van artikel 1440.

Art. 1463. <W 14-07-1976, art. 2> Indien de akte van verdeling niet anders bepaalt, kan de echtgenoot die na de verdeling een gemeenschappelijke schuld betaalt boven het aandeel dat hij krachtens de vorige artikelen te dragen heeft, het meerdere op de andere echtgenoot verhalen.

Art. 1464. _ <W 14-07-1976, art. 2> Het beding van ongelijke verdeling en het beding van verblijving van het gehele gemeenschappelijke vermogen worden niet beschouwd als schenkingen, maar als huwelijksvoorwaarden.

Zij worden echter wel als schenkingen beschouwd voor het aandeel boven de helft dat aan de langstlevende echtgenoot wordt toegewezen in de waarde, op de dag der verdeling, van de tegenwoordige of toekomstige goederen die de vooroverleden echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in het huwelijkscontract.

§ 4. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALING.

Art. 1465. <W 14-07-1976, art. 2> Ingeval er kinderen zijn (die niet gemeenschappelijk zijn), blijft elk beding in het huwelijkscontract hetwelk ten gevolge heeft dat aan een der echtgenoten meer wordt gegeven dan het beschikbaar gedeelte, zonder gevolg ten aanzien van het meerdere; gelijke verdeling van hetgeen is overgespaard van de wederzijdse inkomsten der echtgenoten, al zijn die ongelijk, wordt echter niet beschouwd als een voordeel waardoor de kinderen (die niet gemeenschappelijk zijn) worden benadeeld. <W 2007-05-10/61, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 13-08-2007>

HOOFDSTUK IV. - SCHEIDING VAN GOEDEREN.

AFDELING I. - BEDONGEN SCHEIDING VAN GOEDEREN.

Art. 1466. <W 14-07-1976, art. 2> Wanneer de echtgenoten bij huwelijkscontract bedingen dat zij gescheiden van goederen zullen zijn, bezit ieder van hen de

bevoegdheid van beheer, genot en beschikking alleen, onverminderd de toepassing van artikel 215, § 1; zijn inkomsten en besparingen blijven eigen goed.

Art. 1467. <W 14-07-1976, art. 2> Wanneer een echtgenoot het beheer van zijn goederen aan de andere echtgenoot heeft gelaten, is deze, hetzij op verzoek van de eerstgenoemde, hetzij bij de ontbinding van het stelsel, slechts gehouden tot het opleveren van de aanwezige vruchten, en hij is geen verantwoording schuldig van die welke tot dan toe zijn gebruikt.

Art. 1468. <W 14-07-1976, art. 2> Het bewijs van de eigendom van een goed wordt tussen echtgenoten zowel als ten aanzien van derden geleverd naar de regels van artikel 1399, tweede en derde lid. Roerende goederen waarvan niet kan worden bewezen dat ze eigendom zijn van

een der echtgenoten, worden beschouwd als onverdeeld tussen de echtgenoten.

Art. 1469. <W 14-07-1976, art. 2> Onverminderd de toepassing van artikel 215, § 1, en onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 815, tweede lid, kan elk der echtgenoten te allen tijde verdeling vorderen van al hun onverdeelde goederen of een deel ervan. De ene echtgenoot kan het aandeel van de andere in een of meer goederen slechts

inkopen op een openbare verkoping of met machtiging van de rechter.

AFDELING II. - GERECHTELIJKE SCHEIDING VAN GOEDEREN.

Art. 1470. <W 14-07-1976, art. 2> Een der echtgenoten of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan scheiding van goederen in rechte vorderen, wanneer uit de wanorde in de zaken van de andere echtgenoot, zijn slecht beheer of de verkwisting van zijn inkomsten blijkt dat de instandhouding van het stelsel de belangen van de eisende echtgenoot in gevaar brengt.

Art. 1471. <W 14-07-1976, art. 2> De schuldeisers van een van beide echtgenoten kunnen geen scheiding van goederen vorderen. Zij kunnen tussenkomen in het geding.

Art. 1472. <W 14-07-1976, art. 2> De gerechtelijke scheiding van goederen werkt terug, wat haar gevolgen betreft, tot op de dag van de eis, zowel tussen echtgenoten als ten aanzien van derden.

Art. 1473. <W 14-07-1976, art. 2> De beslissing waarbij de scheiding van goederen wordt uitgesproken, heeft generlei gevolg indien de staat van vereffening van het vorige stelsel niet bij authentieke akte is opgemaakt binnen een jaar na de bekendmaking van een uittreksel uit de beslissing in het Belgisch Staatsblad.

De termijn kan op verzoekschrift worden verlengd door de rechter die de scheiding van goederen heeft uitgesproken.

