About Intellectual Property IP Training Respect for IP IP Outreach IP for… IP and... IP in... Patent & Technology Information Trademark Information Industrial Design Information Geographical Indication Information Plant Variety Information (UPOV) IP Laws, Treaties & Judgements IP Resources IP Reports Patent Protection Trademark Protection Industrial Design Protection Geographical Indication Protection Plant Variety Protection (UPOV) IP Dispute Resolution IP Office Business Solutions Paying for IP Services Negotiation & Decision-Making Development Cooperation Innovation Support Public-Private Partnerships AI Tools & Services The Organization Working with WIPO Accountability Patents Trademarks Industrial Designs Geographical Indications Copyright Trade Secrets WIPO Academy Workshops & Seminars IP Enforcement WIPO ALERT Raising Awareness World IP Day WIPO Magazine Case Studies & Success Stories IP News WIPO Awards Business Universities Indigenous Peoples Judiciaries Genetic Resources, Traditional Knowledge and Traditional Cultural Expressions Economics Gender Equality Global Health Climate Change Competition Policy Sustainable Development Goals Frontier Technologies Mobile Applications Sports Tourism PATENTSCOPE Patent Analytics International Patent Classification ARDI – Research for Innovation ASPI – Specialized Patent Information Global Brand Database Madrid Monitor Article 6ter Express Database Nice Classification Vienna Classification Global Design Database International Designs Bulletin Hague Express Database Locarno Classification Lisbon Express Database Global Brand Database for GIs PLUTO Plant Variety Database GENIE Database WIPO-Administered Treaties WIPO Lex - IP Laws, Treaties & Judgments WIPO Standards IP Statistics WIPO Pearl (Terminology) WIPO Publications Country IP Profiles WIPO Knowledge Center WIPO Technology Trends Global Innovation Index World Intellectual Property Report PCT – The International Patent System ePCT Budapest – The International Microorganism Deposit System Madrid – The International Trademark System eMadrid Article 6ter (armorial bearings, flags, state emblems) Hague – The International Design System eHague Lisbon – The International System of Appellations of Origin and Geographical Indications eLisbon UPOV PRISMA UPOV e-PVP Administration UPOV e-PVP DUS Exchange Mediation Arbitration Expert Determination Domain Name Disputes Centralized Access to Search and Examination (CASE) Digital Access Service (DAS) WIPO Pay Current Account at WIPO WIPO Assemblies Standing Committees Calendar of Meetings WIPO Webcast WIPO Official Documents Development Agenda Technical Assistance IP Training Institutions COVID-19 Support National IP Strategies Policy & Legislative Advice Cooperation Hub Technology and Innovation Support Centers (TISC) Technology Transfer Inventor Assistance Program WIPO GREEN WIPO's Pat-INFORMED Accessible Books Consortium WIPO for Creators WIPO Translate Speech-to-Text Classification Assistant Member States Observers Director General Activities by Unit External Offices Job Vacancies Procurement Results & Budget Financial Reporting Oversight
Arabic English Spanish French Russian Chinese
Laws Treaties Judgments Browse By Jurisdiction

Belgium

BE136

Back

Código Judicial 10 de octubre de 1967 (actualizado al 2012)

 10 OKTOBER 1967. - GERECHTELIJK WETBOEK Deel 1, 3, 4, 5

10 OKTOBER 1967. - GERECHTELIJK WETBOEK - Eerste deel : ALGEMENE BEGINSELEN. (art. 1 tot 57)

EERSTE HOOFDSTUK. _ Voorafgaande bepalingen.

Artikel 1. Dit wetboek regelt de organisatie van de hoven en rechtbanken, de bevoegdheid en de rechtspleging.

Art. 2. De in dit wetboek gestelde regels zijn van toepassing op alle rechtsplegingen, behoudens wanneer deze geregeld worden door niet uitdrukkelijk opgeheven wetsbepalingen of door rechtsbeginselen, waarvan de toepassing niet verenigbaar is met de toepassing van de bepalingen van dit wetboek.

Art. 3. De wetten op de rechterlijke organisatie, de bevoegdheid en de rechtspleging zijn van toepassing op de hangende rechtsgedingen, zonder dat die worden onttrokken aan de instantie van het gerecht waarvoor zij op geldige wijze aanhangig zijn, en behoudens de uitzonderingen bij de wet bepaald.

Art. 4. Alle zaken worden, volgens hun aard, na behandeling berecht in de orde waarin men hun berechting heeft gevorderd.

Art. 5. Er bestaat rechtsweigering wanneer de rechter weigert recht te spreken onder enig voorwendsel, zelfs van het stilzwijgen, de duisterheid of de onvolledigheid van de wet.

Art. 6. De rechters mogen in de zaken die aan hun oordeel onderworpen zijn, geen uitspraak doen bij wege van algemene en als regel geldende beschikking.

Art. 7. De rechters zijn gehouden zich naar de uitleggingswetten te gedragen in alle zaken waarin het rechtspunt niet definitief berecht is op het tijdstip waarop die wetten bindend worden.

Art. 8. Bevoegdheid is de macht van de rechter om kennis te nemen van een vordering die voor hem is gebracht.

Art. 9. Volstrekte bevoegdheid is de rechtsmacht bepaald naar het onderwerp, de waarde en in voorkomend geval het spoedeisend karakter van de vordering of de hoedanigheid van de partijen.

Zij kan niet worden uitgebreid, tenzij de wet anders bepaalt.

Art. 10. Territoriale bevoegdheid is de rechtsmacht die aan de rechter toebehoort in een rechtsgebied naar de regels die de wet stelt.

Art. 11. De rechters kunnen hun rechtsmacht niet overdragen. Zij kunnen niettemin ambtelijke opdrachten geven aan een andere rechtbank of

aan een andere rechter, en zelfs aan vreemde gerechtelijke overheden, om daden

van onderzoek te doen verrichten.

Art. 12. De vordering is een inleidende vordering of een tussenvordering. De inleidende vordering opent het rechtsgeding.

Art. 13. Een tussenvordering is iedere vordering die in de loop van het rechtsgeding wordt ingesteld en ertoe strekt, hetzij de oorspronkelijke vordering te wijzigen of nieuwe vorderingen tussen de partijen in te stellen, hetzij personen die nog niet in het geding zijn geroepen, erin te betrekken.

Art. 14. De tegenvordering is een tussenvordering die de verweerder instelt om tegen de eiser een veroordeling te doen uitspreken.

Art. 15. Tussenkomst is een rechtspleging waarbij een derde persoon partij wordt in het geding. Zij strekt ertoe, hetzij de belangen van de tussenkomende partij of van een der

partijen in het geding te beschermen, hetzij een veroordeling te doen uitspreken of vrijwaring te doen bevelen.

Art. 16. De tussenkomst is vrijwillig, wanneer de derde opkomt om zijn belangen te verdedigen.

Zij is gedwongen, wanneer de derde in de loop van een rechtspleging gedagvaard wordt door een of meer partijen.

HOOFDSTUK II. _ Voorwaarden van de rechtsvordering.

Art. 17. De rechtsvordering kan niet worden toegelaten, indien de eiser geen hoedanigheid en geen belang heeft om ze in te dienen.

Art. 18. Het belang moet een reeds verkregen en dadelijk belang zijn. De rechtsvordering kan worden toegelaten, indien zij, zelfs tot verkrijging van een

verklaring van recht, is ingesteld om schending van een ernstig bedreigd recht te voorkomen.

HOOFDSTUK III. _ Vonnissen en arresten.

Art. 19. Het vonnis is een eindvonnis inzover daarmee de rechtsmacht van de rechter over een geschilpunt uitgeput is, behoudens de rechtsmiddelen bij de wet bepaald. (Alvorens recht te doen, kan de rechter, in elke stand van de rechtspleging, een

voorafgaande maatregel bevelen om de vordering te onderzoeken of een tussengeschil te regelen dat betrekking heeft op een dergelijke maatregel, dan wel de toestand van de partijen voorlopig te regelen. De meest gerede partij kan hiertoe de zaak in elke stand van het geding voor de rechter brengen bij eenvoudig schriftelijk verzoek neergelegd ter of toegezonden aan de griffie; de griffier roept de partijen en, in voorkomend geval, hun advocaat op bij gewone brief of, ingeval de partij

verstek heeft laten gaan op de inleidingszitting en geen advocaat heeft, bij gerechtsbrief.) <W 2007-04-26/71, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

Art. 20. Middelen van nietigheid kunnen niet worden aangewend tegen vonnissen. Deze kunnen alleen worden vernietigd door de rechtsmiddelen bij de wet bepaald.

Art. 21. De gewone rechtsmiddelen zijn verzet en hoger beroep. Bovendien zijn er, naar gelang van het geval, buitengewone rechtsmiddelen:

voorziening in cassatie, derden-verzet, verzoek tot herroeping van gewijsde en verhaal op de rechter.

Art. 22. De beslissingen van de gerechtshoven worden arresten genoemd.

HOOFDSTUK IV. _ Rechterlijk gewijsde.

Art. 23. Het gezag van het rechterlijk gewijsde strekt zich niet verder uit dan tot hetgeen het voorwerp van de beslissing heeft uitgemaakt. Vereist wordt dat de gevorderde zaak dezelfde is; dat de vordering op dezelfde oorzaak berust; dat de vordering tussen dezelfde partijen bestaat, en door hen en tegen hen in dezelfde hoedanigheid gedaan is.

Art. 24. Iedere eindbeslissing heeft gezag van gewijsde vanaf de uitspraak.

Art. 25. Het gezag van het rechterlijk gewijsde verhindert dat de vordering opnieuw wordt ingesteld.

Art. 26. Het gezag van het rechterlijk gewijsde blijft bestaan zolang de beslissing niet ongedaan is gemaakt.

Art. 27. De exceptie van gewijsde kan in elke stand van het geding worden voorgedragen voor de feitenrechter voor wie de vordering is ingesteld.

Zij kan door de rechter niet ambtshalve worden opgeworpen.

Art. 28. Iedere beslissing gaat in kracht van gewijsde zodra zij niet meer voor verzet of hoger beroep vatbaar is, behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt en onverminderd de gevolgen van de buitengewone rechtsmiddelen.

HOOFDSTUK V. _ Aanhangigheid en samenhang.

Art. 29. Aanhangigheid bestaat telkens wanneer vorderingen met hetzelfde voorwerp en wegens dezelfde oorzaak worden ingesteld tussen dezelfde partijen die in dezelfde hoedanigheid optreden voor verschillende rechtbanken, bevoegd om daarvan kennis te nemen en geroepen om in eerste aanleg uitspraak te doen.

Art. 30. Rechtsvorderingen kunnen als samenhangende zaken worden behandeld, wanneer zij onderling zo nauw verbonden zijn dat het wenselijk is ze samen te

behandelen en te berechten, ten einde oplossingen te vermijden die onverenigbaar kunnen zijn wanneer de zaken afzonderlijk worden berecht.

HOOFDSTUK VI. - Onsplitsbaarheid.

Art. 31. Het geschil is enkel onsplitsbaar, in de zin van de artikelen (735, § 5, 747, § 2, zevende lid), 1053, 1084 en 1135, wanneer de gezamenlijke tenuitvoerlegging van de onderscheiden beslissingen waartoe het aanleiding geeft, materieel onmogelijk zou zijn. <W 2007-04-26/71, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

HOOFDSTUK VII. - (Betekeningen, kennisgevingen, neerleggingen en mededelingen.) <W 2006-08-05/45, art. 2, 008; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/02, art. 15)>

Art. 32.<W 2006-08-05/45, art. 3, 008; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/02, art. 15)> Voor de toepassing van dit Wetboek wordt verstaan onder : 1° " betekening " : " de afgifte van een origineel of een afschrift van de akte; zij

geschiedt bij gerechtsdeurwaardersexploot of, in de gevallen die de wet bepaalt, in de vormen die deze voorschrijft "; 2° " kennisgeving " : " de toezending van een akte van rechtspleging in origineel of

in afschrift; zij geschiedt langs de postdiensten of per elektronische post aan het gerechtelijk elektronisch adres of, in de gevallen die de wet bepaalt, per fax of in de vormen die de wet voorschrijft.

Art. 32bis.<ingevoegd bij W 2006-08-05/4, art. 4; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/02, art. 15)> Elke neerlegging of mededeling kan geldig bij gewone brief of, in de gevallen die de wet bepaalt, bij aangetekende brief geschieden. De neerleggingen of mededelingen bij gewone brief of bij aangetekende brief die

aan de griffie en aan het parket worden gericht, kunnen geldig geschieden via elektronische weg door invoering in het Phenix-systeem.

Elke andere mededeling bij gewone brief kan geldig bij elektronische post aan het gerechtelijk elektronisch adres geschieden. Elke andere mededeling bij aangetekende brief kan geldig bij elektronische post

aan het gerechtelijk elektronisch adres geschieden, voorzover aan de afzender een bewijs van verzending wordt bezorgd. Het bewijs van verzending kan niet automatisch worden aangemaakt door het systeem van verzending van de afzender.

Art. 33. De betekening geschiedt aan de persoon, wanneer het afschrift van de akte aan de geadresseerde zelf wordt ter hand gesteld. De betekening aan de persoon kan aan de geadresseerde worden gedaan op iedere

plaats waar de gerechtsdeurwaarder hem aantreft. Indien de geadresseerde het afschrift van de akte weigert in ontvangst te nemen,

stelt de gerechtsdeurwaarder die weigering vast op het origineel en de betekening wordt geacht aan de persoon te zijn gedaan.

Art. 34. De betekening aan een rechtspersoon wordt geacht aan de persoon te zijn gedaan, wanneer het afschrift van de akte is ter hand gesteld aan het orgaan dat of de aangestelde die krachtens de wet, de statuten of een regelmatige opdracht bevoegd is om de rechtspersoon, zelfs samen met anderen, in rechte te vertegenwoordigen.

Art. 35. Indien de betekening niet aan de persoon kan worden gedaan, geschiedt zij aan de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, aan de verblijfplaats van de geadresseerde en, voor een rechtspersoon, aan de maatschappelijke of de administratieve zetel. Het afschrift van de akte wordt ter hand gesteld aan een bloedverwante,

aanverwante, dienstbode of aangestelde van de geadresseerde. Het mag niet worden ter hand gesteld aan een kind dat geen volle zestien jaar oud

is. De commissaris van politie moet aan de optredende gerechtsdeurwaarder de plaats

aanwijzen waar de partij verblijft, wanneer die hem bekend is en de partij geen woonplaats heeft.

Art. 36.<W 2006-08-05/45, art. 5, 008; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/02, art. 15)> § 1. Voor de toepassing van dit Wetboek wordt verstaan onder : 1° " woonplaats " : " de plaats waar de persoon in de bevolkingsregisters is

ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf "; 2° " verblijfplaats " : " iedere andere vestiging, zoals de plaats waar de persoon

kantoor houdt of een handels- of nijverheidszaak drijft "; 3° " gerechtelijk elektronisch adres " : " het door een griffie toegekende adres van

elektronische post waarop een persoon aanvaard heeft of geacht wordt te hebben aanvaard, volgens de door de Koning bepaalde wijze, dat de betekeningen, kennisgevingen en mededelingen hem worden toegezonden. De Koning bepaalt, na advies van het beheerscomité en van het toezichtscomité, die respectievelijk bedoeld zijn in de artikelen 15 en 22 van de wet van 10 augustus 2005 tot oprichting van het informatiesysteem Phenix, de nadere regels voor de creatie en de toekenning, de registratie, de bewaring en de raadpleging van de gerechtelijke elektronische adressen. § 2. Elke betekening, kennisgeving of mededeling aan de woonplaats of

verblijfplaats die een procespartij heeft vermeld in haar laatste akte van de lopende rechtspleging, wordt geacht regelmatig te zijn gedaan zolang die partij de wijziging van haar woonplaats of verblijfplaats niet uitdrukkelijk aan de griffie en de andere procespartijen, evenals aan het openbaar ministerie heeft medegedeeld. Elke persoon die de betekening, de kennisgeving of de mededeling aan een

gerechtelijk elektronisch adres heeft aanvaard, wordt geacht hiermede in te stemmen zolang hij niet uitdrukkelijk zijn wil te kennen heeft gegeven aan het gebruik van dit adres te verzaken of het te wijzigen. § 3. Na advies van het beheerscomité en van het toezichtscomité, die respectievelijk

bedoeld zijn in de artikelen 15 en 22 van de wet van 10 augustus 2005 tot oprichting

van het informatiesysteem Phenix, bepaalt de Koning de wijze waarop de onder § 2, tweede lid, vermelde aanvaarding, verzaking of wijziging moet gedaan worden en tegenwerpelijk is.

Art. 37. <Opgeheven bij W 2010-04-06/19, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 03-05-2010>

Art. 38.<W 1985-05-24/30, art. 2, 002> § 1. [1 In geval een exploot niet kan worden betekend zoals bepaald in artikel 35, bestaat de betekening in het door de gerechtsdeurwaarder achterlaten aan de woonplaats of, bij gebrek aan een woonplaats, aan de verblijfplaats van de geadresseerde, van een afschrift van het exploot onder gesloten omslag met vermelding van de in artikel 44, eerste lid, bepaalde gegevens.

De gerechtsdeurwaarder vermeldt op het origineel van het exploot en op het betekend afschrift, de datum, het uur en de plaats waarop dit afschrift werd achtergelaten.

Uiterlijk op de eerste werkdag die volgt op de betekening van het exploot, richt de gerechtsdeurwaarder hetzij aan de woonplaats, hetzij, bij gebreke van een woonplaats, aan de verblijfplaats van de geadresseerde, onder een ter post aangetekende omslag, een door hem ondertekende brief. Deze brief vermeldt de datum en het uur van de aanbieding, alsmede de mogelijkheid voor de geadresseerde persoonlijk, of voor de houder van een schriftelijke volmacht een afschrift van dit exploot af te halen op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, tijdens een termijn van maximum drie maanden te rekenen vanaf de betekening.

Wanneer de geadresseerde van het exploot de overbrenging van woonplaats heeft aangevraagd, wordt de in het derde lid bedoelde brief gericht aan de plaats waar hij in het bevolkingsregister is ingeschreven en aan het adres waarop hij aangekondigd heeft zijn nieuwe woonplaats te willen vestigen.

Wanneer de in het derde en het vierde lid bedoelde voorschriften verzuimd of onregelmatig verricht zijn, kan de rechter gelasten dat een nieuwe brief wordt gericht aan de geadresseerde van het exploot.]1 § 2. Wanneer uit de ter plaatse vastgestelde feitelijke omstandigheden blijkt dat het

materieel onmogelijk is tot de betekening over te gaan door het achterlaten van een afschrift van het exploot aan de woonplaats of bij gebrek aan een woonplaats, aan de verblijfplaats van de geadresseerde, bestaat zij in de terhandstelling van het afschrift aan de procureur des Konings in wiens rechtsgebied deze feitelijke toestand zich voordoet; op het origineel en op het afschrift worden de feitelijke omstandigheden vermeld die de betekening aan de procureur des Konings noodzakelijk maken.

Hetzelfde geldt wanneer de woning waar de persoon aan wie betekend wordt zijn woonplaats heeft, klaarblijkelijk verlaten werd zonder dat hij de overbrenging van woonplaats heeft gevraagd. Op verzoek van de procureur des Konings worden de nodige maatregelen

getroffen opdat het afschrift binnen de korst mogelijke tijd bij de betrokkene toekomt. De betekening van de procureur des Konings is ongedaan, indien de partij op

verzoek van wie zij is verricht de gekozen woonplaats of, bij voorkomend geval, de verblijfplaats van diegene aan wie betekend werd, kende. ---------- (1)<W 2010-04-06/19, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 03-05-2010>

Art. 39. Wanneer de geadresseerde bij een lasthebber woonplaats heeft gekozen, mogen de betekening en de kennisgeving aan die woonplaats geschieden.

Wordt het afschrift aan de gekozen woonplaats ter hand gesteld aan de lasthebber persoonlijk, dan wordt de betekening geacht aan de persoon te zijn gedaan. De betekening en de kennisgeving mogen niet meer aan de gekozen woonplaats

geschieden, indien de lasthebber overleden is, indien hij er zijn woonplaats niet meer heeft, of indien hij er zijn bedrijf niet meer uitoefent.

Art. 40. Ten aanzien van hen die in België geen gekende woonplaats, verblijfplaats, of gekozen woonplaats hebben, stuurt de gerechtsdeurwaarder bij een ter post aangetekende brief het afschrift van de akte aan hun woonplaats of aan hun verblijfplaats in het buitenland en met de luchtpost indien de plaats van bestemming niet in een aangrenzend land ligt, onverminderd enige andere wijze van toezending overeengekomen tussen België en het land waar zij hun woon- of verblijfplaats hebben. De betekening wordt geacht te zijn verricht door de afgifte van de akte aan de postdienst tegen ontvangbewijs in de vormen die in dit artikel worden bepaald. Heeft de betrokkene in België noch in het buitenland een gekende woonplaats,

verblijfplaats, noch gekozen woonplaats, dan wordt de betekening gedaan aan de procureur des konings in wiens rechtsgebied de rechter die van de vordering kennis moet nemen of heeft genomen, zitting houdt; is of wordt er geen vordering voor de rechter gebracht, dan geschiedt de betekening aan de procureur des Konings in wiens rechtsgebied de verzoeker zijn woonplaats heeft of, indien hij geen woonplaats in België heeft, aan de procureur des Konings te Brussel. De betekeningen mogen altijd aan de persoon worden gedaan, indien deze in België

wordt aangetroffen. De betekening in het buitenland of aan de procureur des Konings is ongedaan

indien de partij op wier verzoek ze verricht is, de woonplaats of de verblijfplaats of de gekozen woonplaats van degene aan wie betekend wordt, in België of, in voorkomend geval in het buitenland, kende.

Art. 41. Iedere betekening ten aanzien van de Koning met betrekking tot zijn domeinen wordt gedaan aan de persoon en aan het kabinet van de intendant of van de administrateur van zijn civiele lijst.

Art. 42. De betekeningen worden gedaan: 1° aan de Staat, (op het kabinet van de minister die bevoegd is om er kennis van te

nemen of op het kantoor van de door hem aangewezen ambtenaar) of, indien het voorwerp van het geschil behoort tot de bevoegdheid van de Senaat of de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de griffie van de betrokken vergadering, onverminderd de in artikel 705 gestelde regels; <W 1999-03-23/30, art. 2, 004;

Inwerkingtreding : 06-04-1999> 2° aan de provincie, op de zetel van het provinciebestuur; 3° aan de gemeente, op het gemeentehuis; 4° aan openbare instellingen, instellingen van openbaar nut en stichtingen, op de

zetel van hun bestuur; 5° aan vennootschappen met rechtspersoonlijkheid, op de maatschappelijke zetel

of, bij gebreke daarvan, de bedrijfszetel of, indien er geen is, aan de persoon of aan de woonplaats van een der beheerders, zaakvoerders of vennoten; 6° aan buitenlandse vennootschappen met rechtspersoonlijkheid, op hun

maatschappelijke zetel, op hun filiaal of op hun bedrijfszetel in België; 7° aan in vereffening zijnde vennootschappen, op de maatschappelijke zetel of op

de woonplaats van een der vereffenaars of, indien er geen vereffenaar is, aan de procureur des Konings in wiens rechtsgebied de laatste maatschappelijke zetel gevestigd was. (Lid 2 opgeheven) <W 2003-05-26/34, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 26-07-2003>

Art. 42bis.<ingevoegd bij W 2006-08-05/45, art. 6, 008; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/02, art. 15)> Onverminderd de toepassing van de internationale overeenkomsten ter zake, kan de betekening elektronisch gebeuren.

Zij geschiedt op het gerechtelijk elektronisch adres via een dienstverlener inzake communicatie zoals bepaald in artikel 2, 4, van de wet van 10 juli 2006 betreffende de elektronische procesvoering. Binnen vierentwintig uur na de verzending door de gerechtsdeurwaarder, laat de

dienstverlener inzake communicatie bedoeld in het tweede lid een bericht van afgifte van de akte toekomen aan de gerechtsdeurwaarder die de akte heeft verzonden. Indien de gerechtsdeurwaarder die de akte heeft verzonden binnen de in het derde

lid bedoelde termijn geen bericht van afgifte heeft ontvangen, gebeurt de betekening onverwijld overeenkomstig de artikelen 33 en volgende. Het exploot vermeldt het ontbreken van een bericht van afgifte, alsmede de datum en het uur van de elektronische verzending en van het bericht van ontvangst van de dienstverlener. De datum van betekening is de datum waarop de dienstverlener het verzoek tot afgifte aan de geadresseerde ontvangt, overeenkomstig artikel 9, § 1, van de wet van 10 juli 2006 betreffende de elektronische procesvoering.

Art. 43.Op straffe van nietigheid, moet het exploot van betekening door de optredende gerechtsdeurwaarder ondertekend zijn en vermelden: 1° de dag, de maand en het jaar, en de plaats van de betekening; 2° (de naam, de voornaam, het beroep, de woonplaats en, in voorkomend geval, het

gerechtelijk elektronisch adres, de hoedanigheid en de inschrijving in de Kruispuntbank van ondernemingen van de persoon op wiens verzoek het exploot wordt betekend;) <W 2006-08-05/45, art. 7, a), 008; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/02, art. 15)> 3° (de naam, de voornaam, de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, de

verblijfplaats en, in voorkomend geval, het gerechtelijk elektronisch adres en de hoedanigheid van de persoon voor wie het exploot bestemd is;) <W 2006-08-05/45,

art. 7, b), 008; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/02, art. 15)> 4° (de naam, voornaam en, bij voorkomend geval, de hoedanigheid van de persoon

aan wie afschrift ter hand gesteld is, of in het geval bedoeld in artikel 38, § 1, het achterlaten van het afschrift, of in de gevallen bedoeld in artikel 40, de afgifte van het exploot op de post;) <W 1985-05-24/30, art. 3, 002> 5° (de naam en de voornaam van de gerechtsdeurwaarder en het adres van zijn

kantoor en, in voorkomend geval, zijn gerechtelijk elektronisch adres;) <W 2006-08- 05/45, art. 7, c), 008; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/02, art. 15)> 6° de omstandige opgave van de kosten der akte. (7° de in artikel 42bis bedoelde wijzen van betekening en, in voorkomend geval, de

in artikel 42bis, vierde lid, bepaalde vermeldingen.) <W 2006-08-05/45, art. 7, d), 008; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12- 29/02, art. 15)> De persoon aan wie het afschrift wordt ter hand gesteld, tekent het origineel voor

ontvangst. Weigert hij te tekenen, dan maakt de deurwaarder daarvan melding in het exploot.

Art. 44.[1 Wanneer het afschrift niet aan de persoon zelf kan worden betekend, wordt het achtergelaten onder gesloten omslag, met de vermelding van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, de naam en voornaam van de geadresseerde, de plaats van betekening en de vermelding " Pro Justitia - Dadelijk af te geven ". Op de omslag mag geen andere vermelding voorkomen.

Van het vervullen van al die formaliteiten wordt melding gemaakt in het exploot en op het afschrift.

De afschriften van een exploot betreffende verscheidene personen met dezelfde woonplaats of, bij gebreke daaraan, dezelfde verblijfplaats worden evenwel niet onder gesloten omslag afgegeven indien de afgifte geschiedt aan een van die personen.]1

---------- (1)<W 2010-04-06/19, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 03-05-2010>

Art. 45. Het afschrift van het exploot moet, op straffe van nietigheid, alle vermeldingen van het origineel bevatten en door de gerechtsdeurwaarder getekend zijn.

Art. 46.<W 2006-08-05/45, art. 8 (zie ook de wijziging van art. 8 aangebracht bij W 2010-04-06/19, art. 7, Inwerkingtreding : 03-05-2010), 008; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/02, art. 15)> § 1. [1 ...]1 § 2. [1 In de bij de wet bepaalde gevallen, zorgt de griffier of, in voorkomend geval,

het openbaar ministerie ervoor dat de kennisgeving bij gerechtsbrief geschiedt.]1 In geval de gerechtsbrief in gedrukte vorm wordt bezorgd, wordt de brief door de

postdiensten ter hand gesteld aan de geadresseerde in persoon of aan diens woonplaats zoals bepaald in de artikelen 33, 35 en 39. De persoon aan wie de brief ter hand wordt gesteld, tekent en dateert het ontvangstbewijs dat door de

postdiensten aan de afzender wordt teruggezonden. Weigert die persoon te tekenen of te dateren, dan maakt de aangestelde van de postdiensten van die weigering melding onderaan op het ontvangstbewijs. Ingeval de gerechtsbrief noch aan de geadresseerde in persoon noch aan diens

woonplaats ter hand kan worden gesteld, laat de aangestelde van de postdiensten een bericht achter dat hij is langsgekomen. De brief wordt gedurende acht dagen op het postkantoor in bewaring gehouden. Hij kan tijdens die termijn afgehaald worden door de geadresseerde in persoon of door de houder van een schriftelijke volmacht.

Wanneer evenwel de geadresseerde van de gerechtsbrief om de terugzending van zijn briefwisseling heeft verzocht of hij de bewaring ervan op het postkantoor heeft gevraagd, wordt de brief tijdens de periode die door het verzoek wordt gedekt, teruggezonden naar of bewaard op het adres dat de geadresseerde heeft aangewezen. De aan een gefailleerde geadresseerde brief wordt aan de curator ter hand gesteld. De Koning regelt de wijze waarop het derde tot het vijfde lid worden toegepast. § 3. De griffier of het openbaar ministerie kan de gerechtsbrief per elektronische

post aan een dienstverlener inzake communicatie zoals bedoeld in artikel 2, 4°, van de wet van... betreffende de elektronische procesvoering verzenden, die ermee belast is de brief af te drukken en aan de geadresseerde te doen toekomen. De verzending van de afgedrukte gerechtsbrief wordt geregeld in de §§ 1 en 2. De dienstverlener inzake communicatie kan de gerechtsbrief die aan de

geadresseerde is gericht, voor eensluidend verklaren met die verzonden door de griffier of door het openbaar ministerie. Hij kan eveneens het bewijs leveren van de datum waarop hij de gerechtsbrief aan de postdiensten heeft bezorgd of aan de geadresseerde heeft doen toekomen. § 4. Onverminderd de toepassing van de internationale overeenkomsten ter zake,

kan de gerechtsbrief per elektronische post worden verzonden. Hij wordt naar het gerechtelijk elektronisch adres verzonden via een

dienstverlener inzake communicatie zoals bepaald in artikel 2, 4°, van de wet van ... betreffende de elektronische procesvoering.

Indien binnen vierentwintig uur na de verzending door de griffie of het openbaar ministerie de dienstverlener inzake communicatie geen bericht van afgifte van de gerechtsbrief laat toekomen aan de griffie of aan het openbaar ministerie, gebeurt de kennisgeving onverwijld, naar gelang van het geval overeenkomstig §§ 1, 2 of 3. In dit geval is de datum van de gerechtsbrief de datum waarop de dienstverlener

inzake communicatie het verzoek tot afgifte aan de geadresseerde ontvangt, overeenkomstig artikel 9, § 1, van de wet van 10 juli 2006 betreffende de elektronische procesvoering. Ook in dit geval worden op de brief het ontbreken van bericht van afgifte vermeld,

alsmede de datum en het uur van de elektronische verzending en van het bericht van ontvangst van de dienstverlener inzake communicatie zoals omschreven in artikel 2, 4°, van dezelfde wet. § 5. De Minister van Justitie kan de in acht te nemen vormen en de bij de

verzending van de gerechtsbrief te vermelden dienstaanwijzingen bepalen. Ligt de plaats van bestemming in het buitenland, dan wordt de gerechtsbrief vervangen

door een ter post aangetekende brief, onverminderd de in internationale overeenkomsten bepaalde wijzen van overbrenging en de toepassing van de §§ 3 en 4. § 6. Wanneer een eisende of verzoekende partij zulks verlangt in het exploot van

rechtsingang of in het verzoekschrift, hetzij schriftelijk en ten laatste op het ogenblik van de eerste verschijning voor de rechter, worden de kennisgevingen bij gerechtsbrief vervangen door betekeningen, verricht op verzoek van de partij aan wie de betekening toekomt. § 7. De regels voor de verzending van de gerechtsbrief zijn van toepassing op de

aangetekende zending met ontvangstbewijs. ---------- (1)<W 2010-04-06/19, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 03-05-2010>

Art. 47. <W 24-6-1970, art. 2> Geen betekening mag worden gedaan: 1° in een voor het publiek niet toegankelijke plaats, vóór zes uur 's morgens en na

negen uur 's avonds; 2° op zaterdag, zondag of een wettelijke feestdag behalve in spoedeisende gevallen

en met verlof van de vrederechter, wanneer het een dagvaarding betreft in een zaak die voor hem moet worden gebracht, met verlof van de rechter die machtiging heeft verleend voor de akte, wanneer het een akte betreft waartoe voorafgaande machtiging is vereist, en in alle andere gevallen met verlof van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.

HOOFDSTUK VIII. _ Termijnen.

Art. 48. Tenzij de wet anders bepaalt, zijn de termijnen voor het verrichten van de proceshandelingen onderworpen aan de regels van dit hoofdstuk.

Art. 49. De wet bepaalt de termijnen. De rechter mag ze enkel vaststellen indien de wet hem dit veroorlooft.

Art. 50. De termijnen, op straffe van verval gesteld, mogen niet worden verkort of verlengd, zelfs met instemming van partijen, tenzij dat verval gedekt is onder de omstandigheden bij de wet bepaald. (Indien de termijn van hoger beroep of verzet voorzien (in de artikelen 1048 en

1051 en 1253quater, c) en d)) binnen de gerechtelijke vakantie begint te lopen en ook verstrijkt, wordt hij verlengd tot de vijftiende dag van het nieuw gerechtelijk jaar.) <W 24-6-1970, art. 3> <W 2001-06-26/35, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 05- 10-2001>

Art. 51. De rechter kan termijnen die niet op straffe van verval zijn bepaald, voor hun vervaltijd verkorten of verlengen. Tenzij de wet anders bepaalt, mag de verlenging niet langer zijn dan de oorspronkelijke termijn en nadien mag geen verlenging meer worden toegestaan behalve om gewichtige redenen en bij een met redenen omklede beslissing.

Art. 52.<W 2006-08-05/45, art. 9, 008; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/02, art. 15)> De termijn wordt gerekend van middernacht tot middernacht. Hij wordt gerekend vanaf de dag na die van de akte of van de gebeurtenis die hem doet ingaan en omvat alle dagen, ook de zaterdag, de zondag en de wettelijke feestdagen.

Tenzij een handeling elektronisch wordt uitgevoerd, kan zij alleen op geldige wijze ter griffie worden verricht op de dagen en uren waarop de griffie toegankelijk moet zijn voor het publiek. Ingeval een handeling niet ter griffie kon worden verricht binnen de, zelfs op

straffe van nietigheid of van verval voorgeschreven termijnen, wegens het disfunctioneren van het Phenix-systeem, is deze evenwel geldig indien zij op papier of elektronisch is verricht op de dag na de laatste dag van de termijn. Ingeval het reëel karakter en de duur van het disfunctioneren worden betwist, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 882bis. De in het derde lid bedoelde verlenging van de termijn is in elk geval van

toepassing indien het disfunctioneren optreedt op de laatste dag van de termijn.

Art. 53. De vervaldag is in de termijn begrepen. Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de

vervaldag verplaatst op de eerstvolgende werkdag.

Art. 53bis.<Ingevoegd bij W 2005-12-13/35, art. 2; ED : 31-12-2005> Ten aanzien van de geadresseerde, en tenzij de wet anders bepaalt, worden de termijnen die beginnen te lopen vanaf een kennisgeving op een papieren drager berekend : 1° wanneer de kennisgeving is gebeurd bij gerechtsbrief of bij een ter post

aangetekende brief met ontvangstbewijs, vanaf de eerste dag die volgt op deze waarop de brief aangeboden werd op de woonplaats van de geadresseerde of, in voorkomend geval, op zijn verblijfplaats of gekozen woonplaats; 2° wanneer de kennisgeving is gebeurd bij aangetekende brief of bij gewone brief,

vanaf de derde werkdag die volgt op die waarop de brief aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst; [1 3° wanneer de kennisgeving is gebeurd tegen gedagtekend ontvangstbewijs,

vanaf de eerste dag die erop volgt.]1 ---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 54. Een in maanden of in jaren bepaalde termijn wordt gerekend van de zoveelste tot de dag vóór de zoveelste.

Art. 55. Wanneer de wet bepaalt dat ten aanzien van de partij die in België noch woonplaats, noch verblijfplaats, noch gekozen woonplaats heeft, de termijnen die haar verleend werden dienen verlengd te worden, dan bedraagt die verlenging: 1° vijftien dagen, wanneer de partij in een aangrenzend land of in het Verenigd

Koninkrijk van Groot-Brittannië verblijft; 2° dertig dagen, wanneer zij in een ander land van Europa verblijft; 3° tachtig dagen, wanneer zij in een ander werelddeel verblijft.

Art. 56. Het overlijden van de partij schorst het verloop van de termijn die haar was verleend om in verzet, hoger beroep of cassatie te komen. Deze termijn begint eerst opnieuw te lopen na een nieuwe betekening van de

beslissing aan de woonplaats van de overledene, en te rekenen van het verstrijken van de termijnen om een boedelbeschrijving op te maken en zich te beraden, indien de beslissing betekend is vóór het verstrijken van de termijnen. Deze betekening kan aan de erfgenamen gezamenlijk worden gedaan, zonder

opgave van hun naam en hoedanigheid. Iedere betrokkene kan nochtans van het verval wegens verstrijken van de voorzieningstermijn worden vrijgesteld, indien blijkt dat hij van de betekening geen kennis heeft gekregen.

Art. 57.Tenzij de wet anders bepaalt, begint de termijn voor verzet, hoger beroep en voorziening in cassatie bij de betekening van de beslissing aan de persoon of aan de woonplaats, (of, bij voorkomend geval, vanaf de afgifte of het achterlaten van het afschrift [1 zoals vastgesteld is in de artikelen 38 en 40]1). <W 1985-05-24/30, art. 5, 002> Ten aanzien van degenen die in België noch woonplaats, noch verblijfplaats, noch

gekozen woonplaats hebben en ingeval de kennisgeving niet aan de persoon is gedaan, begint de termijn bij de afgifte van een afschrift van het exploot aan de post of in voorkomend geval aan de procureur des Konings. Tegen onbekwamen begint de termijn eerst bij de betekening van de beslissing aan

hun wettelijke vertegenwoordiger. ---------- (1)<W 2010-04-06/19, art. 6, 010; Inwerkingtreding : 03-05-2010>

10 OKTOBER 1967. - GERECHTELIJK WETBOEK - Deel III : BEVOEGDHEID. (art. 556 tot 663)

EERSTE TITEL. _ Volstrekte bevoegdheid.

EERSTE HOOFDSTUK. _ Voorafgaande bepalingen.

Eerste Afdeling.

Art. 556. De hoven en rechtbanken nemen kennis van alle vorderingen, behalve van die welke de wet aan hun rechtsmacht onttrekt. Hun respectieve bevoegdheid wordt bepaald door deze titel, onverminderd de

bijzondere wettelijke bepalingen.

Afdeling II. _ Waarde van de vordering.

Art. 557. Wanneer het bedrag van de vordering de volstrekte bevoegdheid bepaalt, wordt er onder verstaan de som die in de inleidende akte wordt geëist, met uitsluiting van de gerechtelijke interest en van alle gerechtskosten, (alsook van de dwangsommen.) <W 31-01-1980 , art. 3>

Art. 558. Wanneer de vordering verschillende punten bevat, worden deze samengevoegd tot bepaling van de bevoegdheid.

Art. 559. Wanneer de gevorderde som deel uitmaakt van een betwiste schuldvordering van een hoger bedrag, wordt de bevoegdheid bepaald door het bedrag dat op de titel is vermeld of in voorkomend geval door het bedrag van het saldo van gemelde schuldvordering, zelfs indien de gevorderde som minder hoog is.

Art. 560. Wanneer een of meer eisers optreden tegen een of meer verweerders, wordt de bevoegdheid bepaald door de totale gevorderde som, ongeacht ieders aandeel daarin.

Art. 561. Wanneer de titel van een uitkering tot onderhoud, van een altijddurende rente of een lijfrente wordt betwist, wordt de waarde van de vordering bepaald door het bedrag van de annuiteit of van twaalf maandelijkse termijnen, met tien vermenigvuldigd.

Art. 562. Het bedrag van de vordering betreffende vreemd geld, waarden en openbare effecten ter beurs genoteerd, wordt bepaald op basis van de laatste officiële kontante koers, vastgesteld vóór de dag van de vordering, overeenkomstig het reglement van de openbare fondsen- en wisselbeurs te Brussel. Wanneer een waardepapier niet genoteerd wordt op de beurs te Brussel, maar op

slechts één andere beurs in het Rijk, houdt men zich aan de koers die op deze beurs genoteerd is. Wanneer een waardepapier niet genoteerd wordt op de beurs te Brussel, maar wel

op verscheidene andere beurzen in het Rijk, houdt men zich aan de laatste koers vastgesteld vóór de dag van de vordering of, indien de beursnoteringen dezelfde dag zijn vastgesteld, aan de hoogste koers.

Afdeling III. _ Regels inzake tegenvorderingen en vorderingen tot tussenkomst, inzake aanhangigheid en samenhang.

Art. 563. De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis van de tegenvorderingen, ongeacht hun aard en hun bedrag. De arbeidsrechtbank, de rechtbank van koophandel en de vrederechter nemen

kennis van de tegenvorderingen die, ongeacht hun bedrag, onder hun volstrekte bevoegdheid vallen of die ontstaan hetzij uit de overeenkomst, hetzij uit het feit dat ten grondslag ligt aan de oorspronkelijke vordering. Tegenvorderingen gegrond op het tergend of roekeloos karakter van een

vordering, worden gebracht voor de rechter voor wie deze vordering aanhangig is.

Art. 564. De rechtbank waarvoor een vordering aanhangig is gemaakt, is bevoegd om kennis te nemen van de vordering tot tussenkomst.

Art. 565. In geval van aanhangigheid worden de vorderingen samengevoegd, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een der partijen. De verwijzing geschiedt naar de volgende voorrang: 1° de rechtbank die over de zaak een ander vonnis heeft gewezen dan een

beschikking van inwendige orde, heeft altijd voorrang; 2° de rechtbank van eerste aanleg heeft voorrang boven de andere rechtbanken; 3° de arbeidsrechtbank heeft voorrang boven de rechtbank van koophandel; 4° de arbeidsrechtbank en de rechtbank van koophandel hebben voorrang boven

de vrederechter; (4°bis De vrederechter heeft voorrang boven de politierechtbank;) <W 1994-07-

11/33, art. 36, 048; Inwerkingtreding : 1995-01-01> 5° de rechtbank waartoe men zich het eerst wendt, heeft voorrang boven die

waarvoor de zaak later wordt aangebracht. Wanneer evenwel een van de vorderingen uitsluitend tot de bevoegdheid van een

bepaalde rechtbank behoort, is alleen deze bevoegd om van de gezamenlijke vorderingen kennis te nemen. Wanneer twee of meer vorderingen uitsluitend tot de bevoegdheid van twee

onderscheiden rechtbanken behoren, kan de verwijzing geschieden naar de hierboven bepaalde voorrang. De bepalingen van de artikelen 661 en 662 zijn van toepassing in geval van

verwijzing uit hoofde van aanhangigheid.

Art. 566. Verschillende vorderingen of verschillende punten van een vordering tussen twee of meer partijen, welke, afzonderlijk ingesteld, voor verschillende rechtbanken zouden moeten worden gebracht, kunnen, indien zij samenhangend zijn, vóór dezelfde rechtbank samengevoegd worden met inachtneming van de voorrang bepaald in artikel 565, 2° tot 5°.

Wanneer de partijen evenwel niet dezelfde zijn in alle vorderingen en wanneer een van de rechtbanken een vonnis gewezen heeft dat niet tot gevolg heeft dat het geschil aan haar kennisneming is onttrokken, mag de verwijzing naar die rechtbank niet worden uitgesproken indien degenen die in dat vonnis geen partij waren, zich ertegen verzetten. De bepalingen van de artikelen 661 en 662 zijn van toepassing in geval van

verwijzing uit hoofde van samenhang.

Afdeling IV. _ Machtiging om in rechte op te treden en aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers om in rechte op te treden.

Art. 567. (.....) <W 14-07-1976, (art. 4, §2) , art. 19, § 1> (De rechtbank waar bij een vordering aanhangig) is kan een voogd of een wettelijk

bewindvoerder ad hoc benoemen om bij afwezigheid of verhindering de voogd of de wettelijke bewindvoerder in het geding te vervangen. <W 14-07-1976, (art. 4, §2) , art. 19, § 2>

HOOFDSTUK II. _ Rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en rechtbank van koophandel.

Eerste Afdeling. _ Algemene bepalingen.

Art. 568. De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis van alle vorderingen, behalve die welke rechtstreeks voor het hof van beroep en het Hof van Cassatie komen. Indien de verweerder de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg betwist,

kan de eiser, vóór de sluiting van de debatten, de verwijzing vorderen van de zaak naar de arrondissementsrechtbank, die uitspraak doet zoals bepaald is in de artikelen 641 en 642. Wanneer de verweerder de rechtsmacht van de rechtbank van eerste aanleg

afwijst, ingevolge de toewijzing van het geschil aan scheidsrechters, geeft de rechtbank de zaak uit handen, zo daartoe grond bestaat.

Art. 569.(Federaal) De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° van vorderingen betreffende de staat van de personen alsmede van alle

geschillen tussen echtgenoten betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen met uitzondering van de aangelegenheden waarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is; 2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatige erfopvolgers, van

verzoeken tot aanwijzing van een curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek; 3° [...] <W 2001-03-27/39, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 4° van vorderingen tot verdeling; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten;

6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus 1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 8° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van

mutualiteitsverenigingen, [in de zin van de wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen] verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; <W 2005-12-13/36, art. 4, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005> 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd

de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending van

uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens [de artikelen 1188 tot 1193] betreffende

sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; <W 2003-02-13/54, art. 7, 112; Inwerkingtreding : 04-04-2003> 13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein verschuldigde loodsgelden; 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen,

groeven en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van

notarissen; 16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart

1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de

burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van de wet van 9

augustus 1963 en de internationale overeenkomsten tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip; 19° [...] <W 2001-03-27/39, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 20° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [21°) van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal

Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van het Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 november 1976] <W 1989-04- 11/30, art. 22, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989> 22° [van de vorderingen als bedoeld in de artikelen 11bis en 12bis van het Wetboek

van de Belgische nationaliteit en van de verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek.] <W 1991-06-13/31, art. 7, § 1, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1992> 23° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

[24° van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld in artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;] <W 1999- 04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [25° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;]

<W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [26° ...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [27° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994

inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [28° vorderingen gebaseerd op het Internationaal Verdrag ter oprichting van een

Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, op de Protocollen bij dat Verdrag, opgemaakt te Londen op 27 november 1992 en 16 mei 2003 en op de wetten houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdrag en deze Protocollen;] <W 2005-10-06/35, art. 10, 134; Inwerkingtreding : 14-06-2006> [29° van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van

artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt

toegekend, de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van

de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.] <W 1999-02-28/32, art. 2, 069; Inwerkingtreding : 22-03-1999> [32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet.] <W 1999-03-

23/30, art. 4, 072; Inwerkingtreding : 06-04-1999> [33° van vorderingen tot homologatie van akten van bekendheid opgesteld

krachtens de artikelen 71 en 72 van het burgerlijk Wetboek en krachtens artikel 5 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.] <W 2000-03-01/46, art. 2, 086; Inwerkingtreding : 01-05-2000> [34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en

de vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.] <W 2005-12- 13/36, art. 4, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005> [35° het beroep tegen de in artikel 47 van de wet van 27 juni 1937 houdende

herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart vermelde beslissing.] <W 2008-12-22/34, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 08-01-2009> [35° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve

geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek.] <W 2008-12-22/33, art. 93, 164; Inwerkingtreding : 08-01-2009>

[2 35° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag.]2 [1 37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990

betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.]1 [5 38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975

betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.]5 [In de gevallen onder het eerste lid [...], 17°, 21°, 28° [7 , 29°, 34° en 37°]7, is alleen

de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd en in het geval onder het [2 eerste lid, 18° en 35°]2 , die te Antwerpen.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> <W 2007-05-10/33, art. 12, 2°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [In de gevallen onder het eerste lid, 22°, is alleen de rechtbank van eerste aanleg te

Brussel bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in Belgïeþ heeft.] <W 28-06-1984, art. 20, §1,4°>

TOEKOMSTIG RECHT

Art. 569. (Federaal) De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° van vorderingen betreffende de staat van de personen alsmede van alle geschillen

tussen echtgenoten betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen met uitzondering van de aangelegenheden waarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is; 2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatige erfopvolgers, van verzoeken

tot aanwijzing van een curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek; 3° [...] <W 2001-03-27/39, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 4° van vorderingen tot verdeling; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus

1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 8° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van

mutualiteitsverenigingen, [in de zin van de wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen] verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van

vereffenaars in geval van ontbinding; <W 2005-12-13/36, art. 4, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005> 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd

de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending van

uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens [de artikelen 1188 tot 1193] betreffende

sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; <W 2003-02-13/54, art. 7, 112; Inwerkingtreding : 04-04-2003> 13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein verschuldigde loodsgelden; 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen, groeven

en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van

notarissen; 16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart 1962

houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de

burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van de wet van 9 augustus

1963 en de internationale overeenkomsten tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip; 19° [...] <W 2001-03-27/39, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 20° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [21°) van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal

Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van het Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 november 1976] <W 1989-04-11/30, art. 22, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989> 22° [van de vorderingen als bedoeld in de artikelen 11bis en 12bis van het Wetboek

van de Belgische nationaliteit en van de verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek.] <W 1991-06-13/31, art. 7, § 1, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1992> 23° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [24° van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld in

artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;] <W 1999-04- 22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [25° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;]

<W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [26° ...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [27° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994

inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [28° vorderingen gebaseerd op het Internationaal Verdrag ter oprichting van een

Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie,

opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, op de Protocollen bij dat Verdrag, opgemaakt te Londen op 27 november 1992 en 16 mei 2003 en op de wetten houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdrag en deze Protocollen;] <W 2005-10-06/35, art. 10, 134; Inwerkingtreding : 14-06-2006> [29° van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van

artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt toegekend,

de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van de

vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.] <W 1999- 02-28/32, art. 2, 069; Inwerkingtreding : 22-03-1999> [32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet.] <W 1999-03-

23/30, art. 4, 072; Inwerkingtreding : 06-04-1999> [33° van vorderingen tot homologatie van akten van bekendheid opgesteld krachtens

de artikelen 71 en 72 van het burgerlijk Wetboek en krachtens artikel 5 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.] <W 2000-03-01/46, art. 2, 086; Inwerkingtreding : 01-05-2000> [34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en de

vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.] <W 2005-12-13/36, art. 4, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005> [35° het beroep tegen de in artikel 47 van de wet van 27 juni 1937 houdende

herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart vermelde beslissing.] <W 2008-12-22/34, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 08-01-2009> [6 35° ...]6 [6 35° ...]6 [1 37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990

betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.]1 [5 38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975

betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.]5 [6 39° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve

geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]6 [6 40° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal

Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor de schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag;]6

[6 41° van geschillen tussen een patiënt of zijn rechtverkrijgenden, een zorgverlener of een verzekeraar en het Fonds voor medische ongevallen opgericht bij de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg.]6 [9 42° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van beslissingen genomen

door de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet van 27 juli 2011 betreffende de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven overeenkomstig artikel 6, § 1, eerste lid, en artikel 8 van de wet van 27 juli 2011 betreffende de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven.]9 [In de gevallen onder het eerste lid [...], 17°, 21°, 28° [7 , 29°, 34° en 37°]7, is alleen de

rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd en in het geval onder [9 het eerste lid, 18°, 40° en 42°]9 , die te Antwerpen.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> <W 2007-05-10/33, art. 12, 2°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [In de gevallen onder het eerste lid, 22°, is alleen de rechtbank van eerste aanleg te

Brussel bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in Belgïeþ heeft.] <W 28-06-1984, art. 20, §1,4°>

Art. 569. (Vlaams gewest) De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° van vorderingen betreffende de staat van de personen alsmede van alle

geschillen tussen echtgenoten betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen met uitzondering van de aangelegenheden waarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is; 2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatige erfopvolgers, van

verzoeken tot aanwijzing van een curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek; 3° [...] <W 2001-03-27/39, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 4° van vorderingen tot verdeling; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus

1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 8° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van

mutualiteitsverenigingen, verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd

de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending van

uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het

grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens [de artikelen 1188 tot 1193] betreffende

sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; <W 2003-02-13/54, art. 7, 112; Inwerkingtreding : 04-04-2003> 13° [opgeheven wat het Vlaamse Gewest betreft] <DVR 1995-04-19/49, art. 23, 049;

Inwerkingtreding : 15-09-1995> 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen,

groeven en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van

notarissen; 16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart

1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de

burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van de wet van 9

augustus 1963 en de internationale overeenkomsten tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip; 19° [...] <W 2001-03-27/39, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 20° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [21°) (van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal

Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van het Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 november 1976] <W 1989-04- 11/30, art. 22, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989> 22° [van de vorderingen als bedoeld in de artikelen 11bis en 12bis van het Wetboek

van de Belgische nationaliteit en van de verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek.] <W 1991-06-13/31, art. 7, § 1, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1992> 23° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [24° van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld

in artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;] <W 1999- 04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [25° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;]

<W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [26° ...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [27° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994

inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [28° vorderingen gebaseerd op het Internationaal Verdrag ter oprichting van een

Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, op de Protocollen bij dat Verdrag, opgemaakt te Londen op 27 november 1992 en 16 mei 2003 en op de wetten houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdrag en deze Protocollen;] <W 2005-10-06/35, art. 10, 134; Inwerkingtreding : 14-06-2006> [29° van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van

artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt

toegekend, de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van

de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.] <W 1999-02-28/32, art. 2, 069; Inwerkingtreding : 22-03-1999> [32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet.] <W 1999-03-

23/30, art. 4, 072; Inwerkingtreding : 06-04-1999> [33° [8 van de beroepen tegen de beslissingen van de VREG tot het opleggen van

een administratieve sanctie op grond van de artikelen 13.3.1 tot en met 13.3.5 van het Energiedecreet.]8

Het beroep tegen de beslissingen bedoeld in het eerste lid werkt schorsend.] <DCFL 2007-05-25/52, art. 24, 160; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

[34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en de vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.] <W 2005-12- 13/36, art. 4, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005> [35° het beroep tegen de in artikel 47 van de wet van 27 juni 1937 houdende

herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart vermelde beslissing.] <W 2008-12-22/34, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 08-01-2009> [35° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve

geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek.] <W 2008-12-22/33, art. 93, 164; Inwerkingtreding : 08-01-2009> [2 35° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal

Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag.]2 [1 37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990

betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.]1 [5 38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975

betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.]5 [In de gevallen onder het eerste lid [...], 17°, 21°, 28° [7 , 29°, 34° en 37°]7, is alleen

de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd en in het geval onder het [2 eerste lid, 18° en 35°]2 , die te Antwerpen.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> <W 2007-05-10/33, art. 12, 2°, 147;

Inwerkingtreding : 01-11-2007> [In de gevallen onder het eerste lid, 22°, is alleen de rechtbank van eerste aanleg te

Brussel bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in Belgïeþ heeft.] <W 28-06-1984, art. 20, §1,4°>

TOEKOMSTIG RECHT

Art. 569. (Vlaams gewest) De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° van vorderingen betreffende de staat van de personen alsmede van alle geschillen

tussen echtgenoten betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen met uitzondering van de aangelegenheden waarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is; 2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatige erfopvolgers, van verzoeken

tot aanwijzing van een curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek; 3° [...] <W 2001-03-27/39, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 4° van vorderingen tot verdeling; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus

1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 8° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van

mutualiteitsverenigingen, verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd

de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending van

uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens [de artikelen 1188 tot 1193] betreffende

sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; <W 2003-02-13/54, art. 7, 112; Inwerkingtreding : 04-04-2003> 13° [opgeheven wat het Vlaamse Gewest betreft] <DVR 1995-04-19/49, art. 23, 049;

Inwerkingtreding : 15-09-1995> 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen, groeven

en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van

notarissen; 16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart 1962

houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de

burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van de wet van 9 augustus

1963 en de internationale overeenkomsten tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip; 19° [...] <W 2001-03-27/39, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 20° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [21°) (van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal

Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van het Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 november 1976] <W 1989-04-11/30, art. 22, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989> 22° [van de vorderingen als bedoeld in de artikelen 11bis en 12bis van het Wetboek

van de Belgische nationaliteit en van de verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek.] <W 1991-06-13/31, art. 7, § 1, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1992> 23° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [24° van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld in

artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;] <W 1999-04- 22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [25° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;]

<W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [26° ...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [27° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994

inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [28° vorderingen gebaseerd op het Internationaal Verdrag ter oprichting van een

Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, op de Protocollen bij dat Verdrag, opgemaakt te Londen op 27 november 1992 en 16 mei 2003 en op de wetten houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdrag en deze Protocollen;] <W 2005-10-06/35, art. 10, 134; Inwerkingtreding : 14-06-2006> [29° van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van

artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt toegekend,

de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van de

vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.] <W 1999- 02-28/32, art. 2, 069; Inwerkingtreding : 22-03-1999>

[32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet.] <W 1999-03- 23/30, art. 4, 072; Inwerkingtreding : 06-04-1999> [33°[8 van de beroepen tegen de beslissingen van de VREG tot het opleggen van een

administratieve sanctie op grond van de artikelen 13.3.1 tot en met 13.3.5 van het Energiedecreet.]8

Het beroep tegen de beslissingen bedoeld in het eerste lid werkt schorsend.] <DCFL 2007-05-25/52, art. 24, 160; Inwerkingtreding : 01-07-2007> [34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en de

vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.] <W 2005-12-13/36, art. 4, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005> [35° het beroep tegen de in artikel 47 van de wet van 27 juni 1937 houdende

herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart vermelde beslissing.] <W 2008-12-22/34, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 08-01-2009> [6 35° ...]6 [6 35° ...]6 [1 37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990

betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.]1 [5 38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975

betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.]5 [6 39° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve

geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]6 [6 40° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal

Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor de schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag;]6 [6 41° van geschillen tussen een patiënt of zijn rechtverkrijgenden, een zorgverlener of

een verzekeraar en het Fonds voor medische ongevallen opgericht bij de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg.]6 [9 42° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van beslissingen genomen

door de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet van 27 juli 2011 betreffende de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven overeenkomstig artikel 6, § 1, eerste lid, en artikel 8 van de wet van 27 juli 2011 betreffende de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven.]9 [In de gevallen onder het eerste lid [...], 17°, 21°, 28° [7 , 29°, 34° en 37°]7, is alleen de

rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd en in het geval onder [9 het eerste lid, 18°, 40° en 42°]9 , die te Antwerpen.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> <W 2007-05-10/33, art. 12, 2°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [In de gevallen onder het eerste lid, 22°, is alleen de rechtbank van eerste aanleg te

Brussel bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in Belgïeþ heeft.] <W 28-06-1984, art. 20, §1,4°>

Art. 569. (Waals gewest) De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° van vorderingen betreffende de staat van de personen alsmede van alle

geschillen tussen echtgenoten betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen met uitzondering van de aangelegenheden waarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is; 2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatige erfopvolgers, van

verzoeken tot aanwijzing van een curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek; 3° [...] <W 2001-03-27/39, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 4° van vorderingen tot verdeling; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus

1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 8° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van

mutualiteitsverenigingen, verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd

de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending van

uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens [de artikelen 1188 tot 1193] betreffende

sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; <W 2003-02-13/54, art. 7, 112; Inwerkingtreding : 04-04-2003> 13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein verschuldigde loodsgelden; 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen,

groeven en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van

notarissen; 16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart

1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de

burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van de wet van 9

augustus 1963 en de internationale overeenkomsten tot vaststelling van de

aansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip; 19° [...] <W 2001-03-27/39, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 20° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [21°) van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal

Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van het Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 november 1976] <W 1989-04- 11/30, art. 22, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989> 22° [van de vorderingen als bedoeld in de artikelen 11bis en 12bis van het Wetboek

van de Belgische nationaliteit en van de verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek.] <W 1991-06-13/31, art. 7, § 1, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1992> 23° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [24° van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld

in artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;] <W 1999- 04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [25° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;]

<W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [26° ...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [27° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994

inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [28° vorderingen gebaseerd op het Internationaal Verdrag ter oprichting van een

Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, op de Protocollen bij dat Verdrag, opgemaakt te Londen op 27 november 1992 en 16 mei 2003 en op de wetten houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdrag en deze Protocollen;] <W 2005-10-06/35, art. 10, 134; Inwerkingtreding : 14-06-2006> [29° van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van

artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt

toegekend, de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van

de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.] <W 1999-02-28/32, art. 2, 069; Inwerkingtreding : 22-03-1999> [32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet.] <W 1999-03-

23/30, art. 4, 072; Inwerkingtreding : 06-04-1999> [33° van vorderingen tot homologatie van akten van bekendheid opgesteld

krachtens de artikelen 71 en 72 van het burgerlijk Wetboek en krachtens artikel 5

van het Wetboek van de Belgische nationaliteit [4 of krachtens artikel 48, § 1 en 2, van het decreet betreffende de organisatie van de gewestelijke gasmarkt]4.] <W 2000-03-01/46, art. 2, 086; Inwerkingtreding : 01-05-2000> <DWG 2002-12-19/81, art. 66, 109; Inwerkingtreding : 01-01-2003> [3 33° het beroep tegen de beslissing om administratieve boetes op te leggen

krachtens artikel 53, §§ 1 en 2, van het decreet van de 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt;]3 [34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en

de vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.] <W 2005-12- 13/36, art. 4, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005> [35° het beroep tegen de in artikel 47 van de wet van 27 juni 1937 houdende

herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart vermelde beslissing.] <W 2008-12-22/34, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 08-01-2009> [35° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve

geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek.] <W 2008-12-22/33, art. 93, 164; Inwerkingtreding : 08-01-2009> [2 35° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal

Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag.]2 [1 37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990

betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.]1 [5 38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975

betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.]5 [In de gevallen onder het eerste lid [...], 17°, 21°, 28° [7 , 29°, 34° en 37°]7, is alleen

de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd en in het geval onder het [2 eerste lid, 18° en 35°]2 , die te Antwerpen.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> <W 2007-05-10/33, art. 12, 2°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [In de gevallen onder het eerste lid, 22°, is alleen de rechtbank van eerste aanleg te

Brussel bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in Belgïeþ heeft.] <W 28-06-1984, art. 20, §1,4°>

TOEKOMSTIG RECHT

Art. 569. (Waals gewest) De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° van vorderingen betreffende de staat van de personen alsmede van alle geschillen

tussen echtgenoten betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen met uitzondering van de aangelegenheden waarvoor de vrederechter

bijzonder bevoegd is; 2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatige erfopvolgers, van verzoeken

tot aanwijzing van een curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek; 3° [...] <W 2001-03-27/39, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 4° van vorderingen tot verdeling; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus

1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 8° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van

mutualiteitsverenigingen, verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd

de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending van

uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens [de artikelen 1188 tot 1193] betreffende

sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; <W 2003-02-13/54, art. 7, 112; Inwerkingtreding : 04-04-2003> 13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein verschuldigde loodsgelden; 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen, groeven

en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van

notarissen; 16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart 1962

houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de

burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van de wet van 9 augustus

1963 en de internationale overeenkomsten tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip; 19° [...] <W 2001-03-27/39, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 20° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [21°) van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal

Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van het Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 november 1976] <W 1989-04-11/30, art. 22,

019; Inwerkingtreding : 01-12-1989> 22° [van de vorderingen als bedoeld in de artikelen 11bis en 12bis van het Wetboek

van de Belgische nationaliteit en van de verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek.] <W 1991-06-13/31, art. 7, § 1, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1992> 23° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [24° van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld in

artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;] <W 1999-04- 22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [25° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;]

<W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [26° ...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [27° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994

inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [28° vorderingen gebaseerd op het Internationaal Verdrag ter oprichting van een

Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, op de Protocollen bij dat Verdrag, opgemaakt te Londen op 27 november 1992 en 16 mei 2003 en op de wetten houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdrag en deze Protocollen;] <W 2005-10-06/35, art. 10, 134; Inwerkingtreding : 14-06-2006> [29° van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van

artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt toegekend,

de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van de

vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.] <W 1999- 02-28/32, art. 2, 069; Inwerkingtreding : 22-03-1999> [32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet.] <W 1999-03-

23/30, art. 4, 072; Inwerkingtreding : 06-04-1999> [33° van vorderingen tot homologatie van akten van bekendheid opgesteld krachtens

de artikelen 71 en 72 van het burgerlijk Wetboek en krachtens artikel 5 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit [4 of krachtens artikel 48, § 1 en 2, van het decreet betreffende de organisatie van de gewestelijke gasmarkt]4.] <W 2000-03-01/46, art. 2, 086; Inwerkingtreding : 01-05-2000> <DWG 2002-12-19/81, art. 66, 109; Inwerkingtreding : 01-01-2003> [3 33° het beroep tegen de beslissing om administratieve boetes op te leggen krachtens

artikel 53, §§ 1 en 2, van het decreet van de 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt;]3 [34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en de

vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen

van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.] <W 2005-12-13/36, art. 4, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005> [35° het beroep tegen de in artikel 47 van de wet van 27 juni 1937 houdende

herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart vermelde beslissing.] <W 2008-12-22/34, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 08-01-2009> [6 35° ...]6 [6 35° ...]6 [1 37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990

betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.]1 [5 38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975

betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.]5 [6 39° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve

geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]6 [6 40° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal

Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor de schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag;]6 [6 41° van geschillen tussen een patiënt of zijn rechtverkrijgenden, een zorgverlener of

een verzekeraar en het Fonds voor medische ongevallen opgericht bij de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg.]6 [9 42° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van beslissingen genomen

door de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet van 27 juli 2011 betreffende de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven overeenkomstig artikel 6, § 1, eerste lid, en artikel 8 van de wet van 27 juli 2011 betreffende de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven.]9 [In de gevallen onder het eerste lid [...], 17°, 21°, 28° en 29°, is alleen de rechtbank

van eerste aanleg te Brussel bevoegd en in het geval onder [9 het eerste lid, 18°, 40° en 42°]9 , die te Antwerpen.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07- 1999> <W 2007-05-10/33, art. 12, 2°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [In de gevallen onder het eerste lid, 22°, is alleen de rechtbank van eerste aanleg te

Brussel bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in Belgïeþ heeft.] <W 28-06-1984, art. 20, §1,4°>

Art. 569. (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° van vorderingen betreffende de staat van de personen alsmede van alle

geschillen tussen echtgenoten betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen met uitzondering van de aangelegenheden waarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is; 2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatige erfopvolgers, van

verzoeken tot aanwijzing van een curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek; 3° [...] <W 2001-03-27/39, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 4° van vorderingen tot verdeling; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus

1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 8° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van

mutualiteitsverenigingen, [in de zin van de wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen] verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; <W 2005-12-13/36, art. 4, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005> 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd

de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending van

uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens [de artikelen 1188 tot 1193] betreffende

sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; <W 2003-02-13/54, art. 7, 112; Inwerkingtreding : 04-04-2003> 13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein verschuldigde loodsgelden; 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen,

groeven en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van

notarissen; 16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart

1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de

burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van de wet van 9

augustus 1963 en de internationale overeenkomsten tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip; 19° [...] <W 2001-03-27/39, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 20° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [21°) van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal

Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van het Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 november 1976] <W 1989-04-

11/30, art. 22, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989> 22° [van de vorderingen als bedoeld in de artikelen 11bis en 12bis van het Wetboek

van de Belgische nationaliteit en van de verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek.] <W 1991-06-13/31, art. 7, § 1, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1992> 23° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [24° van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld

in artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;]] <W 1999- 04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [25° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;]

<W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> 26° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [27° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994

inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> 28° [vorderingen gebaseerd op het Internationaal Verdrag ter oprichting van een

Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, op de Protocollen bij dat Verdrag, opgemaakt te Londen op 27 november 1992 en 16 mei 2003 en op de wetten houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdrag en deze Protocollen;] <W 2005-10-06/35, art. 10, 134; Inwerkingtreding : 14-06-2006> [29° van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van

artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt

toegekend, de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van

de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.] <W 1999-02-28/32, art. 2, 069; Inwerkingtreding : 22-03-1999> [32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet.] <W 1999-03-

23/30, art. 4, 072; Inwerkingtreding : 06-04-1999> [33° van vorderingen tot homologatie van akten van bekendheid opgesteld

krachtens de artikelen 71 en 72 van het burgerlijk Wetboek en krachtens artikel 5 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.] <W 2000-03-01/46, art. 2, 086; Inwerkingtreding : 01-05-2000> [34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en

de vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.] <W 2005-12- 13/36, art. 4, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005> [35° het beroep tegen de in artikel 47 van de wet van 27 juni 1937 houdende

herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart vermelde beslissing.] <W 2008-12-22/34, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 08-01-2009> [35° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve

geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek.] <W 2008-12-22/33, art. 93, 164; Inwerkingtreding : 08-01-2009> [2 35° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal

Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag.]2 [1 36° de beroepen tegen de beslissingen om een administratieve boete op te leggen

krachtens artikel 23/12, § 6 van de Brusselse Huisvestingscode.]1 [1 37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990

betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.]1 [5 38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975

betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.]5 [In de gevallen onder het eerste lid [...], 17°, 21°, 28° [7 , 29°, 34° en 37°]7, is alleen

de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd en in het geval onder het [2 eerste lid, 18° en 35°]2 , die te Antwerpen.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> <W 2007-05-10/33, art. 12, 2°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [In de gevallen onder het eerste lid, 22°, is alleen de rechtbank van eerste aanleg te

Brussel bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in Belgïeþ heeft.] <W 28-06-1984, art. 20, §1,4°>

TOEKOMSTIG RECHT

Art. 569. (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° van vorderingen betreffende de staat van de personen alsmede van alle geschillen

tussen echtgenoten betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen met uitzondering van de aangelegenheden waarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is; 2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatige erfopvolgers, van verzoeken

tot aanwijzing van een curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek; 3° [...] <W 2001-03-27/39, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 4° van vorderingen tot verdeling; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus

1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de

inwendige politie van de gemeenten; 7° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 8° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van

mutualiteitsverenigingen, [in de zin van de wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen] verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; <W 2005-12-13/36, art. 4, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005> 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd

de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending van

uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens [de artikelen 1188 tot 1193] betreffende

sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; <W 2003-02-13/54, art. 7, 112; Inwerkingtreding : 04-04-2003> 13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein verschuldigde loodsgelden; 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen, groeven

en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van

notarissen; 16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart 1962

houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de

burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van de wet van 9 augustus

1963 en de internationale overeenkomsten tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip; 19° [...] <W 2001-03-27/39, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 20° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [21°) van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal

Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van het Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 november 1976] <W 1989-04-11/30, art. 22, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989> 22° [van de vorderingen als bedoeld in de artikelen 11bis en 12bis van het Wetboek

van de Belgische nationaliteit en van de verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek.] <W 1991-06-13/31, art. 7, § 1, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1992> 23° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [24° van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld in

artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;]] <W 1999-04- 22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999>

[25° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> 26° [...] <W 2007-05-10/33, art. 12, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [27° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994

inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> 28° [vorderingen gebaseerd op het Internationaal Verdrag ter oprichting van een

Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, op de Protocollen bij dat Verdrag, opgemaakt te Londen op 27 november 1992 en 16 mei 2003 en op de wetten houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdrag en deze Protocollen;] <W 2005-10-06/35, art. 10, 134; Inwerkingtreding : 14-06-2006> [29° van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van

artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt toegekend,

de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van de

vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.] <W 1999- 02-28/32, art. 2, 069; Inwerkingtreding : 22-03-1999> [32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet.] <W 1999-03-

23/30, art. 4, 072; Inwerkingtreding : 06-04-1999> [33° van vorderingen tot homologatie van akten van bekendheid opgesteld krachtens

de artikelen 71 en 72 van het burgerlijk Wetboek en krachtens artikel 5 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.] <W 2000-03-01/46, art. 2, 086; Inwerkingtreding : 01-05-2000> [34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en de

vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.] <W 2005-12-13/36, art. 4, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005> [35° het beroep tegen de in artikel 47 van de wet van 27 juni 1937 houdende

herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart vermelde beslissing.] <W 2008-12-22/34, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 08-01-2009> [6 35° ...]6 [6 35° ...]6 [1 36° de beroepen tegen de beslissingen om een administratieve boete op te leggen

krachtens artikel 23/12, § 6 van de Brusselse Huisvestingscode.]1 [1 37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990

betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.]1 [5 38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975

betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van

22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.]5 [6 39° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve

geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]6 [6 40° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal

Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor de schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag;]6 [6 41° van geschillen tussen een patiënt of zijn rechtverkrijgenden, een zorgverlener of

een verzekeraar en het Fonds voor medische ongevallen opgericht bij de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg.]6 [9 42° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van beslissingen genomen

door de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet van 27 juli 2011 betreffende de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven overeenkomstig artikel 6, § 1, eerste lid, en artikel 8 van de wet van 27 juli 2011 betreffende de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven.]9 [In de gevallen onder het eerste lid [...], 17°, 21°, 28° [7 , 29°, 34° en 37°]7, is alleen de

rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd en in het geval onder [9 het eerste lid, 18°, 40° en 42°]9 , die te Antwerpen.] <W 1999-04-22/47, art. 52, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> <W 2007-05-10/33, art. 12, 2°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [In de gevallen onder het eerste lid, 22°, is alleen de rechtbank van eerste aanleg te

Brussel bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in Belgïeþ heeft.] <W 28-06-1984, art. 20, §1,4°>

---------- (1)<ORD 2009-04-30/04, art. 1, 167; Inwerkingtreding : 01-01-2010> (2)<W 2009-07-12/26, art. 3, 169; Inwerkingtreding : 09-11-2009> (3)<DWG 2008-07-17/53, art. 81, 171; Inwerkingtreding : 07-08-2008> (4)<DWG 2008-07-17/52, art. 58, 175; Inwerkingtreding : 07-08-2008> (5)<W 2010-06-02/11, art. 6, 179; Inwerkingtreding : 24-06-2010> (6)<W 2010-06-02/40, art. 2, 182; Inwerkingtreding : onbepaald> (7)<W 2010-06-02/39, art. 11, 183; Inwerkingtreding : 01-03-2010> (8)<DVR 2009-05-08/27, art. 15.1.1, 185; Inwerkingtreding : 01-01-2011> (9)<W 2011-07-15/18, art. 2, 192; Inwerkingtreding : 30-11-2010>

Art. 570. <W 2004-07-16/31, art. 134, 125; Inwerkingtreding : 01-10-2004> De rechtbank van eerste aanleg doet uitspraak, ongeacht de waarde van het geschil, over de vorderingen bedoeld in de artikelen 23, § 1, 27 en 31 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht. In afwijking van het eerste lid doet de rechtbank van koophandel uitspraak over

de vorderingen bedoeld in artikel 121 van dezelfde wet.

Art. 571. <W 1999-05-04/03, art. 45, 085; Inwerkingtreding : 01-11-1999> De Rechtbank van eerste aanleg neemt kennis van de tuchtrechtelijke vorderingen tot schorsing, afzetting en veroordeling tot geldboete tegen gerechtsdeurwaarders.

Zij neemt in hoger beroep, overeenkomstig de artikelen 107 en 110 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, kennis van het beroep ingesteld tegen de beslissingen van de Kamer van notarissen die een tuchtstraf van eigen rechtsmacht heeft uitgesproken, en spreekt in eerste aanleg de hogere tuchtstraffen tegen notarissen uit.

Art. 572.Behalve de installatie van de magistraten en griffiers, waarvan sprake is in artikel 288, vijfde lid, beëdigt de rechtbank van eerste aanleg eveneens: 1° de notarissen; 2° de gerechtsdeurwaarders; 3° de ambtenaren en aangestelden bij het bosbeheer; 4° de wegenopzichters, de inspecteurs en hoofdinspecteurs van politie belast met de

vaststelling van de overtreding van wetten en verordeningen betreffende de spoorwegen, hun exploitatie en politie; 5° de ambtenaren en beambten belast met de vaststelling van de overtreding van

de wet en de verordeningen betreffende het vervoer van uitwijkelingen; 6° de douanebeambten belast met de vaststelling van de misdrijven gepleegd

binnen de omheining van vrije stapelplaatsen; 7° de directeur en de beambten van de proefbank voor vuurwapens die als officier

van gerechtelijke politie zijn aangesteld; 8° de havenmeesters en de adjunct-havenmeesters; 9° de hoofdinspecteurs en de inspecteurs van de luchtvaartpolitie; 10° de beambten van het Hoog Comité van toezicht die de hoedanigheid hebben

van officier van gerechtelijke politie. (11° de personen die door vennootschappen voor het beheer van auteursrechten en

van naburige rechten worden aangewezen teneinde alle mogelijke exploitatievormen van een werk of van een prestatie, evenals enige onjuiste verklaring in verband met een dergelijke exploitatie vast te stellen). <W 1994-06-30/35, art. 91, 045; Inwerkingtreding : 1994-07-27> ++++++++++ GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN -------------------------- Art. 572. (VLAAMSE OVERHEID) Behalve de installatie van de magistraten en griffiers, waarvan sprake is in artikel

288, vijfde lid, beëdigt de rechtbank van eerste aanleg eveneens: 1° de notarissen; 2° de gerechtsdeurwaarders; 3° (de personeelsleden van het Agentschap voor Natuur en Bos die belast zijn met

handhaving); <DCFL 2007-12-07/51, art. 10, 157; Inwerkingtreding : 14-01-2008> 4° de wegenopzichters, de inspecteurs en hoofdinspecteurs van politie belast met de

vaststelling van de overtreding van wetten en verordeningen betreffende de spoorwegen, hun exploitatie en politie; 5° de ambtenaren en beambten belast met de vaststelling van de overtreding van

de wet en de verordeningen betreffende het vervoer van uitwijkelingen; 6° de douanebeambten belast met de vaststelling van de misdrijven gepleegd

binnen de omheining van vrije stapelplaatsen; 7° de directeur en de beambten van de proefbank voor vuurwapens die als officier

van gerechtelijke politie zijn aangesteld; 8° de havenmeesters en de adjunct-havenmeesters; 9° de hoofdinspecteurs en de inspecteurs van de luchtvaartpolitie; 10° de beambten van het Hoog Comité van toezicht die de hoedanigheid hebben

van officier van gerechtelijke politie. (11° de personen die door vennootschappen voor het beheer van auteursrechten en

van naburige rechten worden aangewezen teneinde alle mogelijke exploitatievormen van een werk of van een prestatie, evenals enige onjuiste verklaring in verband met een dergelijke exploitatie vast te stellen). <W 1994-06-30/35, art. 91, 045; Inwerkingtreding : 1994-07-27> Art. 572. (Waalse Gewest) Behalve de installatie van de magistraten en griffiers, waarvan sprake is in artikel

288, vijfde lid, beëdigt de rechtbank van eerste aanleg eveneens: 1° de notarissen; 2° de gerechtsdeurwaarders; 3° [1 de personeelsleden in de zin van het Boswetboek]1; 4° de wegenopzichters, de inspecteurs en hoofdinspecteurs van politie belast met de

vaststelling van de overtreding van wetten en verordeningen betreffende de spoorwegen, hun exploitatie en politie; 5° de ambtenaren en beambten belast met de vaststelling van de overtreding van

de wet en de verordeningen betreffende het vervoer van uitwijkelingen; 6° de douanebeambten belast met de vaststelling van de misdrijven gepleegd

binnen de omheining van vrije stapelplaatsen; 7° de directeur en de beambten van de proefbank voor vuurwapens die als officier

van gerechtelijke politie zijn aangesteld; 8° de havenmeesters en de adjunct-havenmeesters; 9° de hoofdinspecteurs en de inspecteurs van de luchtvaartpolitie; 10° de beambten van het Hoog Comité van toezicht die de hoedanigheid hebben

van officier van gerechtelijke politie. (11° de personen die door vennootschappen voor het beheer van auteursrechten en

van naburige rechten worden aangewezen teneinde alle mogelijke exploitatievormen van een werk of van een prestatie, evenals enige onjuiste verklaring in verband met een dergelijke exploitatie vast te stellen). <W 1994-06-30/35, art. 91, 045; Inwerkingtreding : 1994-07-27> ++++++++++ ---------- (1)<DWG 2008-07-15/44, art. 120, 170; Inwerkingtreding : 14-09-2009>

Art. 573. De rechtbank van koophandel neemt in eerste aanleg kennis: 1° van de geschillen tussen kooplieden, die handelingen betreffen die de wet als

daden van koophandel aanmerkt en die niet onder de algemene bevoegdheid van de vrederechter (of onder de bevoegdheid van de politierechtbanken) vallen; <W 1994-

07-11/33, art. 34, 048; Inwerkingtreding : 1995-01-01> 2° (van geschillen betreffende wisselbrieven en orderbriefjes, wanneer het bedrag

van de vordering hoger is dan (1.860 EUR).) <W 1992-08-03/31, art. 6, 034; Inwerkingtreding : 1993-01-01> <KB 2000-07-20/57, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2002> (Het geschil, dat betrekking heeft op een handeling die de wet als daad van

koophandel aanmerkt en dat niet onder de algemene bevoegdheid van de vrederechter valt, kan eveneens voor de rechtbank van koophandel worden gebracht, hoewel de eiser niet de hoedanigheid van handelaar heeft. Een beding tot aanwijzing van een bevoegd rechter, gemaakt vóór het ontstaan van het geschil is, in dat opzicht, van rechtswege nietig.) <W 24-06-1970, art. 4, 2>

Art. 574.De rechtbank van koophandel neemt, zelfs wanneer partijen geen handelaar zijn, kennis: 1° [van geschillen terzake van een vennootschap beheerst door het Wetboek van

vennootschappen, tussen vennootschappen en vennoten, tussen vennoten, tussen vennootschappen en bestuurders of zaakvoerders, tussen bestuurders of zaakvoeders, tussen bestuurders of zaakvoerders en derden, tussen bestuurders of zaakvoerders en vennoten, tussen commissarissen, tussen commissarissen en vennootschappen, tussen commissarissen en bestuurders, zaakvoerders of vennoten, tussen vereffenaars, tussen vereffenaars en derden, tussen vereffenaars en vennootschappen of tussen vereffenaars en vennoten, tussen vennootschappen, vennoten, bestuurders of zaakvoerders, commissarissen of vereffenaars en bedrijfsrevisoren, tussen oprichters, tussen oprichters en vennootschappen, tussen oprichters en derden of tussen oprichters, vennootschappen, vennoten en bestuurders of zaakvoerders;] <W 2009-01-26/31, art. 2, a), 166; Inwerkingtreding : 01-04-2009> 2° [van vorderingen en geschillen rechtstreeks ontstaan uit het faillissement en

procedures van gerechtelijke reorganisatie overeenkomstig de voorschriften van de faillissementswet van 8 augustus 1997 en de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, en waarvan de gegevens voor de oplossing zich bevinden in het bijzonder recht dat van toepassing is op het stelsel van het faillissement en de procedures van gerechtelijke reorganisatie.] <W 2009-01-26/31, art. 2, b), 166; Inwerkingtreding : 01-04-2009> 3° van vorderingen betreffende de benamingen van oorsprong [en de geografische

aanduidingen]; <W 2007-05-10/33, art. 13, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 4° van vorderingen betreffende de aan de post toevertrouwde diensten; 5° van vorderingen tot verbetering en doorhaling van inschrijvingen [1 in de

Kruispuntbank van Ondernemingen, in de hoedanigheid van handelaar]1; 6° van vorderingen met het oog op de benoeming van commissarissen voor het

nazien van boeken en rekeningen van handelsvennootschappen; 7° van vorderingen inzake zee- en binnenvaart, en inzonderheid van het onderzoek

van de schuldvorderingen bij verdeling van de gelden voortkomend van de toewijzing van een in beslag genomen vaartuig.

[8° opgeheven] <W 2003-03-24/40, art. 76, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2004> [9° van geschillen inzake de handelingen van de Nationale Loterij die door de wet

geacht worden daden van koophandel te zijn.] <W 1991-07-22/33, art. 25, 028; Inwerkingtreding : 01-09-1991> [10° van aanvragen tot homologatie van beslissingen tot verplaatsing van de zetel

van een vennootschap in vereffening.] <W 1997-07-17/65, art. 51, 055; Inwerkingtreding : 01-01-1998> [11° de vorderingen bedoeld in artikel 92 van Verordening nr. 40/94 van de Raad

van de Europese Unie van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk.] <W 1998-02-10/56, art. 2, 060; Inwerkingtreding : 10-07-1998> [12° van geschillen tussen emittenten en houders, of tussen houders, van

certificaten die betrekking hebben op effecten en zijn uitgegeven overeenkomstig de artikelen 43bis en 124ter van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 1935.] <W 1999-02-10/41, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 08-06-1999> [13° van de vorderingen bedoeld in de artikelen 92, § 7, 159, § 7 en 197, § 8, van de

wet van... betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles.] <W 2004-07-22/40, art. 13, 130; Inwerkingtreding : 09-03- 2005> [14° van de vorderingen bedoeld in artikel 81 van Verordening (EG) Nr. 6/2002

van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen.] <W 2005- 12-20/36, art. 11, 136; Inwerkingtreding : 01-01-2006> [15° [van de in artikel 73 van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien

bedoelde vorderingen;] <W 2008-07-24/36, art. 10, 161; Inwerkingtreding : 01-11- 2007> 16° van vorderingen bedoeld in artikel 38 van de wet van 20 mei 1975 tot

bescherming van kweekproducten; 17° van vorderingen bedoeld in artikel 16 van de wet van 10 januari 1990

betreffende de rechtsbescherming van topografieën van halfgeleiderproducten; 18° van vorderingen betreffende merken, met inbegrip van vorderingen

betreffende de doorhaling van een collectief merk, en van vorderingen betreffende tekeningen of modellen, bedoeld door het Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom [merken en tekeningen of modellen] van 25 februari 2005 goedgekeurd door de wet van 22 maart 2006, behalve deze die door dit verdrag worden voorbehouden aan de bevoegdheid van een ander rechtscollege.] <W 2007-05-10/33, art. 13, 2°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [19° de vordering om te laten vaststellen dat er een cumulatie is van verworven

beschermingen voor éénzelfde uitvinding door het Belgische octrooi en door het Europese octrooi, ingesteld bij toepassing van artikel 5 van de wet van 21 april 2007 houdende diverse bepalingen betreffende de procedure voor het indienen van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België.] <W 2008-07-24/36, art. 10, 161; Inwerkingtreding : 13-12- 2007>

[ TOEKOMSTIG RECHT [

Art. 574. De rechtbank van koophandel neemt, zelfs wanneer partijen geen handelaar zijn, kennis: 1° [van geschillen terzake van een vennootschap beheerst door het Wetboek van

vennootschappen, tussen vennootschappen en vennoten, tussen vennoten, tussen vennootschappen en bestuurders of zaakvoerders, tussen bestuurders of zaakvoeders, tussen bestuurders of zaakvoerders en derden, tussen bestuurders of zaakvoerders en vennoten, tussen commissarissen, tussen commissarissen en vennootschappen, tussen commissarissen en bestuurders, zaakvoerders of vennoten, tussen vereffenaars, tussen vereffenaars en derden, tussen vereffenaars en vennootschappen of tussen vereffenaars en vennoten, tussen vennootschappen, vennoten, bestuurders of zaakvoerders, commissarissen of vereffenaars en bedrijfsrevisoren, tussen oprichters, tussen oprichters en vennootschappen, tussen oprichters en derden of tussen oprichters, vennootschappen, vennoten en bestuurders of zaakvoerders;] <W 2009-01- 26/31, art. 2, a), 166; Inwerkingtreding : 01-04-2009> 2° [van vorderingen en geschillen rechtstreeks ontstaan uit het faillissement en

procedures van gerechtelijke reorganisatie overeenkomstig de voorschriften van de faillissementswet van 8 augustus 1997 en de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, en waarvan de gegevens voor de oplossing zich bevinden in het bijzonder recht dat van toepassing is op het stelsel van het faillissement en de procedures van gerechtelijke reorganisatie.] <W 2009-01-26/31, art. 2, b), 166; Inwerkingtreding : 01-04-2009> 3° van vorderingen betreffende de benamingen van oorsprong [en de geografische

aanduidingen]; <W 2007-05-10/33, art. 13, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 4° van vorderingen betreffende de aan de post toevertrouwde diensten; 5° van vorderingen tot verbetering en doorhaling van inschrijvingen [1 in de

Kruispuntbank van Ondernemingen, in de hoedanigheid van handelaar]1; 6° van vorderingen met het oog op de benoeming van commissarissen voor het nazien

van boeken en rekeningen van handelsvennootschappen; 7° van vorderingen inzake zee- en binnenvaart, en inzonderheid van het onderzoek

van de schuldvorderingen bij verdeling van de gelden voortkomend van de toewijzing van een in beslag genomen vaartuig. [8° opgeheven] <W 2003-03-24/40, art. 76, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2004> [9° van geschillen inzake de handelingen van de Nationale Loterij die door de wet

geacht worden daden van koophandel te zijn.] <W 1991-07-22/33, art. 25, 028; Inwerkingtreding : 01-09-1991> [10° van aanvragen tot homologatie van beslissingen tot verplaatsing van de zetel van

een vennootschap in vereffening.] <W 1997-07-17/65, art. 51, 055; Inwerkingtreding : 01-01-1998> [11° de vorderingen bedoeld in artikel 92 van Verordening nr. 40/94 van de Raad van

de Europese Unie van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk.] <W 1998-02- 10/56, art. 2, 060; Inwerkingtreding : 10-07-1998> [12° van geschillen tussen emittenten en houders, of tussen houders, van certificaten

die betrekking hebben op effecten en zijn uitgegeven overeenkomstig de artikelen 43bis en 124ter van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 1935.] <W 1999-02-10/41, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 08-06-1999>

[13° van de vorderingen bedoeld in de artikelen 92, § 7, 159, § 7 en 197, § 8, van de

wet van... betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles.] <W 2004-07-22/40, art. 13, 130; Inwerkingtreding : 09-03- 2005> [14° van de vorderingen bedoeld in artikel 81 van Verordening (EG) Nr. 6/2002 van

de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen.] <W 2005-12- 20/36, art. 11, 136; Inwerkingtreding : 01-01-2006> [15° [van de in artikel 73 van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien

bedoelde vorderingen;] <W 2008-07-24/36, art. 10, 161; Inwerkingtreding : 01-11- 2007> 16° van vorderingen bedoeld in [2 artikel 54 van de wet van...]2 tot bescherming van

kweekproducten; 17° van vorderingen bedoeld in artikel 16 van de wet van 10 januari 1990 betreffende

de rechtsbescherming van topografieën van halfgeleiderproducten; 18° van vorderingen betreffende merken, met inbegrip van vorderingen betreffende de

doorhaling van een collectief merk, en van vorderingen betreffende tekeningen of modellen, bedoeld door het Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom [merken en tekeningen of modellen] van 25 februari 2005 goedgekeurd door de wet van 22 maart 2006, behalve deze die door dit verdrag worden voorbehouden aan de bevoegdheid van een ander rechtscollege.] <W 2007-05-10/33, art. 13, 2°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [19° de vordering om te laten vaststellen dat er een cumulatie is van verworven

beschermingen voor éénzelfde uitvinding door het Belgische octrooi en door het Europese octrooi, ingesteld bij toepassing van artikel 5 van de wet van 21 april 2007 houdende diverse bepalingen betreffende de procedure voor het indienen van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België.] <W 2008-07-24/36, art. 10, 161; Inwerkingtreding : 13-12-2007> ---------- (1)<W 2009-12-30/13, art. 14, 172; Inwerkingtreding : 25-01-2010> (2)<W 2011-01-10/06, art. 69, 189; Inwerkingtreding : onbepaald>

Art. 575. <Hersteld bij W 2007-05-10/33, art. 14, 147; Inwerkingtreding : 01-11- 2007> § 1. De rechtbank van koophandel is bevoegd voor de vorderingen tussen handelaars met betrekking tot het auteursrecht, de naburige rechten en het recht van de producenten van databanken. Als de eiser geen handelaar is, kan de vordering voor de rechtbank van

koophandel worden gebracht, indien de verweerder een handelaar is. Ongeacht de hoedanigheid van de eiser, wordt de vordering voor de rechtbank van

eerste aanleg gebracht, als de verweerder geen handelaar is. § 2. De op grond van § 1 bevoegde rechtbanken zijn onder dezelfde voorwaarden

bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen met betrekking tot de rechtsbescherming van technische maatregelen en van de informatie betreffende het beheer van rechten bedoeld in de artikelen 79bis en 79ter van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, en in de artikelen 12bis en 12ter van de wet van 31 augustus 1998 tot omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken.

§ 3. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing op de vorderingen die overeenkomstig artikel 590 tot de bevoegdheid van de vrederechters behoren. De rechtbank van eerste aanleg neemt in hoger beroep kennis van de vonnissen in

eerste aanleg gewezen door de vrederechter inzake de geschillen betreffende de aangelegenheden bedoeld in paragrafen 1 en 2, tenzij het gaat om een geschil tussen handelaars, in welk geval het hoger beroep voor de rechtbank van koophandel wordt gebracht.

Art. 576. De rechtbank van koophandel wijst de beëdigde wegers, scheepsmeters of meters voor zee- binnenschepen aan en neemt hun eed af. Zij neemt ook de eed af van: (1° de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren;) <W 1999-05-03/30, art. 56,

077; Inwerkingtreding : 01-04-1999> 2° de bedrijfsrevisoren.

Art. 577. De rechtbank van eerste aanleg neemt in hoger beroep kennis van de vonnissen (in eerste aanleg gewezen door de vrederechter en, in de gevallen bepaald bij artikel 601bis, door de politierechtbank). <W 1994-07-11/33, art. 35, 048; Inwerkingtreding : 1995-01-01> Hoger beroep tegen de beslissingen, door de vrederechter in eerste aanleg gewezen

inzake geschillen tussen kooplieden betreffende de handelingen die de wet als daden van koophandel aanmerkt of inzake geschillen betreffende wisselbrieven, wordt evenwel gebracht voor de rechtbank van koophandel.

Art. 578.(NOTA : zie verder niet-federale vorm(en) van dit artikel.) De arbeidsrechtbank neemt kennis: 1° van geschillen inzake arbeidsovereenkomsten met inbegrip van die welke

betrekking hebben op schending van het fabrieksgeheim gedurende die overeenkomst; 2° van geschillen inzake leerovereenkomsten; 3° (van de individuele geschillen betreffende de toepassing van de collectieve

arbeidsovereenkomsten;) <W 5-12-1968, art. 67> 4° van geschillen tussen werknemers naar aanleiding van het werk; 5° van geschillen betreffende de overeenkomst voor versnelde beroepsopleiding; 6° van geschillen tussen de personen die samen een beroep uitoefenen waarbij

hoofdzakelijk handenarbeid wordt verricht, en inzonderheid tussen een schipper ter visserij en de schepelingen die zijn vennoten zijn; 7° van geschillen van burgerlijke aard die het gevolg zijn van een overtreding van

de wetten en besluiten betreffende de arbeidsreglementering en de aangelegenheden onder de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank, onverminderd de toepassing van de wetsbepalingen die deze bevoegdheid verlenen aan de strafgerechten wanneer een strafvordering voor hen aanhangig is. 8° (de geschillen die hun oorzaak vinden : a) in titel V betreffende gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien

van arbeidsvoorwaarden en de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de toegang tot een zelfstandig beroep van

de wet van 4 augustus 1978 tot economisch heroriëntering en in haar uitvoeringsbesluiten, met uitzondering van die bedoeld in artikel 581, 3°, a), en van die welke betrekking hebben op de toegang tot het onderwijs in de beroepsopleiding verstrekt door het openbaar of privaat onderwijs; b) in het decreet van 8 mei 2002 van het Vlaams Parlement houdende evenredige

participatie op de arbeidsmarkt en zijn uitvoeringsbesluiten, met uitzondering van die bedoeld in artikel 581, 3°, b).) <W 2003-04-08/33, art. 139, 098; Inwerkingtreding : 01-10-2002> (9° van de geschillen betreffende de hoedanigheid van de werknemers en het

behoud van hun rechten ingevolge de overdracht van de onderneming of van een gedeelte ervan, (bedoeld in de artikelen 59 tot 70 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen).) <W 1997-07-17/65, art. 52, 055; Inwerkingtreding : 01-01-1998> <W 2009-01-26/31, art. 3, a) 166; Inwerkingtreding : 01-04-2009> 10° (van de geschillen op basis van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van de

discriminatie tussen mannen en vrouwen en die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, in de zin van artikel 6, § 1, 4° en 5°, van voormelde wet, met uitzondering van de geschillen bedoeld in artikel 581, 9°, en onder voorbehoud van de bevoegdheden van de Raad van State, zoals bepaald door de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State;) <W 2007-05-10/37, art. 2, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> (11° van de geschillen betreffende geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gestus

1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.) <W 2002-06-17/35, art. 5, 096; Inwerkingtreding : 01-07-2002> (12° van de geschillen die hun oorzaak vinden in de wet van... betreffende de

bescherming van de preventieadviseurs en die betrekking hebben op : a) werknemers; b) zelfstandigen.) <W 2002-12-20/52, art. 4, 107; Inwerkingtreding : 01-02-2003> 13° (van de geschillen op basis van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van

bepaalde vormen van discriminatie en die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, in de zin van artikel 5, § 1, 4° en 5° van voormelde wet, met uitzondering van de geschillen bedoeld in artikel 581, 10°, en onder voorbehoud van de bevoegdheden van de Raad van State, zoals bepaald door de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State.) <W 2007-05-10/37, art. 3, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> (14° van vorderingen betreffende de collectieve schuldenregeling;) <L 2005-12-

13/36, art. 5, 128; ED : 01-09-2007> 15° (van de geschillen op basis van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van

bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, in de zin van artikel 5, § 1, 4° en 5°, van voormelde wet, met uitzondering van de geschillen bedoeld in artikel 581, 11°, en onder voorbehoud van de bevoegdheden van de Raad van State, zoals bepaald door de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State;) <W 2007-05-10/37, art. 4, 148; Inwerkingtreding : 09- 06-2007> ((16°) (oude tweede 10°) van betwistingen op grond van de wet van 28 januari 2003

betreffende de medische onderzoeken die binnen het kader van de arbeidsverhoudingen worden uitgevoerd.) <W 2003-01-28/42, art. 16, 114; Inwerkingtreding : 19-04-2003> <W 2005-12-13/36, art. 5, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005> (17° van de in artikel 138bis, § 2, eerste lid, bedoelde rechtsvordering.) <W 2006-

12-03/41, art. 13, 142; Inwerkingtreding : 28-12-2006> (18° van de vorderingen tot schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 61, § 3,

derde lid, van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen;

19° van de verzoeken tot homologatie zoals bedoeld in artikel 61, § 5, van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen.) <W 2009- 01-26/31, art. 3, b), 166; Inwerkingtreding : 01-04-2009> [2 21° van de geschillen tussen de werknemer en degene die hoofdelijk

aansprakelijk is voor de betaling van het loon met toepassing van hoofdstuk VI/1 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.]2

Art. 578. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) De arbeidsrechtbank neemt kennis: 1° van geschillen inzake arbeidsovereenkomsten met inbegrip van die welke

betrekking hebben op schending van het fabrieksgeheim gedurende die overeenkomst; 2° van geschillen inzake leerovereenkomsten; 3° (van de individuele geschillen betreffende de toepassing van de collectieve

arbeidsovereenkomsten;) <W 5-12-1968, art. 67> 4° van geschillen tussen werknemers naar aanleiding van het werk; 5° van geschillen betreffende de overeenkomst voor versnelde beroepsopleiding; 6° van geschillen tussen de personen die samen een beroep uitoefenen waarbij

hoofdzakelijk handenarbeid wordt verricht, en inzonderheid tussen een schipper ter visserij en de schepelingen die zijn vennoten zijn; 7° van geschillen van burgerlijke aard die het gevolg zijn van een overtreding van de

wetten en besluiten betreffende de arbeidsreglementering en de aangelegenheden onder de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank, onverminderd de toepassing van de wetsbepalingen die deze bevoegdheid verlenen aan de strafgerechten wanneer een strafvordering voor hen aanhangig is. 8° (de geschillen die hun oorzaak vinden : a) in titel V betreffende gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van

arbeidsvoorwaarden en de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de toegang tot een zelfstandig beroep van de wet van 4 augustus 1978 tot economisch heroriëntering en in haar uitvoeringsbesluiten, met uitzondering van die bedoeld in artikel 581, 3°, a), en van die welke betrekking hebben op de toegang tot het onderwijs in de beroepsopleiding verstrekt door het openbaar of privaat onderwijs; b) in het decreet van 8 mei 2002 van het Vlaams Parlement houdende evenredige

participatie op de arbeidsmarkt en zijn uitvoeringsbesluiten, met uitzondering van die bedoeld in artikel 581, 3°, b).) <W 2003-04-08/33, art. 139, 098; Inwerkingtreding : 01- 10-2002>

(9° van de geschillen betreffende de hoedanigheid van de werknemers en het behoud van hun rechten ingevolge de overdracht van de onderneming of van een gedeelte ervan, bedoeld in hoofdstuk IV van titel III van de wet betreffende het gerechtelijk akkoord.) <W 1997-07-17/65, art. 52, 055; Inwerkingtreding : 01-01-1998> 10° (van de geschillen op basis van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van de

discriminatie tussen mannen en vrouwen en die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, in de zin van artikel 6, § 1, 4° en 5°, van voormelde wet, met uitzondering van de geschillen bedoeld in artikel 581, 9°, en onder voorbehoud van de bevoegdheden van de Raad van State, zoals bepaald door de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State;) <W 2007-05-10/37, art. 2, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> (11° van de geschillen betreffende geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gestus

1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.) <W 2002-06-17/35, art. 5, 096; Inwerkingtreding : 01-07-2002> (12° van de geschillen die hun oorzaak vinden in de wet van... betreffende de

bescherming van de preventieadviseurs en die betrekking hebben op : a) werknemers; b) zelfstandigen.) <W 2002-12-20/52, art. 4, 107; Inwerkingtreding : 01-02-2003> 13° (van de geschillen op basis van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van

bepaalde vormen van discriminatie en die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, in de zin van artikel 5, § 1, 4° en 5° van voormelde wet, met uitzondering van de geschillen bedoeld in artikel 581, 10°, en onder voorbehoud van de bevoegdheden van de Raad van State, zoals bepaald door de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State.) <W 2007-05-10/37, art. 3, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> (14° van vorderingen betreffende de collectieve schuldenregeling;) <L 2005-12-13/36,

art. 5, 128; ED : 01-09-2007> 15° (van de geschillen op basis van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van

bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, in de zin van artikel 5, § 1, 4° en 5°, van voormelde wet, met uitzondering van de geschillen bedoeld in artikel 581, 11°, en onder voorbehoud van de bevoegdheden van de Raad van State, zoals bepaald door de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State;) <W 2007-05-10/37, art. 4, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> ((16°) (oude tweede 10°) van betwistingen op grond van de wet van 28 januari 2003

betreffende de medische onderzoeken die binnen het kader van de arbeidsverhoudingen worden uitgevoerd.) <W 2003-01-28/42, art. 16, 114; Inwerkingtreding : 19-04-2003> <W 2005-12-13/36, art. 5, 128; Inwerkingtreding : 31- 12-2005> (17° van de in artikel 138bis, § 2, eerste lid, bedoelde rechtsvordering.) <W 2006-12-

03/41, art. 13, 142; Inwerkingtreding : 28-12-2006> ([1 20°]1 (het oude 18° hernummerd tot 20°) van geschillen over discriminatie, in de

zin van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid.) <DVR 2008-07-10/56, art. 44, 162; Inwerkingtreding : 03/10/2008> [2 21° van de geschillen tussen de werknemer en degene die hoofdelijk aansprakelijk

is voor de betaling van het loon met toepassing van hoofdstuk VI/1 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.]2 ---------- (1)<DVR 2011-06-10/05, art. 2, 190; Inwerkingtreding : 14-07-2011> (2)<W 2012-03-29/09, art. 2, 195; Inwerkingtreding : 16-04-2012>

Art. 579. <W 24-06-1969, art. 12> De arbeidsrechtbank neemt kennis: 1° van de vorderingen betreffende de vergoeding van schade voortkomende uit

arbeidsongevallen, uit ongevallen op de weg van en naar het werk en uit beroepsziekten: 2° van de vorderingen betreffende de schadevergoeding wegens arbeidsongevallen,

welke zich tussen 10 mei 1940 en 30 september 1944, onder de gelding van de Duitse wetgeving voorgedaan hebben in de door het Duitse Rijk aangehechte Belgische gebieden; 3° van de vorderingen betreffende de toelagen toegekend door het Fonds voor

arbeidsongevallen en het Fonds voor de beroepsziekten; 4° (van de vorderingen betreffende de vergoeding van schade voortkomende uit

nijverheidsongevallen en landbouwongevallen in het raam van de verzekering tegen nijverheidsongevallen van de kantons Eupen, Malmédy en Sankt-Vith en van de verzekering tegen landbouwongevallen van de kantons Eupen, Malmédy en Sankt- Vith.) <W 16-08-1971, art. 8> (5° van de vorderingen tot vergoedingen van een door in 1° omschreven feit

ontstane schade, gegrond op een verzekeringspolis naar gemeen recht, die door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening wordt gesloten ten voordele van de stagiairs in beroepsopleiding.) <W 2005-12-13/36, art. 6, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005> (6° van de betwistingen in verband met de tegemoetkomingen van het

Schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers, ingesteld bij de programmawet (I) van 27 december 2006.) <W 2006-12-27/30, art. 126, 143; Inwerkingtreding : 01-04- 2007>

Art. 580.De arbeidsrechtbank neemt kennis: 1° van geschillen betreffende (de verplichtingen van de werkgevers en van de

personen die met hen hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de betaling van de bijdragen), opgelegd door de wetgeving inzake sociale zekerheid, (gezinsbijslag,) werkloosheid, verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, rust- en overlevingspensioen, jaarlijkse vakantie, bestaanszekerheid, (sluiting van ondernemingen) en door de verordeningen waarbij sociale voordelen aan de werknemers en leerlingen worden toegekend; <W 04-08-1978, art. 70> <W 12-05- 1971, art. 1, 1°> <W 28-07-1971, art. 22> 2° van geschillen betreffende de rechten en verplichtingen van werknemers en

leerlingen en hun rechtverkrijgenden, welke voortvloeien uit de wetten en verordeningen bedoeld onder 1°; 3° van geschillen betreffende de rechten en verplichtingen van de personen (en hun

rechtverkrijgenden) die, buiten een arbeidsovereenkomst of een leerovereenkomst, het voordeel genieten van de wetten en verordeningen bedoeld onder 1°; <W 12-05- 1971, art. 1, 2°>

4° van geschillen tussen de instellingen belast met de toepassing van de wetten en verordeningen bedoeld onder 1°, betreffende de rechten en verplichtingen die daaruit voor die instellingen voortvloeien; 5° (.....) <W 30-06-1971, art. 16> 6° van geschillen betreffende de rechten en verplichtingen van de personen (en hun

rechtverkrijgenden) die een maatschappelijke verzekering hebben aangegaan krachtens: <W 12-05-1971, art. 1, 3°>

a) de wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen;

b) de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden; c) de wet van 17 juli 1963 betreffende overzeese sociale zekerheid; d) [1 artikelen 3, eerste lid, b) of c) of 7, § 2, van de wet van 6 augustus 1990

betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen of artikel 67, vijfde lid, van de wet van 26 april 2010 houdende diverse bepalingen inzake de organisatie van de aanvullende ziekteverzekering (I), bij een ziekenfonds, een landsbond van ziekenfondsen of een maatschappij van onderlinge bijstand, bedoeld in artikel 70, §§ 1 of 2, eerste en tweede lid, van voormelde wet van 6 augustus 1990;]1 7° van geschillen betreffende het stelsel van maatschappelijke zekerheid waarvan

de prestaties gewaarborgd zijn bij de wet van 16 juni 1960 dat de organismen belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst en dat waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke prestaties ten gunste van deze werknemers verzekerd; 8° (van de geschillen betreffende de toepassing van: a) de wet tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden. Zij past, op

verzoek (van de Rijksdienst voor werknemerspensioenen), de in artikel 13 van voormelde wet bepaalde sancties toe; <W 05-01-1976, art. 121> b) de wet tot instelling van een gewaarborgde gezinsbijslag. Zij past, op verzoek

((van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers)), de in artikel 8 van voormelde wet bepaalde sancties toe;) <W 20-07-1971, art. 12> <W 05-01-1976, art. 121> <KB242 31-12-1983, art. 10> c) (de wet tot instelling van het recht op een bestaansminimum, voor wat betreft de

geschillen betreffende de toekenning, de herziening, de weigering en de terugbetaling door de gerechtigde van het bestaansminimum alsmede betreffende de toepassing van de administratieve sancties bepaald in de desbetreffende wetgeving.) <W 07-08-1974, art. 21, § 1> (de wet van 26 mei 2002 tot instelling van het recht op maatschappelijke integratie,

inzake de geschillen betreffende de toekenning, de herziening, de weigering en de terugbetaling door de gerechtigde van de maatschappelijke integratie, alsmede de toepassing van de administratieve sancties bepaald in de desbetreffende wetgeving.) <W 2002-05-26/47, art. 48, 099; Inwerkingtreding : 01-10-2002> (d) de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor

maatschappelijk welzijn, inzake de betwistingen betreffende de toekenning, de herziening, de weigering en de terugbetaling door de gerechtigde, van de

maatschappelijke dienstverlening, en de toepassing van de administratieve sancties bepaald door de wetgeving ter zake.) <W 1993-01-12/34, art. 17, 039; Inwerkingtreding : 1993-01-01> (e) de wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen.) <W 2001-03-

22/31, art. 3, 089; Inwerkingtreding : 01-06-2001> (f) de wet van 12 januari 2007 betreffende opvang van asielzoekers en van

bepaalde andere categorieën van vreemdelingen wat betreft de geschillen betreffende elke schending van de rechten die aan de begunstigden van de opvang worden gewaarborgd door de boeken II en III van voormelde wet.) <W 2007-04- 21/57, art. 2, 146; Inwerkingtreding : 07-05-2007> 9° (van de geschillen betreffende de toekenning van de rentebijslag aan de

begunstigden met een vervroegd rustpensioen.) W 20-06-1975, art. 9> 10° (van de geschillen betreffende de toekenning van het bijzonder brugpensioen

bedoeld in artikel 5 van het hoofdstuk III van de wet van 22 december 1977.) <W 22-12-1977, art. 107> 11° (van de geschillen betreffende de toekenning van het brugpensioen aan

bejaarde invaliden, bedoeld bij afdeling 6 van het hoofdstuk V van de wet van 22 december 1977.) <W 22-12-1977, art. 166, § 1> 12° (de betwistingen betreffende de verplichting van de sociaal verzekerden om een

bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid te storten krachtens hoofdstuk III van de wet van 28 december 83, houdende fiscale en begrotingsbepalingen) <W 28-12-1983, art. 69> (13° van de geschillen betreffende de bijzondere werkgeversbijdrage op het

conventioneel brugpensioen bedoeld in hoofdstuk IV van de programmawet van 22 december 1989.) <W 1989-12-22/31, art. 271, 020; ED : 09-01-1990>

(14° van de betwistingen betreffende de rechten en plichten voortvloeiend uit de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, met uitzondering van de betwistingen betreffende de toepassing van de algemene beginselen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (en die bedoeld in artikel 14 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.) ) <W 1990-01-15/31, art. 78, §1, 023; Inwerkingtreding : 01-01- 1992> <W 1990-12-29/30, art. 152, 025; Inwerkingtreding : 1991-01-01> <W 1992- 12-08/32, art. 46, 041; Inwerkingtreding : 01-09-1993> (15° van de geschillen betreffende de toelage aan de werkgevers voor het in dienst

houden van werknemers getroffen door een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval waardoor het voor deze werknemers definitief onmogelijk wordt om het overeengekomen werk te verrichten, bedoeld in titel II, hoofdstuk VI, van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen.) <W 1990-12-29/30, art. 152, 025; Inwerkingtreding : 1991-01-01> (16° van geschillen betreffende de verplichtingen van de hoofdaannemers en

onderaannemers bedoeld bij (artikel 30bis) van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.) <W 1991-07-20/31, art. 27, 031; Inwerkingtreding : 01-07- 1991> <W 2003-12-22/42, art. 240, 121; Inwerkingtreding : 10-01-2004> (17° van de geschillen betreffende de premie ter compensatie van de sociale

zekerheidsbijdragen bedoeld in artikel 144 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.) <W 1992-12-30/40, art. 148, 038; Inwerkingtreding : 1993-01-01> (18° van de gevallen waarin beroep wordt ingesteld tegen de beslissingen van het

bureau voor juridische bijstand.) <W 1998-11-23/34, art. 5, 066; Inwerkingtreding : 31-12-1999> ---------- (1)<W 2010-06-02/39, art. 12, 183; Inwerkingtreding : 01-03-2010>

Art. 581.(FEDERALE TEKST) (De arbeidsrechtbank neemt kennis: 1° van geschillen betreffende de verplichtingen die voortvloeien uit de wetten en

verordeningen inzake sociaal statuut , familiale uitkeringen , verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering en uitkeringen inzake rust - en overlevingspensioen ten voordele van de zelfstandigen; 2° van de geschillen betreffende de rechten die voortvloeien uit deze wetten en

verordeningen;) <W 30-06-1971 , art. 17> 3° (de geschillen die hun oorzaak vinden : a) in titel V betreffende de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten

aanzien van de arbeidsvoorwaarden en de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de toegang tot een zelfstandig beroep van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering en in haar uitvoeringsbesluiten die op de zelfstandige beroepen betrekking hebben;

b) in het decreet van 8 mei 2002 van het Vlaams Parlement houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt en zijn uitvoeringsbesluiten die op de zelfstandige beroepen betrekking hebben.) <W 2003-04-08/33, art. 140, 098; Inwerkingtreding : 01-10-2002> 4° (de geschillen inzake de verplichting, voor de genieters van bedrijfsinkomsten

die niet aan de index van de consumptieprijzen gebonden zijn, een sociale- solidariteitsbijdrage krachtens de koninklijke besluiten nr. 12 van 26 februari 1982 en nr. 186 van 30 december 1982 te storten; 5° de geschillen inzake de verplichting, voor de zelfstandigen, een bijdrage tot

matiging van de inkomsten krachtens het koninklijk besluit nr. 289 van 31 maart 1984 te storten; 6° de geschillen inzake de verplichting voor de alleenstaanden en de gezinnen

zonder kinderen, in de sector der zelfstandigen, een bijzondere bijdrage te storten krachtens de koninklijke besluiten nr. 38 van 30 maart 1982, nr. 160 van 30 december 1982, nr. 218 van 7 november 1983 en nr. 290 van 31 maart 1984.) <W 1985-08-01/30, art. 93, 005> (7° van de geschillen betreffende de toepassing van het koninklijk besluit n° 464

van 25 september 1986 tot consolidering van de maatregelen inzake matiging van de inkomsten der zelfstandigen.) <KBN464 1986-09-25/32, art. 12, 011; inwerkingtreding 01-01-1987> (8° van de geschillen inzake de verplichting voor de vennootschappen tot het

betalen van een bijdrage bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen krachtens hoofdstuk III van titel III van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale

en diverse bepalingen, en krachtens hoofdstuk II van titel III van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.) <W 1992-12-30/40, art. 102, 038; Inwerkingtreding : 1992-07-01> 9° (van de geschillen op basis van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van de

discriminatie tussen mannen en vrouwen, die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, in de zin van artikel 6, § 1, 4° en 5°, van voormelde wet en die betrekking hebben op zelfstandige beroepen;) <W 2007-05-10/37, art. 5, 148; Inwerkingtreding : 09-06- 2007> 10° (van de geschillen op basis van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van

bepaalde vormen van discriminatie en die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid in de zin van artikel 5, § 1, 4° en 5°, van voormelde wet en die betrekking hebben op zelfstandige beroepen;) <W 2007-05-10/37, art. 6, 148; Inwerkingtreding : 09-06- 2007> (11° van de geschillen op basis van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van

bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, in de zin van artikel 5, § 1, 4° en 5°, van voormelde wet en die betrekking hebben op zelfstandige beroepen.) <W 2007-05-10/37, art. 7, 148; Inwerkingtreding : 09-06- 2007>

Art. 581. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) (De arbeidsrechtbank neemt kennis: 1° van geschillen betreffende de verplichtingen die voortvloeien uit de wetten en

verordeningen inzake sociaal statuut , familiale uitkeringen , verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering en uitkeringen inzake rust - en overlevingspensioen ten voordele van de zelfstandigen; 2° van de geschillen betreffende de rechten die voortvloeien uit deze wetten en

verordeningen;) <W 30-06-1971 , art. 17> 3° (NOTA : nadat art. 581, 3° bij het Vlaamse decreet DVR 2002-05-08/44, art. 18,

gewijzigd werd met inwerkingtredingdatum 01-10-2002 werd het bij de federale wet 2003-04-08/33, art. 140, gewijzigd met dezelfde inwerkingtredingdatum 01-10-2002. De nieuwe federale vorm neemt trouwens de wijziging op die door het Vlaamse decreet aangebracht werd. Zie hoger de federale vorm van het artikel.) (de geschillen m.b.t. de toepassing van het decreet houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt en zijn uitvoeringsbesluiten.) <DVR 2002-05-08/44, art. 18, 098; Inwerkingtreding : 01-10- 2002> 4° (de geschillen inzake de verplichting, voor de genieters van bedrijfsinkomsten die

niet aan de index van de consumptieprijzen gebonden zijn, een sociale- solidariteitsbijdrage krachtens de koninklijke besluiten nr. 12 van 26 februari 1982 en nr. 186 van 30 december 1982 te storten; 5° de geschillen inzake de verplichting, voor de zelfstandigen, een bijdrage tot

matiging van de inkomsten krachtens het koninklijk besluit nr. 289 van 31 maart 1984 te storten; 6° de geschillen inzake de verplichting voor de alleenstaanden en de gezinnen zonder

kinderen, in de sector der zelfstandigen, een bijzondere bijdrage te storten krachtens de koninklijke besluiten nr. 38 van 30 maart 1982, nr. 160 van 30 december 1982, nr. 218 van 7 november 1983 en nr. 290 van 31 maart 1984.) <W 1985-08-01/30, art. 93, 005> (7° van de geschillen betreffende de toepassing van het koninklijk besluit n° 464 van

25 september 1986 tot consolidering van de maatregelen inzake matiging van de inkomsten der zelfstandigen.) <KBN464 1986-09-25/32, art. 12, 011; inwerkingtreding 01-01-1987> (8° van de geschillen inzake de verplichting voor de vennootschappen tot het betalen

van een bijdrage bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen krachtens hoofdstuk III van titel III van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, en krachtens hoofdstuk II van titel III van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.) <W 1992-12-30/40, art. 102, 038; Inwerkingtreding : 1992-07-01> 9° (van de geschillen op basis van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van de

discriminatie tussen mannen en vrouwen, die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, in de zin van artikel 6, § 1, 4° en 5°, van voormelde wet en die betrekking hebben op zelfstandige beroepen;) <W 2007-05-10/37, art. 5, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> 10° (van de geschillen op basis van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van

bepaalde vormen van discriminatie en die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid in de zin van artikel 5, § 1, 4° en 5°, van voormelde wet en die betrekking hebben op zelfstandige beroepen;) <W 2007-05-10/37, art. 6, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> (11° van de geschillen op basis van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van

bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en die betrekking hebben op de arbeidsbetrekkingen en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, in de zin van artikel 5, § 1, 4° en 5°, van voormelde wet en die betrekking hebben op zelfstandige beroepen.) <W 2007-05-10/37, art. 7, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> [1 12° van de geschillen over discriminatie, in de zin van het decreet van 10 juli 2008

houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid.]1 ---------- (1)<DVR 2011-06-10/05, art. 3, 190; Inwerkingtreding : 14-07-2011>

Art. 582.(FEDERALE TEKST) De arbeidsrechtbank neemt kennis: 1° [van de geschillen over de rechten ten aanzien van tegemoetkomingen aan

personen met een handicap alsmede van de betwistingen inzake medische onderzoeken uitgevoerd met het oog op de toekenning van sociale of fiscale voordelen die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn afgeleid van een sociaal recht of van de sociale bijstand;] <W 2002-12-24/32, art. 11, 105; Inwerkingtreding : 15-02- 2003> 2° van de geschillen betreffende de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit

de wet betreffende de sociale reclassering van de minder-validen; 3° [van geschillen betreffende de instelling en de werking van de

ondernemingsraden; 4° van geschillen betreffende de instelling en de werking van de diensten en comités

voor veiligheid , gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen , met inbegrip van de diensten en comités ingesteld in mijnen , groeven en graverijen.] <W 30-06-1971 , art. 18> 5° [van de geschillen betreffende afdeling 5 van hoofdstuk IV van de herstelwet van

22 januari 1985 houdende sociale bepalingen] <KBN424 1986-08-01/31, art. 31, 009> [6° van de geschillen betreffende de instelling en de werking van de Europese

ondernemingsraden en betreffende de procedures ter informatie en raadpleging die ervan in de plaats komen, met uitzondering van de bijzondere procedure ingesteld bij artikel 3 van de wet van 23 april 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen met een communautaire dimensie of in concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers.] <W 1998-04-23/46, art. 5, 059; Inwerkingtreding : 22-09-1996> [7° van de geschillen betreffende artikel 7, § 1, derde lid, q) , van de besluitwet van

28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.] <W 2002-12-24/32, art. 7, 105; Inwerkingtreding : 01-04-2003> [8° van de geschillen betreffende de instelling en de werking van een bijzondere

onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan alsook betreffende de procedures aangaande de rol van de werknemers in de Europese vennootschap, met uitzondering van de bijzondere procedure ingesteld bij artikel 3 van de wet van 17 september 2005 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese vennootschap.] <W 2005-09-17/72, art. 5, 133 ; Inwerkingtreding : 05-11-2005> [9° van de geschillen betreffende de instelling en de werking van een bijzondere

onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan alsook betreffende de procedures aangaande de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap, met uitzondering van de bijzondere procedure ingesteld bij artikel 3 van de wet van 9 mei 2008 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap.] <W 2008-05-09/80, art. 5, 159; Inwerkingtreding : 02-08-2008> [10° van de geschillen betreffende artikel 7, § 1, derde lid, zb), van de besluitwet

van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; 11° van de geschillen betreffende artikel 7, § 1, derde lid, k), van de besluitwet van

28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.] <W 2008-12-22/34, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 08-01-2009> [1 12° van de geschillen betreffende de instelling en de werking van een bijzondere

onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan alsook betreffende de procedures aangaande de medezeggenschap van de werknemers in ondernemingen ontstaan ten gevolge van een grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen, met uitzondering van de bijzondere procedure ingesteld bij artikel 3 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de medezeggenschap van de

werknemers in ondernemingen ontstaan ten gevolge van een grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen;]1 [2 13° (NOTA : de W 2010-06-02/38, art. 4, vult art. 582 aan met een 3°. Justel

vermoedt dat "13°" in plaats van "3°" dient te worden gelezen.) betwistingen betreffende Hoofdstuk IX van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid;]2 [4 14° van de geschillen betreffende de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van

buurtdiensten en -banen, met uitzondering van de geschillen die betrekking hebben op de toekenning, de weigering of de intrekking van een erkenning.]4

Art. 582. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) De arbeidsrechtbank neemt kennis: 1° [van de geschillen over de rechten ten aanzien van tegemoetkomingen aan

personen met een handicap alsmede van de betwistingen inzake medische onderzoeken uitgevoerd met het oog op de toekenning van sociale of fiscale voordelen die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn afgeleid van een sociaal recht of van de sociale bijstand;] <W 2002-12-24/32, art. 11, 105; Inwerkingtreding : 15-02-2003> 2° van de geschillen betreffende de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de

wet betreffende de sociale reclassering van de minder-validen [en van de geschillen betreffende de inschrijving en de toekenning van bijstand tot sociale integratie voortvloeiend uit de toepassing van het decreet van 27 juni 1990 houdende de oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een handicap] [en bij decreet van 7 mei 2004 houdende oprichting van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap] [en van de geschillen voortvloeiend uit artikel 5, § 1, 5°, a en b, van het decreet tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding] Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding " [3 en van de geschillen betreffende het recht op tenlastenemingen, vermeld in artikel 3 van het decreet van 30 maart 1999 houdende de organisatie van de zorgverzekering]3 <DVR 1997-11-12/33, art. 2, 055; Inwerkingtreding : 20-12-1997> <DVR 2004-05-07/62, art. 33, 124; Inwerkingtreding : 01-04-2006> <DVR 2008-11- 21/48, art. 79, 165; Inwerkingtreding : 01-10-2008> 3° [van geschillen betreffende de instelling en de werking van de ondernemingsraden; 4° van geschillen betreffende de instelling en de werking van de diensten en comités

voor veiligheid , gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen , met inbegrip van de diensten en comités ingesteld in mijnen , groeven en graverijen.] <W 30-06-1971 , art. 18> 5° [van de geschillen betreffende afdeling 5 van hoofdstuk IV van de herstelwet van

22 januari 1985 houdende sociale bepalingen] <KBN424 1986-08-01/31, art. 31, 009> [6° van de geschillen betreffende de instelling en de werking van de Europese

ondernemingsraden en betreffende de procedures ter informatie en raadpleging die ervan in de plaats komen, met uitzondering van de bijzondere procedure ingesteld bij artikel 3 van de wet van 23 april 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen met een communautaire dimensie of in concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers.] <W 1998-

04-23/46, art. 5, 059; Inwerkingtreding : 22-09-1996> [7° van de geschillen betreffende artikel 7, § 1, derde lid, q) , van de besluitwet van 28

december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.] <W 2002-12- 24/32, art. 7, 105; Inwerkingtreding : 01-04-2003> [8° van de geschillen betreffende de instelling en de werking van een bijzondere

onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan alsook betreffende de procedures aangaande de rol van de werknemers in de Europese vennootschap, met uitzondering van de bijzondere procedure ingesteld bij artikel 3 van de wet van 17 september 2005 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese vennootschap.] <W 2005-09- 17/72, art. 5, 133 ; Inwerkingtreding : 05-11-2005> [9° van de geschillen betreffende de instelling en de werking van een bijzondere

onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan alsook betreffende de procedures aangaande de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap, met uitzondering van de bijzondere procedure ingesteld bij artikel 3 van de wet van 9 mei 2008 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap.] <W 2008-05-09/80, art. 5, 159; Inwerkingtreding : 02-08-2008> [10° van de geschillen betreffende artikel 7, § 1, derde lid, zb), van de besluitwet van

28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; 11° van de geschillen betreffende artikel 7, § 1, derde lid, k), van de besluitwet van 28

december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;] <W 2008-12- 22/34, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 08-01-2009> [1 12° van de geschillen betreffende de instelling en de werking van een bijzondere

onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan alsook betreffende de procedures aangaande de medezeggenschap van de werknemers in ondernemingen ontstaan ten gevolge van een grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen, met uitzondering van de bijzondere procedure ingesteld bij artikel 3 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de medezeggenschap van de werknemers in ondernemingen ontstaan ten gevolge van een grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen;]1

[2 13° (NOTA : de W 2010-06-02/38, art. 4, vult art. 582 aan met een 3°. Justel vermoedt dat "13°" in plaats van "3°" dient te worden gelezen.) betwistingen betreffende Hoofdstuk IX van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid;]2 [4 14° van de geschillen betreffende de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van

buurtdiensten en -banen, met uitzondering van de geschillen die betrekking hebben op de toekenning, de weigering of de intrekking van een erkenning.]4 ---------- (1)<W 2009-06-19/16, art. 5, 168; Inwerkingtreding : 08-08-2009> (2)<W 2010-06-02/38, art. 4, 181; Inwerkingtreding : 01-07-2011> (3)<DVR 2011-03-25/17, art. 10, 188; Inwerkingtreding : 01-01-2011> (4)<W 2011-07-04/04, art. 1, 191; Inwerkingtreding : 19-07-2011>

Art. 583.<W 30-06-1971, art. 19> De arbeidsrechtbank neemt kennis van de toepassing der administratieve sancties bepaald bij de wetten en verordeningen bedoeld in de artikelen 578 tot 582 en [2 van de toepassing van administratieve geldboeten bedoeld in het Sociaal Strafwetboek]2. [De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen betreffende de sociale

identiteitskaart, ingevoerd door het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49, van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.] <W 1999-01- 25/32, art. 90, 068; Inwerkingtreding : 16-02-1999> [De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen betreffende de

compensatoire vergoeding bedoeld in artikel 132, vierde lid van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen.] <KBN443 1986-08-14/30, art. 2, 010> [De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen betreffende de individuele

bestuurshandelingen inzake het verlenen, het schorsen en het intrekken van de erkenning als havenarbeider, genomen in toepassing van de wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid.] <W 1998-02-13/33, art. 3, 056; Inwerkingtreding : 01- 03-1998> [De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen inzake het opleggen van de

administratieve geldboetes, waarin voorzien wordt [1 het hoofdstuk VII, afdeling 1, van]1 door de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.] <W 2005-12-13/36, art. 8, 128; Inwerkingtreding : 31-12-2005> ---------- (1)<W 2010-06-02/39, art. 13, 183; Inwerkingtreding : 01-03-2010> (2)<W 2010-06-06/06, art. 12, 184; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Afdeling II. _ Voorzitters van de rechtbanken.

Art. 584. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doet, in gevallen die hij spoedeisend acht, bij voorraad uitspraak in alle zaken, behalve die welke de wet aan de rechterlijke macht onttrekt. De voorzitter van de arbeidsrechtbank en de voorzitter van de rechtbank van

koophandel kunnen bij voorraad uitspraak doen in gevallen die zij spoedeisend achten, in aangelegenheden die tot de respectieve bevoegdheid van die rechtbanken behoren.

De zaak wordt vóór de voorzitter aanhangig gemaakt in kort geding of, in geval van volstrekte noodzakelijkheid, bij verzoekschrift. De voorzitter kan onder meer: 1° sekwesters aanstellen; 2° om het even welke vaststellingen of deskundige onderzoekingen bevelen, zelfs

met raming van de schade en opsporing van de oorzaken ervan; 3° alle nodige maatregelen bevelen tot vrijwaring van de rechten van hen die de

nodige voorzieningen niet kunnen treffen, met inbegrip van de verkoop van roerende goederen die heerloos of verlaten zijn; 4° bevelen dat een of meer getuigen worden gehoord wanneer een partij van een

kennelijk belang doet blijken, zelfs met het oog op een toekomstig geschil, indien vaststaat dat het bij enige vertraging van dat verhoor te vrezen is dat het getuigenis niet meer zal kunnen worden afgenomen. (5° bevelen, in geval van een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht bepaald

bij artikel 1369bis /1, begaan op commerciële schaal, en op verzoek van de houder van het recht die omstandigheden aantoont die de schadevergoeding in gevaar dreigen te brengen, om ten bewarende titel beslag te laten leggen op de roerende en onroerende goederen van de vermeende inbreukmaker, met inbegrip van het blokkeren van zijn bankrekeningen en andere tegoeden. De voorzitter, die uitspraak doet over deze vordering, gaat na : 1) of het intellectueel eigendomsrecht waarvan de bescherming wordt ingeroepen,

ogenschijnlijk geldig is; 2) of de inbreuk op het betrokken intellectueel recht niet redelijkerwijze betwist

kan worden; 3) of, na de betrokken belangen, waaronder het algemeen belang, te hebben

afgewogen, de feiten en, in voorkomend geval, de stukken waarop de eiser zich baseert van dien aard zijn dat ze het beslag - dat tot de bescherming strekt van het ingeroepen recht - redelijkerwijze verantwoorden.) <W 2007-05-10/33, art. 15, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

Art. 584bis. <W 2007-04-01/46, art. 4, 145; Inwerkingtreding : 06-05-2007> Artikel 584 is niet van toepassing op de vorderingen bedoeld in artikel 41, § 1, van de wet van 1 april 2007 op de openbare overnamebiedingen.

Art. 585.(NOTA : zie verder niet-federale vorm(en) van dit artikel.) De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doet op verzoekschrift uitspraak: 1° over de aanvragen tot benoeming van scheidsrechters, deskundigen,

vereffenaars of sekwesters, wanneer de overeenkomst tussen partijen of de wet hem die benoeming opdraagt; 2° op vorderingen tot inbezitstelling van de algemene legataris; 3° over de aanvragen tot benoeming van deskundigen, op grond van artikel 27, 5°,

van de wet van 16 december 1851 tot herziening der wet over de hypotheken; 4° op de vorderingen tot begroting van de notariskosten, ingesteld op grond van

artikel 3 van de wet van 31 augustus 1891 houdende tarifering en invordering der erelonen van notarissen; 5° over de aanvraag tot aanwijzing van een notaris met het oog op de voorlopige

bewaring van de minuten van een notaris die overleden is of die wettelijk verhinderd is; 6° over de verzoeken om machtiging tot de verkoop van goederen, gedaan op

grond van artikel 111 van de algemene wet van 26 augustus 1822 betreffende de heffing van invoer-, uitvoer- en doorvoerrechten en de accijnsrechten; 7° over de verzoeken om machtiging om hypothécaire inschrijvingen te vorderen

op onroerende goederen van delinkwenten, gedaan op grond van de artikelen 27 tot

31 van de wet van 10 april 1933, houdende voorlopige wijziging van sommige douanerechten, accijnzen en bijzondere verbruikstaxe en invoering van nieuwe maatregelen om de sluikhandel te beletten. (8°. over de aanvragen tot vorming van een fonds voor

aansprakelijkheidsbeperking, ingediend krachtens de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969). <W 1989-04-11/30, art. 23, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989> (9° over de aanvragen tot aanwijzing van een curator krachtens artikel 936 van het

Burgerlijk Wetboek.) <W 2001-03-27/39, art. 3, 091; Inwerkingtreding : 01-08- 2001> (10°) (over de vorderingen tot staking krachtens artikel 20 van de wet van10 mei

2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie;) <W 2007-05-10/37, art. 8, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> (11° over de vorderingen tot staking krachtens artikel 18 van de wet van 30 juli

1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden; 12° over de vorderingen tot staking krachtens artikel 25 van de wet van 10 mei

2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen.) <W 2007-05- 10/37, art. 9, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007>

Art. 585. (VLAAMSE OVERHEID) De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doet op verzoekschrift uitspraak: 1° over de aanvragen tot benoeming van scheidsrechters, deskundigen, vereffenaars

of sekwesters, wanneer de overeenkomst tussen partijen of de wet hem die benoeming opdraagt; 2° op vorderingen tot inbezitstelling van de algemene legataris; 3° over de aanvragen tot benoeming van deskundigen, op grond van artikel 27, 5°,

van de wet van 16 december 1851 tot herziening der wet over de hypotheken; 4° op de vorderingen tot begroting van de notariskosten, ingesteld op grond van

artikel 3 van de wet van 31 augustus 1891 houdende tarifering en invordering der erelonen van notarissen; 5° over de aanvraag tot aanwijzing van een notaris met het oog op de voorlopige

bewaring van de minuten van een notaris die overleden is of die wettelijk verhinderd is; 6° over de verzoeken om machtiging tot de verkoop van goederen, gedaan op grond

van artikel 111 van de algemene wet van 26 augustus 1822 betreffende de heffing van invoer-, uitvoer- en doorvoerrechten en de accijnsrechten; 7° over de verzoeken om machtiging om hypothécaire inschrijvingen te vorderen op

onroerende goederen van delinkwenten, gedaan op grond van de artikelen 27 tot 31 van de wet van 10 april 1933, houdende voorlopige wijziging van sommige douanerechten, accijnzen en bijzondere verbruikstaxe en invoering van nieuwe maatregelen om de sluikhandel te beletten. (8°. over de aanvragen tot vorming van een fonds voor aansprakelijkheidsbeperking,

ingediend krachtens de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969).

<W 1989-04-11/30, art. 23, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989> (9° over de aanvragen tot aanwijzing van een curator krachtens artikel 936 van het

Burgerlijk Wetboek.) <W 2001-03-27/39, art. 3, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> (10°) (over de vorderingen tot staking krachtens artikel 20 van de wet van10 mei 2007

ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie;) <W 2007-05-10/37, art. 8, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> (11° over de vorderingen tot staking krachtens artikel 18 van de wet van 30 juli 1981

tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden; 12° over de vorderingen tot staking krachtens artikel 25 van de wet van 10 mei 2007

ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen.) <W 2007-05-10/37, art. 9, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> ([2 14°]2 over de vorderingen tot staking en hij legt de maatregelen van

openbaarmaking van zijn beslissing op die hij nodig acht, krachtens artikel 30 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid.) <DVR 2008-07-10/56, art. 46, 162; Inwerkingtreding : 03/10/2008>

Art. 585. (BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doet op verzoekschrift uitspraak:

1° over de aanvragen tot benoeming van scheidsrechters, deskundigen, vereffenaars of sekwesters, wanneer de overeenkomst tussen partijen of de wet hem die benoeming opdraagt; 2° op vorderingen tot inbezitstelling van de algemene legataris; 3° over de aanvragen tot benoeming van deskundigen, op grond van artikel 27, 5°,

van de wet van 16 december 1851 tot herziening der wet over de hypotheken; 4° op de vorderingen tot begroting van de notariskosten, ingesteld op grond van

artikel 3 van de wet van 31 augustus 1891 houdende tarifering en invordering der erelonen van notarissen; 5° over de aanvraag tot aanwijzing van een notaris met het oog op de voorlopige

bewaring van de minuten van een notaris die overleden is of die wettelijk verhinderd is; 6° over de verzoeken om machtiging tot de verkoop van goederen, gedaan op grond

van artikel 111 van de algemene wet van 26 augustus 1822 betreffende de heffing van invoer-, uitvoer- en doorvoerrechten en de accijnsrechten; 7° over de verzoeken om machtiging om hypothécaire inschrijvingen te vorderen op

onroerende goederen van delinkwenten, gedaan op grond van de artikelen 27 tot 31 van de wet van 10 april 1933, houdende voorlopige wijziging van sommige douanerechten, accijnzen en bijzondere verbruikstaxe en invoering van nieuwe maatregelen om de sluikhandel te beletten. (8°. over de aanvragen tot vorming van een fonds voor aansprakelijkheidsbeperking,

ingediend krachtens de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969). <W 1989-04-11/30, art. 23, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989> (9° over de aanvragen tot aanwijzing van een curator krachtens artikel 936 van het

Burgerlijk Wetboek.) <W 2001-03-27/39, art. 3, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> (10°) (over de vorderingen tot staking krachtens artikel 20 van de wet van10 mei 2007

ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie;) <W 2007-05-10/37, art. 8, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> (11° over de vorderingen tot staking krachtens artikel 18 van de wet van 30 juli 1981

tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden; 12° over de vorderingen tot staking krachtens artikel 25 van de wet van 10 mei 2007

ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen.) <W 2007-05-10/37, art. 9, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> [1 13° over de verzoeken tot staking opgesteld krachtens artikel 23/12, § 7 van de

Brusselse Huisvestingscode.]1 ---------- (1)<ORD 2009-04-30/04, art. 4, 167; Inwerkingtreding : 01-01-2010> (2)<DVR 2011-06-10/05, art. 4, 190; Inwerkingtreding : 14-07-2011>

Art. 586. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doet op verzoekschrift uitspraak over de aanvragen tot uitvoerbaarverklaring of visa: 1° van de scheidsrechterlijke uitspraken, verleend in België of in het buitenland,

behoudens die welke zijn bedoeld in artikel 606, § 1; 2° (...) <W 2004-07-16/31, art. 139, 8°, 125; Inwerkingtreding : 01-10-2004> 3° (...) <W 2004-07-16/31, art. 139, 8°, 125; Inwerkingtreding : 01-10-2004>

Art. 587. <W 1997-04-03/41, art. 12, 052; Inwerkingtreding : 09-06-1997> De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doet uitspraak : 1° over de geschillen bedoeld in de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en

de lijkbezorging; 2° over de vorderingen bedoeld in artikel 68 van de wet van 29 maart 1962

houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en de stedebouw; 3° (over de vorderingen bedoeld in artikel 4, eerste lid, 2q en in artikel 4, tweede

lid, 2°, van de wet van 1 september 2004 houdende aanvulling van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake verkoop teneinde de consumenten te beschermen;) <W 2004-09-01/38, art. 6, 127; ED : 01-01-2005> 4° over de vorderingen bedoeld in artikel 14 van de wet van 8 december 1992 tot

bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens; 5° over de vorderingen ingesteld overeenkomstig de wet van 12 januari 1993

betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu; 6° (over de vorderingen bedoeld in artikelen 18 en 21 van de wet van 2 augustus

2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen); <W 2002-08-02/94, art. 31, 104; Inwerkingtreding : 30-11-2002> 7° (...); <W 2007-05-10/33, art. 16, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 8° (...); <W 2007-05-10/33, art. 16, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> (9° over de beroepen bedoeld in de artikelen 63, § 4, laatste lid, en 167, laatste lid,

van het Burgerlijk Wetboek.) <W 1999-05-04/63, art. 21, 082; Inwerkingtreding : 01-01-2000> (10° over de vorderingen bedoeld in artikel 8 van de wet van 2 augustus 2002

betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties die

worden ingesteld tegen personen die geen handelaar zijn of tegen hun beroepsverenigingen of interprofessionele verenigingen.) <W 2002-08-02/32, art. 12, 100; Inwerkingtreding : 07-08-2002> (11° over de vorderingen bedoeld in artikel 3, § 1, eerste lid, van de wet van 11

maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.) <W 2003-03- 11/31, art. 4, 111; Inwerkingtreding : 27-03-2003> (12° over de vorderingen ingesteld overeenkomstig artikel 4 van de wet van 26 juni

2003 betreffende het wederrechtelijk registreren van domeinnamen, met uitzondering van de vorderingen bedoeld in artikel 589, 12°.) <W 2003-06-26/48, art. 9, 118; Inwerkingtreding : 19-09-2003> 13° (...); <W 2007-05-10/33, art. 16, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 14° (...); <W 2007-05-10/33, art. 16, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> (15° over de in de artikelen 1322bis en 1322decies bedoelde vorderingen.) <W

2007-05-10/52, art. 1, 153; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Behoudens andersluidende wetsbepalingen worden de vorderingen bedoeld in het

eerste lid ingesteld en behandeld naar de vormen van het kortgeding.

Art. 587bis.(NOTA : zie verder niet-federale vorm(en) van dit artikel.) <W 2007- 05-10/37, art. 10, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> De voorzitter van de arbeidsrechtbank, aangezocht bij verzoekschrift, doet uitspraak over : 1° de vorderingen krachtens de artikelen 4 en 5, §§ 3 en 4 van de wet van 19 maart

1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden; 2° de vorderingen tot staking krachtens artikel 20 van de wet van 10 mei 2007 ter

bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie; 3° de vorderingen tot staking krachtens artikel 18 van de wet van 30 juli 1981 tot

bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden; 4° de vorderingen tot staking krachtens artikel 25 van de wet van 10 mei 2007 ter

bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen.

Art. 587bis. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) <W 2007-05-10/37, art. 10, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> De voorzitter van de

arbeidsrechtbank, aangezocht bij verzoekschrift, doet uitspraak over : 1° de vorderingen krachtens de artikelen 4 en 5, §§ 3 en 4 van de wet van 19 maart

1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden;

2° de vorderingen tot staking krachtens artikel 20 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie; 3° de vorderingen tot staking krachtens artikel 18 van de wet van 30 juli 1981 tot

bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden 4° de vorderingen tot staking krachtens artikel 25 van de wet van 10 mei 2007 ter

bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen. ([1 5°]1 over de vorderingen tot staking en hij legt de maatregelen van

openbaarmaking van zijn beslissing op die hij nodig acht, krachtens artikel 30 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid.)<DVR 2008-07-10/56, art. 47, 162; Inwerkingtreding : 03- 10-2008>

---------- (1)<DVR 2011-06-10/05, art. 5, 190; Inwerkingtreding : 14-07-2011>

Art. 587ter. <W 1998-04-23/46, art. 7; Inwerkingtreding : 22-09-1996> De voorzitter van de arbeidsrechtbank doet uitspraak over de verzoeken ingesteld krachtens artikel 3 van de wet van 23 april 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen met een communaitaire dimensie of in concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers.

Art. 587quater. <ingevoegd bij W 2005-09-17/72, art. 7 ; Inwerkingtreding : 05-11- 2005> De voorzitter van de arbeidsrechtbank doet uitspraak over de verzoeken ingesteld krachtens artikel 3 van de wet van 17 september 2005 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese vennootschap.

Art. 587quinquies. <Ingevoegd bij W 2008-05-09/80, art. 7; Inwerkingtreding : 02- 08-2008> De voorzitter van de arbeidsrechtbank doet uitspraak over de verzoeken ingesteld krachtens artikel 3 van de wet van 9 mei2008 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap.

Art. 587sexies. [1 De voorzitter van de arbeidsrechtbank doet uitspraak over de verzoeken ingesteld krachtens artikel 3 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de medezeggenschap van de werknemers in ondernemingen ontstaan ten gevolge van een grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2009-06-19/16, art. 7, 168; Inwerkingtreding : 08-08-2009>

Art. 587septies.[1 De voorzitter van de arbeidsrechtbank doet uitspraak over de vorderingen ingesteld krachtens artikel 2 van de wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het sociaal strafrecht.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2010-06-06/06, art. 13, 184; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art. 588.(NOTA : zie verder niet-federale vorm(en) van dit artikel.) De voorzitter

van de rechtbank van koophandel doet op verzoekschrift uitspraak: 1° op de vorderingen tot aanwijzing van scheidsrechters, deskundigen,

vereffenaars of sekwesters, wanneer de overeenkomst onder partijen of de wet hem die aanwijzing opdraagt; 2° op de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 5 en 6 van de wet van 18

april 1927 betreffende de bescherming van de benaming van oorsprong van wijn en brandewijn; 3° op de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 11, § 3, 12, § 4, en 24, § 1,

van de wet van 18 november 1862 houdende invoering van het stelsel der warrants; 4° op de vordering ingesteld krachtens artikel 4 van de wet van 5 mei 1872 op het

handelspandrecht; 5° op de vordering ingesteld krachtens artikel 8 van de wet van 25 augustus 1891,

houdende herziening van de titel van het Wetboek van koophandel op het vervoercontract; 6° op de vordering ingesteld op grond van artikel 19 van de wet van 25 oktober

1919 betreffende het in pand geven van de handelszaak, het disconto en het in pand geven van de factuur, alsmede de aanvaarding en de keuring van de rechtstreeks voor het verbruik gedane leveringen; 7° op de vordering ingesteld krachtens artikelen 5, 10 en 12 van de wet van 24 juli

1921 betreffende het onopzettelijk verlies van het bezit van effecten aan toonder; 8° op de vordering ingesteld krachtens artikel 58 van de wet van 5 mei 1936 op de

rivierbevrachting; 9° (op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 48 van Boek II van het

Wetboek van koophandel). <W 1989-04-11/30, art. 24, 019; Inwerkingtreding : 01- 12-1989> 10° (de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 134, § 1, tweede lid, 4°, en 173,

§ 3, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten;) <W 1990-12-04/32, art. 246, 026; Inwerkingtreding : 01-01-1991> 11° op de vorderingen tot aanwijzing van een deskundige die ermede belast is de

commissarissen van een naamloze vennootschap bij te staan bij het nazien van de boeken en de rekeningen van de vennootschap. 12° (op de vordering ingesteld op grond van artikel 73 van de wet betreffende de

handelspraktijken.) <W 14-07-1971, art. 75, § 3> 13° (de vorderingen tot staking krachtens artikel 20 van de wet van 10 mei 2007 ter

bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie;) <W 2007-05-10/37, art. 11, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> (14° op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 22 van Verordening (EG) nr.

2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE).) <KB 2004-09-01/30, art. 32, 126; Inwerkingtreding : 08-10- 2004> (15° op de vorderingen betreffende beslag inzake namaak ingesteld krachtens de

artikelen 1369bis /1 tot 1369bis /10 van dit Wetboek en ingesteld door personen die, op grond van een wet betreffende de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 574, 3°, 11°, 14°, 15°, 16°, 17° en 18° een vordering inzake namaak kunnen instellen.) <W 2007-05-10/33, art. 17, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> (15° de vorderingen tot staking krachtens artikel 18 van de wet van 30 juli 1981 tot

bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden; 16° de vorderingen tot staking krachtens artikel 25 van de wet van 10 mei 2007 ter

bestrijding van de discriminatie tussen vrouwen en mannen.) <W 2007-05-10/37, art. 12, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> (17° op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 772/9, § 2, van het Wetboek

van vennootschappen.) <W 2008-06-08/32, art. 8, 158; Inwerkingtreding : 26-06- 2008>

Art. 588. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) De voorzitter van de rechtbank van koophandel doet op verzoekschrift uitspraak: 1° op de vorderingen tot aanwijzing van scheidsrechters, deskundigen, vereffenaars of

sekwesters, wanneer de overeenkomst onder partijen of de wet hem die aanwijzing opdraagt; 2° op de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 5 en 6 van de wet van 18 april

1927 betreffende de bescherming van de benaming van oorsprong van wijn en brandewijn; 3° op de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 11, § 3, 12, § 4, en 24, § 1, van

de wet van 18 november 1862 houdende invoering van het stelsel der warrants; 4° op de vordering ingesteld krachtens artikel 4 van de wet van 5 mei 1872 op het

handelspandrecht; 5° op de vordering ingesteld krachtens artikel 8 van de wet van 25 augustus 1891,

houdende herziening van de titel van het Wetboek van koophandel op het vervoercontract; 6° op de vordering ingesteld op grond van artikel 19 van de wet van 25 oktober 1919

betreffende het in pand geven van de handelszaak, het disconto en het in pand geven van de factuur, alsmede de aanvaarding en de keuring van de rechtstreeks voor het verbruik gedane leveringen; 7° op de vordering ingesteld krachtens artikelen 5, 10 en 12 van de wet van 24 juli

1921 betreffende het onopzettelijk verlies van het bezit van effecten aan toonder; 8° op de vordering ingesteld krachtens artikel 58 van de wet van 5 mei 1936 op de

rivierbevrachting; 9° (op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 48 van Boek II van het Wetboek

van koophandel). <W 1989-04-11/30, art. 24, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989> 10° (de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 134, § 1, tweede lid, 4°, en 173, §

3, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten;) <W 1990-12-04/32, art. 246, 026; Inwerkingtreding : 01-01-1991> 11° op de vorderingen tot aanwijzing van een deskundige die ermede belast is de

commissarissen van een naamloze vennootschap bij te staan bij het nazien van de boeken en de rekeningen van de vennootschap. 12° (op de vordering ingesteld op grond van artikel 73 van de wet betreffende de

handelspraktijken.) <W 14-07-1971, art. 75, § 3> 13° (de vorderingen tot staking krachtens artikel 20 van de wet van 10 mei 2007 ter

bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie;) <W 2007-05-10/37, art. 11, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> (14° op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 22 van Verordening (EG) nr.