Art. 1474. <W 14-07-1976, art. 2> De schuldeisers van de echtgenoten kunnen

verzet doen tegen vereffening buiten hun aanwezigheid en daarin op hun kosten tussenkomen.

Bovendien kunnen zij, binnen een termijn van zes maanden te rekenen van het verstrijken van de termijn gesteld in het vorige artikel, opkomen tegen de vereffening, wanneer deze met bedrieglijke benadeling van hun rechten is geschied.

TITEL Vbis. - (ingevoegd bij <W 1998-11-23/35, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01- 2000>) Wettelijke samenwoning.

Art. 1475. <W 1998-11-23/35, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. Onder "wettelijke samenwoning" wordt verstaan de toestand van samenleven van twee personen die een verklaring hebben afgelegd overeenkomstig artikel 1476.

§ 2. Om een verklaring van wettelijke samenwoning te kunnen afleggen, moeten beide partijen voldoen aan de volgende voorwaarden :

1° niet verbonden zijn door een huwelijk of door een andere wettelijke samenwoning; 2° bekwaam zijn om contracten aan te gaan overeenkomstig de artikelen 1123 en

1124.

Art. 1476. <W 1998-11-23/35, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. Een verklaring van wettelijke samenwoning wordt afgelegd door middel van een geschrift dat tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats. Dat geschrift bevat de volgende gegevens : 1° de datum van de verklaring; 2° de naam, de voornamen, de plaats en de datum van geboorte en de

handtekening van beide partijen; 3° de gemeenschappelijke woonplaats; 4° de vermelding van de wil van beide partijen om wettelijk samen te wonen; 5° de vermelding dat beide partijen vooraf kennis hebben genomen van de inhoud

van de artikelen 1475 tot 1479; 6° in voorkomend geval, de vermelding van de overeenkomst die is bedoeld in

artikel 1478, die de partijen hebben gesloten. De ambtenaar van de burgerlijke stand gaat na of beide partijen voldoen aan de

wettelijke voorwaarden inzake de wettelijke samenwoning en maakt in voorkomend geval melding van de verklaring in het bevolkingsregister. (Artikel 64, §§ 3 en 4, is van overeenkomstige toepassing op de akten van de

burgerlijke stand en de bewijzen, die, in voorkomend geval, worden gevraagd tot staving dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden.) <W 2005-12-03/33, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2006>

§ 2. De wettelijke samenwoning houdt op wanneer een van de partijen in het huwelijk treedt of overlijdt, of wanneer er een einde aan wordt gemaakt overeenkomstig het bepaalde in deze paragraaf. De wettelijke samenwoning kan worden beëindigd hetzij in onderlinge

overeenstemming door de samenwonenden, hetzij eenzijdig door een van de samenwonenden door middel van een schriftelijke verklaring die tegen

ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, zoals bepaald in het volgende lid. Dit geschrift bevat de volgende gegevens :

1° de datum van de verklaring; 2° de naam, de voornamen, de plaats en de datum van geboorte van beide partijen

en de handtekening van beide partijen of van de partij die de verklaring aflegt; 3° de woonplaats van beide partijen; 4° de vermelding van de wil de wettelijke samenwoning te beëindigen. De verklaring van de beëindiging in onderlinge overeenstemming wordt

overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van beide partijen of, indien de partijen geen woonplaats hebben in dezelfde gemeente, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van één van hen. In dat geval geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand kennis van de beëindiging binnen acht dagen bij aangetekende brief aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van de andere partij. De eenzijdige verklaring van de beëindiging wordt overhandigd aan de ambtenaar

van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van beide partijen of, indien de partijen geen woonplaats hebben in dezelfde gemeente, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van de partij die de verklaring aflegt. De ambtenaar van de burgerlijke stand betekent binnen acht dagen de beëindiging bij gerechtsdeurwaardersexploot aan de andere partij en in voorkomend geval geeft hij er kennis van bij aangetekende brief binnen dezelfde termijn aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van de woonplaats van de andere partij. In elk geval moeten de kosten van de betekening en de kennisgeving vooraf worden

betaald door hen die de verklaring afleggen. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt melding van de beëindiging van de

wettelijke samenwoning in het bevolkingsregister.

Art. 1477. <W 1998-11-23/35, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. De bepalingen van dit artikel die de rechten, verplichtingen en bevoegdheden van de wettelijk samenwonenden regelen, zijn van toepassing door het enkele feit van de wettelijke samenwoning. § 2. De artikelen 215, 220, § 1, en 224, § 1, 1, zijn van overeenkomstige toepassing

op de wettelijke samenwoning. § 3. De wettelijk samenwonenden dragen bij in de lasten van het samenleven naar

evenredigheid van hun mogelijkheden. § 4. Iedere schuld die door een der wettelijk samenwonenden wordt aangegaan ten

behoeve van het samenleven en van de kinderen die door hen opgevoed worden, verbindt de andere samenwonende hoofdelijk. Deze is echter niet aansprakelijk voor schulden die, gelet op de bestaansmiddelen van de samenwonenden, buitensporig zijn. (§ 5. De langstlevende wettelijk samenwonende is gehouden tot de verplichting

gesteld in artikel 203, § 1, ten aanzien van de kinderen van de vooroverleden wettelijk samenwonende van wie hij niet de vader of de moeder is, binnen de grenzen van hetgeen hij krachtens artikel 745octies, § 1, heeft verkregen uit de nalatenschap van de vooroverledene en van de voordelen die deze hem mocht

hebben verleend bij schenking, testament of in de in artikel 1478 bedoelde overeenkomst.) <W 2007-03-28/39, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 18-05-2007>

(§ 6. Wanneer een wettelijk samenwonende vooroverleden is zonder nakomelingen achter te laten, is zijn nalatenschap aan zijn bloedverwanten in de opgaande lijn die ten tijde van het overlijden behoeftig zijn, levensonderhoud verschuldigd, ten belope van de erfrechten die zij verliezen ten gevolge van giften aan de langstlevende wettelijk samenwonende.) <W 2007-03-28/39, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 18-05- 2007>

Art. 1478. <W 1998-11-23/35, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2000> Elk van de wettelijk samenwonenden behoudt de goederen waarvan hij de eigendom kan bewijzen, de inkomsten uit deze goederen en de opbrengsten uit arbeid. De goederen waarvan geen van beide wettelijk samenwonenden de eigendom kan

bewijzen en de inkomsten daarvan worden geacht in onverdeeldheid te zijn. Indien de overlevende wettelijk samenwonende een erfgenaam is van de

vooroverledene, wordt de in het vorige lid bedoelde onverdeeldheid ten aanzien van de erfgenamen met voorbehouden erfdeel als een schenking beschouwd, behoudens tegenbewijs. Voorts regelen de samenwonenden hun wettelijke samenwoning naar goeddunken

door middel van een overeenkomst, voor zover deze geen beding bevat dat strijdig is met artikel 1477, met de openbare orde of de goede zeden, noch met de regels betreffende het ouderlijk gezag en de voogdij, noch met de regels die de wettelijke orde van de erfopvolging bepalen. Die overeenkomst wordt in authentieke vorm verleden voor de notaris en wordt vermeld in het bevolkingsregister.

Art. 1479. <W 1998-11-23/35, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2000> Indien de verstandhouding tussen de wettelijk samenwonenden ernstig verstoord is, beveelt de vrederechter, op verzoek van één van de partijen, de dringende en voorlopige maatregelen betreffende het betrekken van de gemeenschappelijke verblijfplaats, betreffende de persoon en de goederen van de samenwonenden en van de kinderen alsmede betreffende de wettelijke en contractuele verplichtingen van beide samenwonenden. De vrederechter bepaalt de geldigheidsduur van de maatregelen die hij oplegt. Hoe

dan ook vervallen die maatregelen op de dag dat de wettelijke samenwoning, zoals bedoeld in artikel 1476, § 2, zesde lid, wordt beëindigd. Na de beëindiging van de wettelijke samenwoning en voor zover de vordering

binnen drie maanden na die beëindiging is ingesteld, gelast de vrederechter de dringende en voorlopige maatregelen die ingevolge de beëindiging gerechtvaardigd zijn. De vrederechter bepaalt de geldigheidsduur van de maatregelen die hij oplegt. Die geldigheidsduur mag niet langer dan één jaar bedragen. De vrederechter beschikt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 1253ter

tot 1253octies van het Gerechtelijk Wetboek. (Indien een wettelijk samenwonende zich tegenover de andere schuldig gemaakt

heeft aan een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek, of heeft gepoogd een feit te plegen als bedoeld in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek, of indien er ernstige aanwijzingen voor

dergelijke gedragingen bestaan, zal deze laatste behalve bij uitzonderlijke omstandigheden het genot van de gemeenschappelijke verblijfplaats toegewezen krijgen indien hij daarom verzoekt.) <W 2003-01-28/33, art. 5, 009; ED : 22-02- 2003>