2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese

vennootschap (SE).) <KB 2004-09-01/30, art. 32, 126; Inwerkingtreding : 08-10-2004> (15° op de vorderingen betreffende beslag inzake namaak ingesteld krachtens de

artikelen 1369bis /1 tot 1369bis /10 van dit Wetboek en ingesteld door personen die, op grond van een wet betreffende de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 574, 3°, 11°, 14°, 15°, 16°, 17° en 18° een vordering inzake namaak kunnen instellen.) <W 2007-05-10/33, art. 17, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

(16° de vorderingen tot staking krachtens artikel 25 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van de discriminatie tussen vrouwen en mannen.) <W 2007-05-10/37, art. 12, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007> (17° op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 772/9, § 2, van het Wetboek van

vennootschappen.) <W 2008-06-08/32, art. 8, 158; Inwerkingtreding : 26-06-2008> ([1 18°]1 de vorderingen tot staking krachtens artikel 18 van de wet van 30 juli 1981

tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden;)<W 2008-06- 08/32, art. 8, 158; Inwerkingtreding : 26-06-2008>

---------- (1)<DVR 2011-06-10/05, art. 6, 190; Inwerkingtreding : 14-07-2011>

Art. 589.<W 1999-04-11/46, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-07-1999> De voorzitter van de rechtbank van koophandel doet uitspraak over de vorderingen als bedoeld : 1° in de artikelen [2 2 tot 4 van de wet van 6 april 2010 met betrekking tot de

regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ]2; <W 2007-05-10/33, art. 18, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

2° in artikel 220 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten; 3° in artikel 109 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet; 4° in artikel 31 van de wet van 16 februari 1994 tot regeling van het contract tot

reisorganisatie en reisbemiddeling; 5° [4 in artikel 20 van de wet van 28 augustus 2011 betreffende de bescherming van

de consumenten inzake overeenkomsten betreffende het gebruik van goederen in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling]4

(6° in artikel 2 van de wet van 11 april 1999 aangaande de vordering tot staking van de inbreuken op de wet van 9 maart 1993 ertoe strekkende de exploitatie van huwelijksbureaus te regelen en te controleren.) <W 1999-04-11/48, art. 3, 075; Inwerkingtreding : 01-07-1999> (7° bedoeld in artikel 8 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding

van de betalingsachterstand bij handelstransacties die worden ingesteld tegen handelaars of hun beroepsverenigingen of interprofessionele verenigingen.) <W 2002-08-02/32, art. 13, 100; Inwerkingtreding : 07-08-2002> (8° in artikel 16 van de wet van 17 juli 2002 betreffende de transacties uitgevoerd

met instrumenten voor de elektronische overmaking van geldmiddelen.)<W 2002- 07-17/32, art. 20, 101; Inwerkingtreding : 01-02-2003> (9° in artikel 3, § 1, tweede lid, van de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde

juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in

artikel 77 van de Grondwet.) <W 2003-03-11/31, art. 5, 111; Inwerkingtreding : 27- 03-2003> (10° in artikel 4 van de wet van 26 mei 2002 betreffende de intracommunautaire

vorderingen tot staking op het gebied van de bescherming van de consumentenbelangen.) <Ingevoegd als 7° bij W 2002-05-26/45, art. 12, 097; Inwerkingtreding : 20-07-2002; als 10° genummerd bij W 2003-06-26/48, art. 10, 118; Inwerkingtreding : 19-09-2003> (11° in artikel 9 van de wet van (20 december 2002) betreffende de minnelijke

invordering van schulden van de consument;) <Ingevoegd als 7° bij W 2002-12- 20/62, art. 18, 108; Inwerkingtreding : 01-07-2003; als 11° genummerd bij W 2003- 06-26/48, art. 10, 118; Inwerkingtreding : 19-09-2003> (12° in artikel 4 van de wet van 26 juni 2003 betreffende het wederrechtelijk

registreren van domeinnamen, voor zover het een merk, een geografische aanduiding of benaming van oorsprong, een handelsnaam of de maatschappelijke benaming van een handelsvennootschap betreft.) <W 2003-06-26/48, art. 10, 118; Inwerkingtreding : 19-09-2003> (13° in artikel 4 van de wet van 12 mei 2003 betreffende de juridische bescherming

van diensten van de informatiemaatschappij gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang;) <W 2003-05-12/31, art. 10, 117 ; Inwerkingtreding : 05- 06-2003> (14° in artikel 4, eerste lid, 1°, en in artikel 4, tweede lid, 1°, van de wet van 1

september 2004 houdende aanvulling van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake verkoop teneinde de consumenten te beschermen;) <W 2004-09- 01/38, art. 7, 127; Inwerkingtreding : 01-01-2005> (14° in de artikelen 27, § 2, 159, § 5, en 160, laatste lid, van de wet van 20 juli 2005

betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles.) <W 2004-07-22/40, art. 14, 130; Inwerkingtreding : 09-03-2005> (16° in artikel 17 van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van

handelsvestigingen.) <KB 2004-08-13/36, art. 18, 128; Inwerkingtreding : 01-03- 2005> [1 17° in artikel 59 van de wet van 10 december 2009 betreffende de

betalingsdiensten.]1 [3 [18°] in artikel 2 van de dienstenwet van 26 maart 2010 betreffende bepaalde

juridische aspecten bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.]3 ---------- (1)<W 2009-12-22/27, art. 5, 173; Inwerkingtreding : 01-04-2010> (2)<W 2010-04-06/04, art. 5, 176; Inwerkingtreding : 12-05-2010> (3)<W 2010-03-26/08, art. 6, 178; Inwerkingtreding : 28-12-2009> (4)<W 2011-08-13/18, art. 4, 194; Inwerkingtreding : 26-09-2011>

Art. 589bis.<Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 19; Inwerkingtreding : 01-11- 2007> § 1. De voorzitter van de rechtbank van koophandel en de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doen, in aangelegenheden die tot de respectieve bevoegdheid van die rechtbanken behoren, op verzoekschrift uitspraak over vorderingen betreffende beslag inzake namaak, ingesteld krachtens de artikelen 1369bis/1 tot 1369bis/10, en ingesteld door personen die op grond van een wet

betreffende de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 575, § 1, een vordering inzake namaak kunnen instellen. § 2. De voorzitter van de rechtbank van koophandel en de voorzitter van de

rechtbank van eerste aanleg doen, in aangelegenheden die tot de respectieve bevoegdheid van die rechtbanken behoren, uitspraak over de vorderingen [1 bedoeld in de artikelen 77quinquies, 87 en 87bis ]1 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten alsook over de vorderingen bepaald in de artikelen 12quater en 12sexies van de wet van 31 augustus 1998 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken. ---------- (1)<W 2009-12-11/03, art. 2, 186; Inwerkingtreding : 01-04-2010>

HOOFDSTUK III. - Vrederechter.

Art. 590. (De vrederechter neemt kennis van alle vorderingen waarvan het bedrag ( ( (1.860 EUR) ) ) niet te boven gaat, behalve die welke de wet aan zijn rechtsmacht onttrekt, inzonderheid de vorderingen bedoeld in de artikelen 569 tot 571, 574 en 578 tot 583.) <W 29-11-1979, art. 2> <W 1992-08-03/31, art. 7, 034; Inwerkingtreding : 1993-01-01> <KB 2000-07-20/57, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2002> Indien daartoe grond bestaat, geeft hij de zaken die ter kennisneming van

scheidsrechters staan, uit handen, wanneer een partij de exceptie van onbevoegdheid opwerpt vóór enige andere exceptie of verweer.

Art. 591.(Federaal) Ongeacht het bedrag van de vordering, neemt de vrederechter kennis: 1° van geschillen betreffende de verhuring van onroerende goederen en van de

samenhangende vorderingen die ontstaan uit de verhuring van een handelszaak; van vorderingen tot betaling van vergoedingen voor bewoning van en tot uitzetting uit plaatsen zonder recht betrokken, onverschillig of die vorderingen al dan niet volgen uit een overeenkomst; van alle geschillen betreffende de uitoefening van het recht van voorkoop ten gunste van de huurders van landeigendommen; 2° van geschillen inzake gebruik, genot, onderhoud, behoud of beheer van het

gemeenschappelijk goed in geval van medeeigendom; [2°bis van de vorderingen ingesteld op grond van de artikelen 577-9, §§ 2, 3, 4, 6 of

7, 577-10, § 4, en 577-12, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek.] <W 1994-06- 30/34, art. 8, 047; Inwerkingtreding : 1995-08-01> 3° van geschillen inzake erfdienstbaarheden en inzake de verplichtingen die de wet

aan de eigenaars van aan elkaar grenzende erven oplegt; 4° van geschillen betreffende rechten van overgang; 5° van bezitsvorderingen; 6° van geschillen betreffende de vaststelling van de verplichtingen tot bevloeiing en

drooglegging, de vaststelling van de loop der waterleiding en haar afmetingen en vorm, de bouw van de kunstwerken op te richten voor de waterwinning, het onderhoud van die werken, de veranderingen aan reeds bestaande werken, en de

vergoedingen verschuldigd aan de eigenaar hetzij van het doorlopen erf, hetzij van het erf waar het water zal lopen, hetzij van datgene waarop de kunstwerken zullen worden opgericht; 7° van alle geschillen betreffende uitkeringen tot onderhoud met uitsluiting

evenwel van geschillen op grond van [het artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek] en van die in verband met een rechtsvordering tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed waarover geen einduitspraak is geveld bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest <W 1987-03-31/52, art. 78, 014; Inwerkingtreding : 06-06- 1987>; 8° [van alle geschillen betreffende de uitoefening door de burgemeester van het

opeisingsrecht inzake leegstaande gebouwen, bedoeld in artikel 134bis van de nieuwe gemeentewet.] <W 1993-01-12/34, art. 18, 039; Inwerkingtreding : 5555-55- 55 "op de datum waarop het koninklijk besluit houdende uitvoering van de bepalingen van artikel 134bis van de nieuwe gemeentewet zal bekendgemaakt zijn in het Belgish Staatsblad" art. 3, W 1993-01-21/30> 9° van alle geschillen betreffende militaire opvorderingen zowel wat het recht op

de vergoeding als wat het bedrag ervan betreft; 10° van geschillen betreffende het herstel van mijnschade, bepaald in de

gecoordineerde wetten van 15 september 1919 op de mijnen, groeven en graverijen en van de geschillen betreffende het herstel van de schade veroorzaakt door de opsporing of de exploitatie van de bedding bedoeld bij het koninklijk besluit van 28 november 1939 betreffende de opsporing en de exploitatie van bitumineuze gesteenten, petroleum en brandbare gassen; 11° van geschillen inzake ruilverkaveling van landeigendommen; 12° van geschillen betreffende erfdienstbaarheden van opruiming van struikgewas

op gronden langs de spoorwegen; 13° van geschillen wegens schade, door mensen of dieren veroorzaakt aan velden,

vruchten en veldvruchten; 14° van de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 16 mei 1900 tot

wijziging van het erfstelsel voor de kleine nalatenschappen onverminderd de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg; [hetzelfde geldt voor de vorderingen ingesteld op grond van de wet op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit.] <W 1988- 08-29/30, art. 13, 015; Inwerkingtreding : 1988-10-04> 15° van de vorderingen tot koopvernietiging en de vorderingen tot nietigverklaring

op grond van een gebrek van de zaak, bij verkoop of ruiling van dieren; 16° [van geschillen betreffende toekenning van uitgesteld loon in land- en

tuinbouw.] <W 28-12-1967, art. 6> 17° [van de vorderingen inzake groefrecht.] <W 15-07-1970, art. 30> 18° [van geschillen betreffende de verticale integratie in de sector van de dierlijke

produktie.] <W 01-04-1976, art. 15> 18° [van de betwistingen inzake vergoeding van schade bedoeld bij de wet van 10

januari 1977 houdende regeling van de schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater.] <W 10-01-1977, art. 5. De wetgever heeft tweemaal een 18° toegevoegd.> [19° van de vorderingen inzake vergoeding van schade bedoeld bij artikel 14 van

het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;] <DVR 24-01-1984, art. 18, enkel geldig voor de Vlaamse Gemeenschap> [20° betreffende het herstel van schade bedoeld door het dekreet van de Waalse

Gewestraad betreffende het herstellen van schade veroorzaakt door grondwaterwinning en pomping;] <DWG 1985-10-11/33, art. 6, 008> [21° van de betwistingen inzake kredietovereenkomsten [evenals de verzoeken tot

het toestaan van betalingsfaciliteiten en de betwistingen inzake borgtocht bij kredietovereenkomsten], zoals geregeld bij wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet.] <W 1991-06-12/30, art. 114, § 3, 029; Inwerkingtreding : uiterlijk op 09-07-1992, op een datum door de Koning te bepalen> <W 2003-03- 24/40, art. 77, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2004> [22° van alle geschillen betreffende de uitoefening door de minister tot wiens

bevoegdheid de Maatschappelijke Integratie behoort, of zijn gemachtigde, van het opeisingsrecht inzake verlaten gebouwen, bedoeld in artikel 74 van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen.] <W 2001-06- 10/70, art. 2, 093; Inwerkingtreding : 11-09-2001>

GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN

Art. 591. (BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) Ongeacht het bedrag van de vordering, neemt de vrederechter kennis: 1° van geschillen betreffende de verhuring van onroerende goederen en van de

samenhangende vorderingen die ontstaan uit de verhuring van een handelszaak; van vorderingen tot betaling van vergoedingen voor bewoning van en tot uitzetting uit plaatsen zonder recht betrokken, onverschillig of die vorderingen al dan niet volgen uit een overeenkomst; van alle geschillen betreffende de uitoefening van het recht van voorkoop ten gunste van de huurders van landeigendommen; 2° van geschillen inzake gebruik, genot, onderhoud, behoud of beheer van het

gemeenschappelijk goed in geval van medeeigendom; (2°bis van de vorderingen ingesteld op grond van de artikelen 577-9, §§ 2, 3, 4, 6 of 7,

577-10, § 4, en 577-12, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek.) <W 1994-06-30/34, art. 8, 047; Inwerkingtreding : 1995-08-01> 3° van geschillen inzake erfdienstbaarheden en inzake de verplichtingen die de wet

aan de eigenaars van aan elkaar grenzende erven oplegt; 4° van geschillen betreffende rechten van overgang; 5° van bezitsvorderingen; 6° van geschillen betreffende de vaststelling van de verplichtingen tot bevloeiing en

drooglegging, de vaststelling van de loop der waterleiding en haar afmetingen en vorm, de bouw van de kunstwerken op te richten voor de waterwinning, het onderhoud van die werken, de veranderingen aan reeds bestaande werken, en de vergoedingen verschuldigd aan de eigenaar hetzij van het doorlopen erf, hetzij van het erf waar het water zal lopen, hetzij van datgene waarop de kunstwerken zullen worden opgericht; 7° van alle geschillen betreffende uitkeringen tot onderhoud met uitsluiting evenwel

van geschillen op grond van (het artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek) en van die in verband met een rechtsvordering tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed

waarover geen einduitspraak is geveld bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest <W 1987-03-31/52, art. 78, 014; Inwerkingtreding : 06-06-1987>nzende erven oplegt; 4° van geschillen betreffende rechten van overgang; 5° van bezitsvorderingen; 6° van geschillen betreffende de vaststelling van de verplichtingen tot bevloeiing en

drooglegging, de vaststelling van de loop der waterleiding en haar afmetingen en vorm, de bouw van de kunstwerken op te richten voor de waterwinning, het onderhoud van die werken, de veranderingen aan reeds bestaande werken, en de vergoedingen verschuldigd aan de eigenaar hetzij van het doorlopen erf, hetzij van het erf waar het water zal lopen, hetzij van datgene waarop de kunstwerken zullen worden opgericht; 7° van alle geschillen betreffende uitkeringen tot onderhoud met uitsluiting evenwel

van geschillen op grond van (het artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek) en van die in verband met een rechtsvordering tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed waarover geen einduitspraak is geveld bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest; <W 1987-03-31/52, art. 78, 014; Inwerkingtreding : 06-06-1987> 8° (van alle geschillen betreffende de uitoefening door de burgemeester van het

opeisingsrecht inzake leegstaande gebouwen, bedoeld in artikel 134bis van de nieuwe gemeentewet.) <W 1993-01-12/34, art. 18, 039; Inwerkingtreding : 5555-55-55 "op de datum waarop het koninklijk besluit houdende uitvoering van de bepalingen van artikel 134bis van de nieuwe gemeentewet zal bekendgemaakt zijn in het Belgish Staatsblad" art. 3, W 1993-01-21/30> 9° van alle geschillen betreffende militaire opvorderingen zowel wat het recht op de

vergoeding als wat het bedrag ervan betreft; 10° van geschillen betreffende het herstel van mijnschade, bepaald in de

gecoordineerde wetten van 15 september 1919 op de mijnen, groeven en graverijen en van de geschillen betreffende het herstel van de schade veroorzaakt door de opsporing of de exploitatie van de bedding bedoeld bij het koninklijk besluit van 28 november 1939 betreffende de opsporing en de exploitatie van bitumineuze gesteenten, petroleum en brandbare gassen; 11° van geschillen inzake ruilverkaveling van landeigendommen; 12° van geschillen betreffende erfdienstbaarheden van opruiming van struikgewas op

gronden langs de spoorwegen; 13° van geschillen wegens schade, door mensen of dieren veroorzaakt aan velden,

vruchten en veldvruchten; 14° van de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 16 mei 1900 tot wijziging

van het erfstelsel voor de kleine nalatenschappen onverminderd de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg; (hetzelfde geldt voor de vorderingen ingesteld op grond van de wet op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit.) <W 1988-08-29/30, art. 13, 015; Inwerkingtreding : 1988-10-04> 15° van de vorderingen tot koopvernietiging en de vorderingen tot nietigverklaring op

grond van een gebrek van de zaak, bij verkoop of ruiling van dieren; 16° (van geschillen betreffende toekenning van uitgesteld loon in land- en tuinbouw.)

<W 28-12-1967, art. 6> 17° (van de vorderingen inzake groefrecht.) <W 15-07-1970, art. 30> 18° (van geschillen betreffende de verticale integratie in de sector van de dierlijke

produktie.) <W 01-04-1976, art. 15> 18° (van de betwistingen inzake vergoeding van schade bedoeld bij de wet van 10

januari 1977 houdende regeling van de schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater.) <W 10-01-1977, art. 5. De wetgever heeft tweemaal een 18° toegevoegd.> (19° van de vorderingen inzake vergoeding van schade bedoeld bij artikel 14 van het

decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;) <DVR 24-01-1984, art. 18, enkel geldig voor de Vlaamse Gemeenschap> (20° betreffende het herstel van schade bedoeld door het dekreet van de Waalse

Gewestraad betreffende het herstellen van schade veroorzaakt door grondwaterwinning en pomping;) <DWG 1985-10-11/33, art. 6, 008> (21° van de betwistingen inzake kredietovereenkomsten (evenals de verzoeken tot het

toestaan van betalingsfaciliteiten en de betwistingen inzake borgtocht bij kredietovereenkomsten), zoals geregeld bij wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet.) <W 1991-06-12/30, art. 114, § 3, 029; Inwerkingtreding : uiterlijk op 09-07-1992, op een datum door de Koning te bepalen> <W 2003-03-24/40, art. 77, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2004> (22° van alle geschillen betreffende de uitoefening door de minister tot wiens

bevoegdheid de Maatschappelijke Integratie behoort, of zijn gemachtigde, van het opeisingsrecht inzake verlaten gebouwen, bedoeld in artikel 74 van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen.) <W 2001-06-10/70, art. 2, 093; Inwerkingtreding : 11-09-2001> 23° [2 van alle vorderingen die ingesteld worden op basis van de procedure van

Hoofdstuk IVbis van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en alle vorderingen die ingesteld worden op basis van de procedure van Hoofdstuk Vbis van de ordonnantie van 1 april 2004 betreffende de organisatie van de gasmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, betreffende wegenisretributies inzake gas en elektriciteit en houdende wijziging van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, alsmede van de samenhangende vorderingen, zoals de terugvordering van schuldvorderingen en deze inzake betalingsfaciliteiten.]2

Art. 591.(VLAAMSE OVERHEID) Ongeacht het bedrag van de vordering, neemt de vrederechter kennis: 1° van geschillen betreffende de verhuring van onroerende goederen en van de

samenhangende vorderingen die ontstaan uit de verhuring van een handelszaak; van vorderingen tot betaling van vergoedingen voor bewoning van en tot uitzetting uit plaatsen zonder recht betrokken, onverschillig of die vorderingen al dan niet volgen uit een overeenkomst; van alle geschillen betreffende de uitoefening van het recht van voorkoop ten gunste van de huurders van landeigendommen; 2° van geschillen inzake gebruik, genot, onderhoud, behoud of beheer van het

gemeenschappelijk goed in geval van medeeigendom; [2°bis van de vorderingen ingesteld op grond van de artikelen 577-9, §§ 2, 3, 4, 6 of 7,

577-10, § 4, en 577-12, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek.] <W 1994-06-30/34, art. 8, 047; Inwerkingtreding : 1995-08-01>

3° van geschillen inzake erfdienstbaarheden en inzake de verplichtingen die de wet aan de eigenaars van aan elkaar grenzende erven oplegt; 4° van geschillen betreffende rechten van overgang; 5° van bezitsvorderingen; 6° van geschillen betreffende de vaststelling van de verplichtingen tot bevloeiing en

drooglegging, de vaststelling van de loop der waterleiding en haar afmetingen en vorm, de bouw van de kunstwerken op te richten voor de waterwinning, het onderhoud van die werken, de veranderingen aan reeds bestaande werken, en de vergoedingen verschuldigd aan de eigenaar hetzij van het doorlopen erf, hetzij van het erf waar het water zal lopen, hetzij van datgene waarop de kunstwerken zullen worden opgericht; 7° van alle geschillen betreffende uitkeringen tot onderhoud met uitsluiting evenwel

van geschillen op grond van [het artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek] en van die in verband met een rechtsvordering tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed waarover geen einduitspraak is geveld bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest <W 1987-03-31/52, art. 78, 014; Inwerkingtreding : 06-06-1987>; 8° [van alle geschillen betreffende de uitoefening door de burgemeester van het

opeisingsrecht inzake leegstaande gebouwen, bedoeld in artikel 134bis van de nieuwe gemeentewet.] <W 1993-01-12/34, art. 18, 039; Inwerkingtreding : 5555-55-55 "op de datum waarop het koninklijk besluit houdende uitvoering van de bepalingen van artikel 134bis van de nieuwe gemeentewet zal bekendgemaakt zijn in het Belgish Staatsblad" art. 3, W 1993-01-21/30> 9° van alle geschillen betreffende militaire opvorderingen zowel wat het recht op de

vergoeding als wat het bedrag ervan betreft; 10° van geschillen betreffende het herstel van mijnschade, [1 en van de geschillen

betreffende de vergoeding van de schade, veroorzaakt door het opsporen of het winnen van koolwaterstoffen of door de geologische opslag van koolstofdioxide en betreffende de vergoeding van het genotsverlies ten gevolge van het bezetten van gronden in het kader van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond]1; 11° van geschillen inzake ruilverkaveling van landeigendommen; 12° van geschillen betreffende erfdienstbaarheden van opruiming van struikgewas op

gronden langs de spoorwegen; 13° van geschillen wegens schade, door mensen of dieren veroorzaakt aan velden,

vruchten en veldvruchten; 14° van de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 16 mei 1900 tot wijziging

van het erfstelsel voor de kleine nalatenschappen onverminderd de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg; [hetzelfde geldt voor de vorderingen ingesteld op grond van de wet op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit.] <W 1988-08-29/30, art. 13, 015; Inwerkingtreding : 1988-10-04> 15° van de vorderingen tot koopvernietiging en de vorderingen tot nietigverklaring op

grond van een gebrek van de zaak, bij verkoop of ruiling van dieren; 16° [van geschillen betreffende toekenning van uitgesteld loon in land- en tuinbouw.]

<W 28-12-1967, art. 6> 17° [van de vorderingen inzake groefrecht.] <W 15-07-1970, art. 30> 18° [van geschillen betreffende de verticale integratie in de sector van de dierlijke

produktie.] <W 01-04-1976, art. 15> 18° [van de betwistingen inzake vergoeding van schade bedoeld bij de wet van 10

januari 1977 houdende regeling van de schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater.] <W 10-01-1977, art. 5. De wetgever heeft tweemaal een 18° toegevoegd.> [19° van de vorderingen inzake vergoeding van schade bedoeld bij artikel 14 van het

decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;] <DVR 24-01-1984, art. 18, enkel geldig voor de Vlaamse Gemeenschap> [20° betreffende het herstel van schade bedoeld door het dekreet van de Waalse

Gewestraad betreffende het herstellen van schade veroorzaakt door grondwaterwinning en pomping;] <DWG 1985-10-11/33, art. 6, 008> [21° van de betwistingen inzake kredietovereenkomsten [evenals de verzoeken tot het

toestaan van betalingsfaciliteiten en de betwistingen inzake borgtocht bij kredietovereenkomsten], zoals geregeld bij wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet.] <W 1991-06-12/30, art. 114, § 3, 029; Inwerkingtreding : uiterlijk op 09-07-1992, op een datum door de Koning te bepalen> <W 2003-03-24/40, art. 77, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2004> [22° van alle geschillen betreffende de uitoefening door de minister tot wiens

bevoegdheid de Maatschappelijke Integratie behoort, of zijn gemachtigde, van het opeisingsrecht inzake verlaten gebouwen, bedoeld in artikel 74 van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen.] <W 2001-06-10/70, art. 2, 093; Inwerkingtreding : 11-09-2001> [3 23° van geschillen betreffende de erfdienstbaarheden, als vermeld in artikel 4.1.23

van het Energiedecreet van 8 mei 2009; 24° van de vorderingen betreffende de aangelegenheden, vermeld bij artikel 4.1.24 en

artikel 4.1.25 van het Energiedecreet van 8 mei 2009.]3 ---------- (1)<DVR 2009-05-08/15, art. 65, 180; Inwerkingtreding : 06-09-2011> (2)<ORD 2011-07-20/28, art. 66, 193; Inwerkingtreding : 20-08-2011> (3)<DVR 2012-03-16/04, art. 4, 196; Inwerkingtreding : 12-04-2012>

Art. 592. Wanneer de waarde van de vordering niet bepaald is en deze niet uitsluitend tot de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg of de rechtbank van koophandel behoort, kan zij, naar keuze van de eiser, voor de rechtbank van eerste aanleg of de rechtbank van koophandel, naar gelang van het geval, of voor de vrederechter worden gebracht. Op verzoek van de verweerder verwijst de rechtbank de zaak naar de

vrederechter, wanneer de waarde van de vordering kennelijk gelijkwaardig kan worden geacht met een bedrag dat de bevoegdheid van de vrederechter niet te boven gaat. Op verzoek van de verweerder verwijst de vrederechter de zaak naar de rechtbank

van eerste aanleg of de rechtbank van koophandel, naar gelang van het geval, wanneer de waarde van de vordering kennelijk hoger is dan het bedrag waarvoor hij bevoegd is.

Art. 593. De vrederechter neemt kennis van de geschillen over de titel, die in ondergeschikt verband staan met de vorderingen die op geldige wijze voor hem aanhangig zijn.

Art. 594. De vrederechter doet op verzoekschrift uitspraak: 1° op vorderingen tot aanwijzing van deskundigen of scheidsrechters, wanneer dit

hem toekomt krachtens overeenkomst tussen partijen of krachtens de wet, of wanneer het voorwerp van het deskundigenonderzoek tot zijn volstrekte bevoegdheid behoort; 2° over het verzet van de wettelijke vertegenwoordiger tegen de uitoefening van de

rechten van de niet ontvoogde minderjarige om de op diens spaarboekje ingeschreven sommen op te vragen; 3° over het verzet van de vader of de voogd tegen de aansluiting van de

minderjarige bij een beroepsvereniging; 4° over het verzet van de militair tegen betaling van de militievergoeding aan de

(echtgenoot); <KB 1986-10-17/31, art. 15, 012> 5° (over het verzet tegen de uitbetaling van uitkeringen welke geheel of gedeeltelijk

worden verleend uit de middelen van: a) de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid, zoals bedoeld in artikel 44 van

de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; b) het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers, zoals bedoeld in artikel 5 van de

besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden;

c) de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag, zoals bedoeld in artikel 8 van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij;) <W 12-05-1971, art. 2, 1°> (6° op de verzoeken die bij hem worden ingediend in verband met de voogdij van

minderjarigen, van personen in staat van verlengde minderjarigheid en van onbekwaamverklaarden, alsook ter uitvoering van de artikelen 378 en 483 van het Burgerlijk Wetboek;) <W 2001-03-27/39, art. 4, 091; Inwerkingtreding : 01-08- 2001> (7° op de verzoeken inzake specifieke voogdij als voorzien in Titel XIII, Hoofdstuk

6. - " Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen " van de programmawet van 24 december 2002;) <L 2002-12-24/45, art. 27, 106; Inwerkingtreding : 01-05-2004> 8° (over het verzet van de vader, de moeder, de adoptant, de pleegvoogd, de voogd,

de toeziende voogd, de curator of de rechthebbende, tegen de uitbetaling van de gezinsbijslag aan de bijslagtrekkende zoals het is bedoeld in artikel 69, § 3, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, buiten het geval waar de vordering bij de jeugdrechtbank aanhangig gemaakt wordt op grond van artikel 29 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.) <W 1985-08-01/31, art. 51, 006> 9° (over het verzet tegen de betaling aan de bijslagtrekkende van de gezinsbijslag

voor zelfstandigen, tenzij een vordering bij de jeugdrechtbank aanhangig gemaakt werd op grond van artikel 29 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.) <W 29-03-1976, art. 8> 10° over verzoeken om machtiging tot het verkrijgen van afschriften van of

uittreksels uit de formaliteitsregisters van de ontvangers der registratie en uit de

akten of aangiften bewaard in de kantoren van die ambtenaren; 11° over de verzoeken om machtiging tot hypothecaire inschrijving die door de

ontvanger der registratie en der domeinen worden gedaan krachtens artikel 87 van het Wetboek der successierechten; 12° over verzoeken om aanwijzing van een bewindvoerder ad hoc ten einde in een

(besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid) een onbekwaamverklaarde vennoot te vertegenwoordigen; <W 1985-07-15/35, art. 1, 007> 13° (opgeheven) <W 1999-05-04/03, art. 45, 085; Inwerkingtreding : 01-11-1999> 14° over het verzoek van medeëigenaars, vruchtgebruikers of degenen die een

recht hebben van erfpacht, opstal, gebruik of bewoning, om aanstelling van een gemeenschappelijke lasthebber die zitting neemt in de algemene vergadering van de polder of van de watering; (15° over de verzoeken die bij hem worden ingediend krachtens de wet van 26 juni

1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke;) <W 1990-06- 26/32, art. 38, §2, 024; Inwerkingtreding : 1991-07-27, volgens art. 39 van de wet en art. 11 van KB 1991-07-18/38> 16° (over elk verzoek dat tot hem is gericht met toepassing van de artikelen 488bis,

a), tot k), van het Burgerlijk Wetboek.) <W 1991-07-18/33, art. 16, 1), 032; Inwerkingtreding : 28-07-1992> 17° over het verzoek van openbare ambtenaren om aflevering van een uitvoerbaar

afschrift voor de terugbetaling van de bedragen die zij hebben voorgeschoten bij uitvoering van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten; 18° over het verzoek om vaststelling van het bedrag van de borgsom bedoeld in

artikel 94 van het Wetboek der successierechten; 19° (op de vorderingen ingesteld met toepassing van de artikelen 214, 215, § 2,220,

§ 3, 221, 223(, 1479) en 1421 van het Burgerlijk Wetboek.) <W 14-07-1976, (art. 4, § 2), art. 22> <W 1998-11-23/35, art. 4, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2000> 20° (over het verzoek om machtiging, inzake pacht, om de gebouwen op te trekken

en alle werken uit te voeren die nodig zijn voor de bewoonbaarheid van het gepacht goed of dienstig voor de exploitatie ervan en die stroken met de bestemming van dat goed.) <W 15-07-1970, art. 31> (21° op de vorderingen tot benoeming van de syndicus of tot aanwijzing van een

vervanger, ingesteld op grond van artikel 577-8, § 1 of § 7, van het Burgerlijk Wetboek.) <W 1994-06-30/34, art. 9, 047; Inwerkingtreding : 1995-08-01>

Art. 595. De vrederechter doet uitspraak over de vorderingen die voor hem aanhangig zijn krachtens de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid inzake onteigening ten algemenen nutte.

Art. 596. <W 2003-03-13/62, art. 2, 119; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De vrederechter is bevoegd inzake voogdij zoals in boek I van het Burgerlijk Wetboek is voorgeschreven.

Art. 596bis. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/51, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07- 2007> De vrederechter is bevoegd inzake het gerechtelijk beheer va de goederen van

een vermoedelijk afwezige, overeenkomstig de artikelen 113 tot 117 van het Burgerlijk Wetboek.

Art. 597. De vrederechter is bevoegd inzake verzegeling.

Art. 598. De vrederechter is tegenwoordig: 1° (bij openbare verkopingen van onroerende goederen en bij verdelingen

waarmee het belang gemoeid is van minderjarigen, onbekwaamverklaarden, (vermoedelijk afwezigen), en personen die geïnterneerd zijn ingevolge de wet op de bescherming van de maatschappij en van personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd krachtens de artikelen 488bis, a) tot k), van het Burgerlijk Wetboek.) <W 1991-07-18/33, art. 16, 2), 032; Inwerkingtreding : 28-07- 1992> <W 2007-05-09/44, art. 37, 151; Inwerkingtreding : 01-07-2007> 2° bij openbare verkopingen van onroerende goederen uit nalatenschappen die

onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaard zijn, uit onbeheerde nalatenschappen of uit failliete boedels. Hij oefent de bevoegdheden uit die bij de artikelen 1192 en 1206 bepaald worden.

Art. 599. De vrederechter kan worden belast met de onderzoeksverrichtingen die de rechterlijke overheid beveelt.

Art. 600. Hij geeft akten van bekendheid af aan degenen die erom verzoeken en legaliseert de handtekening van de notarissen en de ambtenaren van de burgerlijke stand van de gemeenten van zijn kanton.

Art. 601. De vrederechter beëdigt: 1° alle personen die wegens hun ambt en bediening aan die voorafgaande

formaliteit onderworpen zijn, in de gevallen waarin de wet de beëdigde overheid niet uitdrukkelijk heeft bepaald; 2° de wegencommissarissen; 3° de ambtenaren aangewezen om overtredingen inzake bevloeiing vast te stellen; 4° de lasthebbers of koopwachters, overeenkomstig het Boswetboek aan te wijzen; 5° de personen aangewezen om de overtreding vast te stellen van de wet op de

gezondheidspolitie der huisdieren en op de schadelijke insekten; 6° de personen aangewezen om de overtreding van de conventie van Rome van 6

december 1951 op de bescherming van de planten vast te stellen; 7° de gemachtigde bedienden van tramconcessiehouders; 8° de ambtenaren aangewezen om de overtreding van de voorschriften inzake

handel in scheuten van harsbomen vast te stellen; 9° de ambtenaren aangewezen om de inbreuken op de wet houdende verbod van de

handel in Levantse bessen vast te stellen; 10° de wachters die erkend zijn om te waken voor de uitvoering van de wettelijke

bepalingen inzake elektriciteitsvoorziening; 11° de personen aangewezen om de overtreding vast te stellen van de wettelijke

bepalingen inzake handel in land- en tuinprodukten en produkten van de zeevisserij;

12° de exploitanten van openbare autobusdiensten, van speciale autobusdiensten en van toerauto's en hun bedienden die gelast zijn de overtreding van de politieverordening op de exploitatie van de diensten vast te stellen; 13° de ambtenaren aangewezen om de overtreding vast te stellen van de

voorschriften inzake behandeling van ontplofbare en voor deflagratie vatbare stoffen en mengsels, en de daarmede geladen tuigen; 14° de wachters en sluiswachters aangesteld bij de dienst der wateringen; 15° de dijk- en sluiswachters aangesteld bij de dienst der polders; 16° de wegers, meters en scheepsmeters die niet bedoeld zijn in artikel 576; 17° de ijkmeesters en hulpijkmeesters; 18° de veldwachters en particuliere veldwachters.

HOOFDSTUK IIIbis. _ Politierechtbank. <ingevoegd bij W 1994-07-11/33, art. 36, Inwerkingtreding : 1995-01-01>

Art. 601bis.<Ingevoegd bij W 1994-07-11/33, art. 36, Inwerkingtreding : 1995-01- 01> De politierechtbank neemt kennis, ongeacht het bedrag, van alle vorderingen tot vergoeding van schade ontstaan uit een verkeersongeval [1 of een treinongeval]1 zelfs indien het zich heeft voorgedaan op een plaats die niet toegankelijk is voor het publiek. ---------- (1)<W 2009-12-30/13, art. 17, 172; Inwerkingtreding : 25-01-2010; zie ook art. 18>

Art. 601ter. <Ingevoegd bij W 1999-05-13/32, art. 8, Inwerkingtreding : 20-06- 1999> De politierechtbank neemt kennis van : 1° het beroep tegen de beslissing tot het opleggen van een administratieve

geldboete door de ambtenaar die daartoe door de gemeente wordt aangewezen overeenkomstig artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet; 2° het beroep tegen de beslissing tot het niet-opleggen van een administratieve

geldboete door de ambtenaar die daartoe door de gemeente wordt aangewezen overeenkomstig artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet; 3° het beroep tegen de beslissing tot het opleggen van een administratieve sanctie

door de ambtenaar, daartoe door de Koning aangewezen, voor feiten omschreven in de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden.

HOOFDSTUK IV. - Hof van beroep en arbeidshof.

Art. 602. Het hof van beroep neemt kennis van het hoger beroep: 1° tegen beslissingen in eerste aanleg gewezen door de rechtbanken van eerste

aanleg en door de rechtbanken van koophandel; 2° tegen uitspraken in eerste aanleg gewezen door de voorzitter van de rechtbank

van eerste aanleg en door de voorzitter van de rechtbank van koophandel; 3° tegen beslissingen van het prijsgerecht; 4° tegen beslissingen gegeven door Belgische consuls in het buitenland; 5° tegen beslissingen inzake verkiezingen gegeven door het college van

burgemeester en schepenen en door de hoofdbureaus.

In de gevallen van 3° en 4° is alleen het hof van beroep te Brussel bevoegd.

Art. 603. Het hof van beroep neemt kennis van voorzieningen : 1° (opgeheven) <W 1999-03-23/30, art. 5, 072; Inwerkingtreding : 06-04-1999> 2° tegen beslissingen van de scheidsrechterlijke commissies ingesteld krachtens de

wetgeving op de militaire opvorderingen, en tegen beslissingen van het scheidsrechterlijk comité ingesteld krachtens de wetgeving inzake opvordering van schepen; 3° (opgeheven) <W 1999-03-23/30, art. 5, 072; Inwerkingtreding : 06-04-1999> 4° (de beslissingen van de provinciegouverneurs inzake herstel van zekere schade

veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen.) <W 12-07-1976 , art. 59>

Art. 604. Het hof van beroep neemt kennis van rechtsvorderingen tot vervallenverklaring van het staatsburgerschap.

Art. 605. Het hof van beroep neemt kennis van aanvragen om eerherstel inzake faillissement.

Art. 605bis.<Ingevoegd bij W 2002-08-02/65, art. 7; Inwerkingtreding : onbepaald> (NOTA : inwerkingtreding van artikel 605BIS vastgesteld op 01-06- 2003 door KB 2003-04-04/53, art. 1, inzake de verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de Minister, de (CBFA), de CDV en de marktondernemingen, alsook inzake de tussenkomst van de (CBFA) en van de CDV voor de strafgerechten <KB 2003-03- 25/34, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2004>) Het hof van beroep neemt kennis van het beroep bedoeld [1 in de artikelen 120, 121 en 123 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en in artikel 36/21 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België]1 (en van het beroep bedoeld in artikel 2 van de wet van 12 mei 2004 tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij). <W 2004-05-12/68, art. 3, 123; Inwerkingtreding : 05-07-2004> ---------- (1)<KB 2011-03-03/01, art. 342, 187; Inwerkingtreding : 01-04-2011>

Art. 605ter. <Ingevoegd bij W 2002-08-02/65, art. 8; Inwerkingtreding : 01-01- 2006> (NOTA : inwerkingtreding van artikel 605TER vastgesteld op 01-06-2003 door KB 2003-04-04/53, art. 1, inzake de verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de Minister, de (CBFA), de CDV en de marktondernemingen, alsook inzake de tussenkomst van de (CBFA) en van de CDV voor de strafgerechten) <KB 2003-03- 25/34, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Het hof van beroep neemt in eerste en laatste instantie kennis van de vorderingen bedoeld in artikel 18ter van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen.

Art. 605quater.<Ingevoegd bij W 2005-07-27/32, art. 9; Inwerkingtreding : 01-02-

2006> Het hof van beroep neemt kennis van de beroepen bedoeld in : 1° artikel 29bis van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de

elektriciteitsmarkt; 2° artikel 29sexies van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de

elektriciteitsmarkt; 3° artikel 15/20 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van

gasachtige producten en andere door middel van leidingen; 4° artikel 15/23 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van

gasachtige producten en andere door middel van leidingen. (5° artikel 2 van de wet van 8 december 2006 tot inrichting van een beroep tegen de

administratieve boete opgelegd in het raam van de toepassing van de wet van 8 december 2006 tot vaststelling van een heffing ter bestrijding van het niet benutten van een site voor de productie van elektriciteit door een producent.) <W 2006-12- 08/31, art. 3, 141; Inwerkingtreding : 23-12-2006> [1 6° artikel 66/1 van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de

spoorweginfrastructuur; 7° artikel 14/5 van de wet van 19 december 2006 betreffende de

exploitatieveiligheid van de spoorwegen.]1 ---------- (1)<W 2010-01-26/05, art. 6, 174; Inwerkingtreding : 19-02-2010>

Art. 606. Het hof van beroep doet op verzoekschrift uitspraak over : 1° aanvragen tot uitvoerbaarverklaring van scheidsrechterlijke uitspraken,

wanneer een compromis is aangegaan over hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg of van de rechtbank van koophandel; 2° aanvragen tot homologatie van de beslissingen, genomen hetzij door de

algemene vergadering van aandeelhouders, hetzij door de algemene vergadering van obligatiehouders van een naamloze vennootschap.

Art. 607. Het arbeidshof neemt kennis van het hoger beroep tegen beslissingen in eerste aanleg van de arbeidsrechtbanken en van de voorzitters van de arbeidsrechtbanken.

HOOFDSTUK V. _ Hof van Cassatie.

Art. 608. Het Hof van Cassatie neemt kennis van de beslissingen in laatste aanleg die voor het hof worden gebracht wegens overtreding van de wet of wegens schending van substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen.

Art. 609. Het Hof van Cassatie doet uitspraak over de voorziening in cassatie : 1° tegen de beslissingen van de hoven en rechtbanken, gewezen in alle zaken en in

laatste aanleg; 2° tegen de arresten waarbij de afdeling administratie van de Raad van State

beslist van de vordering geen kennis te kunnen nemen, daar deze tot de bevoegdheid van de rechterlijke overheid behoort, en tegen de arresten waarbij de genoemde afdeling afwijzend beschikt op een exceptie van onbevoegdheid, gegrond op de

overweging dat de vordering tot de bevoegdheid van deze overheid behoort; 3° tegen de arresten van het Rekenhof, gewezen tegen rekenplichtigen; 4° tegen vonnissen in laatste aanleg, gewezen door Belgische consuls in het

buitenland; 5° (Opgeheven) <W 1996-12-24/31, art. 14, 051; Inwerkingtreding : 10-01-1997> 6° tegen beslissingen van de bestendige deputaties van de provincieraden inzake

belastingen geheven ten voordele van de wateringen en de polders; 7° tegen beslissingen van de hoge militieraad en van de herkeuringsraden. (8° tegen de beslissingen van de Raad voor de Mededinging genomen met

toepassing van artikel 79 van de wet tot bescherming van de economische mededinging,gecoördineerd op 15 september 2006.) (<W 2006-06-10/59, art. 35; Inwerkingtreding : 01-10-2006 en vervagen bij W 2006-09-15/67, art. 82, 139; Inwerkingtreding : 01-10-2006>

Art. 610.(Onverminderd artikel 14, § 1, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, neemt het Hof van Cassatie kennis van) vorderingen tot nietigverklaring van de handelingen waardoor rechters en ambtenaren van het openbaar ministerie, alsook tuchtrechtelijke overheden van (openbare en) ministeriële ambtenaren en van de balie, hun bevoegdheid mochten hebben overschreden. <W 1999-05-25/44, art. 31, 081; Inwerkingtreding : 02-07- 1999> <W 1999-05-04/03, art. 45, 085; Inwerkingtreding : 01-11-1999> (Het Hof van Cassatie neemt kennis van de vorderingen tot nietigverklaring van de

handelingen van het beheerscomité die door overschrijding van bevoegdheid zijn aangetast, tegen de wetten indruisen of op onregelmatige wijze zijn gesteld.) <W 2005-08-10/58, art. 2, 132; Inwerkingtreding : 11-09-2005> (Het Hof van Cassatie neemt kennis van de vorderingen tot nietigverklaring van de

handelingen van de kamers voor handelsonderzoek die door overschrijding van bevoegdheid zijn aangetast, tegen de wetten indruisen of op onregelmatige wijze zijn gesteld.) <W 2009-01-26/31, art. 4, 166; Inwerkingtreding : 01-04-2009>

Art. 611. Het Hof van Cassatie neemt ook kennis van vorderingen tot nietigverklaring van de reglementen van de (Orde van Vlaamse balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone) die door overschrijding van bevoegdheid zijn aangetast, tegen de wetten indruisen of op onregelmatige wijze zijn aangenomen. <W 2001-07-04/41, art. 15, 094; Inwerkingtreding : 01-05-2002>

Art. 612. Het Hof van Cassatie neemt kennis van voorzieningen tegen de beslissingen in laatste aanleg die strijdig zijn met de wetten of procesvormen, voornamelijk wanneer uit die beslissingen een blijvend verschil van interpretatie omtrent een rechtspunt blijkt.

Art. 613. Het Hof van Cassatie doet uitspraak : 1° op de vorderingen tot onttrekking van de zaak aan de rechter, die in de

artikelen 648 tot 659 bedoeld zijn; 2° over het verhaal op de rechter; 3° over regelingen van rechtsgebied;

4° over de conflicten van attributie, ter uitvoering van artikel 106 van de Grondwet.

Art. 614. Het Hof van Cassatie doet uitspraak over de voorziening in cassatie : 1° tegen beslissingen van de raden van beroep van de Orde van advocaten; 2° (tegen beslissingen van de provinciale raden of de raden van beroep van de

Orde van geneesheren;) <W 15-07-1970 , art. 32> 3° (tegen beslissingen van de provinciale raden of de raden van beroep van de

Orde van apothekers;) <W 15-07-1970 , art. 32> 4° tegen beslissingen van de gemengde raden van beroep van de Orde der

dierenartsen; 5° tegen beslissingen van de commissie van beroep van het Instituut der

bedrijfsrevisoren; 6° tegen beslissingen van de raden van beroep van de Orde van architecten; 7° tegen beslissingen van de Raad van beroep voor gewetensbezwaren; 8° tegen beslissingen van de Onderzoeksraad voor de scheepvaart. 9° (de beslissingen uitgesproken door de beroepscommissie van het Instituut van

accountants en belastingconsulenten.) <W 1999-04-22/36, art. 56, 079; Inwerkingtreding : 29-06-1999> (10° tegen beslissingen van de (commissies) van beroep bedoeld in artikel 428ter, §

6.) <KB 1998-03-27/46, art. 8, 058; Inwerkingtreding : 12-05-1998> <W 2001-07- 04/41, art. 16, 094; Inwerkingtreding : 01-05-2002>

Art. 615. Buiten de bevoegdheid toegekend bij de artikelen 409, 410 en 486 en bij artikel 90 van de Grondwet, neemt het Hof van Cassatie in algemene vergadering kennis van de vorderingen tot ontzetting uit hun ambt of tot schorsing, ingesteld tegen leden van de Raad van State. (Elk raadslid bij de Raad voor de Mededinging en elk lid van het Auditoraat bij de

Raad voor de Mededinging dat te kort is geschoten in de waardigheid van zijn ambt of in de plichten van zijn status kan, naargelang het geval, van zijn ambt vervallen worden verklaard of in zijn ambt worden geschorst, bij een arrest dat door de eerste kamer van het Hof van Cassatie, op vordering van de procureur-generaal bij dit Hof, wordt uitgesproken.) <W 2006-06-10/59, art. 36 Inwerkingtreding : 01-10-2006 en vervangen bij W 2006-09-15/67, art. 83, 139; Inwerkingtreding : 01-10-2006>

TITEL II. - Aanleg.

Art. 616. Tegen ieder vonnis kan hoger beroep worden ingesteld, tenzij de wet anders bepaalt.

Art. 617. <W 29-11-1979 , art. 4> (De vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg en van de rechtbank van

koophandel, waarbij uitspraak wordt gedaan over een vordering waarvan het bedrag (1.860 EUR) niet overschrijdt, worden gewezen in laatste aanleg. Hetzelfde geldt voor de vonnissen waarbij de vrederechter en, inzake de geschillen bedoeld in artikel 601bis, de politierechtbank uitspraak doet over een vordering waarvan het

bedrag (1.240 EUR) niet overschrijdt.) <W 1994-07-11/33, art. 37, 048; Inwerkingtreding : 1995-01-01> <KB 2000-07-20/57, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2002> De vonnissen van de arbeidsrechtbank zijn steeds vatbaar voor hoger beroep. (De door de rechtbank van eerste aanleg uitgesproken vonnissen over geschillen

met betrekking tot de toepassing van een belastingwet, zijn steeds vatbaar voor hoger beroep.) <W 1999-03-23/30, art. 6, 072; Inwerkingtreding : 06-04-1999>

Art. 618. De regels gesteld bij de artikelen 557 tot 562 gelden voor het bepalen van de aanleg. Indien de vordering in de loop van het geding gewijzigd is, wordt de aanleg

bepaald door de som die in de laatste conclusie wordt gevorderd.

Art. 619. Bij gebreke van grondslagen voor de bepaling van de waarde van het geschil, zoals zij omschreven zijn in de artikelen 557 tot 562, wordt het geschil in eerste aanleg berecht.

Art. 620. <W 1999-02-10/38, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 27-03-1999> Wanneer de tegenvordering en de vordering tot tussenkomst, strekkende tot het uitspreken van een veroordeling, ontstaan uit het contract of het feit dat aan de oorspronkelijke rechtsvordering ten grondslag ligt, of wanneer de tegenvordering ontstaat uit de tergende of roekeloze aard van deze vordering, wordt de aanleg bepaald door samenvoeging van het bedrag van de hoofdvordering en het bedrag van de tegenvordering en de vordering tot tussenkomst.

Art. 621. Met uitzondering van de beslissingen (...), tegenvorderingen en vorderingen tot tussenkomst strekkend tot het uitspreken van een veroordeling, wordt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen de vonnissen op tussengeschil en tegen de onderzoeksvonnissen gehandeld zoals inzake de hoofdvorderingen. <W 1992-08-03/31, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 1993-01- 01>

TITEL III. - Territoriale bevoegdheid.

Art. 622. De rechter is slechts bevoegd binnen de grenzen van het rechtsgebied dat hem door de wet is toegekend, behalve in de gevallen waarin de wet anders bepaalt.

Art. 623. <W 2003-05-03/62, art. 9, 120; Inwerkingtreding : 31-12-2003> Voor de notariële akten waarvoor de bijstand van de vrederechter vereist is, mag deze zich verplaatsen in het gehele ambtsgebied van de optredende notaris. De vrederechter kan de beschermde persoon (aan wie een voorlopige

bewindvoerder) werd toegevoegd overeenkomstig (de bepalingen van boek I, titel XI, hoofdstuk Ibis,) van het Burgerlijk Wetboek, buiten zijn kanton bezoeken. <Erratum, zie B.St. 13.04.2004, p. 20488>

Art. 624. Met uitzondering van de gevallen waarin de wet uitdrukkelijk bepaalt

welke rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering, kan deze naar keuze van de eiser worden gebracht; 1° voor de rechter van de woonplaats van de verweerder of van één der

verweerders; 2° voor de rechter van de plaats waar de verbintenissen, waarover het geschil

loopt, of een ervan zijn ontstaan of waar zij worden, zijn of moeten worden uitgevoerd; 3° voor de rechter van de woonplaats gekozen voor de uitvoering van de akte; 4° voor de rechter van de plaats waar de gerechtsdeurwaarder heeft gesproken tot

de verweerder in persoon, indien noch de verweerder noch, in voorkomend geval, een van de verweerders een woonplaats heeft in België of in het buitenland.

Art. 625. De bevoegdheid van de rechtbanken waarvan de rechtsgebieden begrensd zijn door de middellijn van een waterloop of van een verkeersweg, strekt zich uit tot de hele breedte daarvan.

Art. 626.De vorderingen betreffende de uitkeringen tot onderhoud, bedoeld in artikel 591, 7° , kunnen worden gebracht voor de rechter van de woonplaats van de eiser, (.....) [1 de vorderingen strekkende tot de verlaging of de opheffing van deze uitkeringen uitgezonderd.]1. <W 24-07-1978 , art. 1> ---------- (1)<W 2010-03-19/05, art. 10, 177; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17>

Art. 626/1.<ingevoegd bij W 2009-01-26/31, art. 5; Inwerkingtreding : 01-04-2009> De verzoeken tot homologatie zoals bedoeld in artikel 61, § 5, van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen kunnen worden gebracht voor de arbeidsrechtbank van de zetel van de vennootschap of van de hoofdinrichting van de schuldenaar.

Art. 627.Tot kennisneming van de vordering is alleen bevoegd : [1° de rechter van de woonplaats van de minderjarige of bij gebreke daarvan, van

zijn verblijfplaats, wanneer het de organisatie van en het toezicht op de voogdij betreft, behoudens hetgeen is bepaald in artikel 13, § 2, van de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht;] <W 2001-03- 27/39, art. 5, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 2° de rechter die de rekenplichtige, geroepen om rekening en verantwoording te

doen, aangesteld heeft; 3° de rechter van de plaats waar de erfenis is opengevallen, wanneer het gaat om

rechtsvorderingen tot verdeling en, tot bij de verdeling, om rechtsvorderingen tot opvordering van nalatenschappen en alle andere rechtsvorderingen tussen medeërfgenamen of legatarissen; 4° de rechter van de plaats waar de erfenis is opengevallen, voor zover de

vordering is ingesteld binnen twee jaar na het overlijden, wanneer het gaat om vorderingen ingesteld tegen de uitvoerder van de uiterste wilsbeschikking, en vorderingen door legatarissen en schuldeisers ingesteld tegen de erfgenamen of

tegen één van hen, en binnen twee jaar na de verdeling wanneer het gaat om vorderingen tot nietigverklaring of tot vernietiging van de verdeling en tot vrijwaring van de kavels; 5° [de rechter van de plaats van de namaak, wanneer het gaat om vorderingen

inzake namaak betreffende auteursrechten, naburige rechten, rechten van producenten van databanken en bescherming van kweekproducten;] <W 2007-05- 10/33, art. 20, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> [6° wanneer het gaat om vorderingen ingesteld krachtens de wet van 26 juni 1990

betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, de rechter van de plaats waar de zieke wordt verzorgd of geplaatst is, of bij gebreke daarvan, de rechter van de plaats waar de zieke zich bevindt.] <W 1993-08-06/30, art. 57, 042; Inwerkingtreding : 19-08-1993> [Wanneer het gaat om vorderingen ingesteld krachtens de wet van 26 juni 1990

betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke ten aanzien van een zieke die zijn verblijfplaats of woonplaats heeft in het gerechtelijk arrondissement Eupen, de vrederechter van de verblijfplaats of, bij gebreke daarvan, de woonplaats van de zieke of, bij gebreke daarvan, de vrederechter van de plaats waar de zieke zich bevindt. Als de geesteszieke niet vervoerd kan worden, kan de vrederechter buiten de grenzen van zijn kanton optreden.] <W 2004-01-08/35, art. 2, 122; Inwerkingtreding : 16-01-2004> 7° de rechter van de plaats waar de akte opgemaakt is, wanneer het gaat om

verbeteringen van akten van de burgerlijke stand en de rechter van [1 de woonplaats of de zetel van de aanvrager, wanneer het gaat over aanpassingen en schrappingen van inschrijvingen, in de Kruispuntbank van Ondernemingen, in de hoedanigheid van handelaar]1;

8° de rechter van de plaats waar het dier zich bevindt, wanneer het gaat om vorderingen ingesteld op grond van artikel 4 van de wet van 25 augustus 1855 houdende herziening van de wetgeving inzake koopvernietigende gebreken of van de plaats waar het is teruggebracht wanneer het gaat om vorderingen ingesteld op grond van artikel 5 van genoemde wet; 9° de rechter van de plaats waar de mijn, de fabriek, de werkplaats, het magazijn,

het kantoor gelegen is en in het algemeen, van de plaats die bestemd is voor de exploitatie van de onderneming, de uitoefening van het beroep of de werkzaamheid van de vennootschap, van de vereniging of van de groepering, voor alle geschillen bedoeld in de [artikelen 578 en 582, 3° en 4° [2 , voor de vorderingen gesteund op artikel 2 van de wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het sociaal strafrecht- ]2, en voor de toepassing op de werkgevers van de administratieve sancties bedoeld in artikel 583;] <W 30-06-1971 , art. 21> 10° [in het geval bepaald in artikel 588, 9° : de voorzitter van de rechtbank van

koophandel te Luik wanneer de schade ontstaan is in de provincie Henegouwen, Namen, Luxemburg of Luik; de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel, wanneer de schade ontstaan is in de provincie Brabant, en de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, wanneer de schade ontstaan is in de provincie Oost- of West-Vlaanderen, Antwerpen of Limburg of in de territoriale zee of in open zee], [of in de wateren die onder de soevereiniteit van een andere Staat vallen]. <W 24-06-1970 , art. 7> <W 1989-04-11/30, art. 23, 019; Inwerkingtreding :

01-12-1989> [11° in het geval van artikel 585, 8°, de voorzitter van de rechtbank van eerste

aanleg te Brussel]. <W 1989-04-11/30, art. 23, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989> 12° [...] <W 2007-05-10/33, art. 20, 2°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 13° [...] <W 2007-05-10/33, art. 17, 2°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> 14° [opgeheven] <W 2005-12-20/36, art. 12, 136; Inwerkingtreding : 01-01-2006> [15° de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen wanneer het gaat om

vorderingen ingesteld 'op grond van de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noord-zee] <W 1999-04-22/47, art. 53, 083; Inwerkingtreding : 20-07-1999> [16° de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel van Brussel, indien het een

aanvraag betreft beoogd in artikel 4 van de wet van 26 mei 2002 betreffende de intracommunautaire vorderingen tot staking op het gebied van de bescherming van de consumentenbelangen.] <W 2002-05-26/45, art. 13, 097; Inwerkingtreding : 20- 07-2002> [17° in het geval van artikel 588, 14°, de voorzitter van de rechtbank van

koophandel van de statutaire zetel van één van de fuserende vennootschappen of van de toekomstige Europese vennootschap.] <KB 2004-09-01/30, art. 33, 126; Inwerkingtreding : 08-10-2004> [17° de rechtbank van eerste aanleg van Brussel wanneer het gaat om een beroep

tegen de beslissing van de centrale federale autoriteit, zoals bepaald in artikel 367-3 van het Burgerlijk Wetboek;] <W 2004-12-27/31, art. 13, 129; Inwerkingtreding : 10-01-2005> (NOTA : Voor de invoeging van 17° in artikel 627 heeft de wetgever geen rekening

gehouden met de vroegere invoeging van 17° in artikel 627, gebracht door KB 2004- 09-01/30.) ---------- (1)<W 2009-12-30/13, art. 15, 172; Inwerkingtreding : 25-01-2010> (2)<W 2010-06-06/06, art. 14, 184; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art. 628. Tot kennisneming van de vordering is alleen bevoegd : 1° de rechter van de plaats van de laatste echtelijke verblijfplaats of van de

woonplaats van de verweerder, wanneer het gaat om een vordering tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed (op grond van onherstelbare ontwrichting); <W 2007-04-27/00, art. 19, 149; Inwerkingtreding : 01-09-2007> 2° (de rechter van de laatste echtelijke verblijfplaats, wanneer het gaat om een

vordering als bedoeld in de artikelen (213), 214, 215, 216, 220, 221, 223, 224, 1395, 1420, 1421, 1422, 1426, 1442, 1463 en 1469 van het Burgerlijk Wetboek;) <W 14-07- 1976 , (art. 4, § 2), art. 23> <W 24-07-1978, art. 2> (3° De rechter van de verblijfplaats of, bij gebreke daaraan, van de te beschermen

persoon, wanneer het een verzoek betreft bedoeld in artikel 488bis, a), van het Burgerlijk Wetboek. De vrederechter die de bewindvoerder heeft aangewezen blijft bevoegd voor de verdere toepassing van de bepalingen van de artikelen 488bis, d) tot k), tenzij hij bij gemotiveerde beslissing, ambtshalve of op verzoek van de beschermde persoon of van elke belanghebbende, evenals van de procureur des

Konings of de voorlopige bewindvoerder, beslist heeft het dossier over te zenden aan de vrederechter van het kanton van de nieuwe hoofdverblijfplaats in het geval dat de beschermde persoon het kanton verlaat om zijn hoofdverblijfplaats duurzaam in een ander gerechtelijk kanton te vestigen. De laatstgenoemde vrederechter wordt bevoegd.) <W 2003-05-03/62, art. 10, 120; Inwerkingtreding : 31-12-2003> 4° de rechter van de woonplaats van de notaris, wanneer het gaat om een

vordering tot begroting van notariskosten; 5° de rechter van de maatschappelijke zetel van de mutualiteitsvereniging of van

de vereniging zonder winstoogmerk waarvan de ontbinding wordt geëist; 6° de rechter van de zetel van de instelling van openbaar nut, wanneer het gaat om

een vordering tot afzetting van beheerders; 7° de rechter van de woonplaats van de opposant, inzake het onopzettelijk verlies

van het bezit van effecten aan toonder, of, wanneer de opposant geen woonplaats heeft in België, de rechter van de maatschappelijke zetel van de schuldplichtige instelling; 8° (de rechter van de woonplaats van de consument, wanneer het gaat om een

vordering betreffende een kredietovereenkomst geregeld bij de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet (met inbegrip van de verzoeken tot het toestaan van betalingsfaciliteiten en de verzoeken inzake borgtocht bij kredietovereenkomsten.).) <W 1991-06-12/30, art. 114, § 4, 029; Inwerkingtreding : 22-10-1991> <W 2003-03- 24/40, art. 78, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 9° (de rechter van de plaats waar het kind zijn hoofdverblijf heeft, wanneer het

gaat om een vordering als bedoeld in artikel 11bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, of van de plaats waar degene die de verklaring aflegt zijn hoofdverblijf heeft, wanneer het gaat om een vordering als bedoeld in artikel 12bis of om verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 25, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek (of van de hoofdverblijfplaats van degene die op grond van artikel 5 van hetzelfde Wetboek zich een akte van bekendheid laat verschaffen ter vervanging van een akte van geboorte).) <W 1991-06-13/31, art. 7, §2, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1992> <W 2000-03-01/46, art. 3, 086; Inwerkingtreding : 01-05-2000> 10° de rechter van de woonplaats van de verzekeringnemer, wanneer het gaat om

geschillen over een verzekeringscontract, ongeacht het voorwerp van het contract, onverminderd de bepalingen tot regeling van de zeeverzekering en die welke betrekking hebben op de schadevergoeding wegens arbeidsongevallen; 11° de rechter in wiens rechtsgebied de thuishaven ligt van het schip of vaartuig,

wanneer het gaat om vorderingen betreffende de schadevergoeding wegens arbeidsongevallen van zeelieden of rechthebbenden; 12° de rechter van de woonplaats van de koper, wanneer het gaat om geschillen

betreffende verkoop van zaden, meststoffen en veevoeder, indien de koper geen daad van koophandel heeft gesteld; 13° de rechter van de maatschappelijke zetel of van de hoofdplaats van vestiging

van de vennootschap, wanneer het gaat om geschillen (bedoeld in artikel 574, 1°,) en, zelfs na de ontbinding van de vennootschap, wanneer het gaat om de verdeling van de daaruit ontstane verbintenissen voor zover de rechtsvordering wordt ingesteld binnen twee jaar na de verdeling; <W 1999-05-07/70, art. 3, 084; Inwerkingtreding : 05-09-1999>

14° de rechter van de woonplaats van de verzekeringsplichtige, de verzekerde of van de rechthebbende, wanneer het gaat om betwistingen bedoeld (in de (((artikelen 580, 2°, 3°, 6°, 7°, 8°), 9°), 10° (11° en 12°)), 581, 582, 1° en 2°, en voor de betwistingen betreffende de toepassing op de zelfstandigen van de administratieve sancties bedoeld in artikel 583) en de rechter van de woonplaats van de uitkeringsgerechtigde, wanneer het gaat om betwistingen bedoeld in artikel 579. <W 12-05-1971, art. 4, 1°> <W 30-06-1971, art. 22> <W 20-06-1975, art. 11> <W 22-12- 1977, art. 166, § 3> <W 1989-07-06/30, art. 47, 017; Inwerkingtreding : 01-06-1989>

Indien de verzekeringsplichtige, de verzekerde of de rechthebbende in België geen woonplaats heeft of er geen meer heeft, wordt de territoriale bevoegdheid bepaald door zijn laatste verblijfplaats of zijn laatste woonplaats in België. (Indien de verzekeringsplichtige of de verzekerde in België geen verblijfplaats of geen woonplaats heeft gehad, wordt de territoriale bevoegdheid bepaald door de plaats van zijn laatste tewerkstelling in België) <W 12-05-1971, art. 4, 2°> (Ten aanzien van de lasthebbers van vennootschappen, Europese economische

samenwerkingsverbanden of economische samenwerkingsverbanden die uitsluitend of hoofdzakelijk in het buitenland verblijven, wordt de territoriale bevoegdheid bepaald door de plaats waar de vennootschap of het samenwerkingsverband in België zijn hoofdvestiging heeft;) <W 1989-07-12/36, art. 19, 1°, 018; Inwerkingtreding : 01-07-1989> 15° (de rechter van de plaats van de bedrijfszetel van de huurder als de

bedrijfszetel zich in België bevindt, de rechter van de plaats waar het gepachte goed gelegen is als de bedrijfszetel zich in het buitenland bevindt, wanneer het gaat om betwistingen inzake pacht;) <W 1988-11-07/43, art. 42, 016; Inwerkingtreding : 1988-12-16> (16° de rechter van de zetel of de hoofdvestiging van het samenwerkingsverband,

als het gaat om betwistingen tussen leden van een Europees economisch samenwerkingsverband of van een economisch samenwerkingsverband, tussen zaakvoerders, tussen zaakvoerder(s) en leden, tussen vereffenaars, tussen vereffenaars en leden, of tussen leden, zaakvoerder(s) en vereffenaars, alsook van elke vordering tot ontbinding van een samenwerkingsverband.) <W 1989-07-12/36, art. 19, 2°, 018; Inwerkingtreding : 01-07-1989> (17° de rechter van de woonplaats van de schuldenaar, op het ogenblik waarop de

vordering wordt ingediend, wanneer het een vordering betreft bedoeld in artikel 1675/2.) <W 1998-07-05/58, art. 2, 062; Inwerkingtreding : 01-01-1999> <W 2003- 03-13/62, art. 3, 119; Inwerkingtreding : 01-09-2005> ( (18°) de rechter van de laatste gemeenschappelijke verblijfplaats van de wettelijk

samenwonenden, wanneer het gaat om een vordering als bedoeld in artikel 1479 van het Burgerlijk Wetboek.) <W 1998-07-05/58, art. 5, 067; Inwerkingtreding : 01-01- 2000> <W 2003-03-17/32, art. 2, 113; Inwerkingtreding : 01-09-2003>

(19° de rechter van de woonplaats van de onderhoudsgerechtigde wanneer het gaat om een aanvraag tot tegemoetkoming bedoeld in de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën.) <W 2003-03-17/32, art. 2, 113; Inwerkingtreding : 01-09-2003>

(19° de rechter van de woonplaats of van de gewone verblijfplaats van de adoptant, van de adoptanten of van een van hen, in geval van een verzoek houdende

vaststelling van de geschiktheid om te adopteren; 20° de rechter van de woonplaats of van de gewone verblijfplaats van het kind, in

geval van een verzoek tot vaststelling van de adopteerbaarheid; 21° de rechter van de woonplaats of van de gewone verblijfplaats van de adoptant,

van de adoptanten of van een van hen, in geval van een verzoek tot adoptie; bij gebreke daarvan, de rechter van de woonplaats of van de gewone verblijfplaats van de geadopteerde; bij gebreke daarvan, de rechter van de plaats waar de adoptant of de adoptanten keuze van woonplaats doen; 22° de rechter van de woonplaats of van de gewone verblijfplaats van de

verweerder of van een van de verweerders in geval van een verzoek tot herroeping van een gewone adoptie of tot herziening van een adoptie; bij gebreke daarvan, de rechter te Brussel;) <W 2003-03-13/62, art. 3, 119; Inwerkingtreding : 01-09-2005> (23° de rechter van de laatste woonplaats in België van de verdwenen, afwezige of

vermoedelijk afwezige persoon, of indien deze nooit een woonplaats in België heeft gehad, de rechter van het arrondissement Brussel.) <W 2007-05-10/51, art. 4, 152; Inwerkingtreding : 01-07-2007> (24° de rechter van de plaats waar de in artikel 62bis van het Burgerlijk Wetboek

bedoelde persoon aangifte heeft gedaan teneinde een akte houdende vermelding van het nieuwe geslacht te laten opmaken.) <W 2007-05-09/50, art. 2, 154; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 629. Alleen de rechter van de plaats waar het goed gelegen is, heeft bevoegdheid om van de vordering kennis te nemen, wanneer het betreft :

1° (Vorderingen aangaande zakelijke rechten op onroerende goederen en vorderingen aangaande aangelegenheden opgesomd in artikel 591, 1°, 2°, (2°bis,) 3°, 4°, 5°, 6°, 9°, 10°, 11°, 12°, 13°, 14° en 18° (en 20°) met uitzondering van vorderingen inzake pacht.) <W 10-01-1977, art. 6> <DWG 1985-10-11/33, art. 7, 008> <W 1994- 06-30/34, art. 10, 047; Inwerkingtreding : 1995-08-01> (NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap werd de tekst van artikel 629, 1°,L1, bij

DVR van 24-01-1984, art. 19 door de volgende tekst vervangen : "1° Vorderingen aangaande zakelijke rechten op onroerende goederen en

vorderingen aangaande aangelegenheden opgesomd in artikel 591, 1° ... met ...") Indien het onroerend goed waarop de vordering betrekking heeft, in verschillende

gerechtelijke kantons of arrondissementen gelegen is, kan de vordering worden gebracht voor de rechter van de plaats waar een gedeelte van het onroerend goed gelegen is; 2° vorderingen ingesteld op grond van de artikelen 27, 77 en 93 van de wet van 16

december 1851 tot herziening van de rechtsregeling van de hypotheek; 3° vorderingen ingesteld op grond van de wet van 17 april 1835 op de onteigening

ten algemenen nutte en vorderingen ingesteld op grond van artikel 8 van de wetten op de onteigening bij stroken voor werken van gemeentelijk belang, gecoördineerd op 15 november 1867;

4° vorderingen ingesteld op grond van artikel 7 van de wet van 28 juni 1930, betreffende onteigening bij stroken van algemeen of provinciaal belang; 5° vorderingen ingesteld op grond van de wet van 10 mei 1926 tot instelling van een

rechtspleging bij dringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen

nutte en van de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte. (6° wanneer het gaat om een vordering tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten

zoals geregeld bij de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet.) <W 1992- 08-04/31, art. 59, § 3, 035; Inwerkingtreding : 1993-01-01>

Art. 630. Van rechtswege nietig is iedere overeenkomst die in strijd is met de bepalingen van de artikelen 627, 628, 629 en dagtekent van vó6r het ontstaan van het geschil. (Lid 2 opgeheven) <W 1998-05-19/45, art. 2, 063; Inwerkingtreding : 17-08-1998> Van de verweerder die niet verschijnt, wordt vermoed dat hij de bevoegdheid

afwijst van de rechter voor wie de zaak aanhangig is.

Art. 631.(§ 1. (De rechtbank van koophandel gelegen in het rechtsgebied waarin de koopman op de dag van aangifte van het faillissement of van instelling van de rechtsvordering zijn hoofdvestiging of, indien het een rechtspersoon betreft, zijn zetel heeft, is bevoegd om het faillissement uit te spreken. In geval van verplaatsing van de hoofdvestiging van de koopman of, indien het een rechtspersoon betreft, van de zetel, binnen een termijn van een jaar voorafgaand aan de faillissementsvordering, kan het faillissement binnen dezelfde termijn eveneens worden gevorderd voor de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de koopman zijn hoofdvestiging of de rechtspersoon zijn zetel had. Deze termijn loopt vanaf de wijziging van het ingeschrevene betreffende de hoofdvestiging [1 in de Kruispuntbank van Ondernemingen, in de hoedanigheid van handelaar]1 of wanneer het een rechtspersoon betreft, van de bekendmaking van de verplaatsing van de zetel in het Belgisch Staatsblad. De rechtbank waarbij de zaak eerst aanhangig wordt gemaakt, heeft voorrang op die waarvoor zij later wordt aangebracht.) <W 2002-09-04/38, art. 33, 102; Inwerkingtreding : 01-10-2002> (De rechtbank van koophandel bevoegd om een territoriaal of secundair

faillissement uit te spreken met toepassing van artikel 3, § 2 of § 3, van verordening 1346/2000/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, is die welke gelegen is in het rechtsgebied waarbinnen de schuldenaar de bedoelde vestiging bezit. Indien er meerdere vestigingen zijn, is de rechtbank waartoe men zich het eerst wendt, bevoegd.) <W 2004-07-16/31, art. 135, 125; Inwerkingtreding : 01-10-2004> Geschiedt de faillietverklaring in België, dan behoren de desbetreffende geschillen

uitsluitend tot de bevoegdheid van de rechtbank in wier arrondissement het faillissement is geopend. Het eerste lid is van toepassing op de procedure bepaald in artikel 8 van de

faillissementswet. De rechtbank die de beslissing tot ontneming van het beheer heeft genomen, blijft uitsluitend bevoegd om het faillissement van de schuldenaar uit te spreken gedurende de termijn bepaald in artikel 8, vijfde lid, van de faillissementswet.) <W 1997-08-08/90, art. 115, 054; ED : 01-01-1998> (§ 2. De rechtbank van koophandel bevoegd (om kennis te nemen van een

verzoekschrift tot gerechtelijke reorganisatie) is die welke gelegen is in het rechtsgebied waarbinnen de schuldenaar (op de dag van de neerlegging van het

verzoekschri) zijn (hoofdinrichting) of, inft tot gerechtelijke reorganisatiedien het een rechtspersoon betreft, zijn (zetel) heeft. (...). <W 1998-05-27/30, art. 2, 061; Inwerkingtreding : 28-07-1998> <W 2009-01-26/31, art. 6, 166; Inwerkingtreding : 01-04-2009> De rechtbank bedoeld in het vorige lid blijft bevoegd voor en tijdens alle

verrichtingen voorgeschreven door (de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen) en door de faillissementswet.) <W 1997-07- 17/65, art. 53, 055; Inwerkingtreding : 01-01-1998> <W 2009-01-26/31, art. 6, 166; Inwerkingtreding : 01-04-2009> ---------- (1)<W 2009-12-30/13, art. 16, 172; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 632. <W 1999-03-23/30, art. 7, 072; Inwerkingtreding : 06-04-1999> Ieder geschil betreffende de toepassing van een belastingwet staat ter kennisneming van de rechter die zitting houdt ter zetel van het Hof van beroep in wiens rechtsgebied het kantoor gelegen is waar de belasting is of moet worden geïnd of, indien het geschil geen verband houdt met de inning van een belasting, in wiens gebied de belastingdienst is gevestigd die de bestreden beschikking heeft getroffen. Wanneer evenwel de procedure in het Duits wordt gevoerd, is alleen de rechtbank van eerste aanleg van Eupen bevoegd. De Koning kan andere rechters in het rechtsgebied van het Hof van beroep

aanwijzen, die kennis nemen van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet. Hij bepaalt het gebied waarbinnen de rechter territoriaal bevoegd is.

Art. 633.[1 § 1. De vorderingen inzake bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging worden uitsluitend gebracht voor de rechter van de plaats van het beslag, tenzij de wet anders bepaalt.

Inzake beslag onder derden is de rechter van de woonplaats van de beslagen schuldenaar bevoegd. Indien de woonplaats van de beslagen schuldenaar zich in het buitenland bevindt of onbekend is, is de rechter van de plaats van de tenuitvoerlegging van het beslag bevoegd.

§ 2. Voor de vorderingen betreffende bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging ingesteld krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, zijn de beslagrechters van de arrondissementen van Veurne, Brugge en Antwerpen tevens bevoegd.

Indien de vordering betrekking heeft op een beslag gelegd in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1 van de wet van 6 oktober 1987 tot bepaling van de breedte van de territoriale zee van België, of in de exclusieve economische zone, bedoeld in artikel 2 van de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee, zijn de beslagrechters van de arrondissementen Antwerpen, Brugge en Veurne eveneens bevoegd.

De beslagrechter van het arrondissement Antwerpen is eveneens bevoegd voor de vorderingen die betrekking hebben op een beslag op zeeschip gelegd op het grondgebied van de Antwerpse haven gelegen binnen het arrondissement Dendermonde.]1

---------- (1)<W 2009-12-30/13, art. 20, 172; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 633bis. <Ingevoegd bij W 2002-08-02/65, art. 9; Inwerkingtreding : onbepaald> (NOTA : inwerkingtreding van artikel 633BIS vastgesteld op 01-06- 2003 door KB 2003-04-04/53, art. 1, inzake de verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de Minister, de (CBFA), de CDV en de marktondernemingen, alsook inzake de tussenkomst van de (CBFA) en van de CDV voor de strafgerechten) <KB 2003-03- 25/34, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Enkel het hof van beroep te Brussel is bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen in de gevallen zoals bedoeld in de artikelen 605bis en 605ter.