Art. 1480. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1481. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1482. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1483. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1484. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1485. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1486. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1487. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1488. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1489. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1490. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1491. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1492. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1493. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1494. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1495. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1496. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1497. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1498. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1499. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1500. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1501. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1502. _ (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1503. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1504. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1505. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1506. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1507. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1508. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1509. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1510. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1511. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1512. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1513. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1514. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1515. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1516. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1517. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1518. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1519. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1520. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1521. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1522. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1523. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1524. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1525. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1526. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1527. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1528. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1529. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1530. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1531. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1532. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1533. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1534. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1535. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1536. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1537. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1538. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1539. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1540. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1541. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1542. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1543. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1544. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1545. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1546. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1547. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1548. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1549. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1550. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1551. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1552. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1553. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1554. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1555. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1556. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1557. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1558. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1559. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1560. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1561. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1562. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1563. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1564. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1565. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1566. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1567. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1568. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1569. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1570. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1571. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1572. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1573. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1574. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1575. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1576. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1577. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1578. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1579. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1580. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

Art. 1581. (Opgeheven) <W 14-07-1976, art. 2>

OVERGANGSRECHT. <NOTA : Bij wijze van overgangsmaatregel blijven de hierna volgende teksten

(zijnde de vroegere artikelen 1399-1535 en 1540-1581 B.W.) van kracht. Zie W. 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels, art. III en IV, 47. Voor de tekst, zie CN : 1807-09-03/ >

Wijziging(en) Tekst Inhoudstafel Begin

BEELD WET VAN 29-03-2012 GEPUBL. OP 06-04-2012

(GEWIJZIGD ART. : 1240bis) BEELD

WET VAN 30-12-2009 GEPUBL. OP 15-01-2010 (GEWIJZIGD ART. : 1426)

BEELD WET VAN 28-06-2009 GEPUBL. OP 21-08-2009

(GEWIJZIGD ART. : 1240ter)

BEELD WET VAN 06-05-2009 GEPUBL. OP 19-05-2009

(GEWIJZIGD ART. : 1317) nader te bepalen datum BEELD

WET VAN 06-05-2009 GEPUBL. OP 19-05-2009 (GEWIJZIGD ART. : 1240BIS)

BEELD WET VAN 18-07-2008 GEPUBL. OP 14-08-2008

(GEWIJZIGDE ART. : 1394; 1395; 1396; 1397) BEELD

WET VAN 10-05-2007 GEPUBL. OP 03-08-2007 (GEWIJZIGD ART. : 1465)

BEELD WET VAN 27-04-2007 GEPUBL. OP 07-06-2007

(GEWIJZIGDE ART. : 1428; 1429; 1447; 1459) BEELD

WET VAN 28-03-2007 GEPUBL. OP 08-05-2007 (GEWIJZIGD ART. : 1477)

BEELD WET VAN 03-12-2005 GEPUBL. OP 23-12-2005

(GEWIJZIGD ART. : 1476) BEELD

WET VAN 16-07-2004 GEPUBL. OP 27-07-2004 (GEWIJZIGDE ART. : 1389; 1395)

BEELD WET VAN 22-04-2003 GEPUBL. OP 22-05-2003

(GEWIJZIGDE ART. : 1130; 1388; 1394) BEELD

WET VAN 24-03-2003 GEPUBL. OP 02-05-2003 (GEWIJZIGD ART. : 1418)

BEELD WET VAN 11-03-2003 GEPUBL. OP 17-03-2003

(GEWIJZIGD ART. : 1317) BEELD

WET VAN 13-02-2003 GEPUBL. OP 28-02-2003 (GEWIJZIGD ART. : 1398)

BEELD WET VAN 28-01-2003 GEPUBL. OP 12-02-2003

(GEWIJZIGDE ART. : 1447; 1479) BEELD

WET VAN 29-04-2001 GEPUBL. OP 31-05-2001

(GEWIJZIGDE ART. : 1370; 1428) BEELD

WET VAN 20-10-2000 GEPUBL. OP 22-12-2000 (GEWIJZIGD ART. : 1322)

BEELD KONINKLIJK BESLUIT VAN 20-07-2000 GEPUBL. OP 30-08-2000

(GEWIJZIGD ART. : 1341-1345) BEELD

WET VAN 23-11-1998 GEPUBL. OP 13-01-1999 (GEWIJZIGDE ART. : 1153; 1226; 1231; 1152)

BEELD WET VAN 23-11-1998 GEPUBL. OP 12-01-1999

(GEWIJZIGD ART. : 1475-1479) nader te bepalen datum BEELD

WET VAN 09-07-1998 GEPUBL. OP 07-08-1998 (GEWIJZIGDE ART. : 1394; 1395)

WET VAN 06-07-1994 GEPUBL. OP 15-07-1994 (GEWIJZIGD ART. : 1295)

WET VAN 10-12-1990 GEPUBL. OP 22-12-1990 (GEWIJZIGDE ART. : 1341; 1342; 1343; 1344; 1345)