Art. 633ter. <Ingevoegd bij W 2002-08-02/65, art. 10; Inwerkingtreding : onbepaald> (NOTA : inwerkingtreding van artikel 633TER vastgesteld op 01-06- 2003 door KB 2003-04-04/53, art. 1, inzake de verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de Minister, de (CBFA), de CDV en de marktondernemingen, alsook inzake de tussenkomst van de (CBFA) en van de CDV voor de strafgerechten) <KB 2003-03- 25/34, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De voorzitter van de rechtbank van koophandel die met toepassing van artikel 584bis bevoegd is, is de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel.

Art. 633quater. <Ingevoegd bij W 2005-07-27/32, art. 9; Inwerkingtreding : 01-01- 2006> Enkel het hof van beroep van Brussel is bevoegd om kennis te nemen van de beroepen bedoeld in artikel 605quater.

Art. 633quinquies.<W 2007-05-10/33, art. 21, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> § 1. (Enkel de rechtbank van koophandel van Brussel is bevoegd om kennis te nemen van de in artikel 574, 11°, 14° en 19° bedoelde vorderingen inzake de intellectuele eigendomsrechten.) <W 2008-07-24/36, art. 11, 161; Inwerkingtreding : 13-12-2007> Enkel de rechtbanken van koophandel die gevestigd zijn in de zetel van een hof

van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van vorderingen betreffende de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 574, 3°, 15°, 16°, 17° en 18°. Enkel de rechtbanken van eerste aanleg of de rechtbanken van koophandel die

gevestigd zijn in de zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van vorderingen betreffende de intellectuele eigendomsrechten en de rechtsbescherming van technische maatregelen en van de informatie betreffende het beheer van rechten bedoeld in artikel 575. § 2. Enkel de voorzitter van de rechtbank van koophandel van Brussel is bevoegd

om kennis te nemen van vorderingen inzake de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel (574, 11°, 14° en 15°), ingesteld op grond van artikel 584. <W 2007-04-21/07, art. 11, 155; Inwerkingtreding : 13-12-2007> Enkel de voorzitters van de rechtbanken van koophandel die gevestigd zijn in de

zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van vorderingen inzake de intellectuele eigendomsrechten, bedoeld in artikel 574, 3°, 15°, 16°, 17° en 18°, ingesteld op grond van artikel 584.

Enkel de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg of van de rechtbanken van koophandel die gevestigd zijn in de zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van vorderingen betreffende de intellectuele eigendomsrechten en de rechtsbescherming van technische maatregelen en van de informatie betreffende het beheer van rechten bedoeld in artikel 575, ingesteld op grond van artikel 584. § 3. Enkel de voorzitter van de rechtbank van koophandel van Brussel is bevoegd

om kennis te nemen van de vorderingen betreffende beslag inzake namaak ingesteld krachtens de artikelen 1369bis /1 tot 1369bis /10 betreffende de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 574, 11° en 14°. Enkel de voorzitters van de rechtbanken van koophandel gevestigd in de zetel van

een hof van beroep in wiens rechtsgebied de verrichtingen, of sommige ervan, zullen moeten plaatsvinden, zijn bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen betreffende beslag inzake namaak ingesteld krachtens de artikelen 1369bis /1 tot 1369bis /10 betreffende de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 574, 3°, 15°, 16°, 17° en 18°. Enkel de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg [1 of van de

rechtbanken van koophandel]1 gevestigd in de zetel van een hof van beroep waarbinnen de verrichtingen, of sommige ervan, zullen moeten plaatsvinden, zijn bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen betreffende beslag inzake namaak ingesteld krachtens de artikelen 1369bis /1 tot 1369bis /10 betreffende de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 575, § 1. § 4. Enkel de voorzitter van de rechtbank van koophandel van Brussel is bevoegd

om kennis te nemen van een vordering gegrond op artikel 96 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, die een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht, bedoeld in artikel 574, 11° en 14° beoogt te staken. Enkel de voorzitters van de rechtbanken van koophandel gevestigd in de zetel van

een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van een vordering gegrond op artikel 96 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, die een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht, bedoeld in artikel 574, 3°, 15°, 16°, 17° en 18° beoogt te staken. Enkel de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg of van de rechtbanken

van koophandel die gevestigd zijn in de zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van een vordering gegrond op [1 artikel 77quinquies of]1 artikel 87 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten en op artikel 12sexies van de wet van 31 augustus 1998 tot omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, die een inbreuk op een in deze wetten bedoeld intellectueel eigendomsrecht beoogt te staken. § 5. Enkel de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg of de rechtbanken

van koophandel die gevestigd zijn in de zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van een vordering gegrond op artikel 87bis van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten en op artikel 12quater van de wet van 31 augustus 1998 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van

databanken. § 6. Enkel de rechtbanken van eerste aanleg of de rechtbanken van koophandel die

gevestigd zijn in de zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep tegen een beslissing door de vrederechter gewezen met betrekking tot een geschil inzake de intellectuele eigendomsrechten en de rechtsbescherming van technische maatregelen en van de informatie betreffende het beheer van rechten bedoeld in artikel 575, §§ 1 en 2. ---------- (1)<W 2009-12-11/03, art. 3, 186; Inwerkingtreding : 01-04-2010>

Art. 633sexies. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/52, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07- 2007> § 1. Enkel de rechtbank van eerste aanleg die zitting houdt ter zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied het kind, naar gelang van het geval, aanwezig is of zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip van de neerlegging of van de toezending van het verzoekschrift, is bevoegd om kennis te nemen van de in artikel 1322bis bedoelde verzoeken. Wanneer de procedure in het Duits wordt gevoerd, is evenwel alleen de rechtbank

van eerste aanleg te Eupen bevoegd. § 2. Als het kind niet in België aanwezig is, wordt het verzoekschrift neergelegd bij

of toegezonden aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg die zitting houdt ter zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied de verweerder zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. Wanneer de procedure in het Duits wordt gevoerd, is evenwel alleen de rechtbank

van eerste aanleg te Eupen bevoegd.

Art. 633septies. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/52, art. 4; Inwerkingtreding : 01-07- 2007> Enkel de rechtbank van eerste aanleg die zitting houdt ter zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied het kind voor zijn ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde niet-terugkeer zijn gewone verblijfplaats had, is bevoegd om kennis te nemen van de in artikel 1322decies bedoelde verzoeken. Wanneer de procedure in het Duits wordt gevoerd, is evenwel alleen de rechtbank

van eerste aanleg te Eupen bevoegd.

Art. 633octies. [1 De rechtbank van eerste aanleg te Brussel is als enige bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2010-06-02/11, art. 7, 179; Inwerkingtreding : 24-06-2010>

Art. 633novies. [1 Toekomstig recht Onverminderd de bevoegdheid van de rechtbanken bedoeld in artikel 624 is de

rechtbank van eerste aanleg van de woonplaats van de eiser eveneens bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen bedoeld in artikel 569, eerste lid, 41°.]1

---------- (1)<Ingevoegd bij W 2010-06-02/40, art. 3, 182; Inwerkingtreding : onbepaald>

Art. 634. De regels betreffende de tegenvorderingen, de vorderingen tot tussenkomst, de aanhangigheid en de samenhang, zoals zij bepaald zijn in de artikelen 563, 564, 565 en 566, zijn van toepassing op de territoriale bevoegdheid.

Art. 635.<hersteld bij W 2006-05-17/36, art. 42, 138; Inwerkingtreding : 01-02- 2007> [1 § 1.]1 De strafuitvoeringsrechtbanken zijn bevoegd voor [1 de tot één of meerdere vrijheidsstraffen veroordeelden]1 die gedetineerd zijn in de strafinrichtingen in het rechtsgebied van het hof van beroep waarin zij zijn gevestigd, behoudens de door de Koning bepaalde uitzonderingen. Zij blijven bevoegd voor elke beslissing tot op het moment van de definitieve invrijheidstelling. Indien evenwel de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank het, in

uitzonderlijke gevallen, voor een bepaalde veroordeelde aangewezen acht om de bevoegdheid over te dragen aan een andere strafuitvoeringsrechter of een strafuitvoeringsrechtbank, neemt hij een met redenen omklede beslissing nadat die andere strafuitvoeringsrechter of strafuitvoeringsrechtbank binnen vijftien dagen een eensluidend advies heeft uitgebracht. Ingeval de strafuitvoeringsmodaliteit is herroepen, is de bevoegde

strafuitvoeringsrechter of strafuitvoeringsrechtbank deze van de plaats van opsluiting. De strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank van de woonplaats, of

bij gebreke daarvan, van de verblijfplaats van de veroordeelde die niet is gedetineerd, is bevoegd om kennis te nemen van het verzoek van een veroordeelde die niet gedetineerd is. [1 § 2. Behoudens de door de Koning bepaalde uitzonderingen ressorteren de

geïnterneerden onder de bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechtbank die gevestigd is in het rechtsgebied van het hof van beroep waar het onderzoeks- of vonnisgerecht dat de internering heeft bevolen zich bevindt.

Indien evenwel de strafuitvoeringsrechtbank het, in uitzonderlijke gevallen, voor een bepaalde geïnterneerde aangewezen acht om de bevoegdheid over te dragen aan een andere strafuitvoeringsrechtbank, neemt zij een met redenen omklede beslissing nadat die andere strafuitvoeringsrechtbank binnen vijftien dagen een eensluidend advies heeft uitgebracht.]1 ---------- (1)<W 2007-04-21/01, art. 129, 155; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op

01-01-2013>

Art. 636. (Opgeheven) <W 2004-07-16/31, art. 139, 8°, 125; ED : 01-10-2004>

Art. 637. De rechtsvordering wegens aanvaring tussen zeeschepen of tussen zeeschepen en binnenschepen kan alleen worden ingesteld: a) hetzij voor de rechtbank van de gewone verblijfplaats van de verweerder of van

een der zetels van zijn bedrijf; b) hetzij voor de rechtbank van de plaats waar beslag is gelegd op het schip van de

verweerder of op een ander schip dat aan dezelfde verweerder toebehoort, ingeval dit beslag geoorloofd is, of van de plaats waar dit beslag had kunnen geschieden en de verweerder een borg of een andere waarborg heeft gesteld;

c) hetzij voor de rechtbank van de plaats van de aanvaring, wanneer deze heeft plaatsgehad in havens en reden of in de binnenwateren.

Art. 638. (Opgeheven) <W 2004-07-16/31, art. 139, 8°, 125; Inwerkingtreding : 01- 10-2004>

TITEL IV. _ Regeling van geschillen van bevoegdheid.

EERSTE HOOFDSTUK. _ Algemene bepalingen.

Art. 639. Wanneer de bevoegdheid van de rechter voor wie de zaak aanhangig is, betwist wordt, kan de eiser, vóór de sluiting van de debatten, vorderen dat de zaak naar de arrondissementsrechtbank wordt verwezen voor beslissing over het middel.

De zaak wordt voor deze rechtbank gebracht zonder andere formaliteiten dan de vermelding van de verwijzing op (het proces-verbaal van de zitting) en de overzending van het dossier van de rechtspleging aan de voorzitter van de rechtbank door toedoen van de griffier. <W 2006-07-10/39, art. 24, 140; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-09-2011> Heeft de eiser, op de exceptie van onbevoegdheid door de verweerder

voorgedragen, geen verwijzing gevorderd overeenkomstig het eerste lid, dan doet de rechter voor wie de zaak aanhangig is, uitspraak over de bevoegdheid. Deze bepaling is ook toepasselijk wanneer het hoger beroep tegen een beslissing

van de vrederechter gebracht wordt voor de rechtbank van eerste aanleg of de rechtbank van koophandel die zitting houdt in hoger beroep, en de bevoegdheid van de rechtbank wordt betwist. De verwijzing naar de arrondissementsrechtbank wordt gelast op verzoek van de aanlegger in beroep. De arrondissementsrechtbank is niet bevoegd inzake de rechtsmacht van de hoven

en de rechtbanken.

Art. 640. Wanneer een rechter ambtshalve een middel dient aan te voeren dat uit zijn onbevoegdheid voortkomt , gelast hij de verwijzing van de zaak naar de arrondissementsrechtbank opdat over het middel beslist wordt.

Art. 641. Dadelijk na ontvangst van het dossier bepaalt de voorzitter van de arrondissementsrechtbank dag en uur van de zitting waarop de partijen , binnen de gewone termijn van dagvaarding in kort geding , voor de rechtbank moeten verschijnen om over het middel te horen beslissen. De griffier roept de partijen op per gerechtsbrief. Hij geeft tegelijkertijd kennis

ervan aan hun advocaten bij gewone brief. De rechtbank doet onverwijld uitspraak , het advies van het openbaar ministerie

gehoord.

Art. 642. Tegen de beslissingen van de arrondissementsrechtbank inzake

bevoegdheid , zelfs bij verstek gegeven , staat alleen voorziening open voor de procureur-generaal bij het hof van beroep. Die voorziening wordt ingesteld bij een verzoekschrift dat binnen vijftien dagen na

de uitspraak van het vonnis ter griffie van het Hof van Cassatie wordt ingediend , en de griffier van het hof zendt bij gerechtsbrief een afschrift ervan aan de rechter voor wie de zaak aanhangig is , en aan de partijen. De voorziening schorst de rechtspleging voor de rechter voor wie de zaak aanhangig is. De partijen beschikken over een termijn van acht dagen, te rekenen vanaf de

kennisgeving van het afschrift van de voorziening, om aan het Hof van Cassatie hun opmerkingen te zenden in de vorm van een memorie, zonder dat er een advocaat bij het Hof van Cassatie dient aangesteld te worden, noch debatten ter zitting dienen gehouden te worden.

De griffier zendt een afschrift van het arrest aan de voorzitter van de arrondissementsrechtbank, aan de rechter voor wie de zaak aanhangig is en aan de partijen.

Art. 643. <W 24-06-1970, art. 8> In de gevallen waarin een exceptie van onbevoegdheid aanhangig kan worden gemaakt voor de rechter in hoger beroep, beslist deze over het middel en verwijst de zaak, indien daartoe grond bestaat, naar de bevoegde rechter (in hoger beroep). <W 1992-08-03/31, art. 10, 034; Inwerkingtreding : 1993-01-01>

Art. 644. Verwijzing wegens aanhangigheid of samenhang belet niet dat, indien daartoe grond bestaat, de rechter naar wie de zaak is verwezen, de artikelen 639 en 640 toepast.

HOOFDSTUK II. _ Regeling van rechtsgebied.

Art. 645. Regeling van rechtsgebied in burgerlijke zaken heeft plaats, wanneer er strijdigheid is tussen in kracht van gewijsde gegane beslissingen van twee of meer rechters over dezelfde vordering of over samenhangende vorderingen.

Art. 646. De vordering tot regeling van rechtsgebied wordt bij het Hof van Cassatie ingediend bij verzoekschrift. Het Hof van Cassatie beslist of er grond bestaat tot regeling van rechtsgebied en

machtigt de eiser in voorkomend geval om te dien einde te dagvaarden; het kan de opschorting van de uitwerking van elke begonnen rechtspleging bevelen. Het arrest wordt door de eiser aan de partijen of aan hun lasthebbers betekend

binnen een maand te rekenen van de dag van het arrest. Het exploot van betekening bevat dagvaarding om voor het hof te verschijnen, volgens de gewone regels voor de dagvaardingen. Heeft de eiser niet binnen gezegde termijn van één maand gedagvaard, dan is hij

vervallen van de regeling van rechtsgebied zonder dat dit dient gelast te worden en de schorsing verliest van rechtswege haar uitwerking.

Art. 647. Het Hof van Cassatie vernietigt de rechtsplegingen gevoerd voor de

rechters aan wie het de zaak onttrekt en, indien daartoe grond bestaat, verwijst het de partijen naar de rechter tot wie de partijen zich niet hadden gewend. De eiser die in het ongelijk wordt gesteld, kan tot schadevergoeding worden

veroordeeld.

HOOFDSTUK III. _ Onttrekking van de zaak aan de rechter.

Art. 648. Vordering tot onttrekking van de zaak aan de rechter kan worden ingesteld: 1° op grond van bloed- of aanverwantschap; 2° wegens wettige verdenking; 3° uit oorzaak van openbare veiligheid; 4° wanneer de rechter (gedurende meer dan zes maanden) verzuimt de zaak te

berechten die hij in beraad heeft genomen. <W 2005-12-06/55, art. 2, 137; Inwerkingtreding : 23-01-2006>

Art. 649. Onttrekking aan de rechter wegens bloed- en aanverwantschap kan gelast worden, op verzoek van een partij: 1° wanneer een partij twee bloed- of aanverwanten tot de derde graad heeft (onder

de rechters in de rechtbank van eerste aanleg of de rechters in de arbeidsrechtbank of de rechters in sociale zaken of de rechters in de rechtbank van koophandel of de rechters in handelszaken of onder de raadsheren in het hof van beroep of de raadsheren in het arbeidshof of de raadsheren in sociale zaken,) ofwel wanneer zij een bloedverwant in die graad heeft onder de hiervorengenoemde rechters of raadsheren in de rechtbank of in het hof en zelf daarvan deel uitmaakt; <W 1998- 03-12/38, art. 2, 057, Inwerkingtreding : 1998-04-12> 2° wanneer (een partij) een bloed- of aanverwant in dezelfde graad heeft onder de

werkende of plaatsvervangende vrederechters of politierechters van het kanton of wanneer zij zelf werkend of plaatsvervangend vrederechter of (rechter in de politierechtbank) van het kanton is. <W 1998-03-12/38, art. 2, 057, Inwerkingtreding : 1998-04-12> <W 2001-03-13/36, art. 15, 090; Inwerkingtreding : 30-03-2001>

Art. 650. Iedere partij kan op grond van wettige verdenking vorderen dat de zaak aan de rechter wordt onttrokken.

Art. 651. Alleen de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie kan op grond van openbare veiligheid vorderen dat de zaak aan de rechter wordt onttrokken.

Art. 652. <W 2005-12-06/55, art. 3, 137; Inwerkingtreding : 23-01-2006> Wanneer de rechter gedurende meer dan zes maanden verzuimt de zaak te berechten die hij in beraad heeft genomen, kunnen de procureur-generaal bij het hof van beroep alsook iedere partij vorderen dat de zaak aan de rechter wordt onttrokken.

Art. 653. De vordering tot onttrekking van de zaak aan de rechter wordt ingesteld bij een met redenen omkleed (en door een advocaat) en ondertekend verzoekschrift

dat ter griffie van het Hof van Cassatie wordt ingediend. <W 1998-03-12/38, art. 3, 057, Inwerkingtreding : 1998-04-12>

Art. 654. De vordering tot onttrekking van de zaak aan de rechter heeft schorsende kracht. De griffier van het hof bericht binnen vierentwintig uren aan de griffier van de

rechter tegenover wie onttrekking wordt gevorderd, dat het verzoekschrift is ingediend. Het dossier van de rechtspleging wordt ten spoedigste toegezonden aan de griffie van het Hof van Cassatie.

Art. 655. <Hersteld bij W 2005-12-06/55, art. 4, 137; Inwerkingtreding : 23-01- 2006> In het in artikel 648, 4°, bedoelde geval wordt binnen acht dagen na de indiening van het verzoekschrift, hiervan door de griffier kennis gegeven aan de rechter tegenover wie onttrekking wordt gevorderd, aan diens korpschef alsook aan de niet verzoekende partijen. Die partijen en de rechter dienen, binnen acht dagen na de kennisgeving, bij de

griffie van het hof hun opmerkingen in in de vorm van een memorie alsook alle stukken die zij nuttig achten. Het hof doet onmiddellijk einduitspraak na inzage van het verzoekschrift, van de opmerkingen en van de bewijsstukken.

De griffier van het hof zendt bij gerechtsbrief aan de rechter tegenover wie onttrekking wordt gevorderd, aan zijn korpschef, aan de nieuwe geadieerde rechter, aan zijn korpschef en aan de partijen, of, in voorkomend geval, aan hun advocaten, een niet ondertekend afschrift van de einduitspraak over de vordering tot onttrekking.

Art. 656. <L 1998-03-12/38, art. 4, 057, Inwerkingtreding : 1998-04-12> (In de in artikel 648, 1 tot 3, bedoelde gevallen, is de volgende procedure van toepassing :) <W 2005-12-06/55, art. 5, 137; Inwerkingtreding : 23-01-2006> Na inzage van het verzoekschrift en van de bewijsstukken doet het Hof van

Cassatie onmiddellijk einduitspraak indien het verzoek kennelijk onontvankelijk is. (lid 3 opgeheven) <W 2007-04-26/71, art. 4, 150; Inwerkingtreding : 22-06-2007> (lid 4 opgeheven) <W 2007-04-26/71, art. 4, 150; Inwerkingtreding : 22-06-2007> Wanneer het verzoek niet kennelijk onontvankelijk is, beveelt het Hof ten

spoedigste en uiterlijk binnen acht dagen : 1° (a) dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling

wordt gedaan aan de vrederechter of de rechter in de politierechtbank tegen wie onttrekking wordt gevorderd, teneinde binnen de door het Hof bepaalde termijn een verklaring op de uitgifte van het arrest te stellen; b) dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling

wordt gedaan aan de eerste voorzitter of de voorzitter, naargelang van het gerecht waartegen onttrekking wordt gevorderd, teneinde binnen de door het Hof bepaalde termijn, een verklaring op de uitgifte van het arrest te stellen in overleg met de leden van het gerecht die met naam worden vermeld en deze verklaring mede ondertekenen;) <W 2001-06-10/75, art. 2, 095; Inwerkingtreding : 02-10-2001> 2° dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling

wordt gedaan aan de niet-verzoekende partijen en dat hun de termijn wordt

meegedeeld voor de neerlegging van hun conclusies ter griffie en de dag van verschijning voor het Hof; deze dag van verschijning vindt plaats uiterlijk binnen twee maanden na het indienen van het verzoekschrift; 3° dat van het arrest, het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken mededeling

wordt gedaan aan het openbaar ministerie bij het gerecht waartegen onttrekking wordt gevorderd en dat de termijn wordt meegedeeld voor de neerlegging van zijn advies, indien het Hof dit nodig acht; 4° dat een van de raadsheren die in het arrest wordt aangewezen, op een bepaalde

dag verslag uitbrengt. In afwijking van artikel 478 worden de conclusies ondertekend door een advocaat.

De conclusies en, in voorkomend geval, het advies van het openbaar ministerie, worden ten laatste op de dag van de neerlegging ter griffie meegedeeld aan de partijen. De griffier van het Hof zendt bij gerechtsbrief aan de rechter bedoeld (in het vijfde

lid,1°), aan elke partij of, in voorkomend geval, aan hun advocaten, een niet- ondertekend afschrift van de einduitspraak over de vordering tot onttrekking. <W 2005-12-06/55, art. 5, 137; Inwerkingtreding : 23-01-2006>

Art. 657. (Opgeheven) <L 1998-03-12/38, art. 5, 057, Inwerkingtreding : 1998-04- 12>.

Art. 658. Het arrest tot onttrekking van de zaak beveelt de verwijzing naar de rechter die het aanwijst. De verwijzing geschiedt: van een rechtbank naar een andere die ressorteert onder hetzelfde hof van beroep

of hetzelfde arbeidshof; van een hof van beroep naar een ander hof van beroep en van een arbeidshof naar

een ander arbeidshof. Is de onttrekking gelast krachtens artikel 652, dan kan het hof de zaak ook

verwijzen naar dezelfde rechtbank die anders is samengesteld. (Het Hof kan bovendien de handelingen vernietigen die voor de uitspraak van de

beslissing zijn verricht (door rechters aan wie de zaak onttrokken is).) <W 1998-03- 12/38, art. 6, 057, Inwerkingtreding : 1998-04-12> <W 2001-06-10/75, art. 3, 095; Inwerkingtreding : 02-10-2001> (In het in artikel 648, 4°, bedoelde geval ziet de korpschef van de magistraat naar

wie de zaak wordt verwezen, erop toe dat er binnen de maand van kennisgeving van het arrest van onttrekking een rechtsdag wordt bepaald, zo nodig op een zitting die hieraan speciaal is gewijd.) <W 2005-12-06/55, art. 6, 137; Inwerkingtreding : 23-01- 2006>

Art. 659. Het arrest dat een vordering tot onttrekking van de zaak heeft afgewezen, levert geen beletsel op voor het instellen van een nieuwe vordering wegens feiten die zich sedert de uitspraak hebben voorgedaan.

HOOFDSTUK IV. _ Bepalingen aan de vorige hoofdstukken gemeen.

Art. 660. Behalve wanneer het voorwerp van de vordering niet tot de bevoegdheid van de rechterlijke macht behoort, verwijst iedere beslissing betreffende de bevoegdheid de zaak zo nodig naar de bevoegde rechter die zij aanwijst. De beslissing bindt de rechter naar wie de vordering wordt verwezen, met dien

verstande dat zijn recht om over de rechtsgrond van de zaak te oordelen onverkort blijft.

Art. 661. Binnen acht dagen na de uitspraak van de beslissing zendt de griffier het dossier van de rechtspleging aan de griffier van de rechter naar wie de zaak is verwezen. Van de beslissing tot verwijzing of tot onttrekking van de zaak voegt hij er zoveel

exemplaren bij als er partijen in het geding zijn.

Art. 662. De zaak wordt ambtshalve en zonder kosten op de rol gebracht van de rechter naar wie zij verwezen is.

De partijen worden op verzoek van een van hen door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om te verschijnen op de plaats, de dag en het uur van de zitting waarop de zaak zal voorkomen. Bij deze oproeping wordt een afschrift van de beslissing van verwijzing gevoegd. De griffier meldt zulks op dezelfde wijze aan de advocaten van de partijen bij gewone brief. Het geding wordt voortgezet in de staat waarin het zich laatstelijk bevond.

Art. 663. Ingeval de zaak wegens onbevoegdheid verwezen wordt door de feitenrechter, wordt het geding vóór de rechter naar wie de zaak verwezen is, door verzet en hoger beroep geschorst.

10 OKTOBER 1967. - GERECHTELIJK WETBOEK - Deel IV : BURGERLIJKE RECHTSPLEGING. (art. 664 tot 1385undecies)

EERSTE BOEK_ RECHTSBIJSTAND.

HOOFDSTUK I. - Omschrijving. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 2; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

Art. 664. Rechtsbijstand bestaat erin degenen die niet over de nodige inkomsten beschikken om de kosten van rechtspleging, zelfs van een buitengerechtelijke rechtspleging, te bestrijden, geheel of ten dele te ontslaan van de betaling van de (diverse rechten), registratie-, griffie- en uitgifterechten en van de andere kosten welke deze rechtspleging medebrengt. Hij verschaft aan de betrokkene ook kosteloos de tussenkomst van openbare en ministeriele ambtenaren onder de hierna bepaalde voorwaarden. <W 2006-12-19/33, art. 66, 083 ; Inwerkingtreding : 01-01- 2007> (Hij biedt de betrokkene tevens de mogelijkheid kosteloos bijstand te genieten van

een technisch adviseur bij gerechtelijke deskundigenonderzoeken.) <W 2006-07- 20/39, art. 10, 076; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2007>

HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 3; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

Art. 665. Rechtsbijstand kan worden verleend: 1° voor alle handelingen betreffende vorderingen die voor een rechter van de

rechterlijke orde, een administratieve rechtbank of een scheidsgerecht moeten worden gebracht of er aanhangig zijn; 2° voor handelingen betreffende de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 3° voor rechtsplegingen op verzoekschrift; 4° voor de proceshandelingen die behoren tot de bevoegdheid van een lid van de

rechterlijke orde of waarbij een openbare of een ministeriele ambtenaar moet optreden. 5° (voor procedures van vrijwillige of gerechtelijke bemiddeling, die geleid worden

door een bemiddelaar die erkend is door de in artikel 1727 bedoelde commissie.) <W 2005-02-21/36, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005> (6° voor alle buitengerechtelijke procedures die opgelegd zijn bij wet of door de

rechter; 7° voor de tenuitvoerlegging van authentieke akten in andere lidstaten van de

Europese Unie in het kader van artikel 11 van richtlijn 2003/8/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen, onder de in deze richtlijn bepaalde voorwaarden.) <W 2006-07-01/72, art. 12, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006> (8° voor bijstand van een technisch adviseur bij gerechtelijke

deskundigenonderzoeken.) <W 2006-07-20/39, art. 11, 076; Inwerkingtreding :

onbepaald en uiterlijk op 01-01-2007>

Art. 666. Wanneer vermoed wordt dat het actief van een faillissement ontoereikend zal zijn om de eerste vereffeningskosten te dekken, beveelt de rechter voor wie de zaak aanhangig is, ambtshalve of op verzoek van de curator de kosteloze rechtspleging. De kosteloosheid wordt ook verleend voor handelingen en rechtsplegingen tot

bewaring van recht, totdat de termijn van veertig dagen, te rekenen van het vonnis van faillietverklaring, is verstreken.

Art. 667. Rechtsbijstand wordt verleend aan de personen van Belgische nationaliteit, indien hun aanspraak rechtmatig lijkt en indien zij aantonen dat hun inkomsten ontoereikend zijn. (De beslissing van het bureau voor juridische bijstand die de gedeeltelijke of

volledige kosteloze juridische tweedelijnsbijstand verleent, geldt als bewijs van ontoereikende inkomsten.) <W 2006-07-01/72, art. 13, 077; Inwerkingtreding : 10- 08-2006>

Art. 668. <W 15-12-1980, art. 90> Rechtsbijstand kan onder dezelfde voorwaarden worden verleend aan : a) vreemdelingen, overeenkomstig de internationale verdragen; b) onderdanen van een Lid-Staat van de Raad van Europa; c) enig ander vreemdeling die op regelmatige wijze in België zijn gewone

verblijfplaats heeft (of die op regelmatige wijze verblijft in één van de lidstaten van de Europese Unie); <W 2006-07-01/72, art. 14, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006> d) alle vreemdelingen, in de procedures waarin is voorzien bij de wet betreffende

de toegang tot het grondgebied, het verblijft, de vesting en de verwijdering van vreemdelingen.

HOOFDSTUK III. - Rechtspleging. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 4; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

Art. 669. Wanneer aan de verzoeker rechtsbijstand wordt verleend, kan daaraan, al naar gelang van het bedrag van zijn inkomsten, de voorwaarde worden verbonden dat hij een som, te bepalen in de beslissing die de bijstand verleent, in handen van de ontvanger der registratie zal storten.

Art. 670. Het verzoek om rechtsbijstand wordt gebracht voor het bureau van de rechtbank waarvoor het geschil aanhangig moet worden gemaakt of, naar gelang van het geval, van de plaats waar de handeling moet worden verricht. Het wordt evenwel ingediend bij het bureau van het Hof van Cassatie, bij het

bureau van het hof van beroep of van het arbeidshof, de vrederechter of de politierechtbank, wanneer het geschil tot hun bevoegdheid behoort of de te verrichten handeling aan hun rechtsmacht onderworpen is.

Art. 671. Rechtsbijstand wordt alleen verleend voor de proceshandelingen die

moeten worden verricht en voor de gewone afschriften van of de uittreksels uit de stukken die moeten worden voorgebracht vóór de rechter voor wie het geschil aanhangig is of wordt gemaakt, de betekening van de eindbeslissing daaronder begrepen. (Rechtsbijstand dekt eveneens de kosten en het ereloon van de bemiddelaar in het kader van een gerechtelijke of vrijwillige bemiddeling die geleid wordt door een bemiddelaar die erkend is door de in artikel 1727 bedoelde commissie (alsmede de kosten en het ereloon van de technisch adviseurs die de partijen bijstaan in het kader van door een rechter bevolen deskundigenonderzoeken).) <W 2005-02-21/36, art. 3, 071; Inwerkingtreding : 30- 09-2005> <W 2006-07-20/39, art. 12, 076; ED : onbepaald en uiterlijk op 01-01- 2007> In geval van hoger beroep of voorziening in cassatie wordt het verzoek om bijstand

gedaan aan het bureau van de rechtbank of van het hof waar het rechtsmiddel wordt ingesteld.

Art. 672. De burgerlijke partij en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij kunnen rechtsbijstand aanvragen bij een, zelfs mondeling gedaan, verzoek aan de rechter voor wie de vervolging aanhangig is.

Art. 672bis. <Ingevoegd bij W 1998-01-07/63, art. 3; Inwerkingtreding : 04-04- 1998> Ingeval de vraag bedoeld in de artikelen 671 en 672 wordt gedaan samen met het verzoek bedoeld in artikel 674bis, wordt die vraag gebracht voor de bevoegde rechter en volgens de rechtspleging van dit laatste artikel.

Art. 673. In spoedeisende gevallen en in alle zaken kan de voorzitter van de rechtbank of van het hof en, gedurende het geding, de rechter voor wie de zaak aanhangig is, op een zelfs mondeling gedaan verzoek rechtsbijstand verlenen voor de handelingen die zij bepalen.

Art. 674. (Opgeheven) <W 2006-07-01/72, art. 15, 077; Inwerkingtreding : 10-08- 2006>

Art. 674bis. <Ingevoegd bij W 1998-01-07/63, art. 2; Inwerkingtreding : 04-04- 1998> § 1. In strafzaken kunnen de verdachte, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij, de burgerlijke partij en ieder die zich op grond van het dossier zou kunnen beroepen op een nadeel, om rechtsbijstand verzoeken met het oog op het verkrijgen van afschriften van stukken uit het dossier. § 2. Het verzoek wordt door middel van een verzoekschrift gebracht : 1° voor de voorzitter van de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling

wanneer de procureur des Konings of de procureur-generaal, in voorkomend geval, de regeling van de rechtspleging vordert; 2° voor de politierechtbank of voor de voorzitter van de kamer van de

correctionele rechtbank, wanneer de verdachte is gedagvaard of is opgeroepen bij proces-verbaal zoals voorzien bij artikel 216quater van het Wetboek van Strafvordering;

3° voor de voorzitter van de kamer van het hof van beroep;

4° voor de voorzitter van het hof van assisen. (5° voor de voorzitter van de kamer van de correctionele rechtbank of de

voorzitter van de kamer van het hof van beroep die in hoger beroep kennis neemt van de strafvordering.) <W 2003-01-06/31, art. 2, 061; Inwerkingtreding : 01-03- 2003> (lid 2 opgeheven) <W 2003-01-06/31, art. 2, 061; Inwerkingtreding : 01-03-2003> § 3. Wanneer de regeling van de rechtspleging is gevorderd door de procureur des

Konings of de procureur-generaal, in voorkomend geval, wordt het verzoek om rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften uit het dossier, op straffe van verval, wat betreft de opgeroepen partijen, uiterlijk op de eerste zitting ingediend. § 4. Wanneer de zaak zonder verwijzingsbeschikking voor de politierechtbank of

de correctionele rechtbank, dan wel, in geval van toepassing van artikel 479 en volgende van het Wetboek van Strafvordering, voor het hof van beroep wordt gebracht, wordt het verzoek om rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften van stukken uit het dossier, op straffe van verval, binnen acht dagen na de dagvaarding of de oproeping ingediend. De tekst van het eerste lid van deze paragraaf wordt in de dagvaarding of de

oproeping vermeld. (Wanneer de strafvordering in hoger beroep aanhangig wordt gemaakt voor de

correctionele rechtbank of het hof van beroep wordt het verzoek om rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften van stukken uit het dossier, op straffe van verval, binnen acht dagen na de verklaring van hoger beroep ingediend. Indien hoger beroep wordt ingesteld door het openbaar ministerie of door de burgerlijke partij, zonder dat de beklaagde hoger beroep heeft ingesteld, wordt het verzoek om rechtsbijstand op straffe van verval binnen acht dagen na de dagvaarding ingediend. De tekst van het derde lid van deze paragraaf wordt in de dagvaarding in hoger

beroep vermeld.) <W 2003-01-06/31, art. 2, 061; Inwerkingtreding : 01-03-2003> § 5. Behoudens indien hij kan aantonen dat hij niet tijdig in kennis is gesteld, moet

ieder die zich op grond van het dossier zou kunnen beroepen op een nadeel, op straffe van verval zijn verzoekschrift indienen, uiterlijk de vijfde dag vóór de eerste zitting waarop het vonnisgerecht kennis neemt van de strafvordering. § 6. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de verzoeker of zijn advocaat. Het

wordt, al naar gelang van het geval, ter zitting of ter griffie neergelegd, dan wel bij ter post aangetekende brief aan de griffie toegestuurd. De datum vermeld op het bewijs van afgifte van het verzoekschrift aan de postdienst geldt als datum van neerlegging. Het mondelinge verzoek wordt ter zitting gedaan en daarvan wordt melding gemaakt op het (het proces-verbaal van de zitting); <L 2006-07-10/39, art. 24, 078; Inwerkingtreding : onbepaald et au plus tard : 01-01-2013 (zie W 2010-12- 29/01, art. 4)> het kan ook bij verklaring ter griffie ingediend worden. De door de griffier

opgenomen verklaring wordt bij het dossier gevoegd. De verzoeker duidt de stukken aan waarvan hij een afschrift wenst zo hij de

gelegenheid heeft gehad het dossier te raadplegen. Alleen van stukken die voorkomen in het dossier op het tijdstip waarop het

verzoek wordt ingediend, kan een afschrift worden gevraagd. Bij het verzoek

worden de stukken gevoegd die in artikel 676 worden vermeld. § 7. De behandeling van het verzoek om rechtsbijstand voor de afgifte van

afschriften geschiedt met gesloten deuren. Dit geschiedt op een latere zitting wanneer het verzoek is neergelegd of gedaan ter griffie. Wanneer het verzoek mondeling ter zitting wordt gedaan, geschiedt dit op de zitting waarop de rechter kennis neemt van de strafvordering. De voorzitter of de rechter beslist nadat de verzoeker of zijn advocaat en het

openbaar ministerie zijn gehoord of daartoe de gelegenheid hebben gekregen. De voorzitter of de rechter kan het verzoek verwerpen of er gedeeltelijk dan wel

geheel uitspraak over doen. In zijn beslissing wijst de voorzitter of de rechter de stukken aan waarvoor hij rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften toestaat. § 8. Degene wiens verzoek geheel of gedeeltelijk is ingewilligd, kan een nieuw

verzoek indienen betreffende de stukken die later bij het dossier zijn gevoegd. Het verzoek wordt, op straffe van verval, ingediend uiterlijk de vijfde dag vóór de

zitting van het vonnisgerecht. Worden na afloop van de termijn bedoeld in het tweede lid nieuwe stukken later

bij het dossier gevoegd, dan geeft de griffier kosteloos een afschrift van deze stukken af aan de partijen aan wie voorheen reeds rechtsbijstand voor het verkrijgen van afschriften is verleend. § 9. De beslissing van de rechter inzake rechtsbijstand voor de afgifte van

afschriften van stukken uit het dossier is niet vatbaar voor verzet. Hoger beroep kan door de verzoeker of het openbaar ministerie worden ingesteld binnen een termijn van vierentwintig uren die begint te lopen vanaf de uitspraak. Hoger beroep wordt bij de griffie van het gerecht dat de beslissing heeft gewezen,

ingesteld overeenkomstig de regels die in strafzaken van toepassing zijn. Het wordt binnen vijftien dagen na het instellen ervan behandeld : 1° door de raadkamer in geval van hoger beroep tegen de beslissing van de

politierechtbank; 2° door de kamer van inbeschuldigingstelling in geval van hoger beroep tegen de

beslissing van de raadkamer of de correctionele rechtbank. § 10. Tegen de beslissingen betreffende de rechtsbijstand voor de afgifte van

afschriften van stukken uit het dossier kan geen cassatieberoep worden ingesteld. § 11. De rechtspleging betreffende de rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften

van stukken uit het dossier in strafzaken mag de normale berechting van de strafvordering niet vertragen.

Art. 675. Voor de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank of de rechtbank van koophandel richt de verzoeker aan het bureau een (schriftelijk verzoek) in tweevoud, ondertekend door hem of door zijn advocaat (. Dit verzoek is aan geen andere formaliteiten onderworpen. De verzoeker) kan ook mondeling aan het bureau zijn verzoek doen; in dat geval stelt de griffier een beknopte nota op waarin het onderwerp van het verzoek wordt uiteengezet. In beide gevallen voegt de verzoeker bij zijn aanvraag de stukken, voorgeschreven in artikel 676 of, in voorkomend geval, in artikel 677. <W 2006-07-01/72, art. 16, 1° en 2°, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006> (Lid 2, 3, 4 en 5 opgeheven) <W 2006-07-01/72, art. 16, 3°, 077; Inwerkingtreding :

10-08-2006> (Voor de vrederechter mag rechtsbijstand worden toegestaan op eenvoudig

schriftelijk of mondeling verzoek, waarbij de stukken bedoeld in artikel 676 of 677 worden gevoegd.) <W 2006-07-01/72, art. 16, 4°, 077; Inwerkingtreding : 10-08- 2006>

Art. 676. <W 1998-11-23/34, art. 6, 041; Inwerkingtreding : 01-09-2001> De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit welke bewijsstukken moeten worden overgelegd voor de toepassing van dit boek. Voor de toepassing van deze bepaling kunnen de ambtenaren van het bestuur van

financiën ontslagen worden van de geheimhouding die hun opgelegd is bij de gecoördineerde wetten op de inkomstenbelastingen.

Art. 677. (Onverminderd artikel 508/17 en onverminderd de mogelijkheid om het verzoek in te dienen via de bevoegde autoriteiten in de zin van de in artikel 508/24, § 1, genoemde richtlijn, richt de verzoeker die in het buitenland verblijft zijn verzoek aan het bureau of de rechter, aan de hand van het formulier, bedoeld in artikel 16 van de in artikel 508/ 24, § 1, genoemde richtlijn. Hij voegt hierbij de stukken waaruit de stand van zijn inkomsten blijkt,zoals zij vereist worden door de wet van het land waar hij verblijft.) <W 2006-07-01/72, art. 17, 077; Inwerkingtreding : 10- 08-2006> Indien de aangelegenheid in dat land niet bij de wet is geregeld of indien het niet

mogelijk is zich naar de aldaar geldende wet te gedragen, voegt hij bij zijn aanvraag een verklaring, afgelegd vóór de Belgische consulaire ambtenaar van zijn verblijfplaats, waarin zijn verblijfplaats wordt vermeld en zijn bestaansmiddelen en lasten omstandig worden opgegeven.

Art. 678. <W 2006-07-01/72, art. 18, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006> Het bureau doet uitspraak op basis van de stukken. Het kan ook het verzoek onderzoeken.

Voor dit onderzoek, kan het zich tot het openbaar ministerie wenden met een verzoek om verslag. Het bureau kan voor dit onderzoek de verzoeker in raadkamer oproepen. De

oproeping wordt hem door de griffier bij gerechtsbrief gezonden. Het bureau doet uitspraak binnen acht dagen na de indiening van het verzoek. Binnen drie dagen na de uitspraak geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de

beschikking aan de verzoeker. De behandeling geschiedt in raadkamer.

Art. 679. (Opgeheven) <W 2006-07-01/72, art. 19, 077; Inwerkingtreding : 10-08- 2006>

Art. 680. Voor het bureau van het hof van beroep en van het arbeidshof wordt de rechtspleging gevolgd die bepaald is in de artikelen 675 tot (678). <W 2006-07-01/72, art. 20, 1°, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006> (Lid 2 opgeheven) <W 2006-07-01/72, art. 20, 2°, 077; Inwerkingtreding : 10-08-

2006>

Art. 681. (Opgeheven) <W 2006-07-01/72, art. 21, 077; Inwerkingtreding : 10-08- 2006>

Art. 682. <W 2008-06-01/33, art. 2, 094; Inwerkingtreding : 26-06-2008> Voor het Bureau van het Hof van Cassatie wordt de rechtspleging gevolgd die bepaald is in de artikelen 675 tot 677. De behandeling geschiedt in raadkamer. Behalve wanneer het de memorie van antwoord op de voorziening betreft, spreekt

het Bureau van het Hof van Cassatie zich, in de in artikel 478 bedoelde aangelegenheden, over de aanvraag tot rechtsbijstand pas uit na advies van een door de stafhouder van de Orde aangewezen advocaat bij het Hof te hebben ingewonnen. Het kan echter de aanvraag zonder dat voorafgaand advies verwerpen als het vaststelt dat, ofwel het verzoek om rechtsbijstand, ofwel de voorgenomen cassatievoorziening, kennelijk niet ontvankelijk is of gegrond is op een kennelijk niet ernstig middel of dat de einddatum van de termijn voor het instellen van de cassatievoorziening te dichtbij ligt om een advocaat bij het Hof nog de kans te geven het tijdig in te stellen. De beslissingen van het Bureau waarbij het verzoek wordt verworpen of de

rechtsbijstand niet wordt toegekend, worden met redenen omkleed.

Art. 682bis. <Ingevoegd bij W 2008-06-01/34, art. 2; Inwerkingtreding : 26-06- 2008> In spoedeisende gevallen doet de eerste voorzitter uitspraak over het verzoekschrift na het advies van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, zonder dat een voorafgaand advies van de advocaat bij het Hof van Cassatie vereist is en zonder dat de partijen moeten worden opgeroepen of gehoord.

Art. 683. De beslissingen zijn uitvoerbaar van rechtswege en op de minuut, niettegenstaande voorziening. (De verzoekende partij kan) kosteloos de uitgifte ervan verkrijgen.

Art. 684. Van de beslissing waarbij rechtsbijstand wordt verleend onder het in artikel 669 gemaakt voorbehoud, geeft de griffier kennis aan het kantoor van de ontvanger der registratie, die op zijn beurt de griffier verwittigt zodra de consignatie heeft plaatsgehad. <W 2006-07-01/72, art. 23, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006> Van deze consignatie maakt de griffier melding op de kant van de minuut van de

beslissing.

Art. 685. Elke beslissing waarbij rechtsbijstand wordt verleend, wijst de openbare of ministeriële ambtenaren aan die hun dienst moeten verlenen.

Art. 686. Bij de aanvang van ieder gerechtelijk jaar maken de tuchtkamers van notarissen en van gerechtsdeurwaarders van het rechtsgebied een lijst op om de verdeling van de zaken onder de notarissen en de deurwaarders te regelen en zij zenden deze lijst aan de bureaus van eerste aanleg en van hoger beroep.

HOOFDSTUK IV. - Hoger Beroep. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 5; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

Art. 687. De dossiers betreffende de aanvragen om rechtsbijstand kunnen, naar gelang van het geval, aan een gemachtigde van de kamer van gerechtsdeurwaarders of aan een gemachtigde van de kamer van notarissen voor onderzoek worden voorgelegd, welke kamers een nota bij het dossier kunnen voegen. Die mededeling mag echter geen oorzaak zijn van vertraging in de behandeling van de zaken.

Art. 688. (Tegen de beslissingen van de vrederechters, van de politierechtbanken en van de bureaus voor rechtsbijstand van een rechtbank van eerste aanleg, van een arbeidsrechtbank of van een rechtbank van koophandel kan hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker.) <W 2006-07-01/72, art. 24, 077; Inwerkingtreding : 10- 08-2006> De procureur-generaal bij het hof van beroep kan de beslissingen van het bureau

in hoger beroep naar het Hof van Cassatie verwijzen, doch uitsluitend wegens overtreding van de wet.

Art. 689. <W 2006-07-01/72, art. 25, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006> Hoger beroep wordt, op straffe van verval, binnen een maand na de kennisgeving van de uitspraak ingesteld bij een schriftelijk verzoek, dat bij de griffie van het gerecht in hoger beroep wordt ingediend. Dit verzoek is aan geen andere formaliteiten onderworpen dan de vermelding van de redenen, die op straffe van nietigheid is voorgeschreven. De rechtspleging die is bepaald in artikel 678 wordt gevolgd.

Art. 690. Voorziening in cassatie wordt ingesteld bij een verklaring, die binnen tien dagen na de uitspraak ter griffie van het Hof van Cassatie wordt afgelegd, met redenen omkleed moet zijn en binnen tien dagen na de dagtekening ervan aan (de verzoeker) moet worden betekend, alles op straffe van nietigheid. <W 2006-07- 01/72, art. 26, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006> De betekening geschiedt met dagvaarding om op de bepaalde dag te verschijnen

vóór het Hof van Cassatie. De regels in strafzaken moeten worden in acht genomen.

HOOFDSTUK V. - Kosten. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 6; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

Art. 691. Indien (de verzoeker) de taal niet verstaat, die wordt gebruikt voor het bureau in eerste aanleg of in hoger beroep, is in alle delen van het land de tussenkomst van een tolk verplicht. Deze kosten komen ten laste van het Rijk. <W 2006-07-01/72, art. 27, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

Art. 692. De reis- en verblijfkosten van de magistraten, openbare of ministeriële ambtenaren, de kosten en het ereloon van de deskundigen, het getuigengeld,

overeenkomstig de regels in de hoofdstukken betreffende het deskundigenonderzoek en het getuigenverhoor gesteld, (de kosten en het ereloon van de bemiddelaar in het kader van een gerechtelijke of vrijwillige bemiddeling die geleid wordt door een bemiddelaar die erkend is door de in artikel 1727 bedoelde commissie), de kosten van opneming in de nieuwsbladen, wanneer de wet zulks voorschrijft of de rechter daartoe verlof geeft, de uitgaven en een vierde van het loon van de gerechtsdeurwaarders, alsmede de uitgaven van de andere openbare of ministeriële ambtenaren worden, ter ontlasting van hem die bijstand geniet, voorgeschoten op de wijze bepaald in het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken. <W 2005-02-21/36, art. 4, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005>

(De reiskosten gemaakt door hem die rechtsbijstand geniet wanneer zijn fysieke aanwezigheid ter terechtzitting bij de wet of door de rechter geboden is, worden, te zijner ontlasting, voorgeschoten op de wijze bepaald in het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken. Hetzelfde geldt voor de kosten voor het tolken, indien de vreemdeling de taal van

de rechtspleging niet begrijpt. Op dezelfde wijze zullen de kosten voor het vertalen van de stukken gevraagd door

de wet of door de rechter voorgeschoten worden ter ontlasting van de vreemdeling, bedoeld in vorig lid.) <W 2006-07-01/72, art. 28, 077; Inwerkingtreding : 10-08- 2006> De Koning stelt zo nodig regels omtrent de toepassing van dit artikel.

Art. 692bis. <Ingevoegd bij W 2006-07-20/39, art. 13; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2007> De kosten en het ereloon van de technisch adviseurs die de partijen bijstaan bij door de rechter bevolen deskundigenonderzoeken worden, ter ontlasting van hem die bijstand geniet, voorgeschoten.

De Koning bepaalt zo nodig het bedrag van deze kosten en dit ereloon en stelt regels vast volgens welke zij worden begroot, betaald en in voorkomend geval geïnd.

HOOFDSTUK VI. - Verhaal door de Staat. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 7; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

Art. 693. De emolumenten en het ereloon van de openbare en ministeriële ambtenaren, met uitzondering van een vierde van het loon van de gerechtsdeurwaarders, de in debet vereffende rechten en geldboeten en de door het bestuur van registratie en domeinen gedane voorschotten kunnen in alle gevallen worden verhaald op hem die rechtsbijstand heeft genoten, indien uitgemaakt wordt dat zich in zijn vermogen, inkomsten of lasten een wijziging heeft voorgedaan sedert de beslissing waarbij hem rechtsbijstand is verleend, en hij derhalve in staat is te betalen. Dat verhaal kan bovendien hoofdelijk op de tegenpartij worden uitgeoefend, indien

deze in de kosten veroordeeld is of indien in de loop van het geding een dading is aangegaan.

Art. 694. Indien de tegenpartij van hem die rechtsbijstand geniet, in de kosten

wordt veroordeeld, doet de griffier binnen een maand aan de ontvanger der registratie een uittreksel uit het vonnis toekomen.

In geval van dading zijn de partijen ertoe gehouden bij een ter post aangetekende brief aan het bestuur der registratie en der domeinen mee te delen dat het geschil beëindigd is. Deze mededeling moet geschieden binnen zestig dagen nadat de overeenkomst getroffen is. Bij gebreke daarvan wordt aan elke partij een administratieve geldboete van ten minste honderd frank opgelegd, welke kan worden gebracht op het dubbele van de gerechtskosten, door het bestuur voorgeschoten.

Art. 695. Het bestuur verhaalt de eraan verschuldigde gelden overeenkomstig de bepalingen betreffende de inning van de registratierechten. Betekening van het dwangbevel aan de veroordeelde verweerder heeft ten voordele

van hem die rechtsbijstand geniet, dezelfde gevolgen als de betekening van het verstekvonnis, die in artikel 806 is voorgeschreven. Wanneer het gaat om een faillissement waarvan het actief onvoldoende is om de

kosten van de rechtspleging te dekken, dan worden de kosten en rechten in de volgende orde terugbetaald: 1° de voorschotten van de Staat; 2° de erelonen van de bewindvoerders en de openbare of ministeriële ambtenaren; 3° de aan de Staat verschuldigde rechten.

Art. 696. Het voorschot, overeenkomstig artikel 669 gestort door hem die rechtsbijstand geniet, wordt gebruikt voor de betaling van de kosten en erelonen verschuldigd aan de gerechtsdeurwaarders, notarissen, deskundigen (, de bemiddelaars die erkend zijn door de in artikel 1727 bedoelde commissie) en getuigen, naar de tijdsorde van de onderscheiden werkzaamheden. Blijft er van het voorschot bij afloop van het geding nog een deel over, dan wordt dit, na betaling van alle aan de schatkist toekomende rechten, teruggegeven aan hem die de bijstand heeft genoten, op overlegging van het bewijs dat het geding ten einde is. <W 2005- 02-21/36, art. 5, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005>

Art. 697. De rechtsvordering tot verhaal van de aan de schatkist verschuldigde sommen verjaart door verloop van dertig jaren, te rekenen van de dag der registratie wanneer het in debet vereffende rechten betreft, en te rekenen van de dag waarop het bestuur der registratie de betaling heeft gedaan, wanneer het voorschotten van dit bestuur betreft.

HOOFDSTUK VII. - Intrekking. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 8; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

Art. 698. Zolang de zaak niet ten einde is, kan de rechtsbijstand worden ingetrokken, indien hij alleen verkregen is op grond van onjuiste verklaringen of indien het gevorderde bij de akte van rechtsingang verschilt van wat in het verzoekschrift om rechtsbijstand is gevraagd. De vordering tot intrekking kan uitgaan van elke partij in het geding en van het

openbaar ministerie. Zij wordt ingesteld bij een met redenen omkleed verzoekschrift en betekend met dagvaarding om op een bij beschikking te bepalen dag te verschijnen voor de rechtbank waarvoor het geschil aanhangig is. De partijen dienen in persoon te verschijnen indien de rechter het beveelt. Deze kan, indien hij het geraden acht, de vordering voor nadere inlichtingen

zenden aan het bureau dat de bijstand heeft verleend. Hij gelast zodanige onderzoeksmaatregelen als hij dienstig oordeelt, en doet in laatste aanleg uitspraak over de vordering tot intrekking. De door de Staat voorgeschoten kosten, de voorlopig niet-geïnde rechten, de

emolumenten en het ereloon van de openbare en ministeriële ambtenaren, behalve het reeds betaalde deel van het gerechtsdeurwaardersloon, kunnen onmiddellijk worden geëist van de partij aan wie de rechtsbijstand ontnomen is.

Art. 699. Hij die door bewust onjuiste verklaringen of door andere bedrieglijke middelen rechtsbijstand verkrijgt of tracht te verkrijgen zonder recht erop te hebben, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van 100 F tot 5 000 F, of met een van die straffen alleen. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII

en artikel 85, zijn van toepassing op deze misdrijven.

HOOFDSTUK VIII. - Grensoverschrijdende geschillen bedoeld in richtlijn 2003/8/EG. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 9; Inwerkingtreding : 10-08-2006>

Art. 699bis. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 10; Inwerkingtreding : 10-08- 2006> Artikel 508/24 is van overeenkomstige toepassing op de grensoverschrijdende geschillen in de zin van richtlijn 2003/8/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen.

Art. 699ter. <ingevoegd bij W 2006-07-01/72, art. 11; Inwerkingtreding : 10-08- 2006> De persoon die niet over ontoereikende inkomsten beschikt in de zin van artikel 667, kan evenwel rechtsbijstand genieten indien hij het bewijs levert dat hij de kosten niet kan dragen als gevolg van de verschillen in de kosten van levensonderhoud tussen de lidstaat waar hij zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft en België.

BOEK II. _ GEDING.

EERSTE TITEL. _ Instelling van de vordering.

EERSTE HOOFDSTUK. _ Vorm waarin de hoofdvordering wordt ingesteld.

Eerste Afdeling. _ Rechtsingang door dagvaarding.

Art. 700. Hoofdvorderingen worden (op straffe van nietigheid) bij dagvaarding

voor de rechter gebracht, onverminderd de bijzondere regels inzake vrijwillige verschijning en rechtspleging op verzoekschrift. <W 2007-04-26/71, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> (De akten, nietig verklaard wegens overtreding van deze bepaling, stuiten de

verjaring alsmede de termijnen van rechtspleging toegekend op straf van verval.) <W 2007-04-26/71, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

Art. 701. Verscheidene vorderingen tussen twee of meer partijen kunnen, indien zij samenhangend zijn, bij een zelfde akte worden ingesteld.

Art. 702. Behalve de vermeldingen bepaald in artikel 43, bevat het exploot van dagvaarding, op straffe van nietigheid, de volgende opgaven : 1° de naam, de voornaam en de woonplaats van de eiser; 2° de naam, de voornaam en de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, de

verblijfplaats van de gedaagde; 3° het onderwerp en de korte samenvatting van de middelen van de vordering; 4° de rechter voor wie de vordering aanhangig wordt gemaakt; 5° de plaats, de dag en het uur van de terechtzetting.

Art. 703. Rechtspersonen treden in rechte op door tussenkomst van hun bevoegde organen. Om van hun identiteit te doen blijken in de dagvaarding en in elke akte van

rechtspleging is het voldoende hun benaming, hun rechtskarakter en hun maatschappelijke zetel op te geven.

De partij tegen wie zodanige akte van rechtspleging wordt ingeroepen, heeft evenwel het recht om in elke stand van het geding te eisen dat de rechtspersoon haar de identiteit meedeelt van de natuurlijke personen die zijn organen zijn. Het vonnis over de zaak kan worden uitgesteld zolang aan deze vordering niet is

voldaan.

Art. 704. <W 2005-12-13/35, art. 4, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. Voor de arbeidsrechtbank kunnen de hoofdvorderingen ingeleid worden bij verzoekschrift op tegenspraak, overeenkomstig de artikelen 1034bis tot 1034sexies, onverminderd de bijzondere regels inzake vrijwillige verschijning, de rechtspleging op eenzijdig verzoekschrift en de procedures die speciaal worden geregeld door niet uitdrukkelijk opgeheven wettelijke bepalingen. § 2. In de in de artikelen 508/16, (579, 6°,) 580, 2°, 3°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10° en 11°, 581,

2°, 582, 1° en 2° en 583, opgesomde zaken worden de vorderingen ingeleid bij een verzoekschrift dat ter griffie van de arbeidsrechtbank neergelegd wordt of bij aangetekende brief aan die griffie wordt gezonden; de partijen worden door de griffie opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. De oproeping vermeldt het voorwerp van de vordering. <W 2006-12-27/30, art. 127, 082; Inwerkingtreding : 01-04-2007> De bepalingen van § 1 en van het vierde deel, boek II, titel Vbis, de artikelen

1034bis tot 1034sexies inbegrepen, zijn niet van toepassing. § 3. In de in artikel 578 opgesomde zaken kan de werkgever worden gedagvaard of

opgeroepen bij verzoekschrift op tegenspraak op de mijn, de fabriek, het werkhuis, het magazijn, het kantoor en in het algemeen op de plaats die bestemd is voor de exploitatie van de onderneming, de uitoefening van het beroep door de werknemer of de werkzaamheid van de vennootschap, de vereniging of de groepering. In dit geval mag de dagvaarding of de gerechtsbrief aan een aangestelde van de

werkgever of aan een van zijn bedienden worden overhandigd. § 4. In de in dit artikel opgesomde zaken kan het verzet evenzeer naargelang van

het geval worden gedaan in de vormen bedoeld in § 1 of § 2.

Art. 705. De Staat wordt gedagvaard aan het kabinet van de minister tot wiens bevoegdheid het onderwerp van het geschil behoort (of aan het kantoor van de door hem aangewezen ambtenaar). (Indien het voorwerp van het geschil behoort tot de bevoegdheid van de Senaat of de Kamer van volksvertegenwoordigers, wordt de Staat, vertegenwoordigd door de Senaat of de Kamer van volksvertegenwoordigers, gedagvaard aan de griffie van de betrokken assemblee.) <W 1999-03-23/30, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 06-04-1999> <W 2003-05-26/34, art. 4, 066; Inwerkingtreding : 26-07-2003> De minister die in de zaak betrokken is mag niet betwisten dat het voorwerp van

het geschil tot de bevoegdheid van zijn departement behoort, tenzij hij tevens de betrokken minister (of Wetgevende Kamer) in zijn plaats stelt, hetgeen geschiedt bij eenvoudige conclusie. (De Wetgevende Kamer die in de zaak betrokken is, mag niet betwisten dat het voorwerp van het geschil tot haar bevoegdheid behoort, tenzij zij tevens de betrokken minister of Wetgevende Kamer in haar plaats stelt, hetgeen geschiedt bij eenvoudige conclusie.) <W 2003-05-26/34, art. 4, 066; Inwerkingtreding : 26-07-2003> Behalve in spoedeisende gevallen kan de rechter niettemin aan de Staat uitstel

verlenen om hem te laten uitmaken welke minister (of welke Wetgevende Kamer) bevoegd is en om hem in zijn verweer te laten voorzien. Die termijn mag niet langer zijn dan een maand. <W 2003-05-26/34, art. 4, 066; Inwerkingtreding : 26-07-2003> De rechter kan beslissen dat de kosten van dagvaarding ten aanzien van de Staat,

indien deze op onregelmatige wijze vertegenwoordigd is, niet zullen worden begroot. De rechtspleging wordt voortgezet op de oorspronkelijk aan de Staat betekende

dagvaarding, met dien verstande dat voor het overige alle rechten en excepties onverkort blijven.

Afdeling II. - Vrijwillige verschijning.

Art. 706. <W 2006-07-10/39, art. 11, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> De vordering kan voor de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank, de rechtbank van koophandel, de vrederechter of de politierechtbank, worden ingesteld bij gezamenlijk verzoekschrift van de partijen die het op straffe van nietigheid hebben ondertekend en gedagtekend. Het verzoekschrift wordt neergelegd ter griffie of per aangetekende brief aan de

griffie gericht. De neerlegging van het verzoekschrift ter griffie of de verzending per

aangetekende brief geldt als betekening. Het verzoekschrift wordt op de rol ingeschreven nadat, in voorkomend geval, de

rolrechten zijn betaald. Ingeval de partijen of een van hen in het verzoekschrift daarom verzoeken, of

wanneer de rechter het noodzakelijk acht, bepaalt deze laatste een zitting binnen vijftien dagen te rekenen van de neerlegging van het verzoekschrift. De partijen en, in voorkomend geval, hun raadsman worden dan door de griffier opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt bij gewone brief.

HOOFDSTUK II. _ Termijnen van dagvaarding.

Art. 707. De gewone termijn van dagvaarding voor hen die hun woon- of verblijfplaats hebben in België, is acht dagen. Hetzelfde geldt : 1° wanneer de dagvaarding in België aan de gekozen woonplaats wordt betekend; 2° wanneer de persoon ter kennis van wie de dagvaarding wordt gebracht, geen

bekende woon- of verblijfplaats heeft in België of in het buitenland; 3° wanneer een dagvaarding aan een partij die haar woonplaats heeft in het

buitenland, wordt betekend aan haar persoon in België.

Art. 708. In spoedeisende gevallen kan de vrederechter of de voorzitter van de rechtbank waarvoor een zaak moet worden gebracht, op een door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder ingediend en door hen ondertekend verzoekschrift een beschikking geven om de termijnen te verkorten, en zelfs, indien daartoe grond bestaat, verlof verlenen om binnen dezelfde dag en op het gestelde uur te dagvaarden. Op verzoekschriften evenwel die tot de rechtbank worden gericht, na de toewijzing

van de zaak aan een kamer en in de loop van de behandeling, wordt beschikt door de voorzitter van die kamer. (Dit artikel is van toepassing op het verzoekschrift op tegenspraak.) <W 1992-08-

03/31, art. 13, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art. 709. Voor hen die noch woonplaats, noch verblijfplaats noch gekozen woonplaats hebben in België, wordt de termijn verlengd zoals bepaald is in artikel 55, behalve wanneer de dagvaarding aan hun persoon in België is betekend.

Art. 710. De termijnen van dagvaarding zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid. Dezelfde regel is van toepassing op de andere vormen van oproeping die de wet

bepaalt.

HOOFDSTUK III. _ Rol en inschrijving op de rol.

Eerste Afdeling. _ Rol van de zaken.

Art. 711. <W 2006-07-10/39, art. 12, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk

op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> Op de griffie van elk gerecht wordt een rol gehouden waarop elke zaak in volgorde van binnenkomst wordt ingeschreven. Elke zaak krijgt een voor het hele Rijk enig volgnummer waarvan de samenstelling

wordt vastgesteld door het beheerscomité. De inschrijving vermeldt : 1° de naam van de partijen; 2° in voorkomend geval, de wettelijk vastgestelde identificatienummers van de

partijen; 3° in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de eiser; 4° de naam van de raadsman van de partijen; 5° de dagtekening en in voorkomend geval de kamer waar de zaak is aangebracht

of die waaraan zij is toegewezen; 6° indien het verschuldigd is, het recht dat bij de inschrijving geïnd is; 7° in voorkomend geval, het gerecht dat de beslissing heeft gewezen waartegen een

rechtsmiddel wordt ingesteld en de datum van die beslissing; 8° de datum van de getroffen beslissingen.

Art. 712.[1 De vorderingen in kort geding, de vorderingen op verzoekschrift en de overeenkomstig artikel 1675/4 ingeleide vorderingen op verzoekschrift worden op bijzondere rollen ingeschreven.]1 ---------- (1)<Hersteld bij W 2012-02-15/04, art. 2, 116; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

Art. 713. <W 2006-07-10/39, art. 13, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> De rol wordt opgemaakt en bewaard op een wijze die de raadpleging ervan mogelijk maakt en de leesbaarheid ervan waarborgt. De Koning bepaalt daartoe nadere regels na advies van het beheerscomité en van het toezichtscomité, die respectievelijk bedoeld zijn in de artikelen 15 en 22 van de wet van 10 augustus 2005 tot oprichting van het informatiesysteem Phenix. Op gezamenlijk verzoek van de partijen of op bevel van de rechter kunnen de

vermeldingen van de inschrijving door de griffier van de rol gewijzigd worden.

Art. 714. De griffier van iedere kamer houdt de bijzondere rol van de zaken die haar zijn toegewezen.

De zaken waarvoor de dagbepaling wordt aangevraagd, zelfs door een partij, worden geplaatst op de rol van de zittingen der kamer.

Art. 715. Er is een bijzondere rol voor de vakantiekamers.

Afdeling II. _ Inschrijving op de rol.

Art. 716. De zaken worden op de (rol) ingeschreven uiterlijk de dag vóór de zitting waarvoor de dagvaarding is gedaan. <W 2006-07-10/39, art. 15, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)>

De zaak kan niet op de algemene rol worden ingeschreven wanneer die termijn verstreken is. Wanneer er echter gegronde redenen zijn, kan de vrederechter of de voorzitter van

de kamer de zaak laten inschrijven op de dag van de zitting, voor zover dit wordt verzocht vóór het begin van de zitting. De inschrijving geschiedt op verzoek van de optredende gerechtsdeurwaarder, van

de belanghebbende partijen, van hun advocaat of van een gemachtigde.

Art. 717. Indien de zaak niet ingeschreven is op de (rol) voor de zitting die aangegeven is in de dagvaarding, is deze van gener waarde. <W 2006-07-10/39, art. 15, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12- 29/01, art. 4)>

Art. 718. <W 2006-07-10/39, art. 14, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> De inschrijving op de rol geschiedt op overlegging van het origineel of van een door de gerechtsdeurwaarder eensluidend verklaard afschrift, of in voorkomend geval van het betekende afschrift van het exploot van dagvaarding.

Art. 719. De (rol) is openbaar. <W 2006-07-10/39, art. 15, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)>

HOOFDSTUK IV. _ Dossier van de rechtspleging.

Art. 720. Voor iedere zaak die op de (rol) is ingeschreven, wordt een dossier aangelegd. <W 2006-07-10/39, art. 15, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> (Lid 2 opgeheven). <W 2006-07-10/39, art. 27, 2°, 078; Inwerkingtreding :

onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)>

Art. 721. <W 2006-07-10/39, art. 16, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> Het dossier bevat onder meer : 1° de akten van rechtsingang of van voorziening en hun bijlagen of, bij gebrek van

de originelen, de betekende afschriften van die akten of de eensluidend verklaarde afschriften; 2° de kennisgevingen, aanmaningen, conclusies en memories van de partijen

evenals het afschrift van de brief waarbij de toezending van de stukken wordt gemeld, in het geval van artikel 737, tweede lid;

3° de processen-verbaal van de zitting of van de onderzoeksmaatregelen die in de zaak bevolen zijn en in het algemeen alle door de rechter opgemaakte akten; 4° de akte waarin de beëdiging van de deskundige wordt vastgesteld; 5° de verslagen opgemaakt ter uitvoering van de beslissingen van de rechter; 6° het advies van het openbaar ministerie; 7° de beslissingen die in de zaak zijn gewezen; 8° de akte van volmacht, bedoeld in artikel 728, §§ 2, 2bis en 3; 9° de inventaris van de stavingstukken van iedere partij;

10° het ontvangstbewijs van neerlegging van de geïnventariseerde stavingstukken. Deze stukken worden door de griffier in het dossier gevoegd op de dag dat zij

worden neergelegd. Bij het dossier wordt een inventaris van de stukken gevoegd, die door de griffier

wordt bijgehouden en waarin de datum van neerlegging van die stukken wordt vermeld.

Art. 722. Ingeval het dossier aan een andere rechter moet worden voorgelegd, wordt het door de griffier gezonden aan de griffier van de rechter voor wie de zaak aanhangig wordt gemaakt.

Is er een beslissing gewezen, dan wordt een afschrift daarvan gevoegd bij het door te zenden dossier.

Art. 723. <W 1990-05-03/34, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 1990-07-03> § 1. Indien tegen de gewezen beslissing een voorziening bij een hogere rechtsmacht

wordt ingesteld, verzoekt de griffier van deze rechtsmacht, binnen vijf dagen na de inschrijving van de zaak op de rol, de griffier die het dossier van de rechtspleging onder zich heeft, hem dit binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek toe te zenden. De Minister van Justitie bepaalt op welke wijze het dossier wordt overgezonden. § 2. De bij akte van gerechtsdeurwaarder ingestelde voorziening tegen een

beslissing waarvan het beschikkende gedeelte, om gevolg te hebben, binnen een door de wet bepaalde termijn in de registers van de burgerlijke stand dient te worden overgeschreven, wordt binnen vijf dagen, na de dag waarop de voorziening is ingesteld, bij akte van gerechtsdeurwaarden ter kennis gebracht van de griffier van de rechtsmacht die de bestreden beslissing heeft gewezen, op straffe van verval indien de laattijdige kennisgeving aanleiding gaf tot overschrijving van de beslissing in de registers van de burgerlijke stand. § 3. Van de bij verzoekschrift ingestelde voorziening bij een hogere rechtsmacht

wordt samen met het in § 1 bedoelde verzoek tot toezending een afschrift overgemaakt aan de griffier die het dossier van de rechtspleging onder zich heeft. Deze maakt op de kant van de beslissing melding van het ingestelde beroep.

Art. 724. Wanneer de rechter in hoger beroep uitspraak heeft gedaan en geen voorziening in cassatie is ingesteld, wordt het dossier teruggezonden aan de griffier van de rechter voor wie de zaak in eerste aanleg aanhangig was. Dit geldt eveneens wanneer het Hof van Cassatie de voorziening verwerpt of de

beslissing vernietigt zonder verwijzing.

Art. 725. Iedere partij kan zich een eensluidend verklaard afschrift van de stukken doen afgeven door de griffier die het dossier onder zich heeft. De rechter bepaalt de kosten van afschrift die voor begroting in aanmerking

komen.

HOOFDSTUK V. - Verdeling van de zaken.

Art. 726. Wanneer een zaak op de rol van een kamer voor de inleiding van zaken gebracht is en op de inleidende zitting niet aangehouden wordt of niet tot een bepaalde dag uitgesteld wordt om te worden behandeld en berecht, wordt zij, indien daartoe grond bestaat, door de voorzitter van de rechtbank toegewezen aan een andere kamer.

HOOFDSTUK VI. - Verschijning van de partijen na dagvaarding.

Art. 727. Op de dag in de dagvaarding gesteld roept de griffier bij de opening van de zitting de zaken af in de volgorde waarin zij op de (rol) zijn ingeschreven. <W 2006-07-10/39, art. 15, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01- 2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)>

Art. 728. <W 24-12-1980, enig artikel> § 1. Op het ogenblik van de rechtsingang en later dienen de partijen in persoon of

bij advocaat te verschijnen. § 2. Voor de vrederechter, de rechtbank van koophandel en de arbeidsgerechten

mogen de partijen ook vertegenwoordigd worden door hun echtgenoot of een bloed- of aanverwante houder van een schriftelijke volmacht en speciaal door de rechter toegelaten. (§ 2bis. Op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige of van zijn advocaat,

ingediend bij conclusie, kan de rechter de door de belastingplichtige gekozen accountant, beroepsboekhouder of bedrijfsrevisor horen in zijn schriftelijke of mondelinge toelichting ter terechtzitting. Het oproepen van de accountant, beroepsboekhouder of bedrijfsrevisor staat ter beoordeling van de rechter, die onderzoekt of het opportuun is in deze zaak raad in te winnen over elementen die slechts betrekking kunnen hebben op feiten of op rechtsvragen in verband met de toepassing van het boekhoudrecht. Onder de in het vorige lid bedoelde accountant, beroepsboekhouder of

bedrijfsrevisor wordt verstaan de persoon die zich gewoonlijk bezighoudt met de boekhouding van de belastingplichtige of die heeft meegewerkt aan het opstellen van de betwiste belastingaangifte of die de belastingplichtige heeft bijgestaan in de administratieve bezwaarprocedure.) <W 1999-03-23/30, art. 8, 043; Inwerkingtreding : 06-04-1999> § 3. Voor de arbeidsgerechten mag bovendien de afgevaardigde van een

representatieve organisatie van arbeiders of bedienden die een schriftelijke volmacht heeft, de arbeider of bediende, partij in het geding, vertegenwoordigen, in zijn naam alle handelingen verrichten die bij deze vertegenwoordiging behoren, pleiten en alle mededelingen ontvangen betreffende de behandeling en de berechting van het geschil. Voor dezelfde gerechten mag, op dezelfde wijze, de zelfstandige arbeider, in

geschillen betreffende zijn eigen rechten en verplichtingen in die hoedanigheid of in de hoedanigheid van minder-valide, vertegenwoordigd worden door de afgevaardigde van een representatieve organisatie van zelfstandigen. (Bij de geschillen voorzien in artikel 580, 8°, c (inzake het bestaansminimum en het

recht op maatschappelijke integratie) en in artikel 580, 8°, d, inzake de organieke

wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzake de betwistingen betreffende de toekenning van maatschappelijke dienstverlening, de herziening, de weigering, de terugbetaling door de rechthebbende, en de toepassing van de administratieve sancties bepaald door de wetgeving ter zake, mag de betrokkene zich bovendien doen bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een maatschappelijke organisatie die zich over de groep van de in de desbetreffende wetgeving bedoelde personen ontfermt.) <W 1993-01-12/34, art. 19, 021; Inwerkingtreding : 1993-03-01> <W 2002-05-26/47, art. 48, 058; Inwerkingtreding : 01-10-2002> In diezelfde geschillen, verschijnt het openbaar centrum voor maatschappelijk

welzijn bij monde hetzij van een advocaat, hetzij van een door dit centrum afgevaardigd effectief lid of personeelslid; de Minister tot wiens bevoegdheid het maatschappelijk welzijn behoort, kan zich laten vertegenwoordigen door een ambtenaar tot wiens bevoegdheid het openbare welzijn behoort, kan zich laten vertegenwoordigen door een ambtenaar

§ 4. Zaakwaarnemers mogen niet als gevolmachtigden optreden. (§ 5. In het geval bedoeld in artikel 1322quinquies lid 1 kan de verzoeker worden

vertegenwoordigd door het openbaar ministerie.) <W 1998-08-10/A2, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 04-05-1999>

Art. 729. <W 2007-04-26/71, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> Wanneer de zaak bij de inleiding niet van die aard is dat ze kan worden gepleit, kunnen de advocaten van de partijen, in onderlinge overeenstemming, de in artikel 728 voorgeschreven verschijning vervangen door schriftelijk te verklaren dat zij in de zaak optreden en, in de mate van het mogelijke, hun standpunt toelichten inzake de instaatstelling van de zaak. Deze verklaring wordt vooraf aan de griffie gericht. Dit wordt vermeld op het zittingsblad.

Art. 730. <W 1993-11-25/30, art. 1, 024; Inwerkingtreding : 1993-11-30> § 1. Een zaak kan op de (rol) worden doorgehaald met instemming van partijen. <W 2006- 07-10/39, art. 15, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)>

Een zaak die op de (rol) is doorgehaald kan alleen door een nieuwe dagvaarding weer op de rol worden gebracht, behoudens het recht van de partijen om vrijwillig te verschijnen. <W 2006-07-10/39, art. 15, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> § 2. a) Elk jaar wordt, binnen de eerste vijftien dagen van de maand december,

door de voorzitters van de hoven en de rechtbanken een oproeping gehouden van alle zaken die sinds meer dan drie jaar op de rol zijn ingeschreven en waarvan de debatten geen aanvang hebben genomen of die sinds meer dan drie jaar niet zijn voortgezet. De lijst van de aldus opgeroepen zaken, wordt een maand tevoren aangeplakt aan de deur van de zittingszaal of ter inzage van de partijen en hun advocaten, neergelegd ter griffie. Alle zaken waarvoor geen verzoek tot handhaving op de (rol) is gedaan, worden

ambtshalve weggelaten. Hiervan wordt melding gemaakt op (het proces-verbaal van de zitting). <W 2006-07-10/39, art. 15 en 24, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en

uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> Een zaak die van de (rol) werd weggelaten, kan terug ingeschreven worden op

verzoek van de meest gerede partij. <W 2006-07-10/39, art. 15, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> b) Indien bij de behandeling blijkt dat een zaak abnormaal lang aansleept, kan de

zaak ambtshalve van de zittingsrol worden weggelaten. Een zaak die van de zittingsrol is weggelaten, kan door de meest gerede partij

alsnog op de rol worden gebracht zonder andere formaliteiten dan een verzoek aan de voorzitter van de kamer. In dat geval echter kan ten aanzien van een partij geen verstekvonnis worden

gewezen, indien de griffier haar geen kennis heeft gegeven van dag en uur van de zitting waarop verstek zal worden gevorderd. Deze kennisgeving geschiedt bij gerechtsbrief ten minste vijftien dagen vóór de zitting. Indien blijkt dat de kennisgeving de partij niet bereikt heeft ten gevolge van een omstandigheid die niet aan haar te wijten is, kan de rechter bevelen dat deze door een gerechtsdeurwaarder zal worden gedagvaard. § 3. Weglating van de rol doet noch het recht noch het geding vervallen.

Doorhaling doet het geding vervallen.

TITEL II. _ Behandeling en berechting van de vordering.

HOOFDSTUK I. _ Minnelijke schikking.

Art. 731. (Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1724 tot 1737 kan iedere inleidende hoofdvordering tussen partijen die bekwaam zijn om een dading aan te gaan en betreffende zaken welke voor dading vatbaar zijn,) op verzoek van een partij of met beider instemming vooraf ter minnelijke schikking worden voorgelegd aan de rechter die bevoegd is om in eerste aanleg ervan kennis te nemen. <W 2005- 02-21/36, art. 6, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005> Behoudens in de gevallen bij de wet bepaald, kan de poging tot minnelijke

schikking niet verplicht worden gesteld.

Art. 732. Indien een van hen het, zelfs mondeling, verzoekt, worden de partijen bij gewone brief van de griffier opgeroepen om binnen de gewone termijn van dagvaarding te verschijnen op dag en uur door de rechter bepaald.

Art. 733. Van het verschijnen tot minnelijke schikking wordt proces-verbaal opgemaakt. Indien een schikking tot stand komt, worden de bewoordingen ervan opgetekend in het proces-verbaal, waarvan de uitgifte wordt voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging.

Art. 734. Elk debat voor de arbeidsrechtbank, betreffende een van de vorderingen genoemd (in artikel 578), moet, op straffe van nietigheid, worden voorafgegaan door een poging tot minnelijke schikking die op (het proces-verbaal van de zitting) wordt aangetekend. <W 12-05-1971, art. 6> <W 2006-07-10/39, art. 24, 078;

Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> Indien partijen niet tot verzoening komen, wordt daarvan melding gemaakt in het

vonnis.

HOOFDSTUK Ibis. - Bemiddeling in familiezaken. (Opgeheven) <W 2005-02- 21/36, art. 22, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005>

Art. 734bis. (Opgeheven) <W 2005-02-21/36, art. 22, 071; Inwerkingtreding : 30- 09-2005>

Art. 734ter. (Opgeheven) <W 2005-02-21/36, art. 22, 071; Inwerkingtreding : 30- 09-2005>

Art. 734quater. (Opgeheven) <W 2005-02-21/36, art. 22, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005>

Art. 734quinquies. (Opgeheven) <W 2005-02-21/36, art. 22, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005>

Art. 734sexies. (Opgeheven) <W 2005-02-21/36, art. 22, 071; Inwerkingtreding : 30- 09-2005>

HOOFDSTUK II. _ Behandeling en berechting op tegenspraak.

Eerste afdeling. _ Behandeling ter inleidende zitting.

Art. 735. <W 1992-08-03/31, art. 15, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> § 1. Ten aanzien van iedere verschijnende partij worden de zaken waarvoor slechts korte debatten nodig zijn, behandeld op de inleidende zitting of verdaagd opdat er op een nabije datum over wordt gepleit, voor zover daartoe een met redenen omkleed verzoek is gedaan in de akte van rechtsingang of door de verwerende partij.

§ 2. De zaken worden in korte debatten behandeld ingeval de partijen daarmede akkoord gaan. De rechter houdt de zaak op de inleidingszitting aan of verwijst ze opdat er op een nabije datum over wordt gepleit, waarbij hij de duur van de debatten bepaalt.

(Behoudens akkoord van de partijen zal het geding op grond van de voor de korte debatten voorziene procedure worden behandeld in de volgende gevallen : - de invordering van de niet betwiste schuldvorderingen; - de vorderingen bedoeld in artikel 19, tweede lid; - de taalwijzigingen als geregeld in artikel 4 van de wet van 15 juni 1935; - de regeling van geschillen van bevoegdheid; - de vorderingen om uitstel van betaling.) <W 2007-04-26/71, art. 7, 088;

Inwerkingtreding : 22-06-2007> § 3. In de zaken bedoeld in de §§ 1 en 2, kan het vonnis worden gewezen zelfs

indien er geen conclusies zijn neergelegd.

Wanneer de partijen conclusies nemen, moeten zij die overhandigen aan de rechter, die ze voor gezien tekent. Van deze neerlegging wordt melding gemaakt op (het proces-verbaal van de zitting). <W 2006-07-10/39, art. 24, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)>

§ 4. De overige zaken worden naar de bijzondere rol verzonden of aan andere kamers toegewezen, zoals is bepaald in artikel 726. § 5. De bepalingen van dit artikel gelden onverminderd de regels inzake verstek. (Wanneer echter, in geval van onsplitsbaarheid van het geschil, een of meerdere

partijen verstek laten gaan en ten minste een partij verschijnt, is dit artikel van toepassing op voorwaarde dat elke niet verschenen partij bij gerechtsbrief door de griffier opgeroepen wordt op een zittingsdag bepaald op een nabije datum, waarop een vonnis op tegenspraak zal kunnen worden gevorderd. De oproeping neemt de tekst van deze paragraaf over.) <W 2007-04-26/71, art. 7, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> § 6. De beslissingen omtrent de rechtspleging in korte debatten zijn niet vatbaar

voor enig rechtsmiddel.

Afdeling II. _ (Mededeling) van de stukken. <W 2006-07-10/39, art. 17, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)>

Art. 736. De partijen moeten hun stukken aan elkaar (mededelen), alvorens er gebruik van te maken; anders wordt de rechtspleging ambtshalve geschorst. Behoudens in het geval van artikel 735, moet de eiser deze (mededeling) doen

binnen acht dagen na de inleiding van de zaak; de verweerder, wanneer hij zijn conclusies overlegt. <W 2006-07-10/39, art. 17, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)>

Art. 737. <W 2006-07-10/39, art. 18, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> De mededeling geschiedt door het neerleggen van de stukken ter griffie, waar de partijen er ter plaatse inzage van nemen. De mededeling van de geïnventariseerde stukken kan ook in der minne geschieden. Bij elke mededeling van stukken door neerlegging ter griffie wordt een inventaris

ter griffie neergelegd.

Art. 738. (opgeheven) <W 1992-08-03/31, art. 16, 020; Inwerkingtreding : 01-01- 1993>

Art. 739. <W 2006-07-10/39, art. 19, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> Behoudens wanneer zij elektronisch werden medegedeeld, geven de partijen de stukken terug uiterlijk binnen de termijn die hun is gesteld om conclusie te nemen.

Art. 740. <W 1992-08-03/31, art. 17, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Alle

memories, nota's of stukken die niet ten laatste tegelijk met de conclusies of, bij toepassing van artikel 735, vóór de sluiting der debatten zijn overgelegd, worden ambtshalve uit de debatten geweerd.

Afdeling III. _ Conclusies.

Art. 741. In de zaken die op de inleidende zitting niet behandeld zijn, nemen de partijen conclusie op de wijze in deze afdeling bepaald.

Art. 742. <W 2006-07-10/39, art. 20, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> De partijen leggen hun conclusies neer ter griffie samen met een inventaris van de medegedeelde stukken.

Zij ontvangen hiervan een ontvangstbewijs.

Art. 743. <W 2006-07-10/39, art. 21, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> De partijen vermelden in hun conclusie hun naam, voornaam en woonplaats of gerechtelijk elektronisch adres, alsmede het rolnummer van de zaak. De rechtspersonen doen blijken van hun identiteit op de bij artikel 703 bepaalde

wijze. De conclusies worden ondertekend door de partijen of door hun raadsman.er van

de zaak op de algemene rol. De inventaris van de stukken wordt bij de conclusies gevoegd.

Art. 744. (Opgeheven) <W 2006-07-10/39, art. 27, 3°, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> (De conclusies moeten uitdrukkelijk de eisen van de concluderende partij

uiteenzetten alsook de middelen in feite en in rechte waarop iedere eis steunt. De in een andere zaak of in een andere aanleg genomen conclusies waarnaar wordt verwezen of waaraan wordt gerefereerd worden niet beschouwd als conclusies in de zin van artikel 780, eerste lid, 3°.) <W 2007-04-26/71, art. 8, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

Art. 745. Alle conclusies worden aan de tegenpartij of aan haar advocaat gezonden terzelfdertijd als zij ter griffie worden neergelegd. (Lid 2 opgeheven). <W 2007-04-26/71, art. 9, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

Art. 746. De neerlegging van de conclusie ter griffie geldt als betekening.

Art. 747. <W 2007-04-26/71, art. 10, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> § 1. De partijen kunnen op de inleidingszitting en op elke latere zitting onderling conclusietermijnen afspreken.

De rechter licht de partijen die conclusietermijnen wensen af te spreken in over de vroegste datum waarop een rechtsdag zou kunnen worden bepaald. De rechter neemt akte van de conclusietermijnen, bekrachtigt ze en bepaalt de

rechtsdag overeenkomstig § 2, derde lid. De beschikking wordt in het proces-

verbaal van de zitting vermeld. De griffier geeft de partijen en hun advocaten kennis van deze beschikking overeenkomstig § 2, vierde lid. § 2. Onverminderd de toepassing van de regels inzake het verstek, kunnen de

partijen, afzonderlijk of gezamenlijk, in voorkomend geval in de gedinginleidende akte, aan de rechter en aan de andere partijen hun opmerkingen over de instaatstelling van de zaak bezorgen, uiterlijk binnen de maand na de inleidingszitting. Deze termijn kan door de rechter worden verkort ingeval dat noodzakelijk is of de partijen daarover overeenstemming hebben bereikt.

Zij kunnen eveneens in onderlinge overeenstemming afwijken van deze instaatstelling van de zaak en om de verwijzing ervan naar de rol verzoeken en, als de omstandigheden het toelaten, om verdaging tot een bepaalde datum. Uiterlijk zes weken na de inleidingszitting, bepaalt de rechter het tijdsverloop van

de rechtspleging, in voorkomend geval het akkoord van de partijen bekrachtigend of rekening houdend met de opmerkingen van de partijen. Afhankelijk van de datum van de pleitzitting, die, ingeval de conclusietermijnen door de rechter worden bepaald, uiterlijk drie maanden na de overlegging van de laatste conclusies plaatsvindt, bepaalt de rechter het aantal conclusies en de uiterste datum waarop de conclusies ter griffie moeten worden neergelegd en toegezonden aan de andere partij, alsmede de datum en het uur van de pleitzitting en de duur ervan. Tegen de beschikking van in staat stellen en van bepaling van rechtsdag staat geen

rechtsmiddel open. De rechter kan echter in geval van verzuim of verschrijving in de beschikking van in staat stellen en van bepaling van rechtsdag, deze beschikking ambtshalve dan wel op, zelfs mondeling, verzoek van een partij, verbeteren of aanvullen. De beschikking wordt in het proces-verbaal van de zitting vermeld. De griffier brengt de beschikking bij gewone brief ter kennis van de partijen en, in voorkomend geval, van hun advocaten, en bij gerechtsbrief van de niet verschenen partij.

Wanneer de zaak naar de rol is verwezen, of werd verdaagd naar een latere datum, kan iedere partij, door middel van een gewoon schriftelijk verzoek neergelegd ter of gezonden aan de griffie, om de instaatstelling van de zaak verzoeken, overeenkomstig het eerste tot het vierde lid. Dit verzoek wordt door de griffier bij gerechtsbrief aan de andere partijen ter kennis gebracht en, in voorkomend geval, bij gewone brief aan hun advocaten. Deze kennisgeving doet de termijnen bepaald in het eerste en het derde lid ingaan. Onverminderd de toepassing van de in artikel 748, §§ 1 en 2 bedoelde

uitzonderingen, worden de conclusies die na het verstrijken van de termijnen ter griffie worden neergelegd of aan de tegenpartij gezonden, ambtshalve uit de debatten geweerd. Op de rechtsdag kan de meest gerede partij een vonnis vorderen, dat in ieder geval op tegenspraak gewezen is. In geval van onsplitsbaarheid van het geschil en onverminderd de toepassing van

artikel 735, § 5, moet deze paragraaf worden toegepast wanneer een of meer partijen verstek laten gaan, terwijl ten minste één partij verschijnt. § 3. Voor de rechter in kort geding, voor de voorzitter van de als in kort geding

zetelende rechtbank en voor de beslagrechter bedraagt, in afwijking van de vorige paragrafen, de termijn waarover de partijen beschikken om hun opmerkingen te doen gelden ten hoogste 5 dagen, en de termijn waarbinnen de rechter het

tijdsverloop dan wel de instemming daarmee van de partijen aantekent ten hoogste 8 dagen. De rechter kan die termijnen inkorten of afschaffen indien de omstandigheden zulks verantwoorden. De griffier geeft uiterlijk de eerste werkdag volgend op die waarop de beschikking

werd gewezen, bij gewone brief kennis van de beschikking aan de partijen en in voorkomend geval aan hun advocaat, alsmede bij gerechtsbrief aan de niet verschenen partij, tenzij de partijen hem van die kennisgeving vrijstellen.

Art. 748. <Voorheen art. 747; W 1992-08-03/31, art. 21, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> § 1. (In de zaken waarin artikel 735 niet van toepassing is, worden de conclusies neergelegd ter griffie of gezonden aan de tegenpartij na het in artikel 750 bedoelde gezamenlijk verzoek om bepaling van de rechtsdag, ambtshalve uit de debatten geweerd. Dit geldt niet wanneer het conclusies betreft die het verzoek als bedoeld in artikel 808 beogen of die genomen werden met de uitdrukkelijke instemming van de andere partijen. Dit artikel blijft van toepassing wanneer de rechter, op verzoek van een van de

partijen, verdaging tot een bepaalde datum verleent.) <W 2007-04-26/71, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> § 2. Een partij die conclusie heeft genomen, mag ten laatste dertig dagen vóór de

rechtsdag om een nieuwe conclusietermijn verzoeken, indien zij gedurende de termijn die aan de rechtsdag voorafgaat, een nieuw en ter zake dienend stuk of feit heeft ontdekt dat nieuwe conclusies rechtvaardigt. Het verzoek wordt gericht aan de rechter door middel van een verzoekschrift

waarin het nieuw stuk of feit alsook de invloed ervan op het onderzoek van het geschil nauwkeurig wordt aangegeven. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de advocaat van de partij of, bij diens ontstentenis, door de partij zelf en het wordt ter griffie neergelegd in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn. (De griffier brengt het bij gewone brief ter kennis van de partijen en, in voorkomend geval, aan hun advocaat, en bij gerechtsbrief aan de niet verschenen partij.) <W 2007-04-26/71, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> Deze partijen kunnen, binnen vijftien dagen (na deze verzending) van de

gerechtsbrief, op dezelfde wijze hun opmerkingen aan de rechter doen toekomen. <W 2007-04-26/71, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> Binnen acht dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in het voorgaande lid,

doet de rechter uitspraak op stukken door middel van een beschikking. Indien hij de aanvraag inwilligt, bepaalt hij de termijnen om conclusie te nemen (,

of een syntheseconclusie moet worden genomen) en wijzigt zo nodig de rechtsdag. Tegen deze beschikkingen staat geen enkel rechtsmiddel open. <W 2007-04-26/71, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> De conclusies die (ter griffie zijn neergelegd of aan de andere partij gezonden) na

het verstrijken van de termijnen bedoeld in het voorgaande lid, worden ambtshalve uit de debatten geweerd. Op de rechtsdag kan de meest gerede partij een op tegenspraak gewezen vonnis vorderen. <W 2007-04-26/71, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

Art. 748bis. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/71, art. 12; Inwerkingtreding : 22-06-

2007> Onverminderd de toepassing van artikel 748, § 2, en behoudens in het geval van conclusies die er slechts toe strekken om een of meer van de in artikel 19, tweede lid, bedoelde maatregelen te verzoeken, een tussengeschil op te werpen dat aan het geding geen einde maakt of te antwoorden op het advies van het openbaar ministerie, nemen de laatste conclusies van een partij de vorm aan van syntheseconclusies. Voor de toepassing van artikel 780, eerste lid, 3°, vervangen de syntheseconclusies alle vorige conclusies en desgevallend de gedinginleidende akte van de partij die de syntheseconclusies neerlegt.

Afdeling IV. _ Bepaling van de rechtsdag en verdaging.

Art. 749. De griffier van de rollen draagt doorlopend zorg voor het regelen van de rechtsdagen (onder het gezag) van de voorzitter van het gerecht. <W 1992-08-03/31, art. 22, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De Koning stelt in voorkomend geval nadere regels voor de toepassing van dit

artikel.

Art. 750. <W 2007-04-26/71, art. 13, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> Onverminderd de toepassing van artikel 747, wordt de rechtsdag bepaald op gezamenlijk verzoek van de partijen. Het verzoek wordt gericht aan de voorzitter van de kamer waaraan de zaak werd

toegewezen en ter griffie neergelegd, gelijktijdig met of na de neerlegging van de conclusies van de partijen. De griffier brengt, bij gewone brief, de rechtsdag ter kennis van de partijen en hun

advocaten.

Art. 751. (opgeheven) <W 2007-04-26/71, art. 14, 088; Inwerkingtreding : 22-06- 2007>

Art. 752. (opgeheven) <W 1992-08-03/31, art. 25, 020; Inwerkingtreding : 01-01- 1993>

Art. 753. (opgeheven) <W 2007-04-26/71, art. 14, 088; Inwerkingtreding : 22-06- 2007>

Art. 754. Wordt de zaak verdaagd, dan zendt de griffier daarvan een gewoon bericht aan de advocaten van de partijen, of aan de partij zelf indien zij geen advocaat heeft.

Afdeling V. _ Schriftelijke behandeling.

Art. 755. <W 1992-08-03/31, art. 27, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De partijen of hun advocaten mogen gezamenlijk tot de schriftelijke rechtspleging besluiten. Na hun memories, nota's, stukken en conclusies vooraf overgelegd te hebben, leggen zij die ter griffie gebundeld en met een inventaris neer. Er wordt hun een ontvangstbewijs gegeven dat de datum van neerleggen vermeldt.

(De memories, nota's, stukken en conclusies worden doorgegeven aan de voorzitter van de kamer waaraan de zaak werd toegewezen.) <W 2007-04-26/71, art. 15, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> (De later neergelegde memories, nota's, stukken en conclusies worden ambtshalve

uit de debatten geweerd.) <W 2007-04-26/71, art. 15, 088; Inwerkingtreding : 22-06- 2007> De rechter mag binnen een maand na de neerlegging van de dossiers ter griffie

mondelinge ophelderingen vragen over punten die hij aanwijst. Daartoe bepaalt hij een datum die door de griffier ter kennis wordt gebracht van de partijen bij gewone brief aan hun advocaten. Heeft een partij geen advocaat dan zendt de griffier haar rechtstreeks bericht bij gerechtsbrief.

Afdeling VI. - Terechtzitting.

Art. 756. <W 2007-04-26/71, art. 16, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> In de zaken waarvoor de rechtsdag is bepaald overeenkomstig de artikelen 747 en 750 en onverminderd afwijkingen of andere regelingen omschreven in de beschikking van in staat stellen van de zaak, in de beschikking van bepaling van de rechtsdag, in het bericht van verdaging of in het bericht van bepaling van de rechtsdag, worden de stukken ter griffie neergelegd ten minste vijftien dagen voor de rechtsdag bepaald voor de pleidooien.

Art. 756bis. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/71, art. 17; Inwerkingtreding : 22-06- 2007> Onverminderd de in artikel 735, § 3, bedoelde regels betekent het ontbreken of het ambtshalve weren van de conclusies geen verbod tot pleiten. Dat pleidooi geldt niet als conclusie. Na dat pleidooi kan de tegenpartij antwoordconclusies indienen. Daartoe zal de

zaak van rechtswege op vijftien dagen in voortzetting worden gesteld, waarna ze zonder nieuwe debatten in beraad zal worden genomen. De rechter kan die termijn inkorten op verzoek van de partij die op grond van dit lid conclusies mag indienen.

Art. 756ter. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/71, art. 18; Inwerkingtreding : 22-06- 2007> Tijdens dan wel vóór de pleitzitting kan de rechter voorstellen om de pleidooien te vervangen door een interactief debat. Indien de partijen daarmee instemmen, leidt de rechter het debat, waarbij hij de mogelijkheid heeft de partijen te oriënteren naar aangelegenheden die hij relevant vindt en die van aard zijn hem opheldering te verschaffen. Tijdens dat debat mogen de partijen vragen stellen die niet door de rechter zijn opgeworpen, op voorwaarde dat deze hetzij in hun geschriften werden aangevoerd, hetzij gekoppeld zijn aan de toepassing van artikel 735 hetzij betrekking hebben op een onregelmatigheid die de procedure van instaatstelling aantast. Indien een partij er zich tegen verzet dat de pleidooien door een interactief debat worden vervangen, kan het debat desondanks na de pleidooien plaatsvinden.

Art. 757.[1 § 1.]1 Behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen, zijn de pleidooien, de verslagen en de vonnissen openbaar.

[1 § 2. In afwijking van paragraaf 1 verlopen de volgende gerechtelijke procedures in raadkamer, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, wat de pleidooien en verslagen betreft :

1° de gerechtelijke procedures inzake afstamming bedoeld in de artikelen 312, § 2, 314, 318, 322, 329bis, 330 en 332quinquies van het Burgerlijk Wetboek;

2° de gerechtelijke procedure inzake de vordering tot uitkering voor levensonderhoud, opvoeding en passende opleiding, bedoeld in artikel 338 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover de verweerder bij de eerste verschijning voor de rechtbank of het hof enkel het bedrag betwist van de uitkering tot levensonderhoud;

3° de gerechtelijke procedures inzake het ouderlijk gezag, bedoeld in de artikelen 373, 374, 375bis, 387bis en 387ter van het Burgerlijk Wetboek;

4° de gerechtelijke procedures inzake verlengde minderjarigheid, bedoeld in de artikelen 487ter, 487quinquies en 487septies van het Burgerlijk Wetboek;

5° de gerechtelijke procedure inzake de bijstand van een gerechtelijk raadsman, bedoeld in artikel 514 van het Burgerlijk Wetboek;

6° de gerechtelijke procedure inzake de wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1479 van het Burgerlijk Wetboek;

7° de gerechtelijke procedures inzake adoptie, bedoeld in het vierde deel, boek IV, hoofdstuk VIIIbis van het Gerechtelijk Wetboek;

8° de gerechtelijke procedures inzake voogdij, bedoeld in de artikelen 1235 en 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek;

9° de gerechtelijke procedures inzake onbekwaamverklaring, bedoeld in het vierde deel, boek IV, hoofdstuk X, van het Gerechtelijk Wetboek;

10° de gerechtelijke verzoeningsprocedures inzake vorderingen van echtgenoten betreffende hun wederzijdse rechten en verplichtingen en hun huwelijksvermogenstelsel, bedoeld in artikel 1253quater van het Gerechtelijk Wetboek;

11° de gerechtelijke procedures betreffende de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed, bedoeld in het vierde deel, boek IV, hoofdstuk XI, van het Gerechtelijk Wetboek voor zover partijen persoonlijk verschijnen;

12° de gerechtelijke procedures betreffende de bescherming van het grensoverschrijdend hoederecht en bezoekrecht bedoeld in het vierde deel, boek IV, hoofdstuk XIIbis, van het Gerechtelijk Wetboek;

13° de gerechtelijke procedures betreffende rechtsvorderingen die samenhangen met die welke bedoeld zijn in 1° tot 12°, voor zover zij op dezelfde zitting worden behandeld.

De rechter kan evenwel in elke stand van het geding, naargelang de omstandigheden, de openbaarheid van de debatten bevelen, hetzij ambtshalve, hetzij op vraag van het openbaar ministerie of van een partij in het geding.]1 ---------- (1)<W 2010-06-02/35, art. 2, 111; Inwerkingtreding : 10-07-2010>

Art. 758. De partijen mogen zelf hun conclusies en verweermiddelen voordragen, tenzij de wet anders bepaalt. De rechter kan hun evenwel de uitoefening van dit recht ontzeggen, indien hij

bevindt dat zij door drift of onbedrevenheid buiten staat zijn hun zaak met de

vereiste betamelijkheid of met de nodige duidelijkheid te bespreken.

Art. 759. De toehoorders wonen de zittingen bij met ongedekten hoofde, eerbiedig en stilzwijgend; alles wat de rechter tot handhaving van de orde beveelt, wordt stipt en terstond uitgevoerd.

Art. 760. Hij die tekens van goed- of afkeuring geeft bij de verdediging van partijen, de toespraken van rechters of openbaar ministerie, de ondervragingen, waarschuwingen of bevelen van de magistraten, het uitspreken van vonnissen of beschikkingen, of die stoornis verwekt, kan door de rechter worden gewaarschuwd en zelfs, zo daartoe grond bestaat, op zijn bevel uit de gehoorzaal worden gezet en desnoods voor ten hoogste vierentwintig uren worden aangehouden. De dader wordt opgesloten op vertoon van het proces-verbaal waaruit het bevel tot

aanhouding blijkt.

Art. 761. Indien de stoornis verwekt wordt door een persoon die aan een wettelijk aangestelde tuchtoverheid onderworpen is, maakt de rechter een proces-verbaal op dat hij aan deze overheid doet toekomen, onverminderd de in artikel 760 bepaalde politiemaatregelen, indien zulks noodzakelijk is.

Art. 762. Indien de handeling onder toepassing valt van de strafwet, maakt de rechter proces-verbaal op en beveelt hij, indien daartoe grond bestaat, de betrokkene aan te houden en terstond voor de procureur des Konings te brengen, die zal vorderen zoals behoort.

Art. 763. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing in alle plaatsen waar de rechters of de leden van het openbaar ministerie hun ambt uitoefenen.

Afdeling VII. - Mededeling aan het openbaar ministerie.

Art. 764.<W 1992-08-03/31, art. 29, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> (NOTA : zie verder niet-federale vorm(en) van dit artikel.) Uitgenomen voor de vrederechter, voor de rechter zitting houdend in kort geding en voor de beslagrechter, worden op straffe van nietigheid aan het openbaar ministerie meegedeeld : 1° de vorderingen betreffende de staat van personen wanneer minderjarigen of

onbekwamen bij het geding betrokken zijn; 2° de vorderingen (betreffende het vermoeden of de verklaring van afwezigheid en

de gerechtelijke verklaring van overlijden), de voogdij over een minderjarige of een onbekwaamverklaarde, het beheer over de goederen van een persoon ten aanzien van wie een beschermingsmaatregel is genomen met toepassing van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke; <W 2007- 05-09/44, art. 38, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2007> 3° de vorderingen betreffende de akten van de burgerlijke stand; 4° de vorderingen die burgerrechtelijk ingesteld zijn wegens een drukpersmisdrijf; 5° de vorderingen tot betichting van valsheid in burgerlijke zaken; 6° de vorderingen tot herroeping van het gewijsde;

7° de vorderingen tot wraking; (8° de (vorderingen tot gerechtelijke reorganisatie), vorderingen tot

faillietverklaring, tot verdaging van de datum van staking van betaling, alsook de (vorderingen tot intrekking van een reorgan) en tot sluiting van het faillissemenisatieplant;) <W 1997-07-17/65, art. 54, 034; Inwerkingtreding : 01-01- 1998> <W 2009-01-31/33, art. 74, 102; Inwerkingtreding : 01-04-2009> 9° (...); <W 2006-07-01/72, art. 29, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006> [3 10° de vorderingen bepaald in de artikelen 578, 11°, 580, 2°, 3°, 6° tot 18°, 581,

2°, 3°, 9° en 10°, 582, 1°, 2°, 6°, 8° en 9°, 583 en 587septies;]3 11° alle vorderingen waarvan de mededelingen aan het openbaar ministerie is

voorgeschreven bij de bijzondere wetten. (12° de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding

van bepaalde vormen van discriminatie; (12° de verhalen betreffende de wijziging van het geslacht van een persoon.) <W

2007-05-09/50, art. 3, 091; Inwerkingtreding : 01-09-2007> (NOTA : Voor de invoeging van 12° in artikel 764 heeft de wetgever geen rekening

gehouden met de vroegere invoeging van 12° in artikel 764, gebracht door W 2007- 05-10/37, art. 14) 13° de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing

van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden; 14° de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding

van discriminatie tussen vrouwen en mannen.) <W 2007-05-10/37, art. 14, 085; Inwerkingtreding : 09-06-2007> Het openbaar ministerie krijgt mededeling van alle andere zaken en houdt daarin

zitting wanneer het zulks dienstig acht; de rechtbank of het hof kan de mededeling ook ambtshalve bevelen. (De ambtshalve mededeling kan niet worden bevolen voor de in artikel 138bis, § 2, eerste lid, bedoelde rechtsvordering.) <L 2006-12-03/41, art. 14, 080; Inwerkingtreding : 28-12-2006> +++++++++++++++ Art. 764. (Walls Gewest) <W 1992-08-03/31, art. 29, 020; Inwerkingtreding : 01-01-

1993> Uitgenomen voor de vrederechter, voor de rechter zitting houdend in kort geding en voor de beslagrechter, worden op straffe van nietigheid aan het openbaar ministerie meegedeeld : 1° de vorderingen betreffende de staat van personen wanneer minderjarigen of

onbekwamen bij het geding betrokken zijn; 2° de vorderingen (betreffende het vermoeden of de verklaring van afwezigheid en

de gerechtelijke verklaring van overlijden), de voogdij over een minderjarige of een onbekwaamverklaarde, het beheer over de goederen van een persoon ten aanzien van wie een beschermingsmaatregel is genomen met toepassing van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke; <W 2007- 05-09/44, art. 38, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2007> 3° de vorderingen betreffende de akten van de burgerlijke stand; 4° de vorderingen die burgerrechtelijk ingesteld zijn wegens een drukpersmisdrijf; 5° de vorderingen tot betichting van valsheid in burgerlijke zaken; 6° de vorderingen tot herroeping van het gewijsde; 7° de vorderingen tot wraking;

(8° de (vorderingen tot gerechtelijke reorganisatie), vorderingen tot faillietverklaring, tot verdaging van de datum van staking van betaling, alsook de (vorderingen tot intrekking van een reorgan) en tot sluiting van het faillissemenisatieplant;) <W 1997-07-17/65, art. 54, 034; Inwerkingtreding : 01-01- 1998> <W 2009-01-31/33, art. 74, 102; Inwerkingtreding : 01-04-2009> 9° (...); <W 2006-07-01/72, art. 29, 077; Inwerkingtreding : 10-08-2006> [3 10° de vorderingen bepaald in de artikelen 578, 11°, 580, 2°, 3°, 6° tot 18°, 581,

2°, 3°, 9° en 10°, 582, 1°, 2°, 6°, 8° en 9°, 583 en 587septies;]3 11° alle vorderingen waarvan de mededelingen aan het openbaar ministerie is

voorgeschreven bij de bijzondere wetten. (12° de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding

van bepaalde vormen van discriminatie; (12° de verhalen betreffende de wijziging van het geslacht van een persoon.) <W

2007-05-09/50, art. 3, 091; Inwerkingtreding : 01-09-2007> (NOTA : Voor de invoeging van 12° in artikel 764 heeft de wetgever geen rekening

gehouden met de vroegere invoeging van 12° in artikel 764, gebracht door W 2007- 05-10/37, art. 14) 13° de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing

van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden; 14° de vorderingen ingesteld op grond van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding

van discriminatie tussen vrouwen en mannen.) <W 2007-05-10/37, art. 14, 085; Inwerkingtreding : 09-06-2007> [1 15° de aanvragen gegrond op het decreet van 6 november 2008 ter bestrijding

van bepaalde vormen van discriminatie, met inbegrip van de discriminatie tussen vrouwen en mannen inzake economie, tewerkstelling en beroepsopleiding.]1 Het openbaar ministerie krijgt mededeling van alle andere zaken en houdt daarin

zitting wanneer het zulks dienstig acht; de rechtbank of het hof kan de mededeling ook ambtshalve bevelen. (De ambtshalve mededeling kan niet worden bevolen voor de in artikel 138bis, § 2, eerste lid, bedoelde rechtsvordering.) <L 2006-12-03/41, art. 14, 080; ED : 28-12-2006> ---------- (1)<DWG 2008-11-06/49, art. 36, 103; Inwerkingtreding : 30-12-2008> (2)<W 2009-06-19/16, art. 6, 105; Inwerkingtreding : 08-08-2009> (3)<W 2010-06-06/06, art. 15, 112; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art. 765. <W 4-05-1984, enig art.> De jeugdrechtbank en de jeugdkamer van het hof van beroep doen, op straffe van nietigheid, eerst uitspraak na het advies of de vordering van het openbaar ministerie te hebben gehoord.

Art. 766. <W 2000-11-14/36, art. 2, 049; Inwerkingtreding : 29-12-2000> De rechter deelt de zaak mee aan het openbaar ministerie op het ogenblik dat hij de sluiting van de debatten beveelt. Dit wordt op (het proces-verbaal van de zitting) vermeld en de rechter bepaalt de termijn waarbinnen het advies van het openbaar ministerie wordt uitgebracht en waarover de partijen beschikken om ter griffie conclusie neer te leggen met betrekking tot de inhoud van dat advies. <W 2006-07-

10/39, art. 24, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> Het advies van het openbaar ministerie wordt schriftelijk gegeven, tenzij het

wegens de omstandigheden van de zaak terstond op de zitting of, op verzoek van het openbaar ministerie, op een daartoe later bepaalde zitting, mondeling wordt uitgebracht.

Art. 767. <W 2000-11-14/36, art. 3, 049; Inwerkingtreding : 29-12-2000> § 1. Indien het advies van het openbaar ministerie mondeling wordt uitgebracht, terstond of op een latere terechtzitting, met toepassing van artikel 766, tweede lid, worden de partijen die verschijnen onmiddellijk gehoord over hun opmerkingen over dat advies. De rechter kan de partij die erom verzoekt evenwel toestemming verlenen om

conclusie over het advies van het openbaar ministerie ter griffie neer te leggen. Tegen de beslissing van de rechter staat geen hoger beroep open. § 2. Indien het advies schriftelijk wordt gegeven, geeft het openbaar ministerie

voorlezing ervan en dient het in op de zitting, binnen de termijn bepaald door de rechter overeenkomstig artikel 766, eerste lid, op de dag en het tijdstip bepaald bij het sluiten van de debatten en vermeld op (het proces-verbaal van de zitting). Indien de rechter daartoe heeft beslist of in het geval bedoeld in artikel 755, wordt het advies evenwel zonder voorlezing binnen dezelfde termijn ter griffie neergelegd. <W 2006-07-10/39, art. 24, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01- 2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> Kan het advies binnen die termijn niet worden gegeven, dan moet de oorzaak van

de vertraging op het zittingsblad worden vermeld. § 3. Onmiddellijk na de zitting of na de neerlegging ter griffie bedoeld in § 2,

brengt de griffier het advies van het openbaar ministerie bij gewone brief ter kennis van de advocaten van de partijen en bij gerechtsbrief ter kennis van de partijen die zonder advocaat zijn verschenen. Tenzij zij mondeling hebben gerepliceerd na de voorlezing van het advies of

hebben afgezien van hun recht op repliek, beschikken de partijen, met ingang van de kennisgeving van het advies van het openbaar ministerie, over de termijn bepaald overeenkomstig artikel 766, eerste lid, om ter griffie conclusie neer te leggen uitsluitend met betrekking tot de inhoud van dat advies. De conclusie wordt alleen in aanmerking genomen in zoverre ze antwoordt op het

advies van het openbaar ministerie.

Art. 768. Het openbaar ministerie woont de beraadslaging van de rechters niet bij, wanneer dezen zich in de raadkamer terugtrekken om over het vonnis te beslissen, zulks op straffe van nietigheid van de beslissing.

Afdeling VIII. _ Berechting van de zaak.

Art. 769. <W 1992-08-03/31, art. 31, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Na de pleidooien en in voorkomend geval na de wederantwoorden, beveelt de rechter de sluiting van de debatten.

De rechter kan de partijen of hun advocaten toestaan hun dossiers na de debatten en binnen de termijn die hij vaststelt, ter griffie neer te leggen tegen een gedagtekend ontvangstbewijs. In dat geval vindt de sluiting van de debatten van rechtswege plaats bij het einde van die termijn. Wanneer artikel 755 is toegepast, geschiedt de sluiting van de debatten van

rechtswege één maand na de neerlegging van de dossiers ter griffie of wordt ze door de rechter uitgesproken op de dag waarop de door hem gevraagde mondelinge opheldering is verschaft. Tegen de beslissing tot sluiting van de debatten en tegen de beslissing bedoeld in

het tweede lid, die op (het proces-verbaal van de zitting) worden aangetekend, staat geen verzet of hoger beroep open. <W 2006-07-10/39, art. 24, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)>

Art. 770. <W 2007-04-26/71, art. 19, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> § 1. Wanneer de rechter de zaak in beraad houdt om het vonnis uit te spreken, bepaalt hij de dag voor die uitspraak, die moet plaatsvinden binnen een maand na het sluiten van de debatten. Indien de zaak aan het openbaar ministerie wordt meegedeeld, gaat de termijn

voor de uitspraak in op de dag waarop zijn advies is gegeven of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de termijn waarover de partijen beschikken om hun conclusies over dat advies neer te leggen. Indien de uitspraak niet binnen die termijn kan plaatsvinden, wordt de oorzaak

van de vertraging op het zittingsblad vermeld. De vermelding op het zittingsblad van de oorzaak van de vertraging moet objectief

kunnen worden verantwoord tegenover de hiërarchische overheid die belast is met het toezicht op de naleving van de termijnen van beraad. § 2. De griffiers maken in tweevoud de lijst op van de zaken waarin de uitspraak

met meer dan een maand werd uitgesteld. Deze lijst wordt ter ondertekening voorgelegd aan de betrokken magistraat of magistraten, die zo in de gelegenheid worden gesteld schriftelijke opmerkingen te maken. De lijsten worden, op initiatief van de hoofdgriffier, elke maand opgemaakt en

toegezonden aan de korpschef van het gerecht en aan de korpschef van het openbaar ministerie bij dat gerecht. De hoofdgriffier van het vredegerecht maakt de lijst over aan de procureur des

Konings van de rechtbank van eerste aanleg van zijn gerechtelijk arrondissement. Een afschrift wordt op de griffie bewaard. Met inachtneming van dezelfde regels worden die lijsten maandelijks bijgewerkt. § 3. Indien de rechter het beraad langer dan drie maanden aanhoudt, verwittigt hij

de korpschef en de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof, onverminderd de mogelijkheid voor een partij om daartoe het initiatief te nemen. § 4. In het in § 3 bedoelde geval wordt de betrokken magistraat of de betrokken

magistraten onverwijld opgeroepen door de korpschef om te worden gehoord over de oorzaken van de vertraging. In de in § 2 bedoelde gevallen is de oproeping verplicht wanneer het herhaalde

tekortkomingen betreft. De korpschef en de betrokken magistraat of magistraten werken in onderling

overleg een oplossing uit om de vertraging te verhelpen. Van het verhoor wordt proces-verbaal opgemaakt. § 5. De in § 3 bedoelde inlichtingen en de desbetreffende processen-verbaal kunnen

in aanmerking worden genomen in geval van tuchtvervolgingen, bij de periodieke evaluatie van de magistraat of in het kader van een op hem betrekking hebbende benoemings- of aanwijzingsprocedure. Indien een tuchtsanctie verantwoord is, kan de opgelegde straf in geen geval lager

zijn dan een zware straf in eerste graad.

Art. 771. <W 2000-11-14/36, art. 5, 049; Inwerkingtreding : 29-12-2000> Onverminderd de toepassing van de artikelen 767 en 772 mogen geen stukken, nota's of conclusies worden neergelegd na het sluiten van de debatten. In voorkomend geval worden zij buiten het beraad gehouden.

Art. 772. Indien een verschijnende partij gedurende het beraad een nieuw stuk of feit van overwegend belang ontdekt, kan zij, zolang het vonnis niet uitgesproken is, de heropening van de debatten vragen.

Art. 773. De aanvraag wordt in handen van de rechter gedaan door middel van een verzoekschrift, waarin het nieuwe stuk of feit nauwkeurig wordt aangegeven zonder nadere toelichting; zij wordt ondertekend door de advocaat van de partij of, bij zijn ontstentenis, door deze laatste, ter griffie neergelegd en overgelegd overeenkomstig de regels van de artikelen 742 tot 744. Zij wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de andere partijen die verschenen zijn. Deze kunnen binnen acht dagen na de aanzegging op dezelfde wijze hun

opmerkingen aan de rechter doen toekomen. De rechter doet uitspraak op stukken.

Art. 774. De rechter kan de heropening van de debatten ambtshalve bevelen. Hij moet dit bevelen, alvorens de vordering geheel of gedeeltelijk af te wijzen, op

grond van een exceptie die de partijen voor hem niet hadden ingeroepen.

Art. 775. <W 2007-04-26/71, art. 20, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> Indien de heropening van de debatten bevolen wordt, verzoekt de rechter de partijen om, binnen de termijnen die hij bepaalt en op straffe van ambtshalve verwijdering uit de debatten, hun schriftelijke opmerkingen over het middel of de verdediging ter rechtvaardiging ervan, uit te wisselen en hem deze te overhandigen. In voorkomend geval bepaalt hij dag en uur waarop de partijen over het door hem bepaalde onderwerp zullen worden gehoord.

De partijen worden bij gerechtsbrief verwittigd en, in voorkomend geval, hun advocaten bij gewone brief. In ieder geval is de beslissing gewezen na de heropening van de debatten op

tegenspraak gewezen indien de beslissing van heropening zelf op tegenspraak gewezen is.

Art. 776. Tegen de beslissing van de rechter over de aanvraag tot heropening van

de debatten staat geen hoger beroep open.

Art. 777. De in beraad genomen of schriftelijk behandelde zaken worden door de voorzitter van de kamer verdeeld onder de rechters.

Art. 778. Na afloop van de bespreking doet de voorzitter hoofdelijke omvraag, te beginnen met de jongstbenoemde rechter en zo opklimmend, tot de oudstbenoemde. De voorzitter geeft het laatst zijn mening te kennen.

Zijn de meningen verdeeld, dan wordt er opnieuw gestemd.

Art. 779. Het vonnis kan enkel worden gewezen door het voorgeschreven aantal rechters. Dezen moeten alle zittingen over de zaak bijgewoond hebben. Een en ander op straffe van nietigheid. (lid 2 opgeheven) <W 2007-04-26/71, art. 21, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

Art. 780. Het vonnis bevat, op straffe van nietigheid, behalve de gronden en het beschikkende gedeelte: 1° de vermelding van de rechter of de rechtbank die het heeft gewezen; de namen

van de rechters die over de zaak hebben geoordeeld, van de magistraat van het openbaar ministerie die zijn advies heeft gegeven en van de griffier die bij de uitspraak tegenwoordig is geweest; 2° de naam, de voornaam en de woonplaats die de partijen bij hun verschijning en

hun conclusies hebben opgegeven; 3° het onderwerp van de vordering en het antwoord op de conclusies of middelen

van de partijen; 4° de vermelding van het advies van het openbaar ministerie; 5° de vermelding en de datum van de uitspraak in openbare zitting. Het vonnis bevat in voorkomend geval aanduiding van de naam der advocaten.

Art. 780bis. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/71, art. 22; Inwerkingtreding : 22-06- 2007> De partij die de rechtspleging aanwendt voor kennelijk vertragende of onrechtmatige doeleinden kan worden veroordeeld tot een geldboete van 15 euro tot 2.500 euro, onverminderd de schadevergoeding die gevorderd zou worden. In dat geval, wordt in dezelfde beslissing daarover uitspraak gedaan voorzover

schadevergoeding voor tergend en roekeloos geding wordt gevorderd en toegekend. Indien zulks niet het geval is, worden de partijen verzocht toelichting te geven overeenkomstig artikel 775. De Koning kan het minimum- en maximumbedrag om de vijf jaar aanpassen aan

de kosten van het levensonderhoud. De boete wordt geïnd door de administratie van de Registratie en Domeinen met aanwending van alle middelen van recht. Dit artikel is niet van toepassing in strafzaken noch in tuchtzaken.

Art. 781. Het beschikkende gedeelte van de vonnissen over de staat van personen, dat krachtens de wet in de registers van de burgerlijke stand moet worden overgeschreven, vermeldt de volledige identiteit van de betrokkene en bepaalt nauwkeurig welke veranderingen in zijn rechtstoestand zijn aangebracht.

Tenzij de wet daaromtrent anders bepaalt, wordt de uitgifte van het beschikkende gedeelte, op verzoek van een van de partijen, door toedoen van de griffier gezonden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, die ze onverwijld overschrijft in de genoemde registers.

Art. 782. <W 2007-04-26/71, art. 23, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> Voor de uitspraak wordt het vonnis ondertekend door de rechters die het hebben gewezen en door de griffier. Het eerste lid is evenwel niet van toepassing indien de rechter of rechters oordelen

dat het vonnis onmiddellijk na de debatten kan worden uitgesproken.

Art. 782bis. <W 2007-04-26/71, art. 24, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> (Het vonnis wordt uitgesproken door de voorzitter van de kamer die het heeft gewezen, zelfs in afwezigheid van de andere rechters en, behalve voor straf- en in voorkomend geval voor tuchtzaken, van het openbaar ministerie.) <W 2008-06- 08/31, art. 84, 095; Inwerkingtreding : 26-06-2008> Indien evenwel een kamervoorzitter wettig verhinderd is het vonnis uit te spreken

waarvoor hij aan de beraadslaging heeft deelgenomen in de in artikel 778 bepaalde voorwaarden, kan de voorzitter van het gerecht een andere rechter aanwijzen om hem op het ogenblik van de uitspraak te vervangen.

Art. 783. <W 2006-07-10/39, art. 22, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> De griffier stelt het proces-verbaal van de zitting op.

Het proces-verbaal van de zitting vermeldt : 1° de behandelde zaak, met opgave van het nummer van de zaak en van de namen

van de partijen en van hun advocaten; 2° de datum en het uur waarop de zaak werd behandeld; 3° de naam van de rechters die de zitting bijwonen; 4° de door de wet voorgeschreven en verrichtte proceshandelingen; 5° alle vaststellingen die nodig zijn om na te gaan of de substantiële en op straffe

van nietigheid voorgeschreven pleegvormen werden nageleefd. De rechter die de zitting heeft voorgezeten, ziet het proces-verbaal van de zitting na

en ondertekent het samen met de griffier. De vermeldingen op het proces-verbaal van de zitting zijn authentiek en hebben

bewijskracht zolang zij niet van valsheid zijn beticht.ichte proceshandelingen; 3° elke behandelde zaak, met opgave van het nummer van inschrijving op de

algemene rol en van de namen van de partijen en van hun advocaten. De rechter die de zitting heeft voorgezeten, ziet het zittingsblad na en ondertekent

het samen met de griffier.

Art. 784. (Opgeheven) <W 2006-07-10/39, art. 27, 5°, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)>

Art. 785. Indien de voorzitter of een van de rechters in de onmogelijkheid verkeert om het vonnis te ondertekenen, maakt de griffier daarvan melding onderaan op de

akte en de beslissing is geldig met de handtekening van de overige rechters die ze hebben uitgesproken.

Indien een akte niet kan worden ondertekend door de griffier die daaraan heeft medegewerkt, is het voldoende dat de voorzitter of de rechter die hem vervangt, de akte ondertekent en de onmogelijkheid vaststelt.

Art. 786. Indien alle rechters of een alleenrechtsprekend rechter in de onmogelijkheid verkeren om de uitgesproken beslissing te ondertekenen, vermeldt de griffier die onmogelijkheid onderaan op de akte en doet hij alles bevestigen door de voorzitter van de rechtbank of van het hof. Deze formaliteit wordt eveneens in acht genomen, wanneer de vrederechter of

rechter in de politierechtbank in de onmogelijkheid verkeert om het door hem gewezen vonnis te ondertekenen. In dat geval wordt het proces-verbaal van de griffier bevestigd door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Verkeert de griffier in de onmogelijkheid om te tekenen, dan tekent de

vrederechter of de rechter in de politierechtbank alleen, met vermelding van het voorval.

Art. 787. In de gevallen van de artikelen 785 en 786 zendt de griffier aan de procureur-generaal of aan de procureur des Konings bericht van die leemte binnen acht dagen na de uitspraak van het arrest of van het vonnis.

Art. 788. De procureur-generaal doet zich elke maand de (...) processen-verbaal van de zittingen overleggen en gaat na of aan de voorgaande bepalingen voldaan is. In geval van verzuim kan hij, naar gelang van het geval, dat verzuim doen herstellen, dan wel bericht ervan geven aan de eerste kamer van het hof, die op de schriftelijke conclusie van de procureur-generaal een van de rechters die deze zittingen hebben bijgewoond, kan machtigen om de akten of processen-verbaal te ondertekenen. <W 2006-07-10/39, art. 25, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> De procureur des Konings oefent hetzelfde toezicht uit als de procureur-generaal

betreffende de zittingsbladen of de processen-verbaal van de zittingen van de rechtbank van eerste aanleg, van de rechtbank van koophandel en van de vredegerechten en politierechtbanken. De arbeidsauditeur oefent dat toezicht uit bij de arbeidsrechtbank. De procureur des Konings en de arbeidsauditeur brengen elk vastgesteld verzuim

ter kennis van de procureur-generaal, die daarna handelt zoals hierboven is bepaald.

Art. 789. In het Hof van Cassatie wordt op gelijke wijze gehandeld voor de arresten en (de proces-verbalen van de zitting) van dat hof. <W 2006-07-10/39, art. 24, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12- 29/01, art. 4)>

Art. 790. <W 24-06-1970, art. 10> Op straffe van nietigheid bevat de uitgifte een integraal afschrift van het vonnis, voorafgegaan door het opschrift en gevolgd door

het formulier van tenuitvoerlegging.

Art. 791. De uitgifte wordt door de griffier afgegeven aan de partijen in het geding die erom verzoeken. Geen uitgifte mag worden afgegeven voordat het vonnis ondertekend is.art. 20, 021; Inwerkingtreding : 1993-03-01>

Art. 792. Binnen acht dagen na de uitspraak van het vonnis zendt de griffier bij gewone brief een niet ondertekend afschrift van het vonnis, aan elke partij, of, in voorkomend geval, aan hun advocaten. (In afwijking van het vorige lid, voor de zaken opgesomd in artikel 704, (§ 2),

(alsook inzake adoptie) brengt de griffier binnen de acht dagen bij gerechtsbrief het vonnis ter kennis van de partijen. <W 2003-04-24/32, art. 4, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2005> <W 2005-12-13/35, art. 5, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2009> Op straffe van nietigheid vermeldt deze kennisgeving de rechtsmiddelen, de

termijn binnen welke dit verhaal moet worden ingesteld evenals de benaming en het adres van de rechtsmacht die bevoegd is om er kennis van te nemen.) <W 1993-01- 12/34, art. 20, 021; Inwerkingtreding : 1993-03-01> (In de gevallen, bepaald in het tweede lid, zendt de griffier een niet-ondertekend

afschrift van het vonnis, in voorkomend geval, aan de advocaten van de partijen of aan de afgevaardigden bedoeld in artikel 728, § 3.) <W 1994-07-12/32, art. 1, 025; Inwerkingtreding : 1994-07-31>

Afdeling IX. _ Uitlegging en verbetering van het vonnis.

Art. 793. De rechter die een onduidelijke of dubbelzinnige beslissing heeft gewezen, kan die uitleggen, zonder evenwel de daarin bevestigde rechten uit te breiden, te beperken of te wijzigen.

Art. 794. De rechter kan de verschrijvingen of misrekeningen die in een door hem gewezen beslissing voorkomen, verbeteren, zonder evenwel de daarin bevestigde rechten uit te breiden, te beperken of te wijzigen.

Art. 795. De vorderingen tot uitlegging of verbetering worden gebracht voor de rechter die de uit te leggen of te verbeteren beslissing heeft gewezen.

Art. 796. De vorderingen tot uitlegging of verbetering worden, ingeval de partijen het eens zijn, ingeleid volgens de regels van de vrijwillige verschijning, of anders in de gewone vorm van de dagvaardingen.

Art. 797. Uitlegging en verbetering kunnen niet ambtshalve geschieden.

Art. 798. Tenzij alle partijen in het geding het eens zijn, kan de vordering tot uitlegging niet worden ingesteld voordat de termijnen van hoger beroep of van voorziening in cassatie zijn verstreken.

Zij kan niet worden ingesteld wanneer tegen de beslissing hoger beroep of voorziening in cassatie is ingesteld.

De uitlegging van het bevestigde vonnis staat aan de rechter die deze bevestiging uitspreekt.

Art. 799. De rechter mag een beslissing enkel verbeteren in zover ze niet is bestreden.

Art. 800. De griffier maakt op de kant van de uitgelegde of verbeterde beslissing melding van het beschikkende gedeelte der uitleggende of verbeterende beslissing. Geen uitgifte, afschrift, noch uittreksel van de uitgelegde of verbeterde beslissing

mag worden uitgereikt, tenzij daarop melding is gemaakt van het beschikkende gedeelte der uitleggende of verbeterende beslissing.

Art. 801. Hij die uitlegging of verbetering vordert, geeft het door de Koning te bepalen bedrag van de kosten in consignatie ter griffie. De dagvaarding wordt in debet (betekend). Indien de beslissing de vordering toewijst, komen de kosten ten laste van de Staat, en wordt de in consignatie gegeven som aan de eiser teruggegeven. In het tegenovergestelde geval kunnen de kosten geheel of gedeeltelijk ten laste van de eiser worden gebracht en van het in consignatie gegeven bedrag worden afgenomen. <W 24-6-1970, art. 11>

Art. 801bis. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/52, art. 5; Inwerkingtreding : 01-07- 2007> De rechter kan de verschrijvingen of misrekeningen verbeteren die voorkomen in een door hem gewezen certificaat, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000. De Koning kan dit artikel van toepassing verklaren op certificaten, bedoeld in andere internationale Instrumenten. Als de verschrijving of de misrekening enkel in het certificaat voorkomt, wordt de

vordering tot verbetering ingeleid op eenzijdig verzoekschrift. Als de verschrijving of de misrekening in het certificaat werd veroorzaakt door een

verschrijving of een misrekening in de door de rechter gewezen beslissing waarvoor het werd uitgevaardigd, wordt de verbetering van het certificaat samen gevorderd met een verbetering van de door de rechter gewezen beslissing. De rechtspleging in de artikelen 794 tot 801 wordt gevolgd.

De griffier zendt per gewone brief een afschrift van het verbeterde certificaat naar alle partijen in het geding.

HOOFDSTUK III. _ Behandeling en berechting bij verstek.

Art. 802. Indien een van de partijen niet op de inleidende zitting verschijnt, kan op die zitting tegen haar verstek worden gevorderd.

Art. 803. De niet verschenen partij tegen wie op de inleidende zitting geen verstek is gevorderd, wordt op schriftelijk verzoek van de tegenpartij, door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen ter zitting waartoe de zaak is verdaagd of waarop zij

achteraf is bepaald.

Art. 804. <W 1992-08-03/31, art. 33, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Indien een van de partijen niet verschijnt op de zitting waarop de zaak is bepaald of waartoe zij is verdaagd, kan tegen haar vonnis bij verstek worden gevorderd. De rechtspleging is evenwel op tegenspraak ten aanzien van de partij die is

verschenen overeenkomstig artikel 728 of 729 en ter griffie of ter zitting conclusies heeft neergelegd.

Art. 805. Het verstekvonnis mag niet worden uitgesproken vóór het einde van de zitting waarop het verstek is vastgesteld en voor zover dit verstek voordien niet gezuiverd is. Het verstek zal gezuiverd zijn en het geding voortgezet worden op tegenspraak,

indien de partijen dit samen verzoeken tijdens de zitting waarop het verstek is gevorderd.

Art. 806. Het verstekvonnis moet binnen een jaar betekend worden, anders wordt het als niet bestaande beschouwd.

TITEL III. _ Tussengeschillen en bewijs.

HOOFDSTUK I. _ Tussenvorderingen.

Art. 807. Een vordering die voor de rechter aanhangig is, kan uitgebreid of gewijzigd worden, indien de nieuwe, op tegenspraak genomen conclusies, berusten op een feit of akte in de dagvaarding aangevoerd, zelfs indien hun juridische omschrijving verschillend is.

Art. 808. In elke stand van het geding, zelfs bij verstek, kunnen de partijen de interesten, rentetermijnen, huurgelden en elk toebehoren, sedert de instelling van de vordering verschuldigd of vervallen, vorderen en zelfs de later bewezen verhogingen of schadevergoedingen, onverminderd de geldsommen bij schuldvergelijking verschuldigd.

Art. 809. Tussen de partijen in het geding worden de tussenvorderingen ingesteld bij conclusies, die ter griffie worden neergelegd en aan de overige partijen overgelegd zoals bepaald is in de artikelen 742 tot 746.

Art. 810. Indien de tegenvordering de berechting van de hoofdvordering te zeer zou kunnen vertragen, worden de twee vorderingen afzonderlijk berecht.

HOOFDSTUK II. _ Tussenkomst.

Art. 811. De hoven en rechtbanken kunnen niet ambtshalve bevelen dat een derde in het geding wordt betrokken.

Art. 812. Tussenkomst kan geschieden voor alle gerechten, ongeacht de vorm van de rechtspleging, zonder dat echter reeds bevolen onderzoeksverrichtingen afbreuk mogen doen aan de rechten van de verdediging. Tussenkomst tot het verkrijgen van een veroordeling kan niet voor de eerste maal

plaatsvinden in hoger beroep.

Art. 813. Vrijwillige tussenkomst geschiedt bij verzoekschrift, dat, op straffe van nietigheid, de middelen en conclusie bevat. Gedwongen tussenkomst geschiedt bij dagvaarding. Tussen de partijen in het

geding kan zij worden aangebracht bij gewone conclusies.

Art. 814. Tussenkomst mag de berechting van de hoofdvordering niet vertragen.

HOOFDSTUK III. _ Hervatting van geding.

Art. 815. In de zaken waarin de debatten nog niet gesloten verklaard zijn, blijft het overlijden van een partij, haar verandering van staat of de wijziging van de hoedanigheid waarin zij is opgetreden, zonder gevolg zolang daarvan geen kennis is gegeven.

Art. 816. De partijen of hun rechthebbenden die verklaren het geding te hervatten leggen overeenkomstig de regels van de artikelen 742 en 743 ter griffie een akte neer waarin, op straffe van nietigheid, opgave wordt gedaan van de redenen waarom het geding hervat wordt, alsmede van hun naam, voornaam, beroep en woonplaats, of, bij gebreke van woonplaats, hun verblijfplaats. De griffier geeft bij gerechtsbrief kennis van die akte aan de overige partijen. Dagvaarding tot hervatting van het geding kan bovendien worden uitgebracht op

verzoek van iedere partij.

Art. 817. De rechter voor wie de vordering tot hervatting van het geding aanhangig is, kan het openbaar ministerie verzoeken inlichtingen in te winnen over de identiteit of de hoedanigheid van de partijen ten aanzien van wie het geding kan worden hervat.

Art. 818. Hervatting van het geding heeft van rechtswege plaats, indien de gedagvaarde partij bij het verstrijken van de termijn van verschijning verstek laat gaan en het vonnis zal worden geacht op tegenspraak te zijn gewezen te haren opzichte, indien de regels van artikel 751 of, in voorkomend geval, die van artikel 752 zijn toegepast.

Art. 819. Op de akte van hervatting van het geding wordt de rechtspleging voortgezet volgens de laatste gedingstukken en de vroeger neergelegde conclusies worden geacht te blijven gelden, tenzij in de akte nieuwe conclusies worden ter kennis gebracht.

HOOFDSTUK IV_ Afstand van geding.

Art. 820. Bij afstand van geding ziet de partij af van de rechtspleging die zij is begonnen met een hoofdvordering of met een tussenvordering. Afstand van geding heeft niet ten gevolge dat het recht zelf wordt prijsgegeven.

Art. 821. Bij afstand van rechtsvordering ziet de hoofdeiser, de eiser tot vrijwaring of de wedereiser af zowel van de rechtspleging als van het recht zelf. Afstand van rechtsvordering doet het recht teniet om te handelen met betrekking

tot de aanspraak die voor de rechter was gebracht.

Art. 822. Bij afstand van een proceshandeling ziet de partij af van de gevolgen die er voor haar uit voortvloeien.

Art. 823. Afstand van rechtsvordering is slechts mogelijk met betrekking tot een recht dat mag worden prijsgegeven en waarover de partij kan beschikken. Afstand van geding is geoorloofd in alle zaken.

Art. 824. De afstand kan uitdrukkelijk of stilzwijgend geschieden. Uitdrukkelijke afstand geschiedt bij een gewone akte, die ondertekend wordt door

de partij of door haar gemachtigde die, tenzij de wet anders bepaalt, een bijzondere volmacht heeft, en die aan de tegenpartij betekend wordt, indien deze de afstand niet vooraf heeft aangenomen. Stilzwijgende afstand mag alleen worden afgeleid uit akten of uit bepaalde en met

elkaar overeenstemmende feiten, waaruit met zekerheid blijkt dat de partij afstand wil doen van het geding of van de rechtsvordering.

Art. 825. Om geldig te zijn moet de afstand van geding aangenomen worden door de partij aan wie hij is betekend, tenzij hij wordt gedaan alvorens de tegenpartij conclusie heeft genomen over het onderwerp van de vordering waarvan wordt afgezien.

In geval van betwisting wordt de afstand ingewilligd of in voorkomend geval geweigerd bij beslissing van de rechter.

Art. 826. Afstand van geding die aangenomen is, houdt van rechtswege in dat de partijen ermee instemmen dat de zaken over en weder in dezelfde staat worden teruggebracht alsof er geen geding geweest was. Afstand van geding maakt evenwel de stuiting van de verjaring niet ongedaan,

wanneer hij gegrond is op de onbevoegdheid van de rechter voor wie de zaak aanhangig is en dezelfde akte dagvaarding voor de bevoegde rechter inhoudt.

Art. 827. Iedere afstand brengt verplichting mee tot betaling van de kosten, die de voorzitter aan de afstanddoende partij oplegt bij gewone beschikking, gesteld onderaan op de begroting van de kosten, de partijen tegenwoordig zijnde of door de griffier opgeroepen. Die beschikking is uitvoerbaar niettegenstaande iedere voorziening.

HOOFDSTUK V. _ Wraking en verschoning.

Art. 828. Ieder rechter kan worden gewraakt om de volgende redenen: (1° wegens wettige verdenking;) <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding :

02-10-2001> (2°) indien de rechter of zijn echtgenoot persoonlijk belang bij het geschil heeft;

<W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001> (3°) indien de rechter of zijn echtgenoot bloed- of aanverwant van de partijen of

van een hunner in de rechte lijn is, (...), of in de zijlijn tot in de vierde graad, of indien de rechter bloed- of aanverwant in de voormelde graad is van de echtgenoot van een der partijen; <W 1987-03-31/52, art. 79, 006; Inwerkingtreding : 06-06- 1987> <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; ED : 02-10-2001>

(4°) (indien de rechter, zijn echtgenoot, hun bloed- of aanverwanten in de opgaande en de nederdalende lijn, een geschil hebben) over een gelijksoortige aangelegenheid als waarover de partijen in geschil zijn; <W 24-6-1970, art. 12> <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001>

(5°) indien in hun naam een geding aanhangig is voor een rechtbank waarin een van de partijen rechter is; indien zij schuldeiser of schuldenaar van een der partijen zijn; <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001> (6°) indien een crimineel geding is gevoerd tussen hen en een van de partijen, of

hun echtgenoten, bloed- of aanverwanten in de rechte lijn; <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001> (7°) indien er een burgerlijk geding hangende is tussen de rechter, zijn echtgenoot,

hun bloedverwanten in de opgaande en de nederdalende lijn of hun aanverwanten in dezelfde lijn, en een van de partijen, en dat geding, indien het door de partij is ingesteld, begonnen is vóór het geding waarin de wraking wordt voorgedragen; indien dat geding, ingeval het afgehandeld is, binnen zes maanden vóór de wraking afgedaan is; <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001> (8°) indien de rechter voogd, toeziende voogd of curator, voorlopig bewindvoerder

of gerechtelijk raadsman, begiftigde of vermoedelijk erfgenaam, meester of vennoot van een der partijen is; indien hij beheerder of commissaris is van enigerlei instelling, vennootschap of vereniging die partij is in het geding; indien een der partijen zijn begiftigde of vermoedelijke erfgenaam is; <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001> (9°) indien de rechter raad gegeven, gepleit of geschreven heeft over het geschil;

indien hij daarvan vroeger kennis heeft genomen als rechter of als scheidsrechter, behalve indien hij in dezelfde aanleg: <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001> 1. heeft medegewerkt aan een vonnis of een uitspraak alvorens recht te doen; 2. na uitspraak te hebben gedaan bij verstek, van de zaak kennis neemt op verzet; 3. na uitspraak te hebben gedaan op een voorziening, later van dezelfde zaak

kennis neemt in verenigde kamers; (10°) indien de rechter heeft deelgenomen aan een vonnis in eerste aanleg en hij

van het geschil kennis neemt in hoger beroep; <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001> (11°) indien hij als getuige is opgetreden; indien hij, sedert de aanvang van het

geding, door een partij op haar kosten ontvangen is of geschenken van haar heeft aangenomen; <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001> (12°) indien er tussen hem en een van de partijen een hoge graad van vijandschap

bestaat; indien er zijnerzijds aanrandingen, mondelinge of schriftelijke beledigingen of bedreigingen hebben plaatsgehad sinds de aanleg van het geding of binnen zes maanden vóór de voordracht van de wraking. <W 2001-06-10/75, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001>

Art. 829. De bepalingen betreffende de wraking van rechters gelden voor raadsheren in sociale zaken en rechters in sociale zaken of in handelszaken. De raadsheer of de rechter in sociale zaken of in handelszaken kan bovendien

worden gewraakt: 1° indien hij met een van de partijen verbonden is geweest door een

arbeidsovereenkomst; 2° indien hij lid is geweest van het personeel, of van het bestuur- of beheersorgaan

van een rechtspersoon met wie een van de partijen verbonden is geweest door een arbeidsovereenkomst.

Art. 830. Er is geen reden tot wraking in de gevallen waarin de rechter verwant is aan de voogd, de curator, de voorlopige bewindvoerder of de gerechtelijke raadsman van een van beide partijen, of aan de beheerders of commissarissen van een instelling, vennootschap of vereniging die partij is in de zaak, tenzij de bedoelde voogden, beheerders of betrokkenen een afzonderlijk of persoonlijk belang hebben.

Art. 831. Iedere rechter die weet dat er een reden van wraking tegen hem bestaat, moet zich van de zaak onthouden.

Art. 832. De redenen waarom een rechter kan worden gewraakt, gelden voor het openbaar ministerie, tenzij het als hoofdpartij in het geschil optreedt.

Art. 833. Hij die een wraking wil voordragen, moet dit doen voor de aanvang van de pleidooien tenzij de redenen van wraking later zijn ontstaan en, indien de zaak bij verzoekschrift is ingeleid, alvorens op het verzoekschrift een beschikking is gegeven.

Art. 834. Tegen rechters aangesteld voor een plaatsopneming, een getuigenverhoor of een andere verrichting kan, op straffe van verval, geen wraking worden voorgedragen dan binnen drie dagen, die ingaan: 1° indien het vonnis op tegenspraak gewezen is, op de dag van het vonnis; 2° indien het vonnis bij verstek gewezen is en geen verzet gedaan is, op de dag dat

de termijn voor verzet verstrijkt; 3° indien het vonnis bij verstek gewezen is en verzet gedaan is, op de dag dat het

verzet, zelfs bij verstek, afgewezen is.

Art. 835. <W 2003-12-22/42, art. 375, 069; Inwerkingtreding : 10-01-2004> Op straffe van nietigheid wordt de vordering tot wraking ingeleid bij een ter griffie

neergelegde akte die de middelen bevat en ondertekend wordt door een advocaat die meer dan tien jaar bij de balie is ingeschreven.

Art. 836. De akte van wraking wordt binnen vierentwintig uren door de griffier overhandigd aan de gewraakte rechter. Deze is gehouden binnen twee dagen onderaan op die akte een verklaring te stellen,

luidens welke hij in de wraking berust of weigert zich van de zaak te onthouden, met zijn antwoord op de middelen van wraking.

Art. 837. Te rekenen van de dag van de mededeling aan de rechter worden alle vonnissen en verrichtingen geschorst (behalve wanneer de vordering niet uitgaat van een partij of van het openbaar ministerie). <W 2003-12-22/42, art. 376, 069; Inwerkingtreding : 10-01-2004> Indien een van de partijen evenwel beweert dat de verrichting spoedeisend is en

dat vertraging gevaar oplevert, kan zij aan de voorzitter van de rechtbank of aan de eerste voorzitter van het hof vragen het tussengeschil op de zitting te brengen; de griffier roept de partijen op bij gerechtsbrief. De eerste voorzitter of de voorzitter die de aanvraag inwilligt, beveelt dat een

andere rechter zal optreden. (Wanneer de wraking van een onderzoeksrechter wordt gevorderd, beveelt de eerste voorzitter of de voorzitter, op vordering van het openbaar ministerie, dat een andere rechter zal optreden.) <W 2001-06-10/75, art. 6, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001> (De in het eerste lid bedoelde schorsing van vonnissen en verrichtingen neemt een

einde wanneer de rechten die verschuldigd zijn krachtens artikel 269.1 van het Wetboek van registratie-, hypotheek- en griffierechten, niet zijn betaald binnen acht dagen te rekenen van de toezending bedoeld in artikel 838, eerste lid.) <W 2000-06- 30/47, art. 43, 052; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art. 838. (Binnen drie dagen na het antwoord van de rechter die weigert zich van de zaak te onthouden of bij gebreke van een antwoord binnen die termijn, zendt de griffier de akte van wraking en de verklaring van de rechter, indien er een is, aan de procureur des Konings wanneer het een vrederechter of een rechter van de politierechtbank betreft, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep wanneer het een lid van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank of van de rechtbank van koophandel betreft, aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie wanneer het een lid van het hof van beroep of van het arbeidshof betreft of wanneer het een lid van het Hof van Cassatie betreft.) <W 1998-03-12/38, art. 7, 037, Inwerkingtreding : 1998-04-12> (Over de wraking wordt binnen acht dagen in laatste aanleg uitspraak gedaan

door de rechtbank van eerste aanleg, door het hof van beroep, door het arbeidshof of door het Hof van Cassatie, naar gelang van het geval, op de conclusie van het openbaar ministerie, nadat de partijen behoorlijk zijn opgeroepen om hun opmerkingen te horen.) <W 1998-03-12/38, art. 7, 037, Inwerkingtreding : 1998-04- 12> (lid 3 opgeheven) <W 2007-04-26/71, art. 25, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> (lid 4 opgeheven) <W 2007-04-26/71, art. 25, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

Binnen (achtenveertig) uren na de beslissing doet de griffier ze aan de partijen betekenen door de deurwaarder die de rechtbank of het hof daartoe aanstelt. <W 2001-06-10/75, art. 7, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001>

Art. 839. Indien de wrakende partij geen bewijs door geschrifte of geen begin van bewijs levert van de wrakingsgronden, kan de rechtbank de wraking verwerpen op de eenvoudige verklaring van de rechter dan wel een getuigenbewijs bevelen.

Art. 840. Indien de wraking verworpen is, mag de rechter, indien daartoe redenen zijn, schadevergoeding van de partij vorderen. Zulke vordering mag slechts worden toegelaten, indien hij er zich van onthouden heeft in de zaak zitting te nemen.

Art. 841. Erkent de gewraakte rechter de feiten waarop zijn wraking gegrond is, of worden die feiten bewezen, dan wordt hem bevel gegeven zich van de zaak te onthouden.

Indien de wraking wordt toegestaan, wordt de rechter die geweigerd heeft zich van de zaak te onthouden, verwezen in de kosten.

Art. 842. <W 2001-06-10/75, art. 8, 056; Inwerkingtreding : 02-10-2001> Het vonnis of arrest dat een vordering tot wraking van een rechter heeft verworpen, belet niet dat een nieuwe vordering wordt ingesteld wegens feiten die zich sedert de uitspraak voorgedaan hebben.12/38, art. 8, 037, Inwerkingtreding : 1998-04-12>

Art. 843. (Opgeheven) <W 1998-03-12/38, art. 8, 037, Inwerkingtreding : 1998-04- 12>

Art. 844. (Opgeheven) <W 1998-03-12/38, art. 8, 037, Inwerkingtreding : 1998-04- 12>

Art. 845. (Opgeheven) <W 1998-03-12/38, art. 8, 037, Inwerkingtreding : 1998-04- 12>

Art. 846. (Opgeheven) <W 1998-03-12/38, art. 8, 037, Inwerkingtreding : 1998-04- 12

Art. 847. (Opgeheven) <W 1998-03-12/38, art. 8, 037, Inwerkingtreding : 1998-04- 12>

HOOFDSTUK VI. Ontkentenis van proceshandelingen.

Art. 848. Ingeval een proceshandeling wordt verricht namens een persoon, buiten iedere wettelijke vertegenwoordiging, zonder dat deze die handeling, zelfs stilzwijgend, heeft gelast, toegelaten of bekrachtigd, kan hij de rechter verzoeken die handeling van onwaarde te verklaren. Dit geldt eveneens voor de reeds gedane onderzoeksverrichtingen en voor de

beslissingen gewezen ingevolge de van onwaarde verklaarde handeling.

De andere partijen in het geding kunnen dezelfde vordering indienen, tenzij de persoon namens wie de handeling is verricht, deze bekrachtigt of te bekwamer tijd bevestigt.

Art. 849. Wanneer de zaak voor de rechter aanhangig is in eerste of tweede aanleg, wordt de in artikel 848 bedoelde vordering tot ontkentenis gedaan volgens de regels van de tussenkomst. Blijft er een rechtsmiddel mogelijk, dan kan de vordering tot ontkentenis

ingediend worden samen met dit rechtsmiddel. In de andere gevallen wordt de vordering tot ontkentenis ingediend samen met de

herroeping van het gewijsde zoals gezegd wordt in artikel 1134. Iedere vordering tot ontkentenis wordt aan het openbaar ministerie medegedeeld. Degenen tegen wie de vordering tot ontkentenis is toegewezen, kan worden

veroordeeld tot schadevergoeding jegens de eiser en jegens de andere partijen.

Art. 850. De rechter kan, op verzoek van een partij, weigeren rekening te houden met de aanbieding, erkenning of toestemming die niet gewettigd is door de handtekening van degene van wie zij uitgaat of van zijn bijzondere gemachtigde.

HOOFDSTUK VII. _ Excepties.

Eerste afdeling. _ Exceptie van borgstelling van de eisende vreemdeling.

Art. 851. Behalve wanneer Staten bij verdrag hebben bedongen dat hun onderdanen ontslagen zijn van borgstelling ter voldoening aan het vonnis, zijn alle vreemdelingen als hoofdeiser of tussenkomende partij gehouden, indien de Belgische verweerder het vó6r enige exceptie vordert, borg te stellen voor de betaling van de uit het geding voortvloeiende kosten en schadevergoedingen waarin zij kunnen worden verwezen. De verweerder kan borgstelling vorderen, zelfs voor het eerst in hoger beroep, indien hij aldaar gedaagd wordt.

Art. 852. Het vonnis waarbij borgstelling wordt bevolen, bepaalt tot welk beloop dit zal geschieden. Het kan de borg ook door enige andere zekerheid vervangen. De eiser wordt ontslagen van het stellen van de gevorderde zekerheid, indien hij de bepaalde som in consignatie geeft, indien hij aantoont dat zijn onroerende goederen in België voldoende zijn om die som daaraan te verhalen of indien hij een pand geeft overeenkomstig artikel 2041 van het Burgerlijk Wetboek. In de loop van het geding kan de rechtbank, op verzoek van een partij, het bedrag van de som of de aard van de verstrekte zekerheid wijzigen.

Afdeling II. _ Opschortende exceptie van boedelbeschrijving en beraad.

Art. 853. (De erfgenaam kan) vragen dat het geding wordt geschorst tot het verstrijken van de termijnen van boedelbeschrijving en van beraad en (hij kan zijn verweermiddelen) en excepties eerst na het verstrijken van de termijnen voordragen. <W 14-07-1976, art. 24>

Afdeling III. _ Excepties van onbevoegdheid.

Art. 854. De onbevoegdheid van de rechter voor wie de zaak aanhangig is, moet worden voorgedragen voor alle exceptie of verweer behalve wanneer zij van openbare orde is.

Art. 855. De partij mag de bevoegdheid van de rechter voor wie de zaak aanhangig is, alleen afwijzen in zover zij meedeelt welke rechter volgens haar bevoegd is.

Art. 856. In geval van aanhangigheid of van samenhang moet de vordering tot verwijzing worden ingesteld overeenkomstig de artikelen 854 en 855. Indien de samenhangende zaken voor een zelfde rechter aanhangig zijn, kunnen

zij, zelfs ambtshalve, worden gevoegd.

Afdeling IV. _ Opschortende exceptie bij oproeping tot vrijwaring.

Art. 857. Wanneer er grond is tot oproeping tot vrijwaring, bepaalt de rechter te dien einde een termijn, alsmede de zitting waarop hij die tot vrijwaring opgeroepen is moet verschijnen. In spoedeisende gevallen kan de rechter de termijnen van dagvaarding verkorten,

zoals bepaald is in artikel 708.

Art. 858. Indien de verweerder, na het verstrijken van de termijn gegeven voor de oproeping tot vrijwaring, niet aantoont dat hij de vordering tot vrijwaring heeft ingesteld, kan hij worden veroordeeld tot schadevergoeding en wordt op de oorspronkelijke vordering recht gedaan.

Art. 859. Indien de oorspronkelijke vordering en de vordering tot vrijwaring tegelijk in staat van wijzen zijn, wordt daarop gezamenlijk recht gedaan; anders kan de oorspronkelijke eiser zijn vordering afzonderlijk doen berechten; indien de twee vorderingen zijn gevoegd, beslist hetzelfde vonnis over de splitsing, met dien verstande dat, na het vonnis over de hoofdzaak, recht wordt gedaan op de vrijwaring, indien daartoe grond bestaat.

Afdeling V. _ Excepties van nietigheid.

Art. 860. Wat de verzuimde of onregelmatig verrichte vorm ook zij, geen proceshandeling kan nietig worden verklaard, indien de wet de nietigheid ervan niet uitdrukkelijk heeft bevolen. De termijnen om een rechtsmiddel aan te wenden zijn evenwel voorgeschreven op

straffe van verval. De andere termijnen worden slechts dan op straffe van verval bepaald wanneer de

wet het voorschrijft.

Art. 861. De rechter kan een proceshandeling alleen dan nietig verklaren, indien

het aangeklaagde verzuim of de aangeklaagde onregelmatigheid de belangen schaadt van de partij die de exceptie opwerpt.

Art. 862. <W 1992-08-03/31, art. 34, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> § 1. De regel van artikel 861 geldt niet voor een verzuim of een onregelmatigheid betreffende : 1° de termijnen op straffe van verval of nietigheid voorgeschreven; 2° de ondertekening van de akte; 3° de vermelding van de datum van de akte wanneer die noodzakelijk is om de

gevolgen van de akte te beoordelen; 4° de aanwijzing van de rechter die van de zaak kennis moet nemen; 5° de eed opgelegd aan getuigen en aan deskundigen; 6° de vermelding dat de exploten en akten van tenuitvoerlegging zijn betekend aan

de persoon of op een andere wijze die de wet bepaalt. § 2. Onverminderd de toepassing van artikel 867 wordt in de gevallen van § 1 de

nietigheid of het verval uitgesproken door de rechter, zelfs ambtshalve.

Art. 863. <hersteld bij W 2006-07-10/39, art. 23, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> In alle gevallen waarin de ondertekening vereist is voor de geldigheid van een proceshandeling kan het gebrek van de handtekening worden geregulariseerd ter zitting of binnen een door de rechter vastgestelde termijn.

Art. 864. <W 1992-08-03/31, art. 36, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De nietigheden die tegen de proceshandelingen kunnen worden ingeroepen, zijn gedekt indien zij niet tegelijk en vóór enig ander middel worden voorgedragen. Verval en nietigheid als bepaald in artikel 862 zijn echter pas gedekt, wanneer een

vonnis of arrest op tegenspraak, behalve datgene dat een maatregel van inwendige aard inhoudt, is gewezen zonder dat het verval of de nietigheid door de partij is voorgedragen of door de rechter ambtshalve is uitgesproken.

Art. 865. <W 2007-04-26/71, art. 26, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> De regels van artikel 864 en van artikel 867 zijn niet van toepassing op het in artikel 860, tweede lid, bedoelde verval.

Art. 866. De proceshandelingen en akten die nietig zijn of nodeloze kosten veroorzaken door toedoen van een ministerieel ambtenaar, komen te zijnen laste; hij kan bovendien worden veroordeeld tot schadevergoeding jegens de partij.

Art. 867. <W 2007-04-26/71, art. 27, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007> Het verzuim of de onregelmatigheid van de vorm van een proceshandeling, met inbegrip van de niet-naleving van de in deze afdeling bedoelde termijnen of van de vermelding van een vorm, kan niet tot nietigheid leiden, wanneer uit de gedingstukken blijkt dat de handeling het doel heeft bereikt dat de wet ermee beoogt, of dat die niet-vermelde vorm wel in acht is genomen.

Afdeling VI. _ Berechting van excepties.

Art. 868. De opschortende excepties worden tegelijk voorgedragen en wel vóór elk verweer aangaande de zaak zelf.

De exceptie van zekerheidstelling van de eisende vreemdeling en de exceptie van boedelbeschrijving en van beraad moeten evenwel vóór alle andere worden voorgedragen.

Art. 869. Behoudens de gevallen van artikel 868 en onverminderd de regeling van de bevoegdheid, gesteld in de artikelen 639 tot 644, kan de rechter de excepties bij de hoofdzaak voegen en de partijen gelasten alle rechtsmiddelen tegelijk voor te dragen.

Van de wettelijke bepalingen betreffende het taalgebruik in gerechtszaken wordt niet afgeweken.

HOOFDSTUK VIII. _ Bewijs.

Eerste Afdeling. _ Voorafgaande bepalingen.

Art. 870. Iedere partij moet het bewijs leveren van de feiten die zij aanvoert.

Art. 871. De rechter kan niettemin aan iedere gedingvoerende partij bevelen het bewijsmateriaal dat zij bezit, over te leggen.

Art. 872. Inzake uitoefening van de ouderlijke macht, bewaring van kinderen, verblijf van de echtgenoten, uitkering tot onderhoud en adoptie van kinderen, kan de rechter van het openbaar ministerie vorderen, wanneer de zaak aan het advies van deze ambtenaar mag worden onderworpen, inlichtingen in te winnen omtrent de punten die hij op beperkende wijze aangeeft. De akten van dit onderzoek worden op de griffie neergelegd en bij het dossier van

de rechtspleging gevoegd. De griffier brengt zulks ter kennis van de partijen.

Art. 873. De rechtbank of de rechter aan wie een ambtelijke opdracht wordt gericht, is verplicht die te doen uitvoeren. Evenwel mag de ambtelijke opdracht van een vreemde rechterlijke overheid enkel

worden uitgevoerd na machtiging van de minister van Justitie, tenzij de internationale verdragen anders bepalen. De rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank of de rechtbank van

koophandel waaraan een ambtelijke opdracht wordt gegeven, kan een rechter van gelijke of lagere graad aanwijzen om de bevolen verrichtingen te doen.

Art. 874. De ambtelijke opdrachten worden gericht aan een rechtbank of aan een rechter van gelijke of lagere graad.

Art. 875. Wanneer een onderzoeksmaatregel door de rechter bevolen niet binnen de gestelde termijnen is uitgevoerd, kan de meest gerede partij in alle

aangelegenheden de zaak opnieuw ter zitting brengen om te doen beslissen als naar recht.

Art. 875bis. <ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 2; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> De rechter beperkt de keuze van de onderzoeksmaatregel tot wat volstaat om het geschil op te lossen, waarbij de meest eenvoudige, snelle en goedkope maatregel de voorkeur geniet.

Art. 876. De rechtbank berecht het aanhangige geschil volgens de bewijsregels die van toepassing zijn op de aard van het geschil.

Afdeling II. _ Overlegging van stukken.

Art. 877. Wanneer er gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens bestaan dat een partij of een derde een stuk onder zich heeft dat het bewijs inhoudt van een ter zake dienend feit, kan de rechter bevelen dat het stuk of een eensluidend verklaard afschrift ervan bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd.

Art. 878. Indien een derde het stuk onder zich heeft, verzoekt de rechter deze vooraf het origineel of een afschrift ervan bij het dossier van de rechtspleging te voegen op de wijze en binnen de termijn die hij bepaalt. De derde kan zijn opmerkingen bij geschrifte of in raadkamer voordragen. De partijen mogen er inzage van nemen en er op antwoorden. Het verzoek van de rechter wordt door de griffier aan de derde gezonden bij

gerechtsbrief.

Art. 879. Het vonnis waarbij de overlegging van het origineel of van een afschrift van een stuk wordt bevolen, vermeldt de identiteit van de partij of van de derde die het moet overleggen en bepaalt op welke wijze en binnen welke termijn dit moet geschieden. Indien het stuk in afschrift moet worden overgelegd, vermeldt het vonnis

bovendien de overheid die de juistheid ervan moet bevestigen en, indien daartoe grond bestaat, het voorschot dat de eiser in het tussengeschil in handen van de griffier moet storten.

Art. 880. Het vonnis wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht aan partijen en in voorkomend geval aan de derde. Het is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

Art. 881. De Koning stelt regels omtrent de inning en de eventuele teruggave van het in artikel 879 bedoelde voorschot, alsmede omtrent de betaling van de kosten van afschrift.

Art. 882. Partijen of derden die zonder wettige reden nalaten het stuk zelf of het afschrift over te leggen volgens de beslissing van de rechter, kunnen worden

veroordeeld tot zodanige schadevergoeding als behoort.

Art. 882bis. <ingevoegd bij W 2006-07-10/39, art. 26; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> Onverminderd de toepassing van de voorgaande bepalingen kan de rechter bij wie een betwisting van het reëel karakter of de duur van het disfunctioneren van het Phenix-systeem krachtens artikel 52, derde lid, aanhangig is gemaakt, het beheerscomité, dat bedoeld is in artikel 15 van de wet van 10 augustus 2005 tot oprichting van het informatiesysteem Phenix, bij een beslissing, alle informatie vragen die nuttig is voor de beslechting van die betwisting. Het beheerscomité deelt de rechter binnen acht dagen na ontvangst van de door de

griffier bij gerechtsbrief bezorgde beslissing een antwoord mede, overeenkomstig artikel 46, § 4. Dat antwoord wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de

partijen en, in voorkomend geval, bij gewone brief van hun advocaten. De partijen kunnen, binnen acht dagen na de verzending van de gerechtsbrief, hun

opmerkingen aan de rechter toezenden. Binnen acht dagen na het verstrijken van de bij het vierde lid bepaalde termijn of

in, voorkomend geval, bij dezelfde beslissing als die welke de rechter wijst over de grond van de zaak, doet hij uitspraak op stukken. Indien hij het echter nodig acht de partijen te horen, worden deze binnen acht dagen bij gerechtsbrief opgeroepen. In dat geval doet hij uitspraak binnen acht dagen na de zitting of, in voorkomend geval, bij dezelfde beslissing als die welke hij wijst over de grond van de zaak. Tegen de beslissing van de rechter het beheerscomité te ondervragen, kan geen

rechtsmiddel worden ingesteld.

Afdeling III. _ Schriftonderzoek.

Art. 883. De vordering tot schriftonderzoek wordt ingesteld in de vorm van een hoofdvordering of van een tussenvordering. De rechter voor wie de hoofdvordering aanhangig is, is bevoegd om uitspraak te

doen op de tussengeschillen inzake schriftonderzoek, die opkomen in de voor hem gebrachte geschillen.

Art. 884. In geval van een hoofdvordering of een tussenvordering tot schriftonderzoek beveelt de rechter aan de partijen voor hem te verschijnen, in voorkomend geval bijgestaan door hun advocaten, en gelast hij hen alle titels, documenten en stukken van vergelijking mee te brengen. De oproeping wordt door de griffier bij gerechtsbrief aan de partijen gericht.

Art. 885. Indien de verweerder inzake schriftonderzoek het geschrift of de handtekening aanstonds erkent, geeft de rechter hiervan akte aan de eiser en doet hij proces-verbaal opmaken. De kosten van de vordering of van het tussengeschil blijven in dat geval ten laste

van de eiser.

Art. 886. Indien de verweerder niet verschijnt, ofschoon hij regelmatig is opgeroepen, kan de rechter, na tegen hem verstek te hebben verleend, het geschrift voor erkend houden.

Art. 887. Ingeval de ondertekenaar van het te onderzoeken stuk overleden is en degenen onder zijn erfgenamen die verschijnen, het geschrift of de handtekening erkennen of ontkennen, wordt tegen degenen die niet verschijnen, opgetreden zoals bepaald is in artikel 752.

Art. 888. Indien de verweerder verschijnt en het geschrift of de handtekening loochent of niet erkent, parafeert de rechter het te onderzoeken stuk, alsmede de door de partijen overgebrachte titels, documenten en stukken van vergelijking. Hij doet de griffier alle processen-verbaal opmaken, die hij samen met hem en met de partijen ondertekent.

Art. 889. De rechter kan de zaak onmiddellijk behandelen, indien hem blijkt dat zij zonder meer kan worden berecht. Anders beveelt de rechter dat het te onderzoeken stuk, alsmede de voorgebrachte

titels, documenten en stukken van vergelijking op de griffie worden neergelegd. Van die neerlegging wordt proces-verbaal opgemaakt. In dat geval besluit de rechter tot alle dienstige onderzoeksmaatregelen, die hij zelf

verricht of onder zijn leiding doet verrichten. Hij kan met name aan de verweerder een aantal woorden als schrijfproef dicteren.

Art. 890. Indien de overlegging van stukken van vergelijking die in handen zijn van partijen, bewaarders of andere personen, dienstig blijkt, kan de rechter bevelen dat die stukken zullen worden overgebracht naar de griffie van de rechtbank of naar een andere plaats door hem aangewezen voor het verrichten van de onderzoeksmaatregelen die hij heeft voorgeschreven. Ingeval de stukken kunnen worden overgebracht of neergelegd, beslist de rechter

dat de bewaarders bij het schriftonderzoek tegenwoordig moeten zijn om de stukken op elke zitting te vertonen, of dat zij die enkel in handen van de griffier moeten geven. De rechter schrijft de wijze van aflevering voor van de afschriften of fotocopiën die

de partijen of de houders zich door de griffier kunnen laten afgeven en die worden gelegd in de plaats van de minuten of van de originelen totdat de stukken zijn teruggeleverd, alsmede alle andere maatregelen betreffende het afgeven van uitgiften, onder verplichting daarvan melding te maken in het proces-verbaal. Indien het een openbaar bewaarder betreft, worden de stukken vooraf

gefotografeerd en een fotografische afdruk wordt met het origineel vergeleken door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, die daarvan proces-verbaal opmaakt; de afdruk wordt door de bewaarder bij zijn minuten gelegd om in de plaats te treden van de stukken totdat deze worden teruggezonden, en hij mag uitgiften daarvan afgeven met vermelding van het proces-verbaal dat is opgemaakt. De kosten van het afschrift of van de fotocopie worden door de eiser van het

schriftonderzoek aan de partijen of de houders van de stukken terugbetaald volgens

de begroting van de rechter.

Art. 891. Indien de deskundigen het voor het technisch onderzoek nodig achten dat de te onderzoeken stukken en de stukken van vergelijking hun worden ter hand gesteld, vragen zij dit aan de rechter. Indien de rechter het verzoek inwilligt, beveelt hij alle geschikte maatregelen om

de bewaring en de teruglevering van die stukken te verzekeren.

Art. 892. De griffiers mogen geen afschrift of uitgifte afgeven van de akten waarvan het geschrift geloochend of ontkend is en die ter griffie zijn neergelegd, dan krachtens een beschikking door de rechter op verzoekschrift gegeven, de partijen vooraf gehoord. Tegen de beschikking staat geen voorziening open. Op gewoon verzoek van de rechthebbenden wordt uitgifte of afschrift afgegeven

van de akten waarvan de originelen of de minuten zijn neergelegd als stukken van vergelijking of die, zonder zelf aan het schriftonderzoek te zijn onderworpen, bij de betwiste akte zijn gevoegd. De griffiers innen in dat geval de rechten die aan de bewaarders van de originelen en van de minuten verschuldigd zijn. Indien de bewaarders afdrukken van de neergelegde akten hebben gemaakt

overeenkomstig artikel 890, hebben alleen zij het recht om uitgifte uit te reiken.

Art. 893. De rechter doet uitspraak, zonder mogelijkheid van voorziening, over alle vraagstukken betreffende de wijze van onderzoek, zoals die met betrekking tot het overleggen van de stukken van vergelijking, de plaats waar het schriftonderzoek geschiedt, de bewaring en de teruglevering van de stukken.

Art. 894. De uitgifte van het vonnis inzake schriftonderzoek wordt door de griffier binnen vijftien dagen na de dagtekening van dat vonnis aan de procureur des Konings gezonden.

Afdeling IV. _ Valsheidsprocedure.

Eerste onderafdeling_ Algemene bepalingen.

Art. 895. Tegen valsheid kan worden opgekomen bij een hoofdvordering of bij een tussenvordering. De rechter voor wie de hoofdvordering aanhangig is, is bevoegd om uitspraak te

doen in de valsheidsincidenten die opkomen in de voor hem gebrachte geschillen.

Art. 896. De valsheidsvordering moet de middelen inzake valsheid nauwkeurig opgeven.

Zij wordt ontvangen, ook al is omtrent het van valsheid betichte stuk een schriftonderzoek ingesteld en al is het voor erkend en echt gehouden.

Art. 897. In geval van een tussenvordering wegens valsheid in burgerlijke zaken stelt de rechter voor wie de hoofdvordering aanhangig is, zijn uitspraak hierover uit, indien geen uitspraak kan worden gedaan zonder rekening te houden met het

van valsheid betichte stuk.

Art. 898. In geval van een hoofdvordering of een tussenvordering wegens valsheid in burgerlijke zaken beveelt de rechter de partijen voor hem te verschijnen, in voorkomend geval bijgestaan door hun advocaten, en gelast hij de verweerder het van valsheid betichte stuk over te leggen.

De griffier zendt de oproeping aan de partijen bij gerechtsbrief.

Art. 899. Indien de verweerder niet verschijnt, ofschoon hij regelmatig is opgeroepen, kan de rechter, na tegen hem verstek te hebben verleend, beslissen dat het van valsheid betichte stuk niet kan worden ingeroepen tegen de eiser.

Art. 900. Indien de verweerder verschijnt en verklaart dat hij zich niet van het stuk wil bedienen ten opzichte van de eiser, geeft de rechter aan de eiser akte daarvan en doet hij proces-verbaal opmaken. De kosten van de vordering of van het tussengeschil blijven in dat geval ten laste

van de eiser.

Art. 901. Indien de verweerder verschijnt en verklaart dat hij zich van het stuk wil bedienen ten opzichte van de eiser, parafeert de rechter het stuk en beveelt hij dat het op de griffie zal worden neergelegd. Hij doet de griffier de processen-verbaal opmaken, die hij samen met hem en de partijen ondertekent.

Art. 902. De rechter kan de zaak onmiddellijk behandelen, indien hem blijkt dat zij zonder meer kan worden berecht. Anders besluit de rechter tot alle dienstige onderzoeksmaatregelen, die hij zelf

verricht of onder zijn leiding doet verrichten overeenkomstig de bepalingen betreffende het schriftonderzoek.

Art. 903. Ingeval het van valsheid betichte stuk in minuut verleden is, beveelt de rechter aan de verweerder of aan de bewaarder van de minuut het stuk neer te leggen op de griffie of op een andere plaats, door hem aangewezen voor het verrichten van de onderzoeksmaatregelen die hij heeft bevolen. De rechter bepaalt de termijn voor die neerlegging. Is de minuut in handen van een openbaar bewaarder, dan wordt zij vooraf

gefotografeerd en een fotografische afdruk, op de kant waarvan de griffier melding maakt van de valsheidsvordering, wordt met het origineel vergeleken door de voorzitter van de rechtbank, die daarvan proces-verbaal opmaakt; de afdruk wordt door de bewaarder bij zijn minuten gelegd om in de plaats ervan te treden totdat over de valsheid vonnis gewezen is en hij mag daarvan grossen en uitgiften afgeven met vermelding van het proces-verbaal dat is opgemaakt. De rechter schrijft alle maatregelen voor betreffende de afdrukken die gelegd

worden in de plaats van de minuten of van de originelen totdat de stukken zijn teruggeleverd, alsmede alle andere maatregelen betreffende het afgeven van grossen of uitgiften, onder verplichting om daarvan melding te maken in het proces-verbaal. De kosten van de kopie worden door de eiser inzake valsheid aan de bewaarder

terugbetaald volgens de begroting van de rechter.

Art. 904. Indien de rechter het stuk vals verklaart, maakt de griffier melding van het vonnis op de kant van het vals verklaarde stuk. Van deze kanttekening wordt proces-verbaal opgemaakt. De rechter die het stuk vals verklaart, beveelt de inbeslagneming ervan. Dat stuk wordt, met een afschrift van het vonnis van valsverklaring, door de

griffier binnen vijftien dagen na de dagtekening van dat vonnis, aan de procureur des Konings gezonden.

Art. 905. De eiser inzake valsheid die in het ongelijk wordt gesteld, kan bij het vonnis over de vordering worden veroordeeld tot schadevergoeding jegens de partij.

Art. 906. Afstand of dading betreffende een valsheidsprocedure moet, op straffe van nietigheid, worden gehomologeerd door de rechter voor wie de valsheidsvordering aanhangig is, het openbaar ministerie gehoord.

Onderafdeling 2. _ Procedure inzake valsheidsincident vóór het Hof van Cassatie.

Art. 907. Het is iedere partij in een cassatiegeding toegelaten om een in dit geding regelmatig overlegd stuk van valsheid te betichten, wanneer de valsheid ten onrechte verwerping of toewijzing van de voorziening ten gevolge kan hebben.

In het cassatiegeding kunnen alleen die stukken van valsheid worden beticht waartegen zulke betichting niet mogelijk is geweest vóór het gerecht in hoogste feitelijke aanleg of waarvan de valsheid geen grond kan opleveren voor herroeping van het gewijsde.

Art. 908. De valsheidsvordering wordt ingesteld bij verzoekschrift, ondertekend door de partij en door de advocaat bij het Hof van Cassatie die voor haar optreedt in het geding. Het verzoekschrift wijst nauwkeurig het van valsheid betichte stuk aan en

vermeldt de aangevoerde middelen inzake valsheid. Het verzoekschrift wordt vóór de indiening betekend aan de verweerder in de

valsheidsprocedure, met aanmaning om binnen de bij de wet bepaalde termijn te verklaren of hij zich van het van valsheid betichte stuk wil bedienen, en met dagvaarding om voor het hof te verschijnen ten einde te horen beslissen over de gegrondheid van de valsheidsvordering.

Art. 909. Binnen vijftien dagen te rekenen van de betekening van het verzoekschrift geeft de verweerder in de valsheidsprocedure zijn antwoord te kennen door afgifte op de griffie van een verklaring, welke ondertekend is door hem en door de advocaat bij het Hof van Cassatie die voor hem optreedt in het geding, en welke vooraf betekend is aan de eiser.

Art. 910. Indien de verweerder in de valsheidsprocedure niet antwoordt binnen de bij de wet bepaalde termijn, of verklaart zich niet van het van valsheid betichte stuk

te willen bedienen, beveelt het hof dat het stuk uit het geding wordt gehouden. Ingeval de verweerder verklaard heeft zich niet van het van valsheid betichte stuk

te willen bedienen, wordt de eiser veroordeeld in de kosten van het tussengeschil.

Art. 911. Inden de verweerder verklaart zich te willen bedienen van het stuk, doet het hof uitspraak over de toewijsbaarheid van de vordering, de opmerkingen van de advocaten gehoord. Indien het hof de vordering afwijst, veroordeelt het bij hetzelfde arrest de eiser tot

de kosten van het tussengeschil. Indien het hof het verzoekschrift ontvangt en de vordering toewijst, verwijst het bij

hetzelfde arrest de partijen naar een gerecht in hoogste feitelijke aanleg van dezelfde rang als het gerecht dat de door de cassatievoorziening bestreden beslissing heeft gewezen.

Art. 912. Ingeval het hof de vordering toewijst, stelt het de uitspraak op de cassatievoorziening uit, totdat over het tussengeschil een eindbeslissing is gegeven.

Art. 913. Het gerecht in hoogste feitelijke aanleg waarnaar de zaak is verwezen, doet uitspraak op de valsheidsvordering in de vorm bepaald bij de artikelen 898, 899 en 902 tot 906.

Art. 914. Een uitgifte van de beslissing van het gerecht in hoogste feitelijke aanleg waarnaar de zaak is verwezen, wordt door de griffier aan de griffie van het Hof van Cassatie gezonden om bij het dossier van het oorspronkelijke cassatiegeding te worden gevoegd.

Afdeling V. _ Getuigenverhoor.

Eerste onderafdeling_ Vonnis waarbij getuigenverhoor wordt toegestaan.

Art. 915. Indien een partij aanbiedt het bewijs van een bepaald en ter zake dienend feit te leveren door een of meer getuigen, kan de rechter die bewijslevering toestaan, indien het bewijs toelaatbaar is.

Art. 916. De rechter kan ambtshalve gelasten dat voor de feiten bewijs wordt geleverd dat hem afdoende voorkomt, tenzij de wet hem dit verbiedt. Hij kan in dat geval de namen opgeven van de getuigen die zullen worden gehoord

op de plaats, de dag en het uur door hem bepaald.

Art. 917. De rechter die het getuigenverhoor toestaat of beveelt, vermeldt in zijn vonnis:

1° de feiten waarvan hij het bewijs toelaat; 2° de plaats, de dag en het uur van de zitting in raadkamer waarop het

getuigenverhoor zal worden gehouden.

Art. 918. Het getuigenverhoor wordt gehouden door de rechters die het hebben

toegestaan of bevolen of door de rechter die in het vonnis is aangewezen.

Art. 919. Het vonnis waarbij het getuigenverhoor wordt toegestaan of bevolen, is niet vatbaar voor verzet. De griffier geeft er aan de partijen kennis van bij gerechtsbrief.

Art. 920. Indien het vonnis waarbij het getuigenverhoor wordt toegestaan of bevolen, in hoger beroep wordt bevestigd en er voor het hof geen reden is om de zaak aan zich te trekken, wordt het getuigenverhoor vastgesteld en gehouden door de rechter waartoe de meest gerede partij zich wendt bij gewoon verzoekschrift. De beschikking wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de

partijen.

Art. 921. Tegenbewijs staat van rechtswege vrij, zelfs wanneer het getuigenverhoor ambtshalve wordt gelast. Het tegenverhoor gebeurt op de plaats, de dag en het uur die de rechter

ambtshalve, of op verzoek van de belanghebbende partij, vaststelt. Het verzoekschrift wordt neergelegd ter griffie, ten laatste dertig dagen na de

verzending van het proces-verbaal van het verhoor. Het verzoekschrift en de beschikking daarop worden door de griffier bij

gerechtsbrief ter kennis gebracht aan de partijen of, in voorkomend geval, aan hun advocaat.

Art. 922. De partij die een getuigenverhoor laat houden, dient aan de griffier een lijst van de getuigen te zenden, ten minste vijftien dagen vóór de zitting waarop het verhoor zal worden gehouden. Deze lijst bevat de vermelding van de identiteit van de getuigen en wordt ter griffie

neergelegd in evenveel exemplaren als er partijen in het geding zijn; de griffier maakt de lijst bij gerechtsbrief aan de andere partijen buiten de verzoeker bekend.

Onderafdeling 2_ Verschijning van getuigen.

Art. 923. De getuigen worden ten minste acht dagen vóór de dag van hun verhoor opgeroepen door de griffier. Bij de oproeping wordt een eensluidend verklaard afschrift van het beschikkende gedeelte van het vonnis gevoegd, doch alleen betreffende de feiten waarvan het bewijs is toegelaten en de bepaling van de plaats, de dag en het uur van het verhoor. De oproeping bevat bovendien de tekst van de artikelen 924 tot 936.

De getuigen kunnen ook worden gehoord op gewoon bericht van de partij die er de griffier kennis van geeft.

Art. 924. Indien een getuige aantoont dat het hem onmogelijk is te verschijnen, kan de rechter, hetzij een andere dag voor het verhoor bepalen, hetzij besluiten ter plaatse te gaan om het getuigenis af te nemen, hetzij een ambtelijke opdracht geven. Deze opdracht kan ook geschieden wanneer de getuige op een te ver verwijderde plaats verblijft.

Art. 925. Indien een door de griffier opgeroepen getuige niet verschijnt, kan de rechter op verzoek van een partij bevelen dat de getuige bij deurwaardersexploot zal worden gedagvaard. De rechter bepaalt de plaats, de dag en het uur van de zitting waarop de getuige zal

worden gehoord.

Art. 926. Een gedagvaarde getuige die niet verschijnt, wordt bij beschikking van de rechter veroordeeld tot een geldboete van honderd frank tot tienduizend frank, onverminderd de schadevergoeding voor de partij. De beschikking wordt aan de getuige betekend met dagvaarding om te verschijnen

binnen de gewone dagvaardingstermijn ten einde te worden gehoord op de zitting die de rechter aanwijst.

Art. 927. Een veroordeelde getuige die later verschijnt, kan, na zijn getuigenis, door de rechter geheel of ten dele worden ontheven van de tegen hem gewezen veroordeling. Hij wordt hiervan ontheven, indien hij bewijst dat hij niet op de gestelde dag heeft kunnen verschijnen.

Art. 928. De in artikel 926 bepaalde (geldboete) is mede van toepassing op de getuige die zonder wettige reden weigert de eed af te leggen of te getuigen. <W 15-7- 1970, art. 35>

Art. 929. Indien de getuige aanvoert dat hij een wettige reden heeft om te worden ontslagen van het afleggen van de eed of het getuigenis en indien een van de partijen vordert dat hij het zal doen, beslist de rechter over het tussengeschil. Als wettige reden wordt ondermeer beschouwd het beroepsgeheim waarvan de getuige bewaarder is. De rechter mag geen veroordeling uitspreken dan na het verweer van de getuige en

de toelichting van de partijen te hebben gehoord.

Art. 930. De kosten die voortvloeien uit het niet-verschijnen van de getuige, uit zijn ongewettigde weigering om de eed af te leggen of te getuigen, blijven in ieder geval te zijnen laste; zij worden door de rechter begroot.

Art. 931. Een minderjarige beneden de volle leeftijd van vijftien jaar mag niet onder ede worden gehoord. Zijn verklaringen kunnen enkel als inlichtingen gelden. Bloedverwanten in nederdalende lijn mogen niet worden gehoord in zaken waarin

hun bloedverwanten in opgaande lijn tegengestelde belangen hebben. (Evenwel kan de minderjarige die over het vereiste onderscheidingsvermogen

beschikt, in elk geding dat hem betreft, op zijn verzoek of bij beslissing van de rechter, worden gehoord door de rechter of door de persoon die deze aanwijst, onverminderd de wettelijke bepalingen betreffende zijn vrijwillige tussenkomst en zijn toestemming. De partijen zijn bij dit onderhoud niet aanwezig. De daaraan verbonden kosten worden in voorkomend geval over de partijen verdeeld. Tegen de beslissing van de rechter kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Wanneer de minderjarige het verzoek om gehoord te worden aan de rechter bij wie de zaak aanhangig is of aan de procureur des Konings heeft gericht, kan het onderhoud slechts worden geweigerd bij een speciaal gemotiveerde beslissing, gegrond op het gegeven dat de minderjarige niet over het vereiste onderscheidingsvermogen beschikt. Tegen die beslissing kan geen hoger beroep worden ingesteld. Wanneer de rechter beslist om de minderjarige te horen, kan laatstgenoemde

weigeren gehoord te worden. De minderjarige wordt alleen gehoord, behalve wanneer de rechter in het belang

van de minderjarige beslist dat hij moet worden bijgestaan. Het horen van de minderjarige heeft niet tot gevolg dat hij partij in het geding

wordt. Het onderhoud geschiedt op een plaats die door de rechter geschikt wordt geacht. Van het onderhoud wordt een proces-verbaal opgemaakt dat bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd, zonder dat evenwel een afschrift ervan aan de partijen wordt bezorgd.) <W 1994-06-30/33, art. 1, 026; Inwerkingtreding : 1994-10- 01>

Art. 932. De partij kan afzien van het verhoor van een getuige die op haar verzoek is opgeroepen. Niettemin kan een andere partij die bij het getuigenverhoor tegenwoordig is,

vorderen dat die getuige wordt gehoord.

Onderafdeling 3. _ Verhoor van getuigen.

Art. 933. De getuigen worden afzonderlijk gehoord, ongeacht of de partijen tegenwoordig zijn.

Art. 934. Alvorens te worden gehoord, doet de getuige opgave van zijn naam, voornaam, beroep, plaats en datum van geboorte en woonplaats. (Hij legt de volgende eed af : "Ik zweer in eer en geweten dat ik de gehele waarheid

en niets dan de waarheid zal zeggen" of : "Je jure en honneur et conscience de dire tout la vérité, rien que la vérité." of : "Ich schwöre auf Ehre und Gewissen, die ganze Wahrheit und nur die Wahrheit zu sagen".) <W 27-05-1975, art. 8>

Art. 935. De getuige legt zijn getuigenis af zonder dat hij een geschreven opstel mag voorlezen. Eerst na de opmerkingen van partijen te hebben gehoord, mag de rechter de

getuige machtigen of verzoeken, indien daartoe grond bestaat, om inzage te nemen van de stukken die voor zijn getuigenis dienstig kunnen zijn.

Art. 936. De partij mag de getuige niet in de rede vallen, noch hem rechtstreeks toespreken, maar moet zich richten tot de rechter.

Art. 937. De rechter ondervraagt de getuige, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van een van de partijen, over zijn graad van bloed- of aanverwantschap met de partijen, alsmede over de feiten die hem persoonlijk betreffen en invloed kunnen

hebben op zijn getuigenis. De ondervraging kan met name slaan op de volgende feiten : 1° het persoonlijk belang van de getuige bij de oplossing van het geschil; 2° zijn hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam of van begiftigde van een partij; 3° de overhandiging van getuigschriften of de verklaringen door de getuige

afgelegd betreffende het geding; 4° het contract van vennootschap, van huur van goederen of van werk dat de

getuige met een partij heeft gesloten; zijn hoedanigheid van hiërarchische meerdere of mindere van een partij; 5° het geschil dat een getuige met een partij mocht hebben of de veroordeling die

tegen hem mocht zijn gewezen op klacht of op verzoek van die partij.

Art. 938. De rechter kan, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een partij, aan de getuige alle vragen stellen waardoor het getuigenis kan worden verduidelijkt of aangevuld. De rechter kan bevelen dat de door de getuige overgelegde stukken in origineel of

in afschrift bij het dossier van de rechtspleging worden gevoegd. Het afschrift wordt zo nodig terstond gemaakt door toedoen van de griffier.

Art. 939. Het getuigenis wordt op schrift gesteld. Het wordt voorgelezen en aan de getuige wordt gevraagd of hij daarin volhardt. Bij deze voorlezing en in voorkomend geval na de opmerkingen van de partijen,

kan de getuige daarin zodanige verbeteringen en toevoegingen aanbrengen als hem goeddunkt; zij worden onder of op de kant van het getuigenis geschreven; zij worden evenals het getuigenis voorgelezen en in het proces-verbaal wordt daarvan melding gemaakt. Het getuigenis, alsmede de aangebrachte verbeteringen en toevoegingen, worden

ondertekend door de getuige, de rechter en de griffier; indien de getuige niet wil of niet kan tekenen, wordt daarvan melding gemaakt.

Art. 940. Er mogen geen andere getuigen worden gehoord dan degene die aangezegd zijn overeenkomstig artikel 922.

Art. 941. Niettemin kan de rechter, indien het hem tijdens het getuigenverhoor gevraagd wordt door een partij, aan deze toestaan om andere getuigen voor te brengen onder opgave van hun naam, voornaam, beroep en woonplaats, voor zover uit de reeds gehoorde getuigenissen volgt dat het horen van die getuigen kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen. De beschikking wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de

partijen en de getuigen worden opgeroepen zoals bepaald is in artikel 923.

Art. 942. De rechter kan in de loop van het getuigenverhoor, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een partij, de getuigen confronteren of opnieuw horen.

Art. 943. Ingeval het getuigenverhoor niet kan worden afgedaan in een enkele zitting, zet de rechter de zitting voort op de dag en het uur door hem bepaald. De

getuigen worden hiertoe opgeroepen staande de vergadering, of zoals bepaald is in artikel 923. De partijen die niet verschenen zijn, worden door de griffier ervan verwittigd bij gewone brief.

Art. 944. De beschikkingen gegeven tijdens het getuigenverhoor zijn niet vatbaar voor verzet; hoger beroep vó6r het eindvonnis kan alleen worden ingesteld indien bij die beschikkingen veroordelingen zijn opgelegd.

Onderafdeling 4. _ Sluiting van getuigenverhoor en vonnis.

Art. 945. De rechter beveelt de sluiting van het getuigenverhoor zodra de desbetreffende verrichtingen gedaan zijn. De verrichtingen worden als gedaan beschouwd wanneer hetzij de getuigen gehoord zijn, hetzij de wettelijke formaliteiten vervuld zijn. Hij hoort de conclusies van de partijen staande de vergadering, of bepaalt de

plaats, de dag en het uur van de zitting waarop zij zullen worden gehoord. In dat geval geeft de griffier aan de niet verschenen partijen bij gerechtsbrief

kennis van de rechtsdag.

Art. 946. <W 15-7-1970, art. 36> De rechter die het getuigenverhoor heeft gehouden, neemt zitting wanneer er uitspraak wordt gedaan over de uitslag van de getuigenissen, tenzij hij verhinderd is. Indien verscheidene rechters het getuigenverhoor hebben gehouden geldt de regel

van het eerste lid alleen voor de laatste onder die rechters. Die regel is niet van toepassing op de rechter die een getuigenis bij ambtelijke

opdracht heeft afgenomen.

Art. 947. Indien het getuigenverhoor geheel of ten dele nietig is, kan de rechter, totdat de debatten gesloten worden, zelfs ambtshalve bevelen dat het getuigenverhoor wordt heropend in de mate die hij bepaalt en nodig acht om de waarheid aan de dag te brengen. Het vonnis waarbij heropening van het getuigenverhoor wordt bevolen, is niet

vatbaar voor verzet. Het wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de partijen.

Onderafdeling 5. _ Proces-verbaal van getuigenverhoor.

Art. 948. Van ieder getuigenverhoor wordt proces-verbaal opgemaakt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 949 en 950.

Art. 949. Het proces-verbaal vermeldt : 1° de partijen in het geding, de dag en het uur van de zitting, het verschijnen of het

verstek van partijen en getuigen, de verdaging met opgave van dag en uur indien zulks bevolen wordt; 2° de beslissingen en beschikkingen door de rechter genomen tijdens het

getuigenverhoor; indien de beschikkingen niet rechtstreeks in het proces-verbaal

worden opgetekend, wordt de desbetreffende akte erbij gevoegd; 3° de verzoeken en verklaringen door de partijen tijdens het getuigenverhoor

gedaan, indien de geldigheid van een proceshandeling ervan afhangt of indien een van hen vordert dat daarvan akte wordt genomen; 4° de naam, de voornaam, het beroep, de plaats en datum van geboorte en de

woonplaats van de gehoorde personen, hun eed en getuigenis, alsmede hun andere verklaringen of verzoeken; 5° de datum waarop het getuigenverhoor gesloten is en, indien daartoe grond

bestaat, de dag en het uur van de zitting waarop de partijen zullen worden gehoord; 6° de lijst van de stukken die er bijgevoegd zijn.

Art. 950. Het proces-verbaal wordt achteraf ondertekend door de rechter en de griffier, alsmede door de partijen indien zij het willen of kunnen; in geval van weigering wordt daarvan melding gemaakt.

Art. 951. Een eensluidend verklaard afschrift van het proces-verbaal wordt door de griffier bij gerechtsbrief aan de partijen gezonden. Daarbij wordt een eensluidend verklaard afschrift van de aan het proces-verbaal gehechte beschikkingen gevoegd, indien zij nog niet betekend zijn of ter kennis gebracht. (Een niet ondertekend afschrift van het proces-verbaal wordt door de griffier bij

gewone brief aan de advocaten van de partijen toegezonden.) <W 1982-04-21/40, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 1990-06-30>

Onderafdeling 6. _ Woordelijke opname van getuigenverhoor.

Art. 952. Iedere partij kan verzoeken dat alle vragen, verklaringen, aanmaningen en antwoorden, in de loop van het getuigenverhoor geuit, woordelijk worden opgenomen; dit verzoek moet echter alleen worden ingewilligd, indien het ten minste acht dagen vó6r de aanvang van het getuigenverhoor schriftelijk op de griffie gedaan is. Wanneer de partij rechtsbijstand heeft bekomen, kan zij als zodanig enkel de

woordelijke opname van het getuigenverhoor vorderen, indien die mogelijkheid wordt verleend bij de beslissing waarbij op het verzoek om rechtsbijstand beschikt werd, of door de rechter die het getuigenverhoor houdt. De griffier kiest voor de woordelijke opname iemand uit de personen die daartoe

zijn erkend. De Koning bepaalt de regels van erkenning, alsmede de geoorloofde procédés voor woordelijke opname. Ieder stenografisch, mechanisch of ander procédé voor opname van het gesprokene mag worden aangewend, op voorwaarde dat aldus een getrouwe en zekere weergave wordt verkregen. (De persoon, aangewezen voor het opnemen van het verhoor, legt bij de aanvang

ervan de volgende eed of : "Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk zal vervullen." of : "Je jure de remplir ma mission en honneur et conscience avec exactitude et probité." of : "Ich schwöre, den mir erteilten Auftrag auf Ehre und Gewissen, genau und ehrlich zu erfüllen".) <W 27-05-1974, art. 9>

De woordelijke opname mag gebruikt worden bij het opmaken van het proces-

verbaal. (De overschrijving van het woordelijk opgenomene, eensluidend en volledig

verklaard door de opnemer van het verhoor, wordt enkel als inlichting gevoegd bij het proces-verbaal. Zij wordt bij een eensluidend verklaard afschrift door de griffier ter kennis gebracht van de partijen, en een niet-ondertekend afschrift ervan wordt door de griffier, bij gewone brief, aan de advocaten van de partijen toegezonden. In geval van tegenstrijdigheid heeft het proces-verbaal bewijskracht.) <W 1982-04-21/40, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 1990-06-30> De aantekeningen of de materialen die gediend hebben om het gesprokene op te

nemen, worden ter griffie neergelegd, na verzegeling door de opnemer en door de griffier. De griffier doet ze vernietigen na verloop van tien jaar tenzij een van de partijen

de rechter of de rechtbank die het getuigenverhoor heeft bevolen, verzoekt om verlenging van die termijn.

Onderafdeling 7. _ Kosten van getuigenverhoor.

Art. 953. De partij die vraagt dat een getuige zal worden gehoord, is gehouden vóór dat verhoor een voorschot ten belope van het getuigengeld en van de terugbetaling der kosten aan de griffier in consignatie te geven. In de loop van het verhoor kan een aanvullend voorschot worden geëist, indien daartoe grond bestaat. De partij die vraagt dat het verhoor woordelijk zal worden opgenomen, moet

eveneens een voorschot storten in verhouding tot de kosten welke die opname medebrengt. (De consignatie van het voorschot moet worden verricht door de partij die volgens

bijzondere wetten of artikel 1017, tweede lid, steeds in de kosten wordt verwezen.) <W 6-7-1979, enig artikel> Indien de partij nalaat het aldus vereiste voorschot te storten, wordt zij, naar

gelang van het geval, geacht af te zien hetzij van het horen van de getuige, hetzij van de woordelijke opname van het verhoor. Dit artikel is niet van toepassing wanneer de partij die een voorschot verschuldigd

is, rechtbijstand geniet.

Art. 954. Aan iedere getuige, zelfs al verschijnt hij vrijwillig, wordt gevraagd of hij getuigengeld verlangt. Het getuigengeld wordt door de rechter toegekend.

Art. 955. De Koning stelt regels voor de inning en de teruggave van de voorschotten bedoeld in artikel 953, eerste en tweede lid. Hij bepaalt de wijze waarop het getuigengeld wordt betaald. Hij bepaalt tevens het tarief van de woordelijke opname van de verklaringen.

Onderafdeling 8. _ Geldigheid van getuigenverhoor en bewijskracht van getuigenissen.

Art. 956. De nietigheid van een proceshandeling gaat niet over op het

getuigenverhoor, tenzij dit verhoor zelf nietig is. De nietigheid van het getuigenverhoor heeft geen nietigheid van de getuigenissen

ten gevolge, indien deze niet aangetast zijn door een eigen gebrek.

Art. 957. De nietigheid van de rechtspleging, zelfs wegens onbevoegdheid van de rechter, heeft niet tot gevolg dat het getuigenverhoor dat op tegenspraak is gehouden tijdens deze rechtspleging, nietig is. De nietigverklaring van de getuigenissen heeft niet tot gevolg dat het

getuigenverhoor voor het overige nietig is.

Art. 958. De rechter kan in de loop van het getuigenverhoor zelfs ambtshalve voorzien in iedere nietigheid ten aanzien van vorm of inhoud waardoor een handeling in de verhoorprocedure is aangetast; hij kan met name een onregelmatig verhoor opnieuw beginnen of aanvullen.

Art. 959. Het geldige getuigenis kan in iedere rechtspleging tussen dezelfde partijen worden toegelaten als getuigenbewijs in de zin van de artikelen 1341 tot en met 1348 van het Burgerlijk Wetboek.

Art. 960. Een getuigenis dat op tegenspraak tussen dezelfde partijen afgenomen is voor een Belgisch gerecht, opgenomen in de vorm zoals bij dat gerecht gebruikelijk is en niet aangetast door een nietigheid als vermeld in artikel 961, 1° tot 3° , kan als getuigenbewijs worden toegelaten.

Art. 961. Nietig is het getuigenis : 1° dat uitgaat van een persoon die onbekwaam is om in rechte te getuigen; 2° dat niet onder ede is afgenomen; 3° dat afgenomen is met miskenning van de rechten van de verdediging; 4° dat niet in het proces-verbaal opgenomen is in de vorm voorgeschreven bij

artikel 939.

Afdeling VI. _ Deskundigenonderzoek.

Onderafdeling 1. Algemene bepaling. <ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 3; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34>

Art. 962.De rechter kan, ter oplossing van een voor hem gebracht geschil of ingeval een geschil werkelijk en dadelijk dreigt te ontstaan, deskundigen gelasten vaststellingen te doen of een technisch advies te geven. [1 De rechter kan daarbij de deskundigen aanwijzen waarover partijen het eens

zijn. Hij kan van de keuze van de partijen slechts afwijken bij een met redenen omklede beslissing.

Behoudens overeenstemming tussen de partijen, geven de deskundigen alleen advies over de in het vonnis bepaalde opdracht.]1

(Hij is niet verplicht het advies van de deskundigen te volgen, indien het strijdig is met zijn overtuiging.) <W 2007-05-15/62, art. 4, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007

; zie ook art. 34> ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 20, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 963.[1 § 1. Met uitzondering van de beslissingen genomen met toepassing van de artikelen 971, 979, 987, eerste lid, en 991, zijn de belissingen die het verloop van de procedure van het deskundigenonderzoek regelen niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

§ 2. De beslissingen die het onderwerp kunnen zijn van een gewoon rechtsmiddel in de zin van § 1 zijn uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet of hoger beroep. In afwijking van artikel 1068, eerste lid, maakt het hoger beroep tegen deze beslissingen de andere aspecten van het geschil zelf niet aanhangig bij de rechter in hoger beroep.]1

---------- (1)<Hersteld bij W 2009-12-30/14, art. 21, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 964. (Opgeheven) <W 2007-05-15/62, art. 5, 093; Inwerkingtreding : 01-09- 2007 ; zie ook art. 34>

Art. 965. (Opgeheven) <W 2007-05-15/62, art. 5, 093; Inwerkingtreding : 01-09- 2007 ; zie ook art. 34>

Onderafdeling 2. Wraking van de deskundigen. <ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 6; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34>

Art. 966. De deskundigen kunnen worden gewraakt om dezelfde redenen als de rechters.

Art. 967. Iedere deskundige die weet dat er enige reden van wraking tegen hem bestaat, is ertoe gehouden zulks onverwijld aan de partijen mee te delen en zich van de zaak te onthouden indien de partijen hem geen vrijstelling verlenen.

Art. 968. De deskundige die de partijen kiezen, kan alleen worden gewraakt om redenen die ontstaan zijn of bekend geworden zijn sedert zijn aanwijzing.

Art. 969. <W 2007-05-15/62, art. 7, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> Na de installatievergadering, of, bij gebreke daarvan, na aanvang van de werkzaamheden van de deskundige, mag geen wraking meer worden voorgedragen tenzij de partij eerst nadien kennis heeft gekregen van de wrakingsgronden.

Art. 970. De partij die middelen van wraking wil aanvoeren, moet ze voordragen in een verzoekschrift aan de rechter die de deskundige heeft aangewezen, tenzij deze zich zonder formaliteiten onthoudt. Het verzoekschrift moet worden ingediend binnen acht dagen nadat de partij

kennis heeft gekregen van de redenen van de wraking.

Art. 971.De griffier zendt bij gerechtsbrief een eensluidend afschrift van de akte van wraking aan de gewraakte deskundige; tevens bericht hij hem dat hij binnen acht dagen moet verklaren of hij in de wraking berust dan wel of hij ze betwist.

De wraking wordt toegestaan, indien de deskundige erin berust of ze onbeantwoord laat; wanneer de deskundige de wraking betwist, doet de rechter uitspraak, nadat hij de partijen en de deskundige in raadkamer heeft gehoord.

Wordt de wraking verworpen, dan kan de partij die ze heeft voorgedragen, veroordeeld worden tot schadevergoeding jegens de deskundige indien deze dit vordert; in dit laatste geval echter kan hij geen deskundige blijven in de zaak. [1 ...]1 [1 In het geval van het tweede lid en het derde lid, in fine, wijst de rechter

ambtshalve de nieuwe deskundige aan, tenzij de partijen op het ogenblik van het vonnis overeengekomen zijn over de keuze van een deskundige. De rechter kan evenwel van de keuze van de partijen afwijken bij een met redenen omklede beslissing.]1 ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 22, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Onderafdeling 3. Verloop van het deskundigenonderzoek. <ingevoegd bij W 2007- 05-15/62, art. 8; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34>

Art. 972.<W 2007-05-15/62, art. 9, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> § 1. De beslissing waarbij het deskundigenonderzoek wordt bevolen, bevat minstens : - de vermelding van de omstandigheden die het deskundigenonderzoek, en de

eventuele aanstelling van meerdere deskundigen noodzaken; - de vermelding van de identiteit van de aangestelde deskundige of deskundigen; - een [1 nauwkeurige]1 omschrijving van de opdracht van de deskundige; - [1 ...]1 De kennisgeving van deze beslissing door de griffier gebeurt overeenkomstig

artikel 973, § 2, derde lid [1 , tenzij alle partijen die verschenen zijn om een opschorting van de kennisgeving hebben verzocht, voor de beslissing waarbij het deskundigenonderzoek wordt bevolen, is genomen. In het geval van een opschorting kan elke partij op elk ogenblik om een kennisgeving van de beslissing verzoeken.]1.

[1 Na de kennisgeving beschikt de deskundige over acht dagen om desgewenst de opdracht met behoorlijk omklede redenen te weigeren. De deskundige geeft hiervan kennis bij een ter post aangetekende brief aan de partijen die verstek laten gaan en bij gewone brief, per fax of elektronische post aan de verschenen partijen en hun raadslieden evenals aan de rechter. In dat geval maken de partijen binnen de acht dagen bij gewone brief hun eventuele opmerkingen over aan de rechter die daarna een nieuwe deskundige aanwijst. Van deze beslissing wordt kennis gegeven overeenkomstig artikel 973, § 2, vijfde lid.

Indien er geen installatievergadering werd bepaald, beschikt de deskundige na de kennisgeving overeenkomstig het tweede lid of, in voorkomend geval, na kennisgeving van de consignatie van het voorschot overeenkomstig artikel 987, over vijftien dagen teneinde de plaats, de dag en het uur van de aanvang van zijn

werkzaamheden mee te delen. De deskundige geeft hiervan kennis bij een ter post aangetekende brief aan de partijen en bij gewone brief aan de rechter en de raadslieden.]1

§ 2. [1 In de beslissing waarbij het deskundigenonderzoek wordt bevolen, bepaalt de rechter een installatievergadering als hij het noodzakelijk acht of indien alle verschijnende partijen het hebben gevraagd.

De rechter bepaalt de plaats, de dag en het uur van de installatievergadering na samenspraak met de deskundige, en rekening houdend met artikel 972bis, § 1, tweede lid.

De installatievergadering vindt plaats in de raadkamer, of in enige andere plaats die de rechter naar gelang van de aard van het geschil aanwijst.

De aanwezigheid van de deskundige op de installatievergadering is vereist, tenzij de rechter dit niet nodig acht en een telefonisch contact of een contact via enig ander telecommunicatiemiddel volstaat.

In het geval van een niet toegestane afwezigheid in de zin van het vierde lid, oordeelt de rechter onmiddellijk over zijn vervanging overeenkomstig artikel 979. Bij een vervanging wordt onverwijld een nieuwe installatievergadering georganiseerd zoals bepaald in het tweede lid. Van deze beslissing wordt kennis gegeven overeenkomstig artikel 973, § 2, vijfde lid.

De rechter die het deskundigenonderzoek heeft bevolen of met de controle ervan is belast, zit de installatievergadering voor.

De na afloop van de installatievergadering genomen beslissing vermeldt : 1° de eventuele aanpassing van de opdracht, ingeval partijen het daarover eens

zijn; 2° de plaats, de dag, en het uur van de verdere werkzaamheden van de

deskundige; 3° de noodzaak voor de deskundige om al dan niet een beroep te doen op

technische raadgevers; 4° de raming van de algemene kostprijs van het deskundigenonderzoek, of

tenminste de manier waarop de kosten en het ereloon van de deskundige en de eventuele technische raadgevers zullen berekend worden;

5° in voorkomend geval, het bedrag van het voorschot dat moet worden geconsigneerd, de partij of partijen die daartoe gehouden zijn en de termijn waarbinnen de consignatie dient te gebeuren;

6° het redelijk deel van het voorschot dat kan worden vrijgegeven aan de deskundige, de partij of partijen die daartoe gehouden zijn en de termijn waarbinnen de vrijgave van het voorschot dient te gebeuren;

7° de termijn waarbinnen de partijen hun opmerkingen kunnen laten gelden aangaande het voorlopig advies van de deskundige;

8° de termijn voor het neerleggen van het eindverslag. Bij gebreke van een installatievergadering vermeldt de rechter in zijn beslissing

waarbij hij het deskundigenonderzoek beveelt, ten minste de elementen bepaald in 3°, 4°, 5°, 6° en 8°. Hij kan de andere elementen vermelden. De rechter neemt voor de elementen waartoe hij dit nodig acht en voorafgaand aan zijn beslissing contact op met de aan te wijzen deskundige.

De kennisgeving van deze beslissing door de griffier gebeurt overeenkomstig

artikel 973, § 2, derde lid.]1 ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 23, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 972bis.<ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 10; Inwerkingtreding : 01-09- 2007 ; zie ook art. 34> § 1. De partijen zijn verplicht mee te werken aan het deskundigenonderzoek. Bij gebreke daarvan kan de rechter daaruit de conclusies trekken die hij geraden acht. [1 De partijen overhandigen ten minste acht dagen voor de installatievergadering

en, bij gebreke daarvan, bij de aanvang van de werkzaamheden, een geïnventariseerd dossier met alle relevante stukken aan de deskundige.]1 § 2. De oproeping voor verdere werkzaamheden gebeurt overeenkomstig artikel

972, § 1, laatste lid, tenzij de deskundige van de partijen en de raadslieden toestemming heeft gekregen om gebruik te maken van een andere oproepingswijze. Indien alle partijen of hun raadslieden om uitstel verzoeken, dan moet de

deskundige dit toestaan. In alle andere gevallen kan hij het uitstel weigeren of toestaan en geeft hij de rechter bij gewone brief kennis van zijn beslissing. De deskundige stelt een verslag op van de vergaderingen die hij organiseert. Hij

stuurt bij gewone brief een afschrift ervan aan de rechter, de partijen en de raadslieden, en, in voorkomend geval, bij een ter post aangetekende brief aan de partijen die verstek hebben laten gaan. ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 24, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 973.<W 2007-05-15/62, art. 11, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> § 1. De rechter die het deskundigenonderzoek heeft bevolen of de daartoe aangewezen rechter volgt het verloop van het onderzoek op en ziet er met name op toe dat de termijnen worden nageleefd en dat de tegenspraak in acht wordt genomen. De rechter kan om redenen van hoogdringendheid de in deze onderafdeling

bepaalde termijnen inkorten of de deskundigen ontslaan van bepaalde oproepingswijzen. De deskundigen vervullen hun opdracht onder toezicht van de rechter, die te allen

tijde ambtshalve of op verzoek van de partijen de werkzaamheden kan bijwonen. De griffier verwittigt hiervan bij gewone brief de deskundigen, de partijen en de raadslieden en in voorkomend geval, bij gerechtsbrief, de partijen die verstek hebben laten gaan. § 2. Alle betwistingen die in de loop van het deskundigenonderzoek met betrekking

tot dit onderzoek ontstaan tussen de partijen of tussen de partijen en de deskundigen, met inbegrip van het verzoek tot vervanging van de deskundigen en van elke betwisting aangaande de uitbreiding of de verlenging van de opdracht, worden door de rechter beslecht. De partijen en de deskundigen kunnen zich daartoe bij gewone brief, met

vermelding van de redenen, tot de rechter wenden. De rechter gelast onmiddellijk de oproeping van de partijen en de deskundigen. De griffier geeft hiervan binnen vijf dagen bij gewone brief kennis aan de partijen

en raadslieden en bij gerechtsbrief aan de deskundige en, in voorkomend geval, bij gerechtsbrief aan de partijen die verstek hebben laten gaan. De verschijning in raadkamer vindt plaats binnen een maand na de oproeping. De

rechter doet binnen acht dagen uitspraak bij met redenen omklede beslissing. De kennisgeving van deze beslissing door de griffier gebeurt overeenkomstig het

derde lid. In geval van een verzoek tot vervanging [1 , weigering van de opdracht door de deskundige of ongewettigde afwezigheid van de deskundige tijdens de installatievergadering]1, gebeurt de kennisgeving naargelang van het geval aan de deskundige wiens taak is bevestigd of aan de deskundige die van zijn taak is ontheven en de nieuw aangestelde deskundige. ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 25, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 974.<W 2007-05-15/62, art. 12, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> § 1. Indien de termijn voor het indienen van het eindverslag op meer dan zes maanden is bepaald, bezorgt de deskundige om de zes maanden een tussentijds verslag over de stand van zaken aan de rechter, de partijen en de raadslieden. Deze stand van zaken vermeldt : - de reeds uitgevoerde werkzaamheden; - de werkzaamheden die uitgevoerd zijn sinds het laatste tussentijds verslag; - de nog uit te voeren werkzaamheden. § 2. [1 Alleen de rechter mag de termijn voor het indienen van het eindverslag

verlengen. De deskundige kan zich daartoe vóór het verstrijken van die termijn tot de rechter wenden met opgave van de redenen waarom de termijn zou moeten worden verlengd. Van dit verzoek wordt kennis gegeven overeenkomstig artikel 973, § 2, derde lid, behalve aan de verzoekende deskundige. De partijen bezorgen binnen de acht dagen hun eventuele opmerkingen. De rechter kan overeenkomstig artikel 973, § 2, de verschijning van de partijen en de deskundigen gelasten.]1 De rechter weigert de verlenging wanneer hij van oordeel is dat die niet redelijk

verantwoord is. Hij motiveert deze beslissing. § 3. Bij overschrijding van de vooropgestelde termijn en bij gebreke van tijdig

ontvangen verzoek tot verlenging gelast de rechter ambtshalve de oproeping overeenkomstig artikel 973, § 2. ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 26, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 975. (Opgeheven) <W 2007-05-15/62, art. 13, 093; Inwerkingtreding : 01-09- 2007 ; zie ook art. 34>

Art. 976.[1 Na afloop van zijn werkzaamheden stuurt de deskundige zijn bevindingen, waarbij hij reeds een voorlopig advies voegt, ter lezing aan de rechter, aan de partijen en aan hun raadslieden. Tenzij de rechter vooraf een termijn heeft vastgesteld, bepaalt de deskundige, rekening houdende met de aard van het geschil, een redelijke termijn waarbinnen de partijen hun opmerkingen moeten maken. Behoudens andersluidende beslissing van de rechter of door de deskundige in zijn voorlopig advies bedoelde bijzondere omstandigheden, bedraagt die termijn ten

minste vijftien dagen. De deskundige ontvangt de opmerkingen van de partijen en van hun technische

raadgevers voor het verstrijken van deze termijn. De deskundige houdt geen rekening met de opmerkingen die hij te laat ontvangt. De rechter kan deze ambtshalve uit de debatten weren.

Wanneer de deskundige na ontvangst van de opmerkingen van de partijen nieuwe verrichtingen onontbeerlijk acht, verzoekt hij de rechter daarvoor om toestemming overeenkomstig artikel 973, § 2.]1

---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 27, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 977.<W 2007-05-15/62, art. 15, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> § 1. De deskundige poogt de partijen te verzoenen. [1 Indien de partijen zich verzoenen, wordt hun overeenkomst schriftelijk

vastgelegd. De partijen kunnen handelen overeenkomstig artikel 1043.]1 § 2. De vaststelling van verzoening [1 ...]1 en een gedetailleerde staat van de kosten

en het ereloon van de deskundige, worden ter griffie neergelegd. Op de dag van de neerlegging van de vaststelling van verzoening zendt de

deskundige bij een ter post aangetekende brief een afschrift van de vaststelling van verzoening en een gedetailleerde staat van de kosten en het ereloon aan de partijen, en bij gewone brief aan hun raadslieden. [1 De originele stukken die de partijen aan de deskundige bezorgden, worden hen

terugbezorgd.]1 ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 28, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 978.<W 2007-05-15/62, art. 16, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> § 1. Het eindverslag wordt gedagtekend en vermeldt de tegenwoordigheid van de partijen bij de werkzaamheden, hun mondelinge verklaringen en hun vorderingen. Het bevat bovendien een opgave van de stukken en nota's die de partijen aan de deskundigen hebben overhandigd; het mag de tekst ervan slechts overnemen in zoverre dat nodig is voor de bespreking. Het verslag wordt op straffe van nietigheid door de deskundige ondertekend. De handtekening van de deskundige wordt, op straffe van nietigheid, voorafgegaan

door de volgende eed : " Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk vervuld

heb. "; of " Je jure avoir rempli ma mission en honneur et conscience, avec exactitude et

probité. "; of Ich schwöre, dass ich den mir erteilten Auftrag auf Ehre und Gewissen, genau und

erlich erfüllt habe. " § 2. De minuut van het verslag [1 ...]1 en een gedetailleerde staat van de kosten en

het ereloon van de deskundige, worden ter griffie neergelegd. Op de dag van de neerlegging van het verslag zendt de deskundige bij een ter post

aangetekende brief een afschrift van het verslag en een gedetailleerde staat van de kosten en het ereloon aan de partijen, en bij gewone brief aan hun raadslieden. [1 De originele stukken die de partijen aan de deskundige bezorgden, worden hen

terugbezorgd.]1 ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 29, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 979.<W 2007-05-15/62, art. 17, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> § 1. Indien een partij hierom verzoekt, kan de rechter de deskundige die zijn opdracht niet naar behoren vervult, vervangen. [1 Indien de partijen hier gezamenlijk en gemotiveerd om verzoeken, moet de

rechter de deskundige vervangen. Dit verzoek wordt aan de rechter gericht bij gewone brief en deze doet uitspraak binnen de acht dagen zonder oproeping of verschijning van partijen. De rechter kan daarbij de deskundigen aanwijzen waarover de partijen het eens zijn. Hij kan van de keuze van de partijen enkel afwijken op een met redenen omklede wijze. Van deze beslissing van de rechter wordt kennis gegeven overeenkomstig artikel 973, § 2, vijfde lid.]1 Indien geen van de partijen hierom verzoekt, kan de rechter ambtshalve in artikel

973, § 2, bedoelde oproeping gelasten. De rechter motiveert de beslissing tot vervanging en gaat onmiddellijk over tot de

aanstelling van een nieuwe deskundige. § 2. De vervangen deskundige legt binnen vijftien dagen ter griffie de stukken en

nota's van de partijen en een gedetailleerde staat van de kosten en het ereloon neer. Op de dag van de neerlegging zendt de deskundige bij een ter post aangetekende

brief een afschrift van de gedetailleerde staat van de kosten en het ereloon aan de partijen, en bij gewone brief aan hun raadslieden. ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 30, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 980. <W 2007-05-15/62, art. 18, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> Wanneer het deskundigenonderzoek is bevolen bij verstek ten aanzien van een of meer partijen, kunnen deze zonder verdere formaliteiten deel hebben aan elke stand van het deskundigenonderzoek, hetzij door er bij aanwezig te zijn of zich te laten vertegenwoordigen, hetzij door schriftelijke opmerkingen te laten kennen. In dat geval verlopen ten aanzien van die partijen het onderzoek en de verdere

rechtspleging op tegenspraak en kunnen die partijen tegen de voorgaande beslissingen en handelingen geen verzet aantekenen.

Art. 981. <W 2007-05-15/62, art. 19, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> Het deskundigenonderzoek kan niet tegengeworpen worden aan de partij die gedwongen tussenkomt nadat de deskundige zijn voorlopig advies heeft verstuurd, tenzij zij van het middel van de niet-tegenwerpbaarheid afziet. De derde die tussenkomst kan niet eisen dat reeds gedane werkzaamheden in zijn

bijzijn worden overgedaan, tenzij hij aantoont daar belang bij te hebben.

Art. 982. <W 2007-05-15/62, art. 20, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook

art. 34> De rechter stelt slechts één deskundige aan, tenzij het nodig acht om meerdere deskundigen aan te stellen. De deskundigen maken één enkel verslag op, zij geven één enkel advies bij

meerderheid van stemmen. Bij verschil van mening vermelden zij de onderscheiden meningen met de gronden ervan. Het verslag wordt door alle deskundigen ondertekend. Voor verscheidene deskundigen in een zelfde zaak wordt een gedetailleerde

gezamenlijke staat van de kosten en het ereloon opgemaakt, met een duidelijke opgave van ieders aandeel.

Art. 983. <W 2007-05-15/62, art. 21, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> De griffier stuurt bij gewone brief een afschrift van het eindvonnis naar de deskundige.

Onderafdeling 4. Beperkte tussenkomst van de deskundigen. <ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 22; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34>

Art. 984. <W 2007-05-15/62, art. 22, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> Indien de rechter in het verslag niet voldoende opheldering vindt, kan hij een aanvullend onderzoek door dezelfde deskundige ofwel een nieuw onderzoek door een andere deskundige bevelen. De nieuwe deskundige mag aan de vroeger benoemde deskundige de inlichtingen

vragen die hij dienstig acht.

Art. 985.[1 De rechter kan de deskundige ter zitting horen. De deskundige, de partijen en hun raadslieden worden ter zitting opgeroepen overeenkomstig artikel 973, § 2, derde lid.

De deskundige mag zich bij het verhoor van stukken bedienen. Indien de deskundige dit nuttig acht, kan hij de partijen of hun raadslieden voor het verhoor een kopie van die documenten bezorgen, of ze ter griffie neerleggen. Deze stukken worden door de deskundige uiterlijk na het verhoor ter griffie neergelegd. De partijen of hun raadslieden kunnen de ter griffie neergelegde stukken raadplegen.

Alvorens hij wordt gehoord, legt de deskundige mondeling de eed af in de volgende bewoordingen :

" Ik zweer dat ik in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk verslag zal doen. "; of " Je jure de faire mon rapport en honneur et conscience, avec exactitude et

probité. "; of " Ich schwöre mein Gutachten auf Ehre und Gewissen, genau und ehrlich

abzugeben. " De verklaringen van de deskundige worden vermeld in een proces-verbaal dat de

rechter, de griffier en hijzelf ondertekenen na lezing en eventuele opmerkingen. Het ereloon en de kosten van de deskundige worden door de rechter onmiddellijk

begroot onderaan het proces-verbaal met bevel tot tenuitvoerlegging ten laste van de partij of partijen die hij aanwijst en in de verhouding die hij bepaalt. Deze

bedragen zullen in de eindbeslissing als gerechtskosten worden begroot. Op verzoek van de deskundige of van de partijen kan de rechter hun technische

raadgevers horen. Dit gebeurt onder dezelfde voorwaarden zoals bepaald in het eerste, tweede en vierde lid.]1

---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 31, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 986.<W 2007-05-15/62, art. 25, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> [1 De rechter kan een deskundige aanwijzen die aanwezig moet zijn bij een onderzoeksmaatregel die hij heeft bevolen om technische toelichting te verstrekken. De rechter kan eveneens een deskundige aanwijzen om mondeling verslag te doen op de daartoe vastgestelde zitting. De rechter kan deze deskundigen gelasten tijdens hun verhoor stukken over te leggen die dienstig zijn voor de oplossing van het geschil.]1 De deskundige mag zich van stukken bedienen. [1 Deze stukken worden na de

tussenkomst van de deskundige ter griffie neergelegd. De partijen of hun raadslieden kunnen hiervan kennis nemen.]1

De deskundige legt mondeling de eed af in de volgende bewoordingen : " Ik zweer dat ik alle gevraagde toelichting in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk

zal verstrekken. "; of : " Je jure de donner toutes les explications qui me seront demandées, en honneur et

conscience, avec exactitude et probité. "; of : " Ich schwöre, alle geforderten Erluterungen auf Ehre und Gewissen, genau und

ehrlich zu geben. " Van de verklaring van de deskundige wordt procesverbaal opgemaakt. Het ereloon en de kosten van de deskundige worden door de rechter onmiddellijk

begroot onderaan het proces-verbaal met bevel tot tenuitvoerlegging ten laste van de partij of partijen die hij aanwijst en in de verhouding die hij bepaalt. Deze bedragen zullen in de eindbeslissing als gerechtskosten worden begroot. ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 32, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Onderafdeling 5. Kosten en erelonen van deskundigen. <ingevoegd bij W 2007-05- 15/62, art. 26; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34>

Art. 987.[1 De rechter kan het voorschot bepalen dat elke partij moet consigneren ter griffie of bij de kredietinstelling die de partijen gezamenlijk hebben gekozen, en de termijn waarbinnen zij aan deze verplichting moet voldoen. De rechter kan deze verplichting niet opleggen aan de partij die overeenkomstig artikel 1017, tweede lid of krachtens een overeenkomst tussen partijen zoals bepaald in artikel 1017, eerste lid, niet in de kosten kan worden verwezen. De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere regels van de consignatie bepalen.

Ingeval de aangestelde partij niet tot uitvoering overgaat, kan de meest gerede partij het voorschot in consignatie geven.

De rechter kan het redelijk deel van het voorschot bepalen dat wordt vrijgegeven teneinde de kosten van de deskundige te dekken. De deskundige die btw-plichtig is, meldt dit aan de rechter die uitdrukkelijk bepaalt of het vrijgegeven bedrag al dan niet vermeerderd moet worden met de btw.

Zodra het voorschot in consignatie werd gegeven, brengt de door de rechter tot betalen aangewezen partij de deskundige hiervan op de hoogte. De betalende partij bezorgt de deskundige een bewijs van betaling.

Ingeval de aangestelde partij niet tot uitvoering overgaat, kan de meest gerede partij de deskundige op de hoogte brengen.

In voorkomend geval stort de griffie of de kredietinstelling het vrijgegeven deel door naar de deskundige.]1 ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 33, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 988.<W 2007-05-15/62, art. 28, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> Indien de deskundige meent dat het voorschot of het vrijgegeven deel daarvan niet volstaat, kan hij de rechter om de consignatie van een bijkomend voorschot of verdere vrijgave verzoeken. Verdere vrijgave is ook mogelijk om een redelijk deel van het ereloon voor reeds

uitgevoerde werkzaamheden te dekken. De rechter weigert de bijkomende consignatie of verdere vrijgave van het

voorschot wanneer hij van oordeel is dat die niet redelijk verantwoord is. Deze beslissing wordt met redenen [1 omkleed]1. ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 34, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 989.<W 2007-05-15/62, art. 29, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> [1 Indien een partij niet binnen de termijn consigneert, kan de rechter op verzoek

van de meest gerede partij een bevel tot tenuitvoerlegging geven ten belope van het bedrag dat hij vaststelt.]1 Indien een partij niet binnen de termijn consigneert, kan de rechter daaruit de

conclusies trekken die hij geraden acht. [1 De deskundigen kunnen desgevallend de vervulling van hun opdracht schorsen

of uitstellen totdat zij op de hoogte zijn gebracht van de consignatie van het voorschot overeenkomstig artikel 987, vierde lid.]1 ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 35, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 990. <W 2007-05-15/62, art. 30, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> De gedetailleerde staat van de kosten en het ereloon van het deskundigenonderzoek vermeldt afzonderlijk : - het uurloon; - de verplaatsingskosten; de verblijfkosten; - de algemene kosten;

- de bedragen die aan derden zijn betaald; de verrekening van vrijgegeven bedragen. Indien de deskundige nalaat zijn staat van kosten en ereloon in te dienen, kunnen

de partijen de rechter verzoeken deze te begroten.

Art. 991.<W 2007-05-15/62, art. 31, 093; Inwerkingtreding : 01-09-2007 ; zie ook art. 34> § 1. [1 Indien de partijen niet binnen dertig dagen na de neerlegging ter griffie van de gedetailleerde staat overeenkomstig § 2 aan de rechter hebben meegedeeld dat zij het bedrag van het ereloon en de kosten die door de deskundige worden aangerekend, betwisten, wordt dat bedrag door de rechter begroot onderaan op de minuut van de staat en wordt daarvan een bevel tot tenuitvoerlegging gegeven overeenkomstig het akkoord dat de partijen gesloten hebben of tegen de partij of partijen, zoals bepaald voor de consignatie van het voorschot.]1

§ 2. [1 Indien één of meer partijen binnen de in § 1 bedoelde termijn niet akkoord gaan met de staat van kosten en ereloon en hun standpunt met redenen omkleden, gelast de rechter, overeenkomstig artikel 973, § 2, de oproeping van de partijen teneinde het bedrag van de kosten en het ereloon te begroten.]1

De rechter stelt het bedrag vast van de kosten en het ereloon onverminderd eventuele schadevergoeding en intresten. Hij houdt hoofdzakelijk rekening met de zorgvuldigheid waarmee het werk werd

uitgevoerd, de nakoming van de vooropgestelde termijnen en de kwaliteit van het geleverde werk. [1 Hij kan daarbij ook rekening houden met de moeilijkheid en duur van het geleverde werk, de hoedanigheid van de deskundige en de waarde van het geschil.]1 De rechter verklaart het vonnis uitvoerbaar tegen de partij of partijen zoals

bepaald voor de consignatie van het voorschot. § 3. Deze bedragen zullen in de eindbeslissing als gerechtskosten worden begroot. ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 36, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 991bis.<ingevoegd bij W 2007-05-15/62, art. 32; Inwerkingtreding : 01-09- 2007 ; zie ook art. 34> [1 Na de definitieve begroting nemen de deskundigen het voorschot op ten belope van de hun verschuldigde som, in voorkomend geval na voorlegging van de begroting aan de kredietinstelling. Het eventuele saldo wordt door de griffier ambtshalve of door de kredietinstelling na voorlegging van de begroting aan de partijen terugbetaald in verhouding tot de bedragen die zij in consignatie moesten geven en die zij ook daadwerkelijk hebben geconsigneerd.]1 De deskundigen mogen slechts een rechtstreekse betaling in ontvangst nemen

nadat hun staat van kosten en ereloon definitief is begroot en voor zover het geconsigneerde voorschot ontoereikend is. ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 37, 106; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Afdeling VII. _ Verhoor van partijen.

Art. 992. De rechter kan, zelfs ambtshalve, de partijen of een van hen bevelen in persoon te verschijnen.

Art. 993. De beslissing vermeldt de plaats, de dag en het uur om in rechte te verschijnen.

De betrokkene verschijnt in raadkamer, behalve in het geval van artikel 1012.

Art. 994. Indien een partij een publiekrechtelijk of privaatrechtelijk rechtspersoon is, wijst het vonnis of de beschikking de agent of in voorkomend geval de organen of wettelijke vertegenwoordigers van die rechtspersoon aan, die moeten verschijnen.

Art. 995. De verschijning heeft plaats voor de rechters die ze hebben gelast of voor de rechter die door de beslissing is aangewezen.

Art. 996. De beslissing waarbij de partijen gelast worden persoonlijk te verschijnen, is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

Zij wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de partijen.

Art. 997. Indien de partij aantoont dat het haar onmogelijk is te verschijnen, kan de rechter hetzij een andere dag voor de verschijning bepalen, hetzij hetzij besluiten ter plaatse te gaan om het verhoor af te nemen, hetzij een ambtelijke opdracht geven. Deze opdracht kan ook geschieden wanneer de partij op een te ver verwijderde plaats verblijft. De griffier waarschuwt de partijen bij gerechtsbrief.

Art. 998. De partij wordt gehoord ongeacht of de andere partijen tegenwoordig zijn.

Art. 999. De advocaten van de partijen wonen in voorkomend geval de verschijning bij. De verklaringen van de partijen mogen nochtans niet onderbroken worden.

Art. 1000. De partij wordt gehoord met inachtneming van de vormen voor het verhoor van getuigen bepaald bij de artikelen 935, 936, 938 en 939.

Art. 1001. De rechter die een getuigenverhoor houdt, kan tijdens het verloop de partij die aanwezig is of die hij gelast in persoon te verschijnen, confronteren met de getuigen.

Art. 1002. Ingeval het verhoor niet kan worden afgedaan in een enkele zitting, zet de rechter het voort op de dag en het uur door hem bepaald. De griffier roept de partijen die niet verschenen zijn, bij gerechtsbrief op. (De advocaten van deze partijen roept hij op bij gewone brief.) <W 1982-04-21/40,

art. 4, 012; Inwerkingtreding : 1990-06-30>

Art. 1003. De beschikkingen gegeven ter gelegenheid van de persoonlijke verschijning van partijen zijn niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

Art. 1004. De artikelen 945, tweede en derde lid, 946, 948 tot 952, 953 tweede tot vierde lid, en 955 zijn mede van toepassing op de persoonlijke verschijning van partijen.

Afdeling VIII. _ Eedaflegging.

Art. 1005. Ieder vonnis waarbij een eed wordt opgelegd, bepaalt de feiten waarop de eed moet worden gedaan.

Art. 1006. De eed wordt afgelegd door de partij in persoon en op de zitting. In geval van behoorlijk vastgestelde wettige verhindering kan de eed worden afgelegd voor een daartoe aangestelde rechter, die, bijgestaan door de griffier, zich bij de partij vervoegt. Indien de partij aan wie de eed wordt opgedragen, op een te ver verwijderde plaats

verblijft, kan de rechtbank bevelen dat zij de eed zal afleggen voor de rechtbank van haar woonplaats. In ieder geval wordt de eed afgelegd in tegenwoordigheid van de andere partij, of

nadat deze door de griffier behoorlijk bij gerechtsbrief is opgeroepen.

Afdeling IX. _ Plaatsopneming.

Art. 1007. De rechter kan, zelfs ambtshalve, een plaatsopneming bevelen.

Art. 1008. De beslissing vermeldt de plaats, de dag en het uur van de plaatsopneming. Hiertegen staat geen verzet of hoger beroep open.

Zij wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de partijen.

Art. 1009. De plaatsopneming geschiedt door de rechters die ze bevolen hebben, of door de rechter die aangewezen is in de beslissing. Ook een ambtelijke opdracht kan worden gegeven.

Art. 1010. De plaatsopneming geschiedt al dan niet in tegenwoordigheid van de partijen. Telkens wanneer de plaatsopneming uitgesteld of op een latere datum voortgezet

wordt, roept de griffier de partijen die niet verschenen zijn, bij gerechtsbrief op.

Art. 1011. De rechter die een getuigenverhoor houdt, kan de getuigen of sommige onder hen horen tijdens een plaatsopneming indien daartoe grond bestaat.

Art. 1012. De rechter kan bevelen dat de partijen bij een plaatsopneming in persoon zullen verschijnen.

Art. 1013. Tegen de beschikkingen gewezen ter gelegenheid van een plaatsopneming staat geen verzet of hoger beroep open.

Art. 1014. De artikelen 945, tweede en derde lid, en 946, zijn mede van toepassing op de plaatsopneming.

Art. 1015. Er wordt een proces-verbaal opgemaakt waarin de tijdens de plaatsopneming gedane verrichtingen en bevindingen worden opgetekend. Dat proces-verbaal wordt voor het overige opgemaakt en ter kennis gebracht van de partijen in de vorm bepaald bij de artikelen 949 tot 951.

Art. 1016. De eisende partij stort in consignatie ter griffie een voorschot dat voldoende moet zijn tot dekking van de vervoerkosten, bepaald overeenkomstig het tarief dat de Koning vaststelt.

Afdeling X. <ingevoegd bij W 1987-05-20/33, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 22-06- 1987> - Vaststelling van overspel bij gerechtsdeurwaarder.

Art. 1016bis. <W 1987-05-20/33, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 22-06-1987> Het bewijs van overspel (...) kan worden geleverd door vaststelling bij gerechtsdeurwaarder. <W 2007-04-27/00, art. 20, 087; Inwerkingtreding : 01-09- 2007> Te dien einde richt de echtgenoot zich bij verzoekschrift, door hem of door zijn

advokaat ondertekend, tot de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Onverminderd hetgeen in artikel 1026 is bepaald vermeldt het verzoekschrift alle

nuttige inlichtingen en, op straffe van nietigheid, de plaats of de plaatsen waar de vaststellingen kunnen worden gedaan die wijzen op overspel. Bij het verzoekschrift wordt een uittreksel van de huwelijksakte van de verzoeker gevoegd en eventueel alle stukken tot staving van het verzoek. De voorzitter van de rechtbank kan een gerechtsdeurwaarder aanstellen om hem

toe te laten, vergezeld van een officier of een agent van gerechtelijke politie, een bepaalde plaats of bepaalde plaatsen binnen te gaan om de nodige vaststellingen te doen die wijzen op overspel. Indien blijkt dat de vaststellingen die wijzen op overspel eveneens kunnen worden

gedaan buiten het gerechtelijk arrondissement, kan hij de voorzitter van de plaats waar die vaststellingen dienen te gebeuren verzoeken de nodige toelating te verlenen. De aanwezigheid van de officier of de agent van gerechtelijke politie is kosteloos. In zijn bevelschrift bepaalt de voorzitter de plaats of de plaatsen waar en de

periode waarbinnen de vaststellingen kunnen gebeuren. Geen enkele vaststelling mag worden gedaan tussen 21 uur en 5 uur.

TITEL IV. _ Uitgaven en kosten.

Art. 1017. <W 24-6-1970, art. 15> Tenzij bijzondere wetten anders bepalen, verwijst ieder eindvonnis, zelfs ambtshalve, de in het ongelijk gestelde partij in de kosten, onverminderd de overeenkomst tussen partijen, die het eventueel bekrachtigt. (Behalve wanneer het geding roekeloos of tergend is, wordt de overheid of de

instelling, belast met het toepassen van de wetten en verordeningen bedoeld in de artikelen (579, 6°,) 580, 581 en 582, 1° en 2°, ter zake van vorderingen ingesteld door of tegen de sociaal verzekerden persoonlijk, steeds in de kosten verwezen. <W 2006- 12-27/30, art. 128, 082; Inwerkingtreding : 01-04-2007>

Met sociaal verzekerden worden bedoeld : de sociaal verzekerden in de zin van artikel 2, 7°, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "Handvest" van de sociaal verzekerde.) <W 2006-12-13/35, art. 129, 081; Inwerkingtreding : 01-01- 2007> De kosten kunnen worden omgeslagen zoals de rechter het raadzaam oordeelt,

hetzij wanneer de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld, hetzij over echtgenoten, bloedverwanten in de opgaande lijn, broeders en zusters of aanverwanten in dezelfde graad.

(Vierde lid opgeheven) <W 2005-02-21/36, art. 23, 071; Inwerkingtreding : 30-09- 2005> In een onderzoeksvonnis wordt de beslissing inzake kosten steeds aangehouden.

Art. 1018. De kosten omvatten : 1° (de diverse, griffie- en registratierechten, alsook de zegelrechten die voor de

afschaffing van het Wetboek der zegelrechten zijn betaald); <W 2006-12-19/33, art. 67, 083 ; Inwerkingtreding : 01-01-2007> 2° de prijs en de emolumenten en lonen van de gerechtelijke akten; 3° de prijs van de uitgifte van het vonnis; 4° de uitgaven betreffende alle onderzoeksmaatregelen, onder meer het getuigen-

en deskundigengeld; 5° de reis- en verblijfkosten van de magistraten, de griffiers en van de partijen,

wanneer hun reis door de rechter bevolen is, en de kosten van de akten, wanneer deze uitsluitend met het oog op het geding opgemaakt zijn;

6° (de rechtsplegingsvergoeding, zoals bepaald in artikel 1022;) <W 2007-04-21/85, art. 5, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13> 7° (het ereloon, de emolumenten en de kosten van de bemiddelaar die aangewezen

is overeenkomstig artikel 1734.) <W 2005-02-21/36, art. 7, 071; Inwerkingtreding : 30-09-2005> (De bedragen die als basis dienen voor de berekening van de in het eerste lid

bedoelde kosten worden omgerekend in (euro) de dag dat het vonnis of het arrest dat in de kosten verwijst, wordt uitgesproken.) <W 1991-07-12/30, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 19-08-1991> <KB 2000-07-20/58, art. 3, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 1019. De registratierechten die gerekend worden tot de kosten, omvatten : het algemeen vast recht, de specifieke vaste rechten en de rechten verschuldigd op de vonnissen die veroordeling, vereffening of toewijzing van sommen of roerende waarden inhouden.

Art. 1020. De verwijzing in de kosten wordt van rechtswege verdeeld per hoofd, tenzij het vonnis anders beschikt.

Zij wordt hoofdelijk uitgesproken, indien de voornaamste veroordeling zelf

hoofdelijkheid medebrengt.

Art. 1021. <W 04-07-1972, enig art.> Partijen kunnen een omstandige opgave indienen van hun onderscheiden kosten, met inbegrip van de (rechtsplegingsvergoeding, zoals bepaald) in artikel 1022. In dat geval worden de kosten in het vonnis vereffend. <W 2007-04-21/85, art. 6, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13> Werden de kosten in het vonnis niet of slechts gedeeltelijk vereffend, dan wordt de

beslissing over de kosten, waarover niet werd gestatueerd, geacht te zijn aangehouden. In dat geval geschiedt de vereffening, op de vordering van de meest gerede partij, door de rechter die de uitspraak heeft gedaan, voor zover zijn beslissing niet werd bestreden; de rechtspleging wordt hervat en voortgezet overeenkomstig artikel 750 en volgende.

Art. 1022.<W 2007-04-21/85, art. 7, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13> De rechtsplegingsvergoeding is een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij. Na het advies te hebben ingewonnen van de Orde van Vlaamse Balies en van de

Ordre des barreaux francophones et germanophone, stelt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de basis-, minimum- en maximumbedragen vast van de rechtsplegingsvergoeding, onder meer in functie van de aard van de zaak en van de belangrijkheid van het geschil. (Op verzoek van een van de partijen, dat in voorkomend geval wordt gedaan na

ondervraging door de rechter, kan deze bij een met bijzondere redenen omklede beslissing) ofwel de vergoeding verminderen, ofwel die verhogen, zonder de door de Koning bepaalde maximum- en minimumbedragen te overschrijden. Bij zijn beoordeling houdt de rechter rekening met : <W 2008-12-22/39, art. 2, 101; Inwerkingtreding : 22-01-2009> - de financiële draagkracht van de verliezende partij, om het bedrag van de

vergoeding te verminderen; - de complexiteit van de zaak; - de contractueel bepaalde vergoedingen voor de in het gelijk gestelde partij; - het kennelijk onredelijk karakter van de situatie. Indien de in het ongelijk gestelde partij van de tweedelijns juridische bijstand

geniet, wordt de rechtsplegingsvergoeding vastgelegd op het door de Koning vastgestelde minimum, tenzij in geval van een kennelijk onredelijke situatie. De rechter motiveert in het bijzonder zijn beslissing op dat punt. Wanneer meerdere partijen de rechtsplegingsvergoeding ten laste van dezelfde in

het ongelijk gestelde partij genieten, bedraagt het bedrag ervan maximum het dubbel van de maximale rechtsplegingsvergoeding waarop de begunstigde die gerechtigd is om de hoogste vergoeding te eisen aanspraak kan maken. Ze wordt door de rechter tussen de partijen verdeeld. Geen partij kan boven het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding worden

aangesproken tot betaling van een vergoeding voor de tussenkomst van de advocaat van een andere partij.

TOEKOMSTIG RECHT

Art.1022. <W 2007-04-21/85, art. 7, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13> De rechtsplegingsvergoeding is een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij. Na het advies te hebben ingewonnen van de Orde van Vlaamse Balies en van de

Ordre des barreaux francophones et germanophone, stelt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de basis-, minimum- en maximumbedragen vast van de rechtsplegingsvergoeding, onder meer in functie van de aard van de zaak en van de belangrijkheid van het geschil. (Op verzoek van een van de partijen, dat in voorkomend geval wordt gedaan na

ondervraging door de rechter, kan deze bij een met bijzondere redenen omklede beslissing) ofwel de vergoeding verminderen, ofwel die verhogen, zonder de door de Koning bepaalde maximum- en minimumbedragen te overschrijden. Bij zijn beoordeling houdt de rechter rekening met : <W 2008-12-22/39, art. 2, 101; Inwerkingtreding : 22-01-2009> - de financiële draagkracht van de verliezende partij, om het bedrag van de

vergoeding te verminderen; - de complexiteit van de zaak; - de contractueel bepaalde vergoedingen voor de in het gelijk gestelde partij; - het kennelijk onredelijk karakter van de situatie. Indien de in het ongelijk gestelde partij van de tweedelijns juridische bijstand

geniet, wordt de rechtsplegingsvergoeding vastgelegd op het door de Koning vastgestelde minimum, tenzij in geval van een kennelijk onredelijke situatie. [1 Wat dit punt betreft, omkleedt de rechter zijn beslissing tot verlaging met bijzondere redenen]1.

[1 Wanneer binnen eenzelfde gerechtelijke band meerdere partijen de rechtsplegingsvergoeding ten laste van één of meer in het ongelijk gestelde partijen genieten, bedraagt het bedrag ervan maximum het dubbel van de maximale rechtsplegingsvergoeding waarop de begunstigde die gerechtigd is om de hoogste vergoeding te eisen aanspraak kan maken. Ze wordt door de rechter tussen de partijen verdeeld.]1 Geen partij kan boven het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding worden

aangesproken tot betaling van een vergoeding voor de tussenkomst van de advocaat van een andere partij. [1 Wanneer het geding wordt afgesloten met een beslissing gewezen bij verstek en

geen enkele in het ongelijk gestelde partij ooit is verschenen, of wanneer alle in het ongelijk gestelde partijen op de inleidende zitting zijn verschenen maar de rechtsvordering niet hebben betwist, of wanneer zij uitsluitend uitstel van betaling vragen, is het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding dat van de minimumvergoeding.

Geen enkele vergoeding is verschuldigd ten laste van de Staat : 1° wanneer het openbaar ministerie bij wege van rechtsvordering in burgerlijke

procedures tussenkomt overeenkomstig artikel 138bis, § 1; 2° wanneer het arbeidsauditoraat een rechtsvordering instelt voor de

arbeidsgerechten overeenkomstig artikel 138bis, § 2.]1 ----------

(1)<W 2010-02-21/17, art. 2, 115; Inwerkingtreding : onbepaald. Overgangsbepaling : art. 5>

Art. 1023. Ieder beding tot verhoging van de schuldvordering ingeval deze in rechte zou worden geëist, wordt als niet geschreven beschouwd.

Art. 1024. De kosten van tenuitvoerlegging komen ten laste van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevorderd.

TITEL V. _ Inleiding en behandeling van de vordering op eenzijdig verzoekschrift.

Art. 1025. Behoudens in de gevallen waarin de wet er uitdrukkelijk van afwijkt, zijn de rechtsplegingen op verzoekschrift geregeld zoals in deze titel is bepaald.

Art. 1026. Het verzoekschrift vermeldt, op straffe van nietigheid: 1° de dag, de maand en het jaar; 2° de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker en in

voorkomend geval de naam, de voornaam, de woonplaats en de hoedanigheid van zijn wettelijke vertegenwoordigers; 3° het onderwerp en in het kort de gronden van de vordering; 4° de aanwijzing van de rechter die ervan kennis moet nemen; 5° de handtekening van de advocaat van de partij, tenzij de wet anders bepaalt.

Art. 1027. Het verzoekschrift wordt in tweevoud gezonden aan de rechter die op de vordering uitspraak moet doen. Buiten de uitzonderingen waarin de wet uitdrukkelijk voorziet, kan het enkel door een advocaat worden ingediend.

Het wordt neergelegd ter griffie, op zijn datum voor gezien, getekend door de griffier, ingeschreven in het register der verzoekschriften en bij het dossier van de rechtspleging gevoegd. De advocaat kan het ook bij brief aan de griffier doen toekomen. Onderaan op het verzoekschrift schrijft de verzoeker de inventaris over van de

genummerde en gebundelde stukken die hij erbij voegt.

Art. 1028. De rechter onderzoekt de vordering. Hij kan te dien einde de verzoeker en de tussenkomende partijen in raadkamer

oproepen. De oproeping wordt door de griffier bij gerechtsbrief aan de partijen gezonden.

Art. 1029. De beschikking wordt in raadkamer gegeven. Zij is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande voorziening en zonder

borgstelling, tenzij de rechter anders heeft beslist.

Art. 1030. Binnen drie dagen na de uitspraak geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking aan de verzoeker en aan de tussenkomende partijen. Een niet ondertekend afschrift wordt, in voorkomend geval, bij gewone brief aan hun advocaten gezonden.

Een uitgifte van de beslissing kan onderaan op een exemplaar van het verzoekschrift worden gesteld.

Art. 1031. Hoger beroep tegen de beschikking door de verzoeker of een tussenkomende partij, wordt binnen een maand na de kennisgeving ingesteld bij een verzoekschrift dat voldoet aan de bepalingen van artikel 1026 en wordt neergelegd op de griffie van het gerecht in hoger beroep.

Art. 1032. De verzoeker of de tussenkomende partij kan, in geval van veranderde omstandigheden en onder voorbehoud van de door derden verkregen rechten, bij verzoekschrift de wijziging of de intrekking van de beschikking vragen aan de rechter die deze heeft gegeven.

Art. 1033. Al wie niet in dezelfde hoedanigheid in de zaak is tussengekomen, kan verzet doen tegen de beslissing die zijn rechten benadeelt.

Art. 1034. Artikel 1125 is mede van toepassing op het verzet dat krachtens artikel 1033 gedaan wordt. Dit verzet moet geschieden binnen een maand nadat de beslissing aan de eiser in verzet is betekend.

TITEL Vbis. <Ingevoegd bij W 1992-08-03/31, art. 40, 020; Inwerkingtreding : 01- 01-1993> _ Het verzoekschrift op tegenspraak.

Art. 1034bis. <Ingevoegd bij W 1992-08-03/31, art. 40, 020; Inwerkingtreding : 01- 01-1993> Indien de wet afwijkt van de algemene regel die voorziet in een inleiding van de hoofdvorderingen bij dagvaarding, wordt deze titel toegepast op de vorderingen die worden ingeleid bij een verzoekschrift dat aan de tegenpartij ter kennis wordt gebracht, behalve voor de vormen en vermeldingen die worden geregeld door niet uitdrukkelijk opgeheven wettelijke bepalingen.

Art. 1034ter. <Ingevoegd bij W 1992-08-03/31, art. 40, 020; Inwerkingtreding : 01- 01-1993> Het verzoekschrift vermeldt op straffe van nietigheid : 1° de dag, de maand en het jaar; 2° de naam, de voornaam, het beroep, de woonplaats van de verzoeker en, in

voorkomend geval, zijn hoedanigheid en inschrijving in het handelsregister of ambachtsregister; 3° de naam, de voornaam, de woonplaats en, in voorkomend geval, de

hoedanigheid van de persoon die moet worden opgeroepen; 4° het onderwerp en de korte samenvatting van de middelen van de vordering; 5° de rechter voor wie de vordering aanhangig wordt gemaakt; 6° de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat.

Art. 1034quater. <Ingevoegd bij W 1992-08-03/31, art. 40, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Op straffe van nietigheid wordt bij het verzoekschrift een getuigschrift van woonplaats (of een uittreksel uit het rijksregister van de in artikel 1034ter, 3°, vermelde natuurlijke personen) gevoegd, behalve wanneer het geding reeds eerder

werd ingeleid bij dagvaarding en evenmin in geval van keuze van woonplaats. <W 2005-12-13/35, art. 6, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2009> Het getuigschrift (of het uittreksel van het rijksregister) mag niet vroeger

gedagtekend zijn dan vijftien dagen voor het verzoekschrift. Het getuigschrift wordt door het gemeentebestuur afgegeven. <W 2005-12-13/35, art. 6, 2°, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2009>

Art. 1034quinquies. <Ingevoegd bij W 1992-08-03/31, art. 40, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Het verzoekschrift met zijn bijlage wordt, in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn, bij aangetekende brief gezonden aan de griffier van het gerecht of ter griffie neergelegd.

Art. 1034sexies. <Ingevoegd bij W 1992-08-03/31, art. 40, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Nadat, in voorkomend geval, de rolrechten zijn betaald, worden de partijen door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. Bij de oproeping wordt een afschrift van het verzoekschrift gevoegd.

TITEL VI._ Inleiding en behandeling van de vordering in kort geding.

Art. 1035. Op de dag en het uur bepaald in het reglement van de rechtbank, wordt de vordering in kort geding gebracht op de zitting, gehouden door de voorzitter van de rechtbank of door de rechter die hem vervangt. De termijn van dagvaarding bedraagt ten minste twee dagen. Heeft de verweerder

geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats in België, dan wordt de termijn verlengd overeenkomstig artikel 55.

Art. 1036. In spoedeisende gevallen kan de voorzitter evenwel bij een beschikking verlof geven om ter zitting of te zijnen huize te dagvaarden op het bepaalde uur, zelfs op feestdagen en van dag tot dag of van uur tot uur.

Art. 1037. In zee- en rivierzaken kan dagvaarding in kort geding van dag tot dag of van uur tot uur geschieden zonder beschikking, en bij verstek kan terstond recht worden gedaan.

Art. 1038. Wanneer de voorzitter machtiging verleent tot een maatregel van onderzoek, geschiedt dit onderzoek met inachtneming van de gewone regels, behoudens het recht van de voorzitter om in geval van noodzaak alle termijnen van rechtspleging te verkorten.

Art. 1039. De beschikkingen in kort geding brengen geen nadeel toe aan de zaak zelf; zij zijn uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande verzet of hoger beroep en, zonder borgtocht indien de rechter niet heeft bevolen dat er een wordt gesteld. (opgeheven) <W 15-7-1970, art. 37> Indien de partij die verstek laat gaan verzet doet tegen de beschikking, kan haar

hoger beroep tegen de beschikking bij verstek, niet worden toegelaten.

(opgeheven) <W 15-7-1970, art. 37>

Art. 1040. Artikel 1035 is van toepassing op de termijnen voor verschijning voor het hof van beroep en voor het arbeidshof. In spoedeisende gevallen, kan de eerste voorzitter bij beschikking verlof geven om

te dagvaarden op de zitting binnen een termijn die hij bepaalt. (Op het hoger beroep wordt uitspraak gedaan overeenkomstig artikel 1066.) <W

1992-08-03/31, art. 41, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art. 1041. De minuten van de beschikkingen en de arresten in kort geding worden ter griffie neergelegd. Bij uiterste noodzaak kan de rechter in kort geding of het hof bevel geven tot

tenuitvoerlegging van de beschikking of van het arrest (op) de minuut. <W 15-7- 1970, art 38>

BOEK III_ RECHTSMIDDELEN.

EERSTE TITEL. _ Algemene bepalingen.

Art. 1042. Voor zover de bepalingen van dit boek er niet van afwijken zijn de regels van het geding toepasselijk op de rechtsmiddelen.

Art. 1043. De partijen kunnen de rechter verzoeken akte te nemen van de overeenkomst die zij gesloten hebben ter oplossing van het geschil dat bij hem regelmatig aanhangig is gemaakt. Tegen dit vonnis staat voor de gedingvoerende partijen geen voorziening open,

tenzij de overeenkomst niet wettelijk is tot stand gekomen en behoudens de wijzen van uitlegging en van verbetering, bepaald in de artikelen 793 tot 801, indien daartoe grond bestaat.

Art. 1044. Berusten in een beslissing is afstand doen van de rechtsmiddelen die een partij tegen alle of sommige punten van die beslissing kan aanwenden of reeds heeft aangewend. Voorwaardelijke berusting heeft alleen dan gevolg, indien zij door de tegenpartij is

aanvaard.

Art. 1045. De berusting kan uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn. De uitdrukkelijke berusting geschiedt bij eenvoudige akte, ondertekend door de

partij of haar bijzondere gemachtigde. De stilzwijgende berusting kan alleen worden afgeleid uit bepaalde en met elkaar

overeenstemmende akten of feiten waaruit blijkt dat de partij het vaste voornemen heeft haar instemming te betuigen met de beslissing.

Art. 1046. Beslissingen of maatregelen van inwendige aard, zoals bepaling van de rechtsdag, uitstel, weglating van de rol en doorhaling, alsmede vonnissen waarbij wordt bevolen dat partijen in persoon moeten verschijnen, zijn niet vatbaar voor

verzet of hoger beroep.

TITEL II. _ Verzet.

Art. 1047. Tegen ieder verstekvonnis kan verzet worden gedaan, onverminderd de bij de wet bepaalde uitzonderingen. Het verzet wordt betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot, dat dagvaarding

inhoudt om te verschijnen voor de rechter die het verstekvonnis heeft gewezen. Met instemming van de partijen kan hun vrijwillige verschijning die formaliteiten

vervangen. De akte van verzet bevat, op straffe van nietigheid, de middelen van de eiser in

verzet. (Het verzet kan door de partij, haar raadsman of de voor de partij optredende

gerechtsdeurwaarder worden ingeschreven in een register dat daartoe gehouden wordt ter griffie van het gerecht dat de beslissing heeft gewezen. De inschrijving omvat de namen van de partijen en hun raadslieden alsook de datum van de beslissing en van het verzet.) <W 24-6-1970, art. 16>

Art. 1048. (De termijn om verzet aan te tekenen is één maand te rekenen vanaf de betekening van het vonnis of de kennisgeving ervan overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid.) <W 1993-01-12/34, art. 21, 021; Inwerkingtreding : 1993-03- 01> Heeft de niet verschenen partij geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen

woonplaats in België, dan wordt de termijn van verzet verlengd overeenkomstig artikel 55.

Art. 1049. Wanneer de eiser in verzet een tweede maal verstek laat gaan, is een nieuw verzet niet meer ontvankelijk.

TITEL III. _ Hoger beroep.

HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen.

Art. 1050. In alle zaken kan hoger beroep worden ingesteld zodra het vonnis is uitgesproken, zelfs al is dit een beslissing alvorens recht te doen of een verstekvonnis. (Tegen een beslissing inzake bevoegdheid kan slechts hoger beroep worden

ingesteld samen met het hoger beroep tegen het eindvonnis.) <W 1992-08-03/31, art. 42, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art. 1051. (De termijn om hoger beroep aan te tekenen is één maand, te rekenen vanaf de betekening van het vonnis of de kennisgeving ervan overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid.) <W 1993-01-12/34, art. 22, 1°, 021; Inwerkingtreding : 1993-03-01> Deze termijn loopt eveneens vanaf de dag van die betekening ten aanzien van de

partij die het vonnis heeft doen betekenen.

Heeft een van de partijen aan wie of op wier verzoek het vonnis is betekend, geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats in België, dan wordt de termijn van hoger beroep verlengd overeenkomstig artikel 55. (Het zelfde geldt wanneer één van de partijen aan wie het vonnis ter kennis is

gebracht overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid, in België geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats heeft.) <W 1993-01-12/34, art. 22, 2°, 021; Inwerkingtreding : 1993-03-01>

Art. 1052. Onverminderd het vorderingsrecht van het openbaar ministerie, zoals het geregeld is door dit Wetboek of door bijzondere wetten, kunnen de procureur- generaal en de arbeidsauditeur hoger beroep aantekenen tegen beslissingen van de arbeidsrechtbanken, in aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 578, 7° , 580, 581, (582, 1° en 2° , en 583.) <W 30-6-1971, art. 27> Ten aanzien van het openbaar ministerie loopt de termijn zodra het vonnis is

uitgesproken. De kennisgeving van het vonnis aan het openbaar ministerie geschiedt door de

griffier binnen acht dagen na de uitspraak, met dien verstande dat niet-vervulling van die formaliteit de termijn van hoger beroep ongewijzigd laat.

Art. 1053. Wanneer het geschil onsplitsbaar is, moet hoger beroep gericht worden tegen alle partijen wier belang in strijd is met dat van de eiser in hoger beroep.

Deze moet bovendien de andere niet in het beroep komende, niet in beroep gedagvaarde of niet opgeroepen partijen binnen de gewone termijnen van hoger beroep en ten laatste voor de sluiting van de debatten in de zaak betrekken.

Bij niet-inachtneming van de in dit artikel gestelde regels wordt het hoger beroep niet toegelaten. De beslissing kan worden tegengeworpen aan alle in de zaak betrokken partijen.

Art. 1054. De gedaagde in hoger beroep kan te allen tijde incidenteel beroep instellen tegen alle partijen die in het geding zijn voor de rechter in hoger beroep, zelfs indien hij het vonnis zonder voorbehoud heeft betekend of er vó6r de betekening in berust heeft. Het incidenteel beroep kan echter niet worden toegelaten wanneer het hoofdberoep

nietig of laattijdig wordt verklaard.

Art. 1055. Tegen ieder vonnis alvorens recht te doen (of tegen ieder vonnis inzake bevoegdheid,) zelfs al is het zonder voorbehoud ten uitvoer gelegd, kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd als tegen het eindvonnis. <W 1992-08-03/31, art. 43, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art. 1056. Het hoger beroep wordt ingesteld : 1° bij akte van een gerechtsdeurwaarder die aan de tegenpartij wordt betekend. (Lid 2 opgeheven) <W 1999-03-22/55, art. 2, 047; Inwerkingtreding : 05-10-1999> 2° bij een verzoekschrift dat, in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn,

ingediend wordt op de griffie van het gerecht in hoger beroep en door de griffier aan de gedaagde partij en, in voorkomend geval, aan haar advokaat bij

gerechtsbrief ter kennis gebracht uiterlijk de eerste werkdag nadat het is ingediend; 3° (bij ter post aangetekende brief die aan de griffie wordt gezonden, wanneer de

wet deze wijze van voorziening uitdrukkelijk voorschrijft, alsmede in de materies bedoeld bij de artikelen (579, 6°,) 580, 2° , 3° , 6° , 7° , 8° , 9° , (10° en 11°), 581, 2° , 582, 1° en 2° , en 583) <W 30-6-1971, art. 28> <W 20-6-1975, art. 13> <W 22-12- 1977, art. 166> <W 2006-12-27/30, art. 129, 082; Inwerkingtreding : 01-04-2007> bij conclusie, ten aanzien van iedere partij die bij het geding aanwezig of

vertegenwoordigd is.

Art. 1057. Met uitzondering van het geval waarin het hoger beroep bij conclusie wordt ingesteld, vermeldt de akte van hoger beroep, op straffe van nietigheid :

1° de dag, de maand en het jaar; 2° de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de eiser in hoger

beroep; 3° de naam, de voornaam en de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, de

verblijfplaats van de gedaagde in hoger beroep; 4° de beslissing waartegen in hoger beroep wordt gekomen; 5° de rechter in hoger beroep; 6° de plaats waar de gedaagde in hoger beroep akte moet laten nemen van zijn

verklaring van verschijning; 7° (de uiteenzetting van de grieven; 8° de plaats, de dag en het uur van verschijning, tenzij hoger beroep is ingesteld bij

aangetekend schrijven, in welk geval de griffier de partijen oproept om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt.) <W 1992-08-03/31, art. 44, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De akte vermeldt eventueel ook de naam van de advocaat van de eiser in hoger

beroep. <W 1-2-1977, enig artikel>

Art. 1058. Indien het hoger beroep niet in die vorm is ingesteld, kan de rechter in hoger beroep bevelen dat het aan de niet verschenen gedaagde partij wordt betekend bij gerechtsdeurwaardersakte.

Art. 1059. De zaak wordt ingeschreven op de (rol), zoals bepaald is in artikel 716. Voor het overige wordt gehandeld zoals bepaald is in artikel 723. <W 2006-07-

10/39, art. 15, 079; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> (Het hoger beroep kan door de partij, haar raadsman of de voor de partij

optredende gerechtsdeurwaarder worden ingeschreven in een register dat daartoe gehouden wordt ter griffie van het gerecht dat de beslissing heeft gewezen. De inschrijving omvat de namen van de partijen en hun raadslieden alsook de datum van de beslissing en van het hoger beroep.) <W 24-6-1970, art. 17>

Art. 1060. <W 1992-08-03/31, art. 45, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De akte van hoger beroep heeft geen gevolg indien de eiser de zaak niet op de rol heeft laten inschrijven vóór de datum van verschijning die in de akte is vermeld.

Art. 1061. <W 1992-08-03/31, art. 46, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De verklaring van verschijning van de gedaagde in hoger beroep geschiedt op de zitting, onverminderd de toepassing van artikel 729.

Art. 1062. <W 1992-08-03/31, art. 47, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De gewone termijn van verschijning in hoger beroep voor hen die hun woonplaats of verblijfplaats in België hebben, is vijftien dagen. Hetzelfde geldt : 1° wanneer de akte van hoger beroep in België aan de gekozen woonplaats wordt

betekend of ter kennis gebracht; 2° wanneer de persoon aan wie van de akte van hoger beroep kennis wordt

gegeven of aan wie de akte moet worden betekend, geen bekende woon- of verblijfplaats heeft in België of in het buitenland; 3° wanneer de akte bestemd voor een persoon die in België geen woon- of

verblijfplaats heeft, aan die persoon wordt betekend in België. In de andere gevallen wordt de termijn verlengd zoals bepaald in artikel 55.

Art. 1063. (opgeheven) <W 1992-08-03/31, art. 48, 020; Inwerkingtreding : 01-01- 1993> 9° met verlof van de rechter in hoger beroep om, naar vereiste van

omstandigheden, tegen een bepaalde dag te dagvaarden, indien het vonnis uitvoerbaar is niettegenstaande hoger beroep.

Art. 1064. <W 1992-08-03/31, art. 49, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Onverminderd de toepassing van de regels van het geding : heeft de gedaagde in hoger beroep een maand om zijn conclusie te nemen na de

inleiding van de zaak; heeft de eiser in hoger beroep een maand om te antwoorden; beschikt de gedaagde in hoger beroep over vijftien dagen voor zijn

wederantwoord.

Art. 1065. De verzoeken tot bepaling van de rechtsdag worden ter griffie ingediend.

Art. 1066. <W 1992-08-03/31, art. 50, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De zaken waarvoor slechts korte debatten nodig zijn, worden aangehouden en bepleit op de inleidingszitting, of anders binnen ten hoogste drie maanden en, zo nodig, op een namiddagzitting. Behoudens akkoord van partijen, geldt hetzelfde : 1° in geval van voorziening tegen iedere beslissing van de voorzitter in kort geding

of op verzoekschrift; 2° wanneer de bestreden beslissing een beslissing alvorens recht te doen of een

voorlopige maatregel inhoudt; 3° wanneer de beslissing een uitstel van betaling toestaat of weigert; 4° in alle zaken betreffende bezwarende beslagen of middelen tot

tenuitvoerlegging;

5° inzake faillissement, wanneer het bestreden vonnis uitspraak doet over de faillietverklaring of over de datum van staking van betaling, alsmede inzake akkoord; 6° ingeval wordt opgekomen tegen een beslissing waarvan de voorlopige

tenuitvoerlegging zonder borgstelling of kantonnement is toegestaan.

Art. 1067. De regels betreffende verstekvonnis en verzet zijn in hoger beroep van toepassing.

Art. 1067bis. <ingevoegd bij W 2008-12-09/39, art. 2; Inwerkingtreding : 07-02- 2009> Wanneer de griffier bij de kennisgeving van een arrest toepassing maakt van artikel 792, tweede lid en derde lid, neemt hij de tekst over van artikel 1080.

HOOFDSTUK II. _ Devolutieve kracht van het hoger beroep en recht om de zaak aan zich te trekken.

Art. 1068. Hoger beroep tegen een eindvonnis of tegen een vonnis alvorens recht te doen maakt het geschil zelf aanhangig bij de rechter in hoger beroep. Deze verwijst de zaak alleen dan naar de eerste rechter, indien hij, zelfs

gedeeltelijk, een in het aangevochten vonnis bevolen onderzoeksmaatregel bevestigt.

Art. 1069. (opgeheven) <W 1992-08-03/31, art. 51, 020; Inwerkingtreding : 01-01- 1993>

Art. 1070. (De rechtbank van eerste aanleg, en, in voorkomend geval, de rechtbank van koophandel) die zitting houdt in tweede aanleg, beslist over de zaak zelf en daartegen staat hoger beroep open indien het geschil tot haar bevoegdheid behoorde. <W 24-6-1970, art. 19>

Art. 1071. Indien de partijen of een van hen geen conclusie hebben genomen over de zaak zelf voor de eerste rechter of voor de rechter in hoger beroep, verwijst deze de zaak naar een latere zitting, waar over de zaak zelf conclusie zal worden genomen en beslist.

Art. 1072. De rechter in hoger beroep houdt, wanneer daartoe grond bestaat, zijn eindbeslissing aan totdat de maatregelen zijn uitgevoerd, die de eerste rechter of hij zelf heeft bevolen alvorens recht te doen. Behoudens de uitzondering bepaald in artikel 1068, tweede lid, staat de uitvoering

van die maatregelen aan de eerste rechter of aan de rechter in hoger beroep, naar gelang deze laatste beslist.

Art. 1072bis. (opgeheven) <W 2007-04-26/71, art. 28, 088; Inwerkingtreding : 22- 06-2007>

TITEL IV_ Voorziening in cassatie.

Art. 1073. (Behoudens wanneer de wet een kortere termijn bepaalt, is de termijn om zich in cassatie te voorzien drie maanden te rekenen van de dag waarop de bestreden beslissing is betekend of van de dag van de kennisgeving ervan overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid.) <W 1993-01-12/34, art. 23, 021; Inwerkingtreding : 1993-03-01> Indien de eiser geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats heeft in

België, wordt de in het eerste lid bepaalde termijn verlengd overeenkomstig artikel 55.

De termijn wordt met drie maanden verlengd ten behoeve van hen die zich, voor een openbare dienst, niet op Belgisch grondgebied en buiten Europa bevinden, en ten behoeve van de zeelieden die afwezig zijn wegens scheepsdienst.

Art. 1074. Wanneer degene tegen wie de voorziening moet worden ingesteld, overlijdt binnen de termijn waarover de eiser beschikt, wordt die termijn met twee maanden verlengd.

Art. 1075. <W 1993-01-12/34, art. 24, 021; Inwerkingtreding : 1993-03-01> Het verzoek tot herroeping van het gewijsde schorst de termijn voor de voorziening in cassatie ten aanzien van alle partijen in het geding. Dit termijn loop eerst opnieuw vanaf de betekening van de eindbeslissing over dat verzoek of vanaf de dag van de kennisgeving van die eindbeslissing overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid.

Art. 1076. Ten aanzien van de niet verschenen partij loopt de termijn eerst vanaf de dag waarop verzet tegen de bij verstek gewezen beslissing niet meer toelaatbaar is.

Art. 1077. Voorziening in cassatie tegen vonnissen alvorens recht te doen, staat slechts open na het eindvonnis; de tenuitvoerlegging van dergelijk vonnis kan, zelfs als zij vrijwillig is, niet als middel van niet-ontvankelijkheid worden opgeworpen.

Art. 1078. Een te laat ingestelde voorziening wordt, zelfs ambtshalve, niet- toelaatbaar verklaard.

Art. 1079. De voorziening wordt ingesteld door op de griffie van het Hof van Cassatie een verzoekschrift in te dienen, dat in voorkomend geval vooraf wordt betekend aan de partij tegen wie de voorziening is gericht.

De voorziening wordt niet-toelaatbaar verklaard, wanneer er meer dan vijftien dagen zijn verlopen tussen de betekening van het verzoekschrift en de indiening op de griffie, ook al is de termijn voor het instellen van de voorziening niet verstreken bij de indiening van het verzoekschrift.

Art. 1080. Het verzoekschrift, dat zowel op het afschrift als op het origineel door een advocaat bij het Hof van Cassatie is ondertekend, bevat de uiteenzetting van de middelen van de eiser, zijn conclusie en de vermelding van de wettelijke bepalingen waarvan de schending wordt aangevoerd, een en ander op straffe van nietigheid.

Art. 1081. Het exploot waarbij de voorziening is betekend, wordt, op straffe van nietigheid, bij het verzoekschrift gevoegd, wanneer die betekening vereist is.

Art. 1082. Indien het bestreden arrest of vonnis verscheidene punten bevat, geeft het verzoekschrift nauwkeurig aan tegen welke punten de voorziening is gericht. (Na de uitspraak op een vordering tot cassatie staat tegen dezelfde beslissing geen

voorziening meer open voor de partij die haar heeft ingesteld, ook al beweert zij nieuwe middelen te kunnen aanvoeren, zelfs ten aanzien van de punten die in de eerste voorziening niet zijn bestreden, (...).) <W 1985-05-10/32, art. 7, 002> <W 1989-01-06/30, art. 127, 010; Inwerkingtreding : 1989-01-17> Indien de voorziening tegen een beslissing alvorens recht te doen als voorbarig is

afgewezen, kan zij evenwel worden herhaald na het eindvonnis.

Art. 1083. Wanneer twee partijen tegen dezelfde beslissing voorziening in cassatie instellen, moet ieder van hen de voorgeschreven vormen en termijnen in acht nemen. Het hof voegt beide voorzieningen ambtshalve samen.

Art. 1084. Wanneer het geschil onsplitsbaar is, moet de voorziening gericht worden tegen alle bij de bestreden beslissing betrokken partijen wier belang strijdig is met dat van de eiser. Deze moet bovendien de andere partijen die nog geen verweerder zijn of nog niet

opgeroepen zijn, binnen de gewone termijnen in de zaak betrekken. Bij niet-inachtneming van de in dit artikel gestelde regels wordt de voorziening niet

toegelaten. Het arrest kan worden tegengeworpen aan alle in de zaak betrokken partijen.

Art. 1085. Bij de indiening van het verzoekschrift schrijft de griffier de zaak in op de (ron( � voor het overige handelt hij zoals bepaald is in artikel 723. <W 2006-07- 10/39, art. 15, 079; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)>

Art. 1086. De rechtspleging is schriftelijk, met dien verstande dat de partijen die aan de regels ervan hebben voldaan, hun middelen op de zitting mondeling kunnen doen ontwikkelen door een advocaat ingeschreven op het tableau van een balie.

Art. 1087. De eiser kan, samen met zijn verzoekschrift, of, op straffe van verval, binnen vijftien dagen na de betekening ervan, een memorie van toelichting overleggen, die vooraf aan de verweerder is betekend en waarin de feiten worden uiteengezet en de cassatiemiddelen ontwikkeld.

Art. 1088. De handelingen waarbij de rechters en de ambtenaren van het openbaar ministerie, alsmede de tuchtoverheid van de (openbare en) ministeriële ambtenaren of van de balie hun bevoegdheid mochten hebben overschreden, worden, onverminderd de bepalingen van artikel 502, door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie aangebracht bij dit hof, op voorschrift van de minister van

Justitie, zelfs wanneer de wettelijke termijn voor de voorziening in cassatie verstreken is en geen enkele partij in voorziening is gekomen. <W 1999-05-04/03, art. 45, 046; Inwerkingtreding : 01-11-1999> Het hof vernietigt de handelingen, indien daartoe grond bestaat.

Art. 1089. De beslissingen in laatste aanleg die strijdig zijn met de wetten of met de procesvormen en waartegen geen enkele partij in voorziening is gekomen binnen de wettelijke termijn, worden door de procureur-generaal ambtshalve aangebracht bij het Hof van Cassatie.

Art. 1090. In de gevallen van artikel 1089 vernietigt het hof de beslissingen, evenwel met dien verstande dat de partijen die vernietiging niet kunnen doen gelden om zich te onttrekken aan de beschikkingen van de vernietigde beslissing.

Art. 1091. De voorziening van de procureur-generaal wegens machtsoverschrijding of in het belang van de wet wordt ingesteld in de vorm van een ter griffie in te dienen vordering. De voorziening wegens machtsoverschrijding wordt betekend aan de betrokken

partijen, die gerechtigd zijn om tussen te komen. Die tussenkomst moet geschieden binnen twee maanden na de betekening.

Art. 1092. De voorziening wordt beantwoord op de wijze voorgeschreven bij artikel 1079; de memorie van de verweerder wordt op het origineel en op het afschrift ondertekend door een advocaat bij het Hof van Cassatie; zij wordt betekend aan de advocaat van de eiser; zij bevat de conclusie van de verweerder.

Art. 1093. De termijn waarover de verweerder beschikt om zijn antwoord ter griffie in te dienen, bedraagt, op straffe van uitsluiting, drie maanden, te rekenen van de dag waarop het inleidende verzoekschrift of de memorie van toelichting is betekend. Wanneer de verweerder geen woon- of verblijfplaats, of geen gekozen woonplaats

heeft in België, wordt de in het eerste lid bepaalde termijn verlengd overeenkomstig artikel 55. Heeft de eiser in cassatie zijn betekend verzoekschrift niet ter griffie ingediend,

dan kan de verweerder, nadat hij zijn antwoord binnen de voorgeschreven termijn heeft doen betekenen, de zaak inleiden door overlegging van het betekende verzoekschrift en vorderen dat de voorziening wordt afgewezen met veroordeling in de kosten.

Art. 1094. Indien de verweerder tegen de voorziening een middel van niet- ontvankelijkheid heeft opgeworpen, kan de eiser hierop antwoorden met inachtneming van artikel 1079; dat antwoord moet vooraf aan de advocaat van de verweerder betekend worden en, op straffe van verval, binnen een maand na de betekening van de memorie van de verweerder ter griffie worden ingediend.

Art. 1095. Het hof kan alleen kennis nemen van de punten van de beslissing die in

het inleidende verzoekschrift zijn aangegeven.

Art. 1096. Geen middel van niet-ontvankelijkheid, gegrond op een onregelmatigheid in de vertegenwoordiging van de eiser of op gebrek aan volmacht van zijn orgaan of lasthebber, kan ambtshalve worden opgeworpen, tenzij het berust op miskenning van een regel van openbare orde.

Art. 1097. (Indien het openbaar ministerie meent tegen de voorziening ambtshalve een middel van niet-ontvankelijkheid te moeten aanvoeren wegens schending van een regel van openbare orde, verwittigt het daarvan bij gerechtsbrief de partijen die zonder advocaat zijn verschenen en bij gewone brief de advocaten van de partijen. Een kopie van deze brieven wordt bij het procesdossier gevoegd <W 2000-11-14/36, art. 6, 049; Inwerkingtreding : 29-12-2000> Indien het openbaar ministerie bij het opwerpen van een middel van niet-

ontvankelijkheid niet aantoont dat het de voorgeschreven kennisgeving heeft gedaan, geeft het hof daartoe bevel en verdaagt het de zaak tot een latere zitting. Het hof beveelt eveneens de verdaging van de zaak, indien het een middel van niet-

ontvankelijkheid ambtshalve wenst te onderzoeken.

Art. 1098. Het verzoekschrift en de memories bevatten een lijst van de erbij gevoegde stukken, door de advocaat bij het hof genummerd en geparafeerd. Die stukken worden niet betekend; de partijen kunnen er inzage van nemen op de griffie.

Art. 1099. De griffier stelt de indiening van het verzoekschrift en van de memories vast door middel van kanttekeningen, die hij ondertekent met vermelding van de datum van ontvangst. Hij nummert en parafeert de erbij gevoegde stukken, stelt het aantal ervan vast

door middel van een ondertekende noot op de kant van de lijst en geeft desgevraagd aan de indiener een ontvangbewijs af. Het inleidende verzoekschrift, de memories en de exploten waaruit de betekening

ervan blijkt, worden bij het dossier van de rechtspleging gevoegd.

Art. 1100. Benevens de stukken die bij het dossier van de rechtspleging werden gevoegd, mogen in het proces uitsluitend aangewend worden de stukken die voldoen aan de voorschriften van de artikelen 1097, 1098 en 1099, alsmede de akten van afstand of van hervatting van het geding, de akten van overlijden ingeval het overlijden de rechtsvordering doet vervallen, de machtigingen om te pleiten en de stukken die overlegd zijn ten bewijze dat de voorziening of de memorie van antwoord toegelaten is.

Art. 1101. Indien een in het geding overlegd stuk van valsheid wordt beticht, wordt gehandeld zoals bepaald is in de artikelen 907 tot 914.

Art. 1102. In de akten van betekening hoeft niet te worden vermeld dat de afschriften van de betekende stukken door de advocaat of de partij zijn ondertekend

of geparafeerd.

Art. 1103. Wanneer de termijnen bepaald bij de artikelen 1093 en 1094 verstreken zijn, heeft noch de verandering van staat of van hoedanigheid van een partij, noch het overlijden van een partij, behoudens wanneer dit de rechtsvordering doet vervallen, noch het overlijden van de advocaat bij het hof die voor haar gesteld is, enige invloed op de berechting van de voorziening.

Art. 1104. Wanneer de eerste voorzitter het dossier ontvangt van de griffier, stelt hij een in de zaak zittend magistraat aan als verslaggever.

Deze legt, na zijn onderzoek, het dossier neer ter griffie.

Art. 1105. De griffier zendt het dossier aan de procureur-generaal, die zich met de zaak belast of te dien einde een van de advocaten-generaal aanwijst. Het openbaar ministerie wordt in alle zaken gehoord. (Als het schriftelijk conclusie neemt, wordt dit stuk uiterlijk op de dag waarop de

griffier aan de partijen kennis geeft van de dagbepaling, ter griffie neergelegd om bij het dossier van de rechtspleging te worden gevoegd. Bij de kennisgeving die de griffier verricht met toepassing van artikel 1106, tweede lid, wordt in dat geval een kopie van de conclusie gevoegd.) <W 2000-11-14/36, art. 7, 049; Inwerkingtreding : 29-12-2000>

Art. 1105bis. <Ingevoegd bij W 1997-05-06/38, art. 25; Inwerkingtreding : 05-07- 1997> § 1. Wanneer de beslissing in verband met het cassatieberoep blijkbaar voor de hand ligt, kan de voorzitter van de kamer, op voorstel van de raadsheer- verslaggever en na advies van het openbaar ministerie, de zaak voorleggen aan een beperkte kamer met drie raadsheren. § 2. Die beperkte kamer beslist eenparig op het beroep. Indien er geen eenparigheid is of indien een van de magistraten van die beperkte

kamer het vraagt, moet zij het onderzoek van het beroep naar de kamer samengesteld uit vijf raadsheren verwijzen.

Art. 1106. De eerste voorzitter bepaalt in overleg met het openbaar ministerie op welke dag de zaak ter zitting zal worden opgeroepen.

Van deze dagbepaling geeft de griffier, ten minste vijftien dagen vóór de zitting, kennis aan de advocaat of aan de niet vertegenwoordigde partij, met dien verstande dat de eerste voorzitter die termijn kan verkorten indien de zaak spoedeisend is.

Art. 1107. <W 2000-11-14/36, art. 8, 049; Inwerkingtreding : 29-12-2000> Na het verslag geeft het openbaar ministerie zijn conclusie. Vervolgens worden de partijen gehoord. De pleidooien mogen alleen slaan op de rechtsvragen die in de cassatiemiddelen zijn opgeworpen, of op de middelen van niet-ontvankelijkheid aangevoerd tegen de voorziening of tegen de middelen. Wanneer het openbaar ministerie schriftelijk conclusie neemt, kunnen de partijen

ten laatste op de zitting en uitsluitend in antwoord op de conclusie van het openbaar ministerie, een noot neerleggen waarin geen nieuwe middelen mogen worden

aangebracht. Elke partij kan ter zitting verzoeken dat de zaak wordt verdaagd om mondeling,

dan wel met een noot, te antwoorden op de schriftelijke of mondelinge conclusie van het openbaar ministerie. Het Hof bepaalt de termijn waarbinnen deze noot dient te worden neergelegd.

Art. 1108. Het hof doet recht, ongeacht of de advocaten en de partijen tegenwoordig zijn of niet.

Art. 1109. <W 2000-11-14/36, art. 9, 049; Inwerkingtreding : 29-12-2000> De arresten worden in openbare terechtzitting uitgesproken door de voorzitter, in aanwezigheid van het openbaar ministerie en met de bijstand van de griffier.

Art. 1110. Ingeval cassatie wordt uitgesproken met verwijzing, heeft deze plaats naar het gerecht in hoogste feitelijke aanleg van dezelfde rang als datgene dat de bestreden beslissing gewezen heeft.

Deze wordt voor het aangewezen gerecht aanhangig gemaakt zoals een gewone zaak.

Bedoeld gerecht houdt alleen dan zitting met verenigde kamers wanneer het hof zulks om uitzonderlijke redenen heeft voorgeschreven.

Art. 1111. Het hof begroot in zijn arrest de kosten van de rechtspleging in cassatie en zegt aan wie zij moeten worden vergoed. (De partij wier vordering wordt afgewezen, wordt in de kosten verwezen, behalve

in de gevallen bedoeld in artikel 1017.) <W 24-6-1970, art. 20> Wanneer cassatie wordt uitgesproken worden de kosten aangehouden en hierover

wordt beslist door de feitenrechter. Het hof kan evenwel uitspraak doen over de kosten van het cassatiegeding bij

gedeeltelijke cassatie of wanneer de omstandigheden van de zaak het reeds wettigen.

Art. 1112. Afstand van geding vóór het Hof van Cassatie heeft gevolg buiten de aanvaarding ervan door de verweerder.

Art. 1113. Alle arresten van het hof worden geacht op tegenspraak te zijn gewezen. Het arrest waarbij cassatie wordt uitgesproken, kan evenwel worden ingetrokken

op verzoek van de niet verschenen verweerder die wegens een onregelmatigheid in het betekenen van de voorziening geen gelegenheid heeft gehad om hierop te antwoorden.

Art. 1114. Het verzoekschrift tot intrekking wordt ingediend en aan de andere partijen in het geding of hun advocaten betekend op de wijze bepaald in artikel 1079.

De zaak wordt behandeld overeenkomstig de voorgaande bepalingen. De termijn voor het indienen van de vordering is, op straffe van verval, drie

maanden na de betekening van het cassatiearrest.

Art. 1115. De cassatiearresten kunnen niet worden ten uitvoer gelegd dan na betekening aan de partij, op straffe van nietigheid der tenuitvoerlegging.

Art. 1116. De uitgiften van de cassatiearresten worden toegezonden aan de griffies van de hoven en rechtbanken wier beslissingen vernietigd zijn; zij worden door toedoen van de griffier gebundeld volgens een doorlopende nummering. Op de kant van de vernietigde arresten of vonnissen wordt melding gemaakt van het cassatiearrest, met aanduiding van het nummer dat aan de gerangschikte uitgifte gegeven is.

Art. 1117. Wanneer de procureur-generaal cassatie van een arrest vordert, doet hij die vordering ter griffie neerleggen. De eerste voorzitter wijst de verslaggever aan en voor het overige wordt gehandeld

met inachtneming van de hierboven voorgeschreven vormen.

Art. 1118. In burgerlijke zaken heeft de voorziening alleen schorsende kracht in de gevallen die de wet bepaalt.

Art. 1119. Wanneer, na cassatie, tegen de tweede beslissing dezelfde middelen worden aangevoerd als tegen de eerste, wordt de zaak gebracht voor de verenigde kamers van het Hof van Cassatie, samengesteld zoals bepaald is in artikel 131. Tegen de tweede beslissing, in zover zij overeenstemt met het eerste cassatiearrest,

wordt geen voorziening in cassatie toegelaten.

Art. 1120. Wordt de tweede beslissing vernietigd op dezelfde gronden als bij de eerste cassatie, dan voegt de feitenrechter naar wie de zaak is verwezen, zich naar de beslissing van het Hof van Cassatie betreffende het door dat hof beslechte rechtspunt.

Art. 1121. Indien het Hof van Cassatie voor de tweede maal tot cassatie besluit, zoals bepaald is in artikel 1120, doet de procureur-generaal bij dat hof de gewezen beslissingen toekomen aan de minister van Justitie, die daarover ieder jaar verslag uitbrengt aan de Kamers. Dit geldt eveneens wanneer vernietiging of cassatie wordt uitgesproken krachtens

de artikelen 1088 en 1089.

TITEL V. _ Derdenverzet.

Art. 1122. Ieder die niet behoorlijk is opgeroepen of niet in dezelfde hoedanigheid in de zaak is tussen gekomen, kan derdenverzet doen tegen een, zij het voorlopige, beslissing die zijn rechten benadeelt en die gewezen is door een burgerlijk gerecht, of door een strafgerecht in zover dit over burgerlijke belangen uitspraak heeft gedaan. Dit rechtsmiddel kan evenwel niet worden ingesteld : 1° door algemene rechtverkrijgenden of rechtverkrijgenden onder algemene titel,

behalve wanneer zij het eigen recht waarop zij zich beroepen, doen erkennen;

2° door rechtverkrijgenden onder bijzondere titel, behalve wanneer hun rechtsvoorganger bedrog heeft gepleegd of wanneer zij hun recht hebben verkregen voor de dagtekening van de beslissing; 3° door schuldeisers, behalve wanneer hun schuldenaar bedrog heeft gepleegd of

wanneer zij zich kunnen beroepen op een hypotheek, een voorrecht of enig ander recht dat buiten hun schuldvordering ligt; 4° door vertegenwoordigde personen, behalve bij bedrog van hun wettelijke,

gerechtelijke of bij overeenkomst aangewezen vertegenwoordiger. Bedrog kan alleen dan worden ingeroepen, indien het tijdens het geding is

gepleegd.

Art. 1123. Tegen arresten van het Hof van Cassatie staat geen derdenverzet open.

Art. 1124. Het niet instellen van derdenverzet brengt voor de derde geen verlies mede van de hem toebehorende rechten, rechtsvorderingen en excepties.

Art. 1125. Derdenverzet wordt, met dagvaarding aan alle partijen, gebracht voor de rechter die de bestreden beslissing heeft gewezen. Het kan incidenteel bij schriftelijke conclusie worden gebracht vó6r de rechter bij

wie het geschil aanhangig is, indien deze de gelijke of de meerdere is van de rechter die de bestreden beslissing heeft gewezen, voor zover alle partijen tussen wie deze beslissing is gevallen, in het geding zijn. Bij niet-nakoming van de in dit artikel gestelde regels wordt het derdenverzet niet

toegelaten.

Art. 1126. Op de conclusies van de partijen kan de rechter voor wie de bestreden beslissing is gebracht, naar omstandigheden de zaak verder behandelen of aanhouden.

Art. 1127. De beslagrechter kan, op dagvaarding ten verzoeke van de partij die derdenverzet heeft gedaan en na oproeping van alle andere partijen, de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing voorlopig geheel of ten dele opschorten.

Art. 1128. Derdenverzet verjaart door verloop van dertig jaren. Het kan evenwel worden ingesteld zolang het recht om het vonnis ten uitvoer te

leggen niet is verjaard. (Na het verstrijken van een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de

bekendmaking van de rechterlijke beslissing, gedaan overeenkomstig artikel 12, § 1, (5° tot 8°), van de op 30 november gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, is niet meer ontvankelijk het derdenverzet tegen een rechterlijke beslissing tot nietigverklaring : <W 1995-04-13/50, art. 94, 032; Inwerkingtreding : 01-07-1996> 1° van een vennootschap met rechtspersoonlijkheid; 2° van een bedongen wijziging van de akten van die vennootschap; 3° van een fusie van vennootschappen;

4° van een splitsing van een vennootschap; 5° van een rechtshandeling, bedoeld in artikel 174/1, § 3, in artikel 174/17, § 3, in

artikel 174/26, § 3, of in artikel 174/45, § 3, van dezelfde gecoördineerde wetten; 6° van een besluit van een algemene vergadering.) <W 1993-06-29/30, art. 13, 023;

Inwerkingtreding : 01-10-1993> (7° van de ontbinding van een vennootschap met rechtspersoonlijkheid of van de

afsluiting van de vereffening uitgesproken krachtens artikel 177sexies van dezelfde gecoördineerde wetten; 8° van een overdracht of uittreding krachtens de artikelen 190ter en 190quater, of

van een beslissing over de voorwaarden van een overname krachtens artikel 190quinquies van dezelfde gecoördineerde wetten.) <W 1995-04-13/50, art. 94, 032; Inwerkingtreding : 01-07-1996>

Art. 1129. Wanneer het vonnis betekend is aan de derde, moet deze het derdenverzet instellen binnen drie maanden, te rekenen van die betekening.

Art. 1130. Het gerecht dat het derdenverzet toewijst, vernietigt de bestreden beslissing geheel of ten dele noch alleen ten aanzien van de derde.

De vernietiging geldt ten aanzien van alle partijen in zover de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing onverenigbaar is met de tenuitvoerlegging van de vernietigende beslissing.

Art. 1131. Tegen de beslissing, op derdenverzet gewezen, kunnen alle rechtsmiddelen worden aangewend, met uitzondering van hoger beroep indien de bestreden beslissing zelf in hoger beroep is gewezen.

TITEL VI. _ Herroeping van het gewijsde.

Art. 1132. De beslissingen die in kracht van gewijsde zijn gegaan en gewezen zijn door het burgerlijk gerecht, en door het strafgerecht in zover dit over burgerlijke belangen uitspraak heeft gedaan, kunnen worden herroepen op verzoek tot herroeping van het gewijsde van diegenen die partij zijn geweest of behoorlijk werden opgeroepen, onverminderd de rechten van het openbaar ministerie.

Art. 1133. Een verzoek tot herroeping van het gewijsde kan worden ingediend om de volgende redenen : 1° indien er persoonlijk bedrog is geweest; 2° indien er, sedert de beslissing, beslissende stukken zijn aan het licht gekomen die

door toedoen van de partij waren achtergehouden; 3° indien tussen dezelfde partijen, handelend in dezelfde hoedanigheid,

onverenigbare beslissingen zijn gewezen over hetzelfde onderwerp en op dezelfde grond; 4° indien recht gedaan is op stukken, getuigenissen, verslagen van deskundigen of

eden, die na de beslissing vals zijn bevonden of verklaard; 5° indien de beslissing berust op een vonnis of arrest in strafzaken dat naderhand

vernietigd is;

6° indien de beslissing berust op een proceshandeling, verricht in naam van iemand die, hetzij daartoe geen uitdrukkelijke of stilzwijgende last heet gegeven, hetzij de handeling niet heeft bekrachtigd of bevestigd.

Art. 1134. Het verzoek, ondertekend door drie advocaten, van wie er ten minste twee meer dan twintig jaren bij de balie zijn ingeschreven bevat alle middelen tot staving ervan en wordt betekend met dagvaarding in de gewone vorm vó6r het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gewezen, een en ander op straffe van nietigheid. Wordt de herroeping van het gewijsde ingediend krachtens artikel 1133, 6° , dan

moet diegene tegen wie de vordering tot ontkenning is toegewezen in de zaak betrokken worden. Indien de bestreden beslissing uitgesproken is betreffende een geschil bedoeld in

((de artikelen 580, 2° , 3° , 6° , 8° , 9° , 10° en 11°) , 581, 582, 1° en 2°, en 583), kan het verzoek eveneens, naar gelang het geval, worden gedaan onder de handtekening van de arbeidsauditeur of de procureur-generaal. <W 30-6-1971, art. 29> <W 22-12- 1977, art. 166>

Art. 1135. Wanneer het geschil onsplitsbaar is, moet het verzoek tot herroeping van het gewijsde gericht worden tegen alle partijen wier belang strijdig is met dat van de verzoeker. Deze moet bovendien de andere partijen, die geen verzoek hebben ingediend, in het

geding betrekken uiterlijk vó6r de sluiting van de debatten die voorafgaan aan de beslissing over de toelaatbaarheid van het verzoek. Bij niet-nakoming van de in dit artikel gestelde regels wordt het verzoek niet

toegelaten. De beslissingen kunnen worden tegengeworpen aan alle in de zaak betrokken

partijen.

Art. 1136. Het verzoek tot herroeping van het gewijsde wordt, op straffe van verval, ingediend binnen zes maanden na het ontdekken van de ingeroepen grond.

Art. 1137. Het verzoek tot herroeping van het gewijsde vormt geen beletsel voor tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing.

Art. 1138. Er staat geen herroeping van het gewijsde open maar enkel, tegen de beslissingen in laatste aanleg, voorziening in cassatie wegens overtreding van de wet : 1° indien de vormen die op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven werden

veronachtzaamd, tenzij de nietigheid door de partijen is gedekt; 2° indien er uitspraak gedaan is over niet gevorderde zaken of er meer werd

toegekend dan er gevraagd was; 3° indien er werd nagelaten uitspraak te doen over één van de punten van de

vordering; 4° indien er in een vonnis tegenstrijdige beschikkingen staan; 5° indien de mededeling aan het openbaar ministerie niet is geschied, in de gevallen

waarin de wet die voorschrijft.

Art. 1139. De rechter bij wie het verzoek tot herroeping van het gewijsde aanhangig is gemaakt, beveelt, zo daartoe grond bestaat, aan de partijen alle rechtsmiddelen tegelijk voor te dragen. Hij kan, bij eenzelfde beslissing, uitspraak doen over de toelating van het verzoek

tot herroeping van het gewijsde en over de zaak zelf.

TITEL VII. _ Verhaal op de rechter.

Art. 1140. Er bestaat verhaal op de rechter in de volgende gevallen : 1° indien hij zich aan bedrog of list schuldig heeft gemaakt hetzij tijdens het

onderzoek, hetzij bij zijn vonnis; 2° indien verhaal op de rechter uitdrukkelijk bij de wet is bepaald; 3° indien de wet de rechter aansprakelijk stelt voor eventuele schade; 4° indien rechtsweigering is geschied.

Art. 1141. Verhaal op de rechter bestaat insgelijks op de ambtenaren van het openbaar ministerie in de gevallen bepaald bij artikel 1140, 1° , 2° en 3° .

Art. 1142. Het verhaal op de rechter wordt, op straffe van verval, uitgeoefend binnen dertig dagen. Deze termijn loopt te rekenen van het feit dat tot het verhaal aanleiding heeft

gegeven en, in geval van bedrog of list, van de dag waarop de partij daarvan kennis gekregen heeft.

Art. 1143. Het wordt ingeleid door een ter griffie van het Hof van Cassatie in te dienen verzoekschrift, dat de middelen bevat, ondertekend is door de partij of haar bijzondere gemachtigde en vooraf betekend is aan de rechter op wie verhaal wordt genomen. De volmacht en de bewijsstukken worden bij het verzoekschrift gevoegd.

Art. 1144. Binnen vijftien dagen na de betekening kan de rechter op wie verhaal wordt genomen, een memorie van antwoord ter griffie indienen. Vanaf de dag van de betekening onthoudt hij zich van de kennisneming van het

geschil en zelfs van enigerlei zaak die de partij, haar bloedverwanten in de rechte lijn of haar echtgenoot mochten hebben bij de rechtbank waarvan hij deel uitmaakt, en zulks op straffe van nietigheid der vonnissen.

Art. 1145. Na het verstrijken van de termijn van vijftien dagen benoemt de eerste voorzitter een verslaggever; voor het overige zijn de regels inzake voorziening in cassatie van toepassing.

Art. 1146. Indien het verhaal op de rechter niet-toelaatbaar of ongegrond wordt verklaard, wordt de eiser veroordeeld tot schadevergoeding aan de magistraat en de partijen, indien daartoe grond bestaat.,

Art. 1147. Indien het verhaal op de rechter wordt ingewilligd, veroordeelt het Hof de verweerder tot vergoeding van de geleden schade of vernietigt het vonnis en verwijst de zaak naar andere rechters, alles naar gelang van de omstandigheden.

TITEL VIII. _ (opgeheven) <W 1989-01-06/30, art. 127, 010; Inwerkingtreding : 1989-01-17>

Art. 1147bis. (opgeheven) <W 1989-01-06/30, art. 127, 010; Inwerkingtreding : 1989-01-17>

BOEK IV. _ BIJZONDERE RECHTSPLEGINGEN.

HOOFDSTUK I. _ Verzegeling en ontzegeling.

Eerste afdeling. _ Verzegeling.

Art. 1148. <W 14-7-1976, art. 25> Telkens als een ernstig belang aanwezig is kan de verzegeling van de voorwerpen die tot het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten, een nalatenschap of een onverdeeldheid behoren, worden gevorderd : 1° door degenen die aanspraak maken op een recht daarin en door hun

persoonlijke schuldeisers; 2° door alle schuldeisers van de nalatenschap, het gemeenschappelijk vermogen of

de onverdeeldheid; 3° door de personen die bij de overledene woonden of in dienst waren in zijn

huishouding, indien de echtgenoot, de erfgenamen of een van hen niet tegenwoordig zijn; 4° door de uitvoerder van de uiterste wilsbeschikking.

Art. 1149. De verzegeling wordt van de vrederechter gevorderd, hetzij bij verzoekschrift, hetzij bij een mondelinge verklaring, waarvan de griffier akte opmaakt.

De vordering wordt gedaan op de griffie. Wanneer deze gesloten is, kan de vordering, indien de zaak uiterst spoedeisend is, worden aangeboden aan de rechter in zijn woning. In voorkomend geval maakt deze daarvan akte op. Het verzoekschrift mag ondertekend zijn door de verzoekende partij, door haar

gemachtigde die de rechter heeft aangenomen, door haar advocaat of door haar notaris. Zaakwaarnemers kunnen niet als gemachtigde worden aangenomen.

Art. 1150. Indien de verzoeker een ontvoogde minderjarige is of hem een gerechtelijk raadsman is toegevoegd, kan hij het verzoekschrift indienen zonder bijstand van zijn curator. (Indien de verzoeker een niet-ontvoogde minderjarige of een

onbekwaamverklaarde is, wordt het verzoekschrift ingediend door zijn wettelijke vertegenwoordiger.) <W 1990-06-26/32, art. 38, § 6, 014; Inwerkingtreding : 1991-

07-27> (Is de eiser een persoon aan wie krachtens de artikelen 488bis, a) tot k), van het

Burgerlijk Wetboek, een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, dan wordt het verzoekschrift door deze laatste ingediend.) <W 1991-07-18/33, art. 16, 5), 017; Inwerkingtreding : uiterlijk op 26-07-1991, op een datum door de Koning te bepalen.> Heeft hij geen voogd of geen voorlopig bewindvoerder of is hij niet aanwezig, dan

mag het verzoekschrift ingediend worden door een van zijn (bloedverwanten). <W 24-6-1970, art. 21> In geval van hoogdringendheid mag de niet ontvoogde minderjarige het

verzoekschrift zelf indienen.

Art. 1151. Verzegeling geschiedt ook ambtshalve of op verzoek van de procureur des Konings, van de burgemeester of van een schepen : (1° indien zich onder de belanghebbenden iemand bevindt die onbekwaam is en

geen wettelijk vertegenwoordiger heeft, en de verzegeling niet door een bloedverwant wordt gevorderd.) <W 2001-04-29/39, art. 54, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> 2° indien de echtgenoot, de erfgenamen of een van hen (vermoedelijk afwezig) is of

niet tegenwoordig is; <W 2007-05-09/44, art. 39, 089; Inwerkingtreding : 01-07- 2007> 3° indien de overledene openbaar bewaarder was, in welk geval de verzegeling

slechts plaats heeft wegens die bewaring en op de daarin begrepen voorwerpen.

Art. 1152. De verzegeling kan worden bevolen niettegenstaande elke hiermee strijdige bepaling.

Zij geschiedt door de vrederechter van het kanton waarin zich de te verzegelen voorwerpen bevinden. De vrederechter bedient zich van een bijzonder zegel, dat in zijn handen blijft en

waarvan het merk ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg wordt neergelegd. Alle betrokken partijen mogen bij de verrichtingen tegenwoordig zijn. Zij dienen

er nochtans niet nadrukkelijk toe opgeroepen te worden.

Art. 1153. Indien er handelsboeken zijn, kan de vrederechter ze doen overleggen om ze te viseren en af te sluiten. Het is de partijen toegelaten, op hun kosten, de plaatsen of de voorwerpen

waarmee deze zijn toegerust te fotograferen.

Art. 1154. In de gevallen van artikel 1151, 2° , staat het de vrederechter vrij niet te verzegelen, wanneer de waarde van het huisraad der nalatenschap dat gevonden is ter plaatse waar hij optreedt, naar zijn schatting niet meer bedraagt dan ((1.240) EUR). (Dit bedrag kan worden gewijzigd bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit). <W 1986-03-03/33, art. 1, 003> <KB 2000-07-20/58, art. 2, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2002> Indien de vrederechter niet verzegelt, maakt hij een beschrijving van dat huisraad,

alsmede van het geld en de roerende waarden gevonden ter plaatse waar hij

optreedt, en vertrouwt ze toe aan een curator, die hij onderaan op zijn proces- verbaal aanwijst. De curator heeft de bevoegdheden en verplichtingen die in artikel 813 van het

Burgerlijk Wetboek zijn opgesomd, maar alleen ten aanzien van het geld, het huisraad en de roerende waarden gevonden in de verblijfplaats van de overledene waar de vrederechter is opgetreden. Hij is evenwel niet gehouden een boedelbeschrijving te doen opmaken en hij kan de

hem toevertrouwde voorwerpen geheel of ten dele te gelde maken, hetzij in openbare verkoping, hetzij uit de hand, na een termijn van veertig dagen te rekenen van zijn aanwijzing. Die termijn kan door de vrederechter worden verkort. De bevoegdheden van de curator nemen een einde, wanneer erfgenamen of

algemene legatarissen of legatarissen onder algemene titel die de nalatenschap aanvaarden, zich hebben bekend gemaakt.

Art. 1155. De verzegeling geschiedt binnen vierentwintig uren na de vordering; in geval van dringende noodzakelijkheid kan de verzegeling zelfs op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag geschieden.

Art. 1156. De verzegeling kan niet meer geschieden wanneer de boedelbeschrijving afgesloten is, tenzij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg zulks beveelt ingeval de boedelbeschrijving betwist wordt.

Art. 1157. Indien de verzegeling gevorderd wordt tijdens de boedelbeschrijving, kunnen alleen de voorwerpen die in de inventaris nog niet zijn beschreven, worden verzegeld.

Art. 1158. Het proces-verbaal van verzegeling bevat : 1° de vermelding van de dag en het uur; 2° de beweegredenen van de verzegeling en in voorkomend geval de verklaring dat

de rechter handelt, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de procureur des Konings, van de burgemeester of van een schepen; 3° de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker en zijn

keuze van woonplaats in de gemeente waar de verzegeling gedaan is, indien hij daar niet verblijft; 4° de beschikking waarbij de verzegeling wordt toegestaan; 5° de verschijning en de beweringen van de partijen; 6° de opgave van de plaatsen, kantoren, koffers, kasten en voorwerpen waarop het

zegel gelegd is; 7° een korte beschrijving van de buiten verzegeling gebleven voorwerpen; 8° de eed van degenen die de plaats bewonen, dat zij niets verduisterd hebben,

middellijk of onmiddellijk, en dat zij van zodanige verduistering geen kennis dragen; 9° de vermelding dat de sleutels van de verzegelde sloten aan de griffier van het

vredegerecht zijn overhandigd met opdracht ze te bewaren totdat de zegels worden gelicht.

Art. 1159. Telkens wanneer de vrederechter het dienstig acht, kan hij nagaan of de zegels voorhanden zijn en in welke staat zij zich bevinden.

Art. 1160. De betrokken partijen kunnen vó6r de verzegeling vorderen dat de vrederechter het testament of enig ander door hen aangeduid stuk opspoort.

Art. 1161. Indien een verzegeld omslag of pakket gevonden wordt dat betrekking schijnt te hebben op de nalatenschap of de onverdeeldheid, opent de vrederechter het, na de uitwendige toestand, het zegel en de superscriptie ervan te hebben vastgesteld; hij parafeert, samen met de partijen, de omslag en het stuk. (Indien het omslag of het pakket een testament schijnt te bevatten, opent de

vrederechter het niet, maar beveelt dat het in bewaring zal worden gegeven bij een notaris die hij aanwijst. De notaris wendt zich tot de vrederechter die het hem overhandigt.) <W 1987-03-31/47, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 02-05-1987> Indien het stuk aan een derde blijkt toe te behoren, stelt de vrederechter de

uitwendige toestand, het zegel en de superscriptie ervan vast, parafeert, samen met de partijen, de omslag en beveelt het stuk te overhandigen aan wie het zal behoren.

Art. 1162. Indien een testament open gevonden wordt, stelt de vrederechter de toestand er van vast en handelt zoals bepaald is in artikel 1161, tweede lid.

Art. 1163. Indien de deuren gesloten zijn of indien geweigerd wordt die te openen, kan de vrederechter om de bijstand van de burgemeester of van de politiecommissaris verzoeken en in hun tegenwoordigheid de deuren en het huisraad doen openen. Hij stelt zo nodig bewaarders binnen en zelfs buiten het huis. De vrederechter beslist over de moeilijkheden indien er zich voordoen. Zijn

beschikking is uitvoerbaar niettegenstaande voorziening en brengt geen nadeel toe aan de zaak zelf.

Art. 1164. Indien er geen roerende goederen zijn, doet de vrederechter daarvan blijken bij een op te maken akte.

Afdeling II. _ Verzet tegen ontzegeling.

Art. 1165. Ieder die van een rechtmatig belang doet blijken, kan zich tegen de ontzegeling verzetten. De vrederechter doet uitspraak zonder mogelijkheid van voorziening over de

gronden van het verzet en laat de zaak zelf onbeslist. Acht de vrederechter de tegenwoordigheid van die persoon niet geraden, dan

benoemt hij een notaris om deze, op diens kosten, te vertegenwoordigen bij de ontzegeling en de boedelbeschrijving.

Art. 1166. Het verzet kan worden gedaan, hetzij door een verklaring op het proces- verbaal van verzegeling, hetzij door een exploot aan de griffier van de vrederechter betekend.

De akte van verzet bevat, op straffe van nietigheid, behalve de in artikel 43 voorgeschreven vermeldingen, keuze van woonplaats in het arrondissement waar verzegeld wordt, en de nauwkeurige opgave van de reden van het verzet.

Afdeling III. _ Ontzegeling.

Art. 1167. <W 14-7-1976, art. 26> De ontzegeling kan aan de vrederechter worden gevraagd door degenen die aanspraak maken op een recht in het gemeenschappelijk vermogen, in de nalatenschap of de onverdeeldheid, door degenen die de zegels hebben doen leggen of door de schuldeisers die een uitvoerbare titel bezitten of wier titel door de vrederechter wordt erkend, onverminderd de rechten in de zaak zelve.

Art. 1168. De ontzegeling wordt gevorderd bij een aan de vrederechter gericht verzoekschrift, ondertekend door de partij, haar gemachtigde die door de rechter is erkend, haar notaris of haar advocaat. De rechter bepaalt bij beschikking onderaan op het verzoekschrift, dag en uur van

de verrichtingen. Een aanmaning om bij de ontzegeling tegenwoordig te zijn en, in voorkomend

geval, bij de daarop volgende boedelbeschrijving, wordt gedaan : a) in het geval van een verzegeling na het openvallen van een nalatenschap, aan de

overlevende echtgenoot, de vermoedelijke erfgenamen, de uitvoerder van de uiterste wilsbeschikking, de algemene legatarissen of legatarissen onder algemene titel zo zij bekend zijn, aan de schuldeisers die de verzegeling hebben gevorderd en degenen die zich tegen de ontzegeling hebben verzet of aan de notaris die gelast is hen te vertegenwoordigen; b) in de andere gevallen, aan degenen die aanspraak maken op een recht in de

gemeenschap of de onverdeeldheid, aan de schuldeisers die de verzegeling hebben gevorderd en degenen die zich hebben verzet of aan de notaris die gelast is hen te vertegenwoordigen.

De betrokkenen of hun wettelijke vertegenwoordigers worden opgeroepen om te verschijnen bij deurwaardersexploot. Wanneer de betrokkenen evenwel (...) buiten het Rijk verblijven, geschiedt de oproeping voor de ontzegeling en voor de boedelbeschrijving aan de daartoe aangestelde gemachtigde, hetzij, indien er geen is aangesteld, aan de notaris die de vrederechter ambtshalve benoemt. De vrijwillige verschijning is evenwel geoorloofd. <W 2002-11-22/40, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 23-01-2003> Degenen die zich tegen de ontzegeling hebben verzet, worden aan hun gekozen

woonplaats aangemaand.

Art. 1169. Wanneer er onbekwamen zijn, moeten voor hen wettelijke vertegenwoordigers worden aangesteld, voordat de ontzegeling kan doorgaan.

Art. 1170. Tussen het tijdstip van de verzegeling en dat van de ontzegeling moeten ten minste drie dagen verlopen.

Art. 1171. Ingeval van volstrekte noodzakelijkheid kan de vrederechter, in

afwijking van artikel 1168, op verzoekschrift de tijdelijke ontzegeling bevelen, onder verplichting om ambtshalve opnieuw te verzegelen zodra de reden waarom de ontzegeling is toegestaan, een einde heeft genomen. De vrederechter bepaalt in voorkomend geval welke maatregelen zullen worden getroffen om de rechten van de belanghebbenden te beschermen gedurende de tijd dat de zegels gelicht zijn. In hetzelfde geval kan de definitieve ontzegeling geheel of ten dele worden bevolen,

onder verplichting om terstond de boedelbeschrijving te doen. In zijn beschikking vermeldt de vrederechter de omstandigheden die de maatregel

wettigen; hij benoemt een notaris om de niet tegenwoordige personen te vertegenwoordigen en een notaris om de boedelbeschrijving op te maken en voor de bewaring van de voorwerpen te zorgen.

Art. 1172. De ontzegeling is zuiver en onvoorwaardelijk, indien de reden van de verzegeling vervallen is en niemand zich tegen de ontzegeling verzet. Daarvan wordt melding gemaakt in het proces-verbaal. Indien zulks niet het geval is, wordt de ontzegeling gevolgd door een

boedelbeschrijving, op te maken overeenkomstig de voorschriften van hoofdstuk II van dit boek, tenzij de notaris daarvan regelmatig is vrijgesteld.

Art. 1173. Het proces-verbaal van ontzegeling bevat : 1° melding van de dag en het uur; 2° De naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoekers en hun

keuze van woonplaats in het arrondissement: 3° de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de tegenwoordige,

vertegenwoordigde of behoorlijk aangemaande partijen; 4° de uiteenzetting van het onderzoek en van de beschikking waarbij de

ontzegeling wordt toegestaan; 5° de vaststelling dat de vormen in acht zijn genomen; 6° de beweringen en opmerkingen van de verzoekende en de verschijnende

personen; 7° de vermelding van de notaris die de boedelbeschrijving zal opmaken, indien er

een plaatsvindt; 8° de erkenning dat de zegels gaaf en ongeschonden zijn; indien dat niet het geval

is, de staat van de beschadiging, met dien verstande dat voorziening openstaat zoals het behoort wegens de gezegde beschadiging; 9° de vorderingen tot opsporing, de uitkomsten van die opsporingen en alle andere

vorderingen waarover moet worden beslist.

Afdeling IV. _ Verbod van betaling, van teruggave en overdracht.

Art. 1174. Ingeval de rechter de vordering tot verzegeling heeft toegewezen, kan hij, bij beschikking gegeven op verzoek van ieder die bevoegd was om de verzegeling te vorderen, aan elke persoon die aan de nalatenschap, de gemeenschap of de onverdeeldheid titels, sommen of waarden schuldig is, daarvan de bewaring heeft of ze onder zich houdt voor andermans rekening, verbieden ze terug te geven, te betalen of over te dragen.

Dit verbod wordt opgeheven in de vormen en onder de voorwaarden bepaald bij afdeling III van dit hoofdstuk, onverminderd de rechtsmiddelen vermeld in de artikelen 1031 tot 1034.

HOOFDSTUK II. _ Boedelbeschrijving.

Art. 1175. De boedelbeschrijving heeft ten doel de omvang van de nalatenschap, van de gemeenschap of van de onverdeeldheid vast te stellen. Zij bevat met name de beschrijving en de schatting van de roerende goederen, de

ontleding van de titels en papieren, de opgave van de verklaringen door de belanghebbenden gedaan ten laste of ten bate van de boedel.

Art. 1176. Ieder beding, waarbij het opmaken van een boedelbeschrijving wordt verboden, wordt voor niet geschreven gehouden.

Art. 1177. De personen bedoeld in artikel 1167 die doen blijken van een ernstig belang in de bewaring, kunnen bij verzoekschrift aan de vrederechter de machtiging vragen om een boedelbeschrijving te laten opmaken zonder voorafgaande verzegeling. In dit geval wordt de boedelbeschrijving opgemaakt bij notarisakte, onverminderd de toepassing van artikel 1154, zo daartoe grond bestaat. Die machtiging is evenwel niet vereist wanneer het gaat om goederen van een

nalatenschap of van een gemeenschap onder echtgenoten en de boedelbeschrijving gevorderd is van een notaris door een erfgenaam, een algemene legataris of een legataris onder algemene titel, een echtgenoot of een testamentuitvoerder.

Art. 1178. Het recht om de notaris te kiezen behoort aan de personen samen, die de boedelbeschrijving vorderen. Komen zij niet tot overeenstemming dan wijst de vrederechter de notaris aan. Indien de rechter bevel of machtiging tot boedelbeschrijving geeft, wijst hij de

notaris aan die ze zal opmaken.

Art. 1179. Indien de boedelbeschrijving niet geschiedt ter gelegenheid van een ontzegeling roept de notaris, ten minste acht dagen vooraf, voor de verrichtingen van boedelbeschrijving alle belanghebbende partijen op bij deurwaardersexploot of bij ter post aangetekende brief. Wanneer de betrokkenen (...) buiten het Rijk verblijven, wordt de oproeping gezonden aan de daartoe aangestelde gemachtigde, hetzij, indien er geen is aangesteld, aan de notaris die de vrederechter ambtshalve benoemt. <W 2002-11-22/40, art. 3, 059; Inwerkingtreding : 23-01-2003>

Art. 1180. De boedelbeschrijving wordt opgemaakt in tegenwoordigheid : 1° (van degenen die als algemene rechthebbenden of als rechthebbende onder

algemene titel aanspraak maken op de eigendom of het vruchtgebruik van het gemeenschappelijk vermogen, de nalatenschap of de onverdeeldheid.) <W 14-7- 1976, art. 27> De ontvoogde minderjarige en de persoon aan wie een gerechtelijk raadsman is

toegevoegd, worden bijgestaan door hun curator of hun raadsman.

2° van de notaris aangewezen tot vertegenwoordiger van de belanghebbende die (...) buiten het Rijk wonen, van de personen die de vrederechter weert krachtens artikel 1165; <W 2002-11-22/40, art. 3, 059; Inwerkingtreding : 23-01-2003> 3° van de voogd aangewezen om de erfstelling over de hand uit te voeren; 4° van de uitvoerder van de uiterste wilsbeschikking.

Art. 1181. <W 2001-04-29/39, art. 55, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> In alle gevallen waarin met betrekking tot de voogdij een boedelbeschrijving wordt opgemaakt, geschiedt zulks in aanwezigheid van de toeziende voogd.

In de aanhef van de boedelbeschrijving wordt vermeld wat de voogd heeft geantwoord op de vraag van de notaris of de minderjarige hem iets schuldig is.

Art. 1182. De boedelbeschrijving geschiedt in de plaatsen waar de te beschrijven voorwerpen zich bevinden. (Tenzij de wet anders bepaalt, is boedelbeschrijving op grond van verklaringen

alleen dan geoorloofd wanneer zij niet anders kan worden opgemaakt.) <W 2008- 07-18/44, art. 6, 098; Inwerkingtreding : 01-11-2008>

Art. 1183. Behalve de formaliteiten die gemeen zijn aan alle notariële akten, bevat de boedelbeschrijving ook : 1° de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoekers, de

verschenen en niet verschenen personen, degenen die zich tegen de ontzegeling hebben verzet, de aangewezen notarissen en de particuliere deskundigen; 2° de aanwijzing van de beschikking waarbij een notaris wordt benoemd als

vertegenwoordiger van de niet tegenwoordige personen, van de belanghebbenden die (...) buiten het Rijk wonen, van de personen die de vrederechter weert krachtens artikel 1165; <W 2002-11-22/40, art. 3, 059; Inwerkingtreding : 23-01-2003> 3° de aangifte van de gebeurtenis die de reden is van de boedelbeschrijving,

alsmede van de plaats waar deze verricht wordt en van de persoon die de voorwerpen vertoont;

4° de schatting van de roerende goederen. Tenzij de partijen het eens zijn over die schatting, geschiedt deze door de optredende notaris, die zich kan doen bijstaan door een particulier deskundige; 5° de opgave van de gelden, de openbare effecten, de aandelen en obligaties. De bij loting terugbetaalbare effecten worden aangeduid met hun nummer en hun

reeks; 6° de staat van de rekeningen bij derden, overeenkomstig de verklaring van de

partijen; 7° de korte beschrijving van de boekhouding, de ontleding van de titels, papieren

en stukken betreffende de baten en lasten van het vermogen of van de onverdeelde massa. De beschreven stukken, titels en papieren worden genummerd en geparafeerd door

de notaris, die bovendien de geschriften in de boeken afsluit; 8° de verklaringen door de belanghebbenden gedaan ten laste of ten bate van de

boedel, de aan partijen gestelde vragen en de daarop gegeven antwoorden; 9° de aanwijzing van de persoon aan wie de beschreven voorwerpen worden

toevertrouwd; 10° de waarschuwing door de notaris dat de wet straffen uitvaardigt tegen hen die

zich schuldig maken aan het wegmaken of helen van voorwerpen of aan meineed; 11° de eed van degenen die in het bezit geweest zijn van de voorwerpen of die de

plaatsen bewoond hebben, dat zij niets hebben verduisterd, en dat zij van zodanige verduistering geen kennis dragen.

Art. 1184. Indien moeilijkheden rijzen of indien vorderingen worden gedaan met het oog op het beheer van het vermogen of van de onverdeelde massa of uit andere oorzaken en de andere partijen daaraan niet tegemoetkomen, wendt de notaris zich tot de vrederechter, die zijn beschikking stelt op de minuut van het proces-verbaal. Zijn partijen het niet eens omtrent de aanwijzing van de persoon aan wie de

beschreven voorwerpen worden toevertrouwd, dan wordt de notaris van rechtswege bewaarder van de titels, gelden, waarden, stukken en papieren. Voor het overige worden de beschreven voorwerpen, op verzoek van de optredende

notaris, toevertrouwd aan de persoon die de vrederechter aanwijst.

HOOFDSTUK III. _ <W 14-7-1976> Verwerping van de nalatenschap.

Art. 1185. <W 14-7-1976, art. 28> Verwerping van de nalatenschap wordt gedaan ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de erfenis is opengevallen, in het register voorgeschreven bij artikel 784 van het Burgerlijk Wetboek.

HOOFDSTUK IV. - Bepaalde (...) verkopingen van onroerende goederen. <W 18- 2-1981, art. 1>.

Art. 1186. <W 2001-04-29/39, art. 56, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Wanneer moet worden overgegaan tot vervreemding van onroerende goederen die geheel of gedeeltelijk (aan minderjarigen, (aan vermoedelijk afwezigen,) aan onbekwaamverklaarden of aan personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd krachtens de artikelen 488bis, a) tot k), van het Burgerlijk Wetboek) toebehoren, moeten hun wettelijke vertegenwoordigers daartoe aan de vrederechter machtiging vragen. <W 2003-05-03/62, art. 11, 068; Inwerkingtreding : 31-12-2003> <W 2007-05-09/44, art. 40, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2007> (lid 2 opgeheven) <W 2003-02-13/54, art. 8, 063; Inwerkingtreding : 04-04-2003> Indien de vrederechter de verkoop toestaat, wijst hij tegelijk een notaris aan door

wiens ambtelijke tussenkomst de openbare verkoping geschiedt. De verkoop geschiedt in aanwezigheid van de wettelijke vertegenwoordigers en, in

voorkomend geval, van de toeziende voogden, ten overstaan van de vrederechter van het kanton waar de goederen gelegen zijn.

Art. 1187. (Wanneer onroerende goederen in mede-eigendom toebehoren aan minderjarigen, (vermoedelijk afwezigen,) onbekwaamverklaarden, personen aan wie een voorlopig bewindvoerder is toegevoegd krachtens de artikelen 488bis, a) tot k), van het Burgerlijk Wetboek of aan personen die geïnterneerd zijn ingevolge de

wet op de bescherming van de maatschappij, en aan andere personen, dan dienen deze laatsten, indien zij willen verkopen, zich bij verzoekschrift te wenden tot de vrederechter om daartoe te worden gemachtigd. <W 2007-05-09/44, art. 41, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

De wettelijke vertegenwoordigers van de betrokken minderjarigen, (vermoedelijk afwezigen,) onbekwaamverklaarden of personen aan wie een voorlopig bewindvoerder is toegevoegd alsook de andere mede-eigenaars, moeten worden gehoord of behoorlijk worden opgeroepen bij gerechtsbrief ter kennis gebracht ten minste vijf dagen voor de zittingsdag. <W 2007-05-09/44, art. 42, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Indien de vrederechter het verzoekschrift inwilligt, wijst hij een notaris aan die de

openbare verkoping zal houden.) <W 2001-04-29/39, art. 57, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> De verkoop geschiedt in tegenwoordigheid van de wettelijke vertegenwoordigers

en, in voorkomend geval, van de toeziende voogden, ten overstaan van de vrederechter van het kanton waar de goederen gelegen zijn.

Art. 1188. (Opgeheven) <W 2007-05-09/44, art. 43, 089; Inwerkingtreding : 01-07- 2007>

Art. 1189. De openbare verkoping van onroerende goederen die behoren tot nalatenschappen aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving of tot onbeheerde nalatenschappen, is onderworpen aan de volgende voorwaarden : De erfgenamen of curators zijn gehouden bij verzoekschrift machtiging tot het

verrichten van de openbare verkoping te vragen aan de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de erfenis is opengevallen; indien de rechtbank de machtiging verleent, wijst zij tegelijk een notaris aan, door wiens ambtelijke tussenkomst de openbare verkoping zal geschieden.

Deze wordt gehouden ten overstaan van de vrederechter van het kanton waar de goederen gelegen zijn. (De machtiging van de rechtbank is niet vereist in geval van toepassing van de

artikelen 1186 en 1187.) <W 2001-04-29/39, art. 58, 054; Inwerkingtreding : 01-08- 2001>

Art. 1190. De curator van het faillissement mag de onroerende goederen die tot een failliete boedel behoren, niet verkopen dan nadat hij aan de rechter-commissaris machtiging heeft gevraagd; indien de rechter machtiging verleent, wijst hij tegelijk een notaris aan, door wiens ambtelijke tussenkomst de openbare verkoping zal geschieden.

Deze wordt gehouden ten overstaan van de vrederechter van het kanton waar de goederen gelegen zijn.

Art. 1191. <W 2001-04-29/39, art. 59, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Indien het evenwel met het oog op de beschermde belangen bedoeld in de artikelen 1186 tot 1190 vereist is dat de onroerende goederen geheel of gedeeltelijk worden verkocht in een of meer andere kantons dan dat waar het goed gelegen is, wordt zulks

naargelang van het geval vermeld in de beschikking van de vrederechter, in de beslissing tot machtiging van de rechtbank of van de rechter-commissaris van het faillissement. De vrederechter, de rechtbank of de rechter-commissaris wijst tegelijk de vrederechter aan in aanwezigheid van wie de verkoop zal geschieden.

Art. 1192. De optredende notaris bepaalt in overeenstemming met de vrederechter de datum van de veiling. Hij moet hem ten minste acht dagen vó6r de zitting kennis geven van de verkoopsvoorwaarden. De vrederechter waakt voor de bescherming van de belangen waarvan sprake is in

artikel 1191. In voorkomend geval doet hij de verkoop uitstellen, na de wettelijke vertegenwoordigers van de belanghebbenden, de voorlopig in bezit gestelden, de erfgenamen die onder voorrecht hebben aanvaard, de curators van de onbeheerde nalatenschappen of de curators van de failliete boedels te hebben gehoord. Weigert de rechter zijn goedkeuring, dan staan tegen zijn beschikking de

rechtsmiddelen open, als bepaald in de artikelen 1031 tot 1034.

Art. 1193.(De verkoop van de onroerende goederen geschiedt in alle voormelde gevallen op de wijze die gebruikelijk is inzake gewone openbare verkoping van onroerende goederen, behoudens het bepaalde in de artikelen 1193bis en 1193 ter.) <W 18-2-1981, art. 2> [1 De toewijzing geschiedt in één enkele zitting, eerst bij opbod, en onder de

opschortende voorwaarde van de afwezigheid van een hoger bod bedoeld in de artikelen 1592, 1593 en 1594. De artikelen 1589 en 1590 zijn van toepassing op die toewijzing.]1

[1 De instrumenterende notaris kan voorafgaand aan de toewijzing, eventueel na advies van een door hem aangestelde deskundige, de instelprijs bepalen.

De bieder die bij aanvang van de zitting als eerste bod een bedrag gelijk aan of hoger dan de instelprijs biedt, krijgt een vergoeding gelijk aan 1 % van zijn eerste bod. Deze premie is slechts opeisbaar indien het goed definitief aan deze bieder wordt toegewezen. Deze premie is ten laste van de verkoopsmassa.

Als niemand de instelprijs biedt, zal de notaris door afmijning een eerste bod uitlokken, waarna de verkoop wordt voortgezet bij opbod.

Wanneer de instrumenterende notaris geen instelprijs bepaalt, kan hij een premie toekennen aan die bieder die het hoogste bedrag biedt op het einde van de eerste zitting. Deze premie bedraagt 1 % van dit geboden bedrag. Deze premie is slechts opeisbaar indien het goed definitief wordt toegewezen aan deze bieder. Deze premie is ten laste van de verkoopsmassa.

De in het vierde en zesde lid bedoelde premies worden beschouwd als een gerechtskost zoals bepaald in artikel 17 van de Hypotheekwet.]1 (In alle gevallen kunnen de verzoekers, wegens bijzondere omstandigheden en met

instemming van de vrederechter, hetzij in de verkoopsvoorwaarden vermelden, hetzij ter zitting beslissen dat de formaliteit van het hoger bod niet zal worden toegepast.) <W 1997-08-08/80, art. 139, 035; Inwerkingtreding : 01-01-1998> ---------- (1)<W 2009-05-15/31, art. 2, 104; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

Art. 1193bis.<W 2001-04-29/39, art. 60, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> In de gevallen bedoeld in de artikelen 1186 tot 1189 kunnen de personen bevoegd om de openbare verkoping van de onroerende goederen te vorderen, naargelang van het geval, bij de vrederechter of bij de rechtbank van eerste aanleg een aanvraag indienen tot machtiging om uit de hand te verkopen. De machtiging wordt verleend indien het belang van de door die artikelen beschermde personen zulks vereist.

De machtiging van de vrederechter of van de rechtbank moet uitdrukkelijk vermelden waarom de verkoop uit de hand het belang van de beschermde personen dient. Deze vorm van verkoop kan van de vaststelling van een minimum verkoopprijs afhankelijk worden gesteld. De in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt ingediend bij een met redenen

omkleed verzoekschrift waarbij een door een notaris opgemaakt ontwerp van verkoopakte wordt gevoegd. (De ontwerp-akte wordt gevoegd bij de beschikking of bij het vonnis tot machtiging.) <W 2003-05-03/62, art. 12, 068; Inwerkingtreding : 31-12-2003> [1 De ingeschreven hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers alsook de personen

aangewezen in artikel 1187, tweede lid, moeten worden gehoord of behoorlijk worden opgeroepen bij gerechtsbrief ter kennis gebracht ten minste vijf dagen voor de zittingsdag.]1 De vrederechter of de rechtbank kan de personen die bij de akte partij zullen zijn,

bevelen te verschijnen. (De verkoping moet overeenkomstig de door de vrederechter of de rechtbank

aangenomen ontwerp-akte, in aanwezigheid, in voorkomend geval, van de toeziende voogd, geschieden door de ambtelijke tussenkomst van de notaris aangewezen in de beschikking of in het vonnis tot machtiging. De notaris voegt bij de verkoopakte een eensluidend verklaard afschrift van de

beschikking of het vonnis. De titel van de verkrijger bestaat uit de akte zonder dat vereist is de beschikking of het vonnis tot machtiging er aan toe te voegen en over te schrijven.) <W 2003-05-03/62, art. 12, 068; Inwerkingtreding : 31-12-2003> ---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 4, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1193ter. <W 1997-08-08/80, art. 116, 035; Inwerkingtreding : 01-01-1998> In het geval van artikel 1190 kunnen de curators aan de rechtbank van koophandel de machtiging vragen om uit de hand te verkopen. De curators leggen aan de rechtbank het door een notaris, aangewezen door de rechter-commissaris, opgemaakt ontwerp van verkoopakte voor, onder opgave van de redenen waarom de verkoop uit de hand geboden is.

Hierbij voegen zij een schattingsverslag, opgemaakt door de door hen aangewezen deskundige en een getuigschrift van de hypotheekbewaarder, na de faillietverklaring opgesteld, met vermelding van de bestaande inschrijvingen en alle overschrijvingen van een bevel of een beslag betreffende de te verkopen onroerende goederen. Alle personen die hetzij een inschrijving, hetzij een kantmelding hebben op het betrokken onroerend goed en de gefailleerde moeten worden gehoord of bij gerechtsbrief behoorlijk worden opgeroepen. Zij kunnen van de rechtbank vorderen dat de machtiging om uit de hand te verkopen afhankelijk wordt gesteld

van bepaalde voorwaarden zoals een minimumverkoopprijs. De machtiging wordt verleend indien het belang van de gefailleerde boedel zulks

vereist en op advies van de rechter-commissaris. De beschikking bepaalt uitdrukkelijk waarom de verkoop uit de hand het belang van de failliete boedel dient. Deze vorm van verkoop kan van een minimumverkoopprijs afhankelijk worden gesteld. De verkoping moet overeenkomstig de door de rechtbank aangenomen

ontwerpakte geschieden, door de ambtelijke tussenkomst van de notaris die deze heeft opgesteld. Hij verdeelt de prijs overeenkomstig de artikelen 1639 en volgende. Hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank kan ingesteld worden door de verzoeker of door de tussenkomende schuldeisers op de wijze bepaald in artikel 1031.

HOOFDSTUK V. - Bepaalde verkopingen van roerende goederen.

Art. 1194. Wanneer de verkoop van het tot een nalatenschap behorende roerende goederen geschiedt ingevolge artikel 826 van het Burgerlijk Wetboek, worden de hierna voorgeschreven vormen in acht genomen. De verkoop geschiedt evenwel zoals de partijen beslissen, indien zij alle

meerderjarig en tegenwoordig zijn en het eens zijn, en er geen belanghebbende derde is. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op de verkoop van roerende

goederen die behoren tot een onbeheerde nalatenschap of tot een onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaarde nalatenschap, (alsmede op de verkopingen bedoeld (in de artikelen 410, § 1, en 488bis, f), §§ 3 en 4,) van het Burgerlijk Wetboek). <W 2001-04-29/39, art. 61, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> <W 2003-05-03/62, art. 13, 068; Inwerkingtreding : 31-12-2003>

Art. 1195. De verkoop heeft plaats op verzoek van een belanghebbende partij, door tussenkomst van een notaris of een gerechtsdeurwaarder en overeenkomstig het plaatselijk gebruik. Wanneer hij beschikt op het verzoek van een belanghebbende partij, kan de

voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg alle maatregelen bevelen die de uitslag van de verkoop kunnen verbeteren. Het bevelschrift wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de partijen. (In de gevallen bedoeld in de artikelen 410, § 1, en 488bis, f), §§ 3 en 4, van het

Burgerlijk Wetboek, kan de vrederechter dezelfde maatregelen bevelen.) <W 2001- 04-29/39, art. 62, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

Art. 1196. Wanneer de verkoop geschiedt ingevolge artikel 826 van het Burgerlijk Wetboek, of wanneer het een verkoop is van roerende goederen die behoren tot een onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaarde nalatenschap, worden tot de verkoping opgeroepen de partijen die het recht hebben om tegenwoordig te zijn bij de boedelbeschrijving en die in het Rijk woonplaats hebben of woonplaats hebben gekozen. De oproeping wordt door de optredende openbare of ministeriële ambtenaar

gedaan aan de woonplaats of aan de gekozen woonplaats bij een ter post aangetekend schrijven.

Art. 1197. Indien er moeilijkheden rijzen, wordt daarover beslist in kort geding door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de goederen zich bevinden (of door de vrederechter die machtiging gaf tot de verkoop ingevolge (de artikelen 410, § 1, en 488bis, f), §§ 3 en 4,) van het Burgerlijk Wetboek.) <W 2001-04-29/39, art. 63, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> <W 2003-05-03/62, art. 14, 068; ED : 31-12-2003>

Art. 1198. De verkoop geschiedt in de gemeente of de agglomeratie waar de goederen zich bevinden, tenzij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg (of de vrederechter) op verzoek van een partij anders beveelt overeenkomstig artikel 1195. <W 2001-04-29/39, art. 64, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

Art. 1199. Indien het een handelszaak betreft, geschiedt de verkoop ineens. Lichamelijke goederen die tot de te verkopen zaak behoren, kunnen niet worden

toegewezen voor een lagere prijs dan de deskundige heeft geschat. De deskundige wordt op verzoek van een der partijen aangewezen door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats van de hoofdvestiging der handelszaak. De deskundige brengt verslag uit binnen de termijn bepaald bij de beschikking van de voorzitter. Indien de prijs het geschatte bedrag niet bereikt, worden de onderscheiden bestanddelen van de handelszaak in het klein verkocht overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, en zulks terstond of op een latere zitting. (Indien het een handelszaak betreft die in haar geheel toebehoort aan

onbekwamen, geschiedt de verkoop ten overstaan van de vrederechter overeenkomstig de procedure zoals aangegeven in het eerste en het tweede lid. De deskundige wordt op verzoek van een der partijen aangewezen door deze vrederechter.) <W 2001-04-29/39, art. 65, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

Art. 1200. De verkoop geschiedt onverschillig of de partijen al dan niet tegenwoordig zijn, zonder dat iemand voor de niet verschenen personen wordt opgeroepen.

Art. 1201. De toewijzing geschiedt aan de meestbiedende en tegen gereed geld. Bij gebreke van betaling kan het goed terstond opnieuw worden verkocht. De

optredende notaris of gerechtsdeurwaarder is persoonlijk aansprakelijk voor de prijs van de toewijzingen.

Art. 1202. De verzoekende partijen kunnen evenwel overeenkomen dat de prijs op een bepaald tijdstip zal worden betaald. In dat geval wordt het proces-verbaal getekend door de verkoper en door de

koper; de optredende notaris of deurwaarder is niet aansprakelijk voor de prijs van de toewijzingen. Hij mag de niet betaalde prijs niet voorschieten aan de verkoper.

Art. 1203. Het proces-verbaal van de verkoop geeft de naam, voornaam en woonplaats van de verzoekende partijen op, de gemaakte publiciteit en, in voorkomend geval, de beschikking die voor de verkoop bijzondere regels heeft vastgesteld. De handtekening van de verzoekende partijen is niet vereist. Wanneer er nochtans

een termijn werd gesteld voor de betaling van de prijs, geeft het proces-verbaal bovendien de naam, voornaam en woonplaats van de persoon aan wie de koop werd toegewezen en wordt het door de verzoekers en door die persoon ondertekend. Die handtekening kan geplaatst worden onmiddellijk na iedere toewijzing.

Art. 1204. Betreft het deviezen of openbare effecten, dan geschiedt de verkoop op de beurs: voor de genoteerde effecten of deviezen, op de gewone vergaderingen van de beurs of van een der beurzen waar zij genoteerd worden; voor de andere, op de openbare verkopingen die de beurscommissie houdt.

Art. 1204bis. <Ingevoegd bij W 2001-04-29/39, art. 66; Inwerkingtreding : 01-08- 2001>Wanneer moet worden overgegaan tot vervreemding van roerende goederen die geheel of gedeeltelijk toebehoren aan minderjarigen onder voogdij, onbekwaamverklaarden, personen die geïnterneerd zijn ingevolge de wet op de bescherming van de maatschappij dan wel wanneer deze goederen behoren tot een onbeheerde nalatenschap of tot een onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaarde nalatenschap, kunnen diegenen die bevoegd zijn om deze verkoping te vorderen, bij de vrederechter een aanvraag indienen tot machtiging om onderhands te verkopen. De machtiging wordt verleend als het belang van de beschermde personen het vereist. Deze aanvraag wordt ingediend bij een met redenen omkleed verzoekschrift waarbij een ontwerp van verkoopovereenkomst wordt gevoegd. De personen die de beschermde personen vertegenwoordigen, moeten gehoord of bij gerechtsbrief behoorlijk opgeroepen worden ten minste vijf dagen vóór de zittingsdag. De vrederechter kan de personen die bij de overeenkomst partij zullen zijn, bevelen te verschijnen. Een exemplaar van de ondertekende overeenkomst moet daarna aan de vrederechter worden bezorgd.

HOOFDSTUK VI. - Verdeling en veiling van onverdeelde goederen.

Eerste afdeling. - Minnelijke verdeling.

Art. 1205. Wanneer alle medeëigenaars meerderjarig, tegenwoordig of behoorlijk vertegenwoordigd zijn, kunnen zij te allen tijde de verdeling in onderlinge overeenstemming verrichten zoals zij beslissen.

Art. 1206. Indien er onder de medeëigenaars een minderjarige is, geschiedt de verdeling door een notaris, onder voorzitterschap en met goedkeuring van de vrederechter. Alle medeëigenaars moeten erbij tegenwoordig zijn in persoon, bij gemachtigde of

in voorkomend geval door hun wettelijke vertegenwoordiger. De curator van de ontvoogde minderjarige en de toeziende voogd zijn eveneens tegenwoordig, zonder

dat de strijdigheid van belangen tussen hen en de minderjarigen grond oplevert tot vervanging. Wanneer de rechter het nodig acht, kan hij een of meer deskundigen benoemen,

die op gezamenlijk verzoek van de partijen advies zullen geven over het vormen van de kavels. De kavels van de minderjarigen kunnen ten dele en zelfs voor het geheel worden samengesteld uit wat eenvoudig opgelegd wordt. De aldus gevormde kavels worden aan de deelgenoten toegewezen, hetzij

rechtstreeks, hetzij bij loting; in de akte van verdeling wordt daarvan melding gemaakt. De vrederechter waakt voor de bescherming van de belangen der minderjarigen en

voor de belegging, overeenkomstig de wet, van de sommen en waarden die hun zullen worden toegekend.

Indien de rechter op een verzoekschrift dat de partijen hem voorleggen, zijn goedkeuring weigert stelt hij dit vast bij een met redenen omklede beschikking, waartegen voor alle partijen gezamenlijk hoger beroep openstaat. Bij gebreke van goedkeuring kan de verdeling niet worden voortgezet dan in de vorm van de gerechtelijke verdeling.

Afdeling 2. - [1 Gerechtelijke verdeling]1 ---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Onderafdeling 1. - [1 De inleiding van de vordering en het vonnis dat de gerechtelijke verdeling beveelt]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1207. [1 Indien niet alle mede-eigenaars met een minnelijke verdeling instemmen, alsook in de gevallen bedoeld in artikel 1206, zesde lid, geschiedt de verdeling gerechtelijk op vordering van de meest gerede partij ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg.]1 ---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1208. [1 § 1. Indien betreffende dezelfde onverdeeldheid meerdere eisers afzonderlijk de verdeling vorderen, worden de vorderingen op de eerste nuttige zitting, in voorkomend geval ambtshalve, samengevoegd. § 2. Indien tussen partijen een andere onverdeeldheid bestaat waarbij geen derden

zijn betrokken en waarvan de voorafgaande vereffening noodzakelijk is om de gevorderde verdeling te voltrekken, strekt de vordering zich van rechtswege uit tot de vereffening van die onverdeeldheid. § 3. In het geval bedoeld in § 2 heeft het vonnis dat met toepassing van artikel 1209

wordt gewezen, van rechtswege tot gevolg dat dient te worden overgegaan tot de vereffening van de onverdeeldheid, waarvan de voorafgaande vereffening noodzakelijk is om de bevolen verdeling te voltrekken. § 4. Op verzoek van een van de partijen kan de rechtbank, bij een met redenen

omklede beslissing, de afzonderlijke verdeling bevelen voor de in het buitenland gelegen goederen die ze aanwijst. Ze houdt rekening met de aard en de ligging van die goederen. De termijnen bedoeld in de artikelen 1214, § 2, en 1218 zijn in dat geval niet van toepassing op deze afzonderlijke verdeling. De rechtbank kan, indien dit verzoek overeenkomstig artikel 1216 bij haar

aanhangig wordt gemaakt door de notaris-vereffenaar, in dezelfde zin bevelen in de loop van de procedure.]1 ---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1209. [1 § 1. De rechtbank beslist over alle geschillen die bij haar aanhangig worden gemaakt, met dien verstande dat zij de oplossing kan uitstellen tot het vonnis van homologatie wordt gewezen, en verleent de partijen akte van hun eventuele akkoorden. § 2. De door de rechtbank vastgestelde akkoorden gelden als vonnis bedoeld in

artikel 1043. § 3. Het vonnis waarin het akkoord van de partijen over de verkoop, openbaar of

uit de hand, van alle of een deel van de goederen wordt vastgesteld, machtigt de notaris-vereffenaar ertoe over te gaan tot deze verkoop, indien hij daartoe door ten minste een partij wordt verzocht. Dit vonnis verleent aan de notaris-vereffenaar de bevoegdheden bedoeld in artikel

1224, § 4, tweede, derde en vierde lid, waarvan het de tekst overneemt in het beschikkende gedeelte. In geval van openbare verkoop van onroerende goederen, heeft deze plaats op de

wijze die gebruikelijk is inzake gewone openbare verkoping van onroerende goederen en overeenkomstig artikel 1193, tweede tot zevende lid, alsmede, in voorkomend geval, overeenkomstig de artikelen 1186 tot 1192 en artikel 1193, achtste lid. In geval van verkoop uit de hand, heeft deze in voorkomend geval plaats

overeenkomstig artikel 1193bis. De verkoop van roerende goederen geschiedt overeenkomstig de artikelen 1194 tot

1204bis, in voorkomend geval door toedoen van een door de notaris-vereffenaar aangewezen gerechtsdeurwaarder. Op de dag bepaald voor de toewijzing, wordt daartoe overgegaan op verzoek van

ten minste een van de partijen.]1 ---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Onderafdeling 2. - [1 De aanstelling van de notaris-vereffenaar]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1210. [1 § 1. Indien de rechtbank de verdeling beveelt, verwijst zij de partijen naar de notaris-vereffenaar over wie de partijen het eens zijn, of, op een met redenen omkleed verzoek van de partijen, naar twee notarissen-vereffenaars waarvan zij gezamenlijk de aanstelling vragen.

Indien de partijen niet tot een akkoord komen of indien de rechtbank oordeelt dat de aanstelling van twee notarissen-vereffenaars niet gerechtvaardigd is, verwijst zij de partijen naar een andere notaris-vereffenaar die zij aanwijst.

§ 2. Indien de rechtbank twee notarissen-vereffenaars aanwijst, handelen deze gezamenlijk, overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling. In afwijking van de artikelen 5 en 6, 1°, van de wet van 16 maart 1803 op het

notarisambt treden beide notarissen-vereffenaars gezamenlijk op in de ambtsgebieden van elk van hen. § 3. Indien twee notarissen-vereffenaars werden aangewezen, is de notaris-

vereffenaar wiens naam het eerst wordt vermeld in de beslissing, belast met de bewaring van de minuten, onverminderd de toepassing van § 4. § 4. Indien de notaris-vereffenaar in het kader van de bevolen verdeling dient op te

treden buiten zijn ambtsgebied, wijst hij voor deze verrichtingen een territoriaal bevoegde notaris aan. § 5. Onverminderd de bepalingen van het eerste boek van het vierde deel en tenzij

de rechtbank anders beslist, staan de partijen in gelijke mate in voor de provisionering van de notaris-vereffenaar.]1

---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Onderafdeling 3. - [1 De vervanging van de notaris-vereffenaar]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1211. [1 § 1. In geval van weigering, verhindering van de notaris-vereffenaar of indien er omstandigheden zijn die gerechtvaardigde twijfel doen ontstaan over zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid, voorziet de rechtbank in zijn vervanging. De notaris-vereffenaar van wie de partijen gezamenlijk de aanstelling hebben

gevraagd, kan slechts worden vervangen, op verzoek van één van de partijen, om redenen ontstaan of vastgesteld na zijn aanstelling. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 1220, § 2 en § 3, kan, na de

opening van de werkzaamheden, geen vervanging meer worden gevraagd door één van de partijen, tenzij de partij die om de vervanging verzoekt slechts nadien in kennis is gesteld van de ingeroepen reden. In geval van hoger beroep tegen de beslissing bedoeld in de artikelen 1209, § 1, en

1210, wordt het verzoek tot vervanging ingediend bij de rechter in hoger beroep. De vervanging kan bijgevolg later niet worden gevraagd op grond van de middelen ingeroepen voor de rechter in hoger beroep. § 2. De partij of de notaris-vereffenaar die middelen van vervanging aanvoert,

draagt deze voor bij gewoon schriftelijk verzoek neergelegd bij of gericht aan de rechtbank die de notaris-vereffenaar heeft aangesteld. De griffie geeft kennis van dit verzoek, bij gerechtsbrief, aan de partijen en aan de

notaris-vereffenaar. Binnen vijftien dagen na deze kennisgeving zendt de notaris-vereffenaar, in

voorkomend geval, zijn opmerkingen aan de rechtbank en de partijen. Na verloop van deze termijn roept de griffie de partijen en de notaris-vereffenaar

bij gerechtsbrief op voor een zitting in raadkamer. Indien de rechtbank het verzoek inwilligt, stelt zij ambtshalve, in de plaats van de

vervangen notaris-vereffenaar, een nieuwe notaris-vereffenaar aan die zij aanwijst of over wie de partijen het eens zijn. Tegen de beslissing betreffende de vervanging kan geen enkel rechtsmiddel worden

aangewend.]1 ---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Onderafdeling 4. - [1 Het beheer van de onverdeelde boedel]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1212. [1 De rechtbank kan, in elke stand van het geding en op vordering van een van de partijen of van de notaris-vereffenaar, door middel van een gewoon schriftelijk verzoek ingediend bij of gericht aan de rechtbank die de notaris- vereffenaar heeft aangewezen, een beheerder aanwijzen, met opdracht alle daden van beheer te verrichten en, in voorkomend geval, de massa van de mede-eigenaars in rechte te vertegenwoordigen.

De procedure verloopt overeenkomstig artikel 1211, § 2, tweede en derde lid. Na verloop van de in artikel 1211, § 2, derde lid, bedoelde termijn, roept de griffie de partijen en de notaris-vereffenaar bij gerechtsbrief op. Indien de rechtbank het verzoek inwilligt, stelt zij een beheerder aan, bepaalt zij de omvang van zijn opdracht en bepaalt zij zijn vergoeding. De beheerder kan zich laten bijstaan door één of meerdere personen die onder zijn

verantwoordelijkheid optreden.]1 ---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Onderafdeling 5. - [1 Het deskundigenonderzoek]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1213. [1 § 1. Wanneer de rechtbank een of meer deskundigen aanstelt, belast met het deskundigenonderzoek voor de goederen waarvan de verkoping niet is beslist, omvat de opdracht tot deskundigenonderzoek de schatting van de goederen, de vaststelling van de grondslagen van die schatting en eventueel de aanduiding van de mogelijkheden van een gevoeglijke verdeling in natura, met, in voorkomend geval, de vaststelling van de bij loting toe te wijzen kavels. Mits alle partijen ermee akkoord gaan, kan de notaris-vereffenaar de opdracht van

de deskundige vervolledigen. Indien niet alle partijen tot een akkoord komen, wordt de rechtbank geadieerd overeenkomstig de in § 3 bepaalde procedure. Mits alle partijen ermee akkoord gaan, kan de notaris-vereffenaar de opdracht van

de deskundige wijzigen of aan deze laatste vragen een eerdere schatting te actualiseren. Indien niet alle partijen tot een akkoord komen, wordt de rechtbank geadieerd overeenkomstig de in § 3 bepaalde procedure.

Behoudens andersluidende beslissing van de rechtbank of behoudens akkoord van alle partijen vat de deskundige zijn opdracht pas aan nadat hij hierom werd verzocht door de notaris-vereffenaar. § 2. Gelijktijdig met de neerlegging van zijn eindverslag ter griffie bezorgt de

deskundige aan de notaris-vereffenaar, aan de partijen en aan hun raadslieden, een afschrift van dit verslag in de vorm bepaald in artikel 978 en, wat de mededeling aan de notaris-vereffenaar betreft, bij aangetekende brief. § 3. Indien geen deskundige wordt aangesteld in het vonnis bedoeld in de artikelen

1209, § 1 en 1210, § 1, kan het verzoek tot aanstelling van een of meer deskundigen in de loop van de procedure worden ingediend, door elke partij of door de notaris- vereffenaar, door middel van een gewoon schriftelijk verzoek neergelegd bij of gericht aan de rechtbank die de notaris-vereffenaar heeft aangesteld.

De procedure verloopt overeenkomstig artikel 1211, § 2, tweede en derde lid. Na verloop van de in artikel 1211, § 2, derde lid, bedoelde termijn, roept de griffie de partijen en de notaris-vereffenaar bij gerechtsbrief op. Indien de rechtbank het verzoek inwilligt, stelt zij een of meer deskundigen aan, van wie de opdracht in § 1 is bepaald.]1 ---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Onderafdeling 6. - [1 Het verloop van de werkzaamheden Algemene bepalingen]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

[1Algemene bepalingen]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1214. [1 § 1. De notaris-vereffenaar poogt de partijen te verzoenen en wijst de partijen erop dat ze zich kunnen laten bijstaan door een advocaat. In elke stand van de rechtspleging maakt de notaris-vereffenaar, op verzoek van de

partijen, een proces-verbaal op van het tussen hen bereikte globale of gedeeltelijke akkoord over de vereffening of de verdeling. Het aldus vastgestelde akkoord dat door de partijen is ondertekend bindt hen definitief en machtigt de notaris- vereffenaar, wanneer het betrekking heeft op de verkoop, openbaar of uit de hand, van alle of een deel van de goederen, ertoe over te gaan tot deze verkoop, indien hij daartoe door ten minste een partij wordt verzocht. In geval van openbare verkoop vindt deze plaats op de wijze die gebruikelijk is

inzake gewone openbare verkoping van onroerende goederen en overeenkomstig artikel 1193, tweede tot zevende lid, alsmede, in voorkomend geval, overeenkomstig de artikelen 1186 tot 1192 en artikel 1193, achtste lid. In geval van verkoop uit de hand vindt deze, in voorkomend geval, plaats

overeenkomstig artikel 1193bis. De verkoop van roerende goederen geschiedt overeenkomstig de artikelen 1194 tot

1204bis, in voorkomend geval door toedoen van een gerechtsdeurwaarder

aangewezen door de notaris-vereffenaar. Op de dag bepaald voor de toewijzing wordt daartoe overgegaan op verzoek van

ten minste één van de partijen. § 2. De notaris-vereffenaar verricht de boedelbeschrijving, tenzij alle partijen, voor

zover ze bekwaam zijn, hiervan afzien en gezamenlijk aan de notaris-vereffenaar aanduiden welke goederen afhangen van de te verdelen boedel. Van de boedelbeschrijving wordt ten laatste afgezien bij de sluiting van het proces-verbaal van de opening der werkzaamheden. De notaris-vereffenaar stelt een proces-verbaal op waarin hij opneemt dat de partijen afzien van de boedelbeschrijving en akkoord gaan over de vaststelling van de te verdelen boedel, en bezorgt hiervan een afschrift aan de partijen en aan hun raadslieden in de vorm bepaald in artikel 1215, § 2. Bij gebrek aan verzaking aan de boedelbeschrijving, bepaalt de notaris-

vereffenaar, bij de sluiting van het proces-verbaal van opening der werkzaamheden, de dag en het uur van de eerste vacatie van de boedelbeschrijving, die plaats heeft, behoudens andersluidend akkoord van alle partijen en van de notaris-vereffenaar, uiterlijk twee maanden na de genoemde sluiting. Indien de boedelbeschrijving niet kan worden gesloten bij de eerste vacatie, bepaalt de notaris-vereffenaar onmiddellijk de dag en het uur van de volgende vacatie, die plaats heeft, behoudens akkoord van alle partijen en van de notaris-vereffenaar, uiterlijk twee maanden na de vorige vacatie. Mits alle partijen ermee akkoord gaan en bekwaam zijn, kan de

boedelbeschrijving op verklaring worden gedaan. § 3. Indien de notaris-vereffenaar erom door de partijen wordt verzocht en instemt

met dit verzoek, schat hij de te verdelen goederen. § 4. Zonder afbreuk te doen aan de regels betreffende de bewijslast en

bewijsvoering, kan de notaris-vereffenaar aan de partijen of derden alle relevante informatie en stukken vragen. Indien de partijen of derden de door de notaris-vereffenaar gevraagde relevante

informatie en stukken niet meedelen, kan de rechtbank, geadieerd overeenkomstig artikel 1216, hun overlegging bevelen overeenkomstig de artikelen 877 tot 882, in voorkomend geval op straffe van een dwangsom. § 5. De notaris-vereffenaar maakt de rekeningen op die de deelgenoten elkaar

verschuldigd mochten zijn, vormt de algemene boedel, stelt de kavels samen en doet de afrekening die met elk van de deelgenoten moet worden gedaan. Hij neemt alle andere bijkomende maatregelen om zijn opdracht naar behoren en binnen een redelijke termijn te vervullen. § 6. De afwezigheid van één of meer partijen verhindert de voortzetting van de

werkzaamheden niet. In voorkomend geval stelt de notaris-vereffenaar in elke stand van de procedure vast dat een partij afwezig is of weigert te tekenen. Niettegenstaande een partij afwezig is of weigert te tekenen, ontvangt de notaris-

vereffenaar de toewijzingsprijzen en andere schuldvorderingen in kapitaal en toebehoren, geeft hij ervan kwijting met of zonder indeplaatsstelling en, ten gevolge van deze betalingen, verleent hij opheffing van elke inschrijving die is of moet worden genomen, van elke overschrijving van bevel of beslag, alsmede van elk verzet indien daartoe grond bestaat. § 7. De notaris-vereffenaar maakt, in een staat van vereffening, het ontwerp van

verdeling op en legt deze aan de partijen voor overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 1223. Hij handelt volgens het gebeurlijk tussen de partijen tot stand gekomen globale of gedeeltelijke akkoord bedoeld in de artikelen 1209, § 1, of 1214, § 1, tweede lid.]1 ---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

[1De opening van de werkzaamheden]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1215. [1 § 1. De notaris-vereffenaar bepaalt, op verzoek van de meest gerede partij, de dag en het uur voor de opening van de werkzaamheden. Behoudens andersluidend akkoord van alle partijen en van de notaris-vereffenaar betreffende de navolgende termijn, heeft de eerste zitting van de opening van de werkzaamheden plaats uiterlijk twee maanden na het verzoek van de meest gerede partij. Indien het proces-verbaal van de opening der werkzaamheden niet kan worden gesloten bij de eerste zitting, bepaalt de notaris-vereffenaar onmiddellijk de dag en het uur van de volgende zitting, die, behoudens akkoord van alle partijen en van de notaris-vereffenaar, plaats heeft uiterlijk twee maanden na de vorige zitting. De notaris-vereffenaar maant de partijen en andere belanghebbenden minstens

acht dagen vooraf bij gerechtsdeurwaardersexploot, bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs aan, evenals hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, aanwezig te zijn bij het opmaken van het proces-verbaal van de opening van de werkzaamheden, om alle inlichtingen en stukken te bezorgen die nuttig zijn voor het vervullen van zijn opdracht en, in voorkomend geval, het ontbreken van een boedelbeschrijving waarvan niet werd afgezien overeenkomstig artikel 1214, § 2, te compenseren of de boedelbeschrijving aan te vullen naarmate er zich nieuwe gebeurtenissen voordoen. § 2. De notaris-vereffenaar betekent bij gerechtsdeurwaardersexploot of stuurt bij

aangetekende brief of overhandigt tegen gedagtekend ontvangstbewijs aan de partijen, en stuurt eveneens evenals aan hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, een afschrift van het proces-verbaal van opening van de werkzaamheden.]1

---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

[1Het tussentijds proces-verbaal]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1216. [1 § 1. Na de opening van de werkzaamheden bedoeld in artikel 1215, neemt de notaris-vereffenaar, in een tussentijds proces-verbaal, de geschillen of moeilijkheden op die naar zijn oordeel dermate essentieel zijn dat ze het opstellen van de in artikel 1214, § 7, bedoelde staat van vereffening beletten. § 2. Behoudens andersluidend akkoord van alle partijen en van de notaris-

vereffenaar betreffende de navolgende termijn, betekent de notaris-vereffenaar aan de partijen bij gerechtsdeurwaardersexploot of stuurt hij ze bij aangetekende brief of overhandigt hij ze tegen gedagtekend ontvangstbewijs een afschrift van het tussentijds proces-verbaal bedoeld in § 1, binnen twee maanden na de vaststelling van de geschillen of moeilijkheden die bepalend waren voor de opstelling van voornoemd proces-verbaal. Hij stuurt eveneens binnen dezelfde termijn een afschrift van dit proces-verbaal aan hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post. De notaris-vereffenaar nodigt gelijktijdig de partijen uit om hem hun standpunten betreffende de vastgestelde geschillen of moeilijkheden mee te delen. § 3. Behoudens andersluidend akkoord van alle partijen en van de notaris-

vereffenaar betreffende de navolgende termijn, delen de partijen uiterlijk binnen een maand vanaf de betekening van het gerechtsdeurwaardersexploot, de kennisgeving van de aangetekende brief of de overhandiging tegen gedagtekend ontvangstbewijs, bedoeld in § 2, aan de notaris-vereffenaar en de andere partijen, schriftelijk hun standpunt mee. Ingeval eenzelfde partij opeenvolgende standpunten inneemt, houdt de notaris-vereffenaar enkel rekening met het laatst ingenomen standpunt. § 4. Behoudens andersluidend akkoord van alle partijen dat een einde maakt aan

de geschillen of moeilijkheden opgenomen in het tussentijds proces-verbaal en dat zij hem binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in § 3 schriftelijk meedelen, legt de notaris-vereffenaar ter griffie, binnen een maand na het verstrijken van voormelde termijn, een uitgifte neer van het proces-verbaal, alsook de standpunten van de partijen, de inventaris van de stukken die de partijen hem hebben bezorgd evenals zijn advies, waarvan hij gelijktijdig, volgens de vorm bepaald in § 2, een afschrift bezorgt aan de partijen en aan hun raadslieden. § 5. De griffie roept de partijen bij gerechtsbrief en hun raadslieden bij gewone

brief, fax of elektronische post op voor een zitting waarop de partijen worden gehoord op basis van hun standpunten ingenomen overeenkomstig § 3, die als conclusies worden beschouwd, onverminderd de mogelijkheid om de zaak te verdagen naar een latere pleitzitting of om, gelet op de complexiteit van het geschil, toepassing te maken van artikel 747.]1 ---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

[1De conventionele instaatstelling]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1217. [1 Bij de opening van de werkzaamheden bepaalt de notaris-vereffenaar met alle partijen geheel of gedeeltelijk het tijdschema voor het verdere verloop van de gerechtelijke verdeling, tenzij zij van de bepaling van dergelijk tijdschema afzien. De overeengekomen termijnen worden vermeld in het proces-verbaal van opening

van de werkzaamheden of in latere processen-verbaal, wat de termijnen betreft die in de loop van de procedure worden overeengekomen. Elk proces-verbaal vermeldt

de dag en het uur waarop of de termijn waarbinnen de volgende verrichting zal plaatsvinden.]1

---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

[1De wettelijke instaatstelling]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1218. [1 § 1. Indien geen akkoord is bereikt overeenkomstig artikel 1217, gelden de volgende termijnen, behalve in geval van afwijking, met het akkoord van alle partijen en van de notaris-vereffenaar, wat betreft de termijnen die hem aanbelangen. Voor de mededeling van hun aanspraken en van hun stukken aan de notaris-

vereffenaar en aan de andere partijen beschikken de partijen over een termijn van twee maanden te rekenen van de afsluiting van de boedelbeschrijving.

Bij gebrek aan een boedelbeschrijving beschikken de partijen, voor de mededeling van hun aanspraken en van hun stukken aan de notaris-vereffenaar en aan de andere partijen, over een termijn van twee maanden te rekenen van de dag waarop de notaris-vereffenaar het afschrift van het proces-verbaal bedoeld in artikel 1214, § 2, eerste lid, heeft meegedeeld. In het geval van een deskundigenonderzoek beschikken de partijen over een

termijn van twee maanden te rekenen vanaf de in artikel 1213, § 2, bedoelde mededeling aan de partijen om aan de notaris-vereffenaar en aan de andere partijen hun aanspraken mee te delen met betrekking tot de goederen die aan het deskundigenonderzoek zijn onderworpen, dan wel om eventuele eerdere aanspraken omtrent die goederen aan te passen.

§ 2. Binnen twee maanden na het verstrijken van de laatste termijn berekend overeenkomstig § 1, tweede, derde of vierde lid, betekent de notaris-vereffenaar aan de partijen bij gerechtsdeurwaardersexploot of stuurt hij ze bij aangetekende brief of overhandigt hij ze tegen gedagtekend ontvangstbewijs, alsook aan hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, een overzicht van de aanspraken die hem werden bezorgd met naleving van de termijnen bedoeld in § 1, tweede tot vierde lid. Binnen een termijn van twee maanden na de betekening van het

gerechtsdeurwaardersexploot of de kennisgeving van de aangetekende brief, bedoeld in het eerste lid, delen de partijen hun gebeurlijke opmerkingen op de aanspraken van de andere partijen schriftelijk mee aan de notaris-vereffenaar en de andere partijen. § 3. De notaris-vereffenaar maakt, in een staat van vereffening, het ontwerp van

verdeling op binnen een termijn van vier maanden die begint te lopen : 1° ofwel na het verstrijken van de in § 2, tweede lid, bepaalde termijn; 2° ofwel, in geval van ontdekking van nieuwe feiten of stukken van overwegend

belang, na het verstrijken van de overeenkomstig artikel 1219 overeengekomen of bij dat artikel bepaalde termijn; 3° ofwel, in geval van toepassing van artikel 1216, wanneer de beslissing tot

beslechting van de geschillen of moeilijkheden in kracht van gewijsde is gegaan; 4° ofwel, in geval van verkoop van alle of een deel van de goederen met toepassing

van de artikelen 1224 en 1224/1, of op grond van een akkoord tussen de partijen dat door de rechtbank overeenkomstig artikel 1209 of door de notaris-vereffenaar overeenkomstig artikel 1214, § 1, tweede lid, is vastgesteld, te rekenen vanaf de inning van de verkoopprijs en de eraan verbonden kosten. De termijn die aan de notaris-vereffenaar wordt opgelegd voor het opmaken van

het ontwerp van verdeling neemt in elk geval een aanvang op de laatste vervaldag onder de in deze paragraaf bedoelde vervaldagen.

§ 4. Indien geen termijnen werden overeengekomen overeenkomstig artikel 1217, kan de rechter, op verzoek van een partij of op verzoek van de notaris-vereffenaar, de in dit artikel bedoelde termijnen inkorten, gelet op de elementen eigen aan de zaak, teneinde de voltrekking van de procedure tot verdeling binnen een zo kort mogelijke termijn mogelijk te maken. Het verzoek wordt bij gewone brief ingediend bij of gericht aan de rechtbank die

de notaris-vereffenaar heeft aangesteld. De griffie geeft bij gerechtsbrief aan de partijen en aan de notaris-vereffenaar

kennis van dit verzoek. Binnen vijftien dagen na deze kennisgeving richten de notaris-vereffenaar en de

partijen, in voorkomend geval, hun opmerkingen aan de rechtbank, alsook aan de andere partijen en aan de notaris-vereffenaar. Na afloop van deze termijn en op verzoek van minstens een van de partijen of van

de notaris-vereffenaar, roept de griffier de partijen en de notaris-vereffenaar bij gerechtsbrief op. Indien de rechtbank het verzoek toewijst, in voorkomend geval door uitspraak te

doen op stukken, legt zij bij beschikking de in het eerste lid bedoelde termijnen vast. De beschikking wordt door de griffie bij gewone brief aan de notaris-vereffenaar,

aan de partijen en aan hun raadslieden ter kennis gebracht. Tegen de beschikking kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend.]1 ---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

[1De ontdekking van nieuwe feiten of nieuwe stukken van overwegend belang]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1219. [1 Indien nieuwe feiten of nieuwe stukken worden ontdekt die de notaris- vereffenaar van overwegend belang acht, nodigt hij de partijen bij gerechtsdeurwaardersexploot, bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs alsook hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post uit daaromtrent hun opmerkingen mee te delen binnen de overeengekomen termijn, dan wel, indien niet alle partijen tot een akkoord zijn gekomen betreffende deze nieuwe termijn, binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf zijn verzoek.]1 ---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

[1De sanctie in geval van overschrijding van de overeengekomen of bepaalde termijnen]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1220. [1 § 1. Behoudens akkoord van alle partijen of ontdekking van nieuwe feiten of nieuwe stukken van overwegend belang houdt de notaris-vereffenaar geen rekening met aanspraken, opmerkingen en stukken die na het verstrijken van de met toepassing van artikel 1217 overeengekomen termijnen of de in artikel 1218, § 1 en § 2 bepaalde termijnen zijn aangebracht. § 2. Indien de notaris-vereffenaar niet binnen de met toepassing van artikel 1217

overeengekomen of wettelijk bepaalde termijnen handelt, kan elk van de partijen bij gewone brief neergelegd bij of gericht aan de rechtbank die de notaris- vereffenaar heeft aangesteld, om de oproeping van de notaris-vereffenaar en de partijen verzoeken. De griffie geeft kennis van dit verzoek, bij gerechtsbrief, aan de partijen en aan de

notaris-vereffenaar. Binnen vijftien dagen na deze kennisgeving zendt de notaris-vereffenaar, in

voorkomend geval, zijn opmerkingen aan de rechtbank en de partijen. Na verloop van deze termijn, roept de griffie de partijen en de notaris-vereffenaar

bij gerechtsbrief op voor een zitting in raadkamer. De rechter hoort de notaris-vereffenaar en de partijen, bepaalt ter zitting, na

overleg met de notaris-vereffenaar, het verdere tijdschema voor de werkzaamheden en oordeelt over de vervanging van de notaris-vereffenaar, die niet kan worden uitgesproken indien alle partijen zich daartegen verzetten. Tegen deze beslissing kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend. Indien de vervanging wordt uitgesproken omwille van de redenen bedoeld in het

eerste lid, brengt de griffie de beslissing ter kennis van de kamer van de notarissen van het genootschap waartoe de notaris-vereffenaar behoort, die bepaalt of een tuchtstraf bepaald bij artikel 96 van de wet van 16 maart 1803 op het notarisambt dient te worden uitgesproken. § 3. Hetzelfde verzoek kan worden gedaan wanneer, in geval van de aanstelling van

twee notarissen-vereffenaars, dezen niet gezamenlijk kunnen handelen. In dit geval stelt de rechtbank, wanneer zij de vervanging van de notarissen-

vereffenaars beveelt, een andere notaris-vereffenaar aan.]1 ---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

[1De stuiting van de overeengekomen of bepaalde termijnen]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1221. [1 Mits alle partijen ermee akkoord gaan, kunnen de overeengekomen termijnen of de termijnen bepaald voor de voortzetting van de procedure worden gestuit. De partijen brengen de notaris-vereffenaar hiervan schriftelijk op de hoogte.

De meest gerede partij brengt de notaris-vereffenaar en de andere partijen schriftelijk op de hoogte van het verdwijnen van de reden van de stuiting. De dag volgend op deze kennisgeving begint, behoudens andersluidend akkoord van alle partijen, de nieuwe termijn te lopen.]1

---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

[1De mededeling van de stukken]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1222. [1 § 1. De partijen bezorgen een kopie van de stukken die zij in de notariële fase van de gerechtelijke verdeling aanwenden aan elkaar en aan de notaris-vereffenaar. De partijen ordenen, nummeren en sommen deze stukken in een lijst van de stukken op. § 2. Behoudens akkoord van alle partijen worden enkel de stukken die in de lijst

van de stukken werden vermeld die binnen de termijnen en in de vorm voorgeschreven door de wet werden meegedeeld aan de andere partijen alsook aan de notaris-vereffenaar, bij de verrichtingen voor de notaris-vereffenaar in aanmerking genomen.]1

---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

[1De verdeling in natura]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1223. [1 § 1. Voor de toewijzing van de kavels, die in voorkomend geval door de deskundige zijn bepaald, kan iedere deelgenoot zijn bezwaren inbrengen met betrekking tot de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling bedoeld in artikel 1214, § 7, en, in voorkomend geval, opmerkingen en middelen met betrekking tot het eindverslag van de deskundige laten gelden. Te dien einde maant de notaris-vereffenaar bij gerechtsdeurwaardersexploot, bij

aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs de partijen en andere belanghebbenden, alsook hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, ertoe aan kennis te nemen van de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling bedoeld in artikel 1214, § 7, gehecht aan de aanmaning, en, in voorkomend geval, van het eindverslag dat de deskundige hen voorafgaandelijk heeft meegedeeld overeenkomstig artikel 1213, § 2. Gelijktijdig roept de notaris- vereffenaar de partijen en andere belanghebbenden op om aanwezig te zijn bij de toewijzing van de kavels en de sluiting der werkzaamheden, die plaatsvinden op de plaats, de dag en het uur bepaald door de notaris-vereffenaar.

In zijn aanmaning verwittigt de notaris-vereffenaar de partijen ervan dat de toewijzing van de kavels, in voorkomend geval door loting, zowel in hun afwezigheid als in hun aanwezigheid zal geschieden, dan wel dat bij onenigheid over de kavelvorming of over de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling

bedoeld in artikel 1214, § 7, een proces-verbaal van de geschillen of moeilijkheden bedoeld in artikel 1223, § 3, zal worden opgemaakt. Behoudens akkoord van de partijen betreffende de navolgende termijn beschikken

de partijen over een termijn van een maand vanaf de dagtekening van de aanmaning om aan de notaris-vereffenaar en de andere partijen hun bezwaren met betrekking tot de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling bedoeld in artikel 1214, § 7, schriftelijk mee te delen en, in voorkomend geval, hun opmerkingen met betrekking tot het eindverslag van de deskundige die tot die bezwaren aanleiding hebben gegeven, te laten kennen.

§ 2. Indien geen bezwaren zijn ingebracht binnen de termijnen en in de vorm bedoeld in § 1, vierde lid, gaat de notaris-vereffenaar, bij de sluiting der werkzaamheden bedoeld in § 1, tweede lid, over tot de toewijzing van de kavels overeenkomstig het akkoord van alle partijen, of, bij gebrek aan dergelijk akkoord, bij loting en ondertekent hij, samen met de verschijnende partijen, het proces- verbaal van sluiting. De akte van verdeling is definitief als minnelijke verdeling, onverminderd, in

voorkomend geval, de toepassing van artikel 1206, vijfde en zesde lid. § 3. indien bezwaren zijn ingebracht binnen de termijnen en in de vorm bedoeld in

§ 1, vierde lid, stelt de notaris-vereffenaar, in de plaats van de sluiting der werkzaamheden bedoeld in § 1, tweede lid, een proces-verbaal op van de geschillen of moeilijkheden met beschrijving van al die bezwaren. De bezwaren mogen geen afbreuk doen aan de akkoorden die werden vastgesteld

overeenkomstig de artikelen 1209, § 1, of 1214, § 1, tweede lid. Ingeval eenzelfde partij opeenvolgende opmerkingen of bezwaren meedeelt aan de

notaris-vereffenaar houdt deze enkel rekening met de laatste opmerkingen of bezwaren die hem werden meegedeeld binnen de termijnen bedoeld in § 1, vierde lid. Behoudens andersluidend akkoord van alle partijen en van de notaris-vereffenaar

betekent de notaris-vereffenaar aan de partijen bij gerechtsdeurwaardersexploot of stuurt hij ze bij aangetekende brief of overhandigt hij ze tegen gedagtekend ontvangstbewijs alsook aan hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, een afschrift van het proces-verbaal bedoeld in het eerste lid, alsook zijn schriftelijk advies over de geschillen of moeilijkheden, binnen twee maanden na het verstrijken van de termijn bedoeld § 1, vierde lid. Gelijktijdig legt de notaris-vereffenaar ter griffie een uitgifte van het proces-

verbaal van de geschillen of moeilijkheden, van zijn schriftelijk advies, van het proces-verbaal van opening der werkzaamheden alsmede van alle navolgende processen-verbaal en van de boedelbeschrijving, een kopie van de lijst van de stukken van de partijen en een uitgifte van de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling bedoeld in artikel 1214, § 7, neer.

Door deze neerlegging wordt de zaak aanhangig gemaakt bij de rechtbank. De griffie roept de partijen op bij gerechtsbrief en hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, voor een zitting waarop de partijen gehoord zullen worden op basis van hun bezwaren ingebracht overeenkomstig § 1, die beschouwd worden als conclusies, onverminderd de mogelijkheid om de zaak te verdagen naar een latere pleitzitting of toepassing te maken van artikel 747, gelet op de complexiteit van het

geschil. § 4. De rechtbank beslecht de geschillen of moeilijkheden, homologeert zonder

meer de staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling of zendt deze terug aan de notaris-vereffenaar om, binnen de door haar vastgestelde termijnen, een aanvullende staat van vereffening of een staat van vereffening overeenkomstig de door de rechtbank gegeven richtlijnen op te maken. Behoudens akkoord van alle partijen of ontdekking van nieuwe feiten of nieuwe

stukken van overwegend belang, neemt de rechtbank enkel kennis van de geschillen of moeilijkheden voortvloeiend uit de bezwaren vastgesteld in het proces-verbaal bedoeld in § 3, eerste lid. § 5. In geval van homologatie van de staat van vereffening houdende het ontwerp

van verdeling geeft de griffier kennis van de uitspraak aan de notaris-vereffenaar. De notaris-vereffenaar rangschikt de uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan onder zijn minuten. § 6. Indien een aanvullende staat van vereffening houdende het ontwerp van

verdeling of een staat van vereffening houdende het ontwerp van verdeling overeenkomstig de door de rechtbank gegeven richtlijnen is opgemaakt, maant de notaris-vereffenaar bij gerechtsdeurwaardersexploot, aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs, de partijen en andere belanghebbenden, alsook hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, ertoe aan kennis te nemen van deze staat, die hij hecht aan de aanmaning. Gelijktijdig roept de notaris- vereffenaar de partijen en andere belanghebbenden op om aanwezig te zijn bij de sluiting der werkzaamheden, die plaatsvindt op de plaats, de dag en het uur die hij bepaalt. Behoudens akkoord van alle partijen betreffende de navolgende termijn,

beschikken de partijen over een termijn van een maand vanaf de dagtekening van de aanmaning om schriftelijk aan de notaris-vereffenaar en de andere partijen hun bezwaren met betrekking tot deze staat mee te delen. Artikel 1223, § 3, derde lid, is van toepassing. Behoudens ontdekking van nieuwe feiten of van nieuwe stukken van overwegend

belang kunnen de bezwaren slechts betrekking hebben op de geschillen of moeilijkheden die verband houden met de aanpassing van de staat van vereffening overeenkomstig de door de rechtbank gegeven richtlijnen of, in voorkomend geval, met de nieuwe geschillen of moeilijkheden die uit die aanpassing voortvloeien.

Indien bezwaren zijn ingebracht binnen de termijnen en in de vorm bedoeld in het tweede lid, stelt de notaris-vereffenaar een proces-verbaal op van de geschillen of moeilijkheden met beschrijving van al die bezwaren. De procedure verloopt volgens artikel 1223, § 3, vierde tot zesde lid.]1

---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

[1De verkoop van de niet gevoeglijk in natura verdeelbare goederen]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1224. [1 § 1. Indien, ofwel uit een akkoord van alle partijen, ofwel uit het

advies van de notaris-vereffenaar, in voorkomend geval gesteund op het door de deskundige ingediende verslag, blijkt dat de gevoeglijke verdeling in natura onmogelijk is, stelt de notaris-vereffenaar, behalve in geval van een akkoord van alle partijen omtrent de verkoop uit de hand overeenkomstig artikel 1214, § 1, tweede lid, de verkoopvoorwaarden van de openbare verkoping van de niet gevoeglijk in natura verdeelbare onroerende goederen op en maant hij de partijen bij gerechtsdeurwaardersexploot, bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs, en hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, aan hiervan kennis te nemen en hem hun bezwaren binnen een maand na de aanmaning tot kennisneming schriftelijk mee te delen, behoudens andersluidend akkoord van alle partijen betreffende die termijn. De aanmaning vermeldt uitdrukkelijk deze termijn. Gelijktijdig maant de notaris-vereffenaar de partijen aan om bij de verkoopsverrichtingen aanwezig te zijn. § 2. Ingeval de partijen geen bezwaren overeenkomstig § 1 betreffende het beginsel

van de verkoop hebben ingebracht, wordt de notaris-vereffenaar geacht verzocht te zijn om de verkoopsverrichtingen verder te zetten. Op de dag bepaald voor de toewijzing, wordt daartoe overgegaan op verzoek van

ten minste een van de partijen. § 3. Indien de partijen overeenkomstig § 1 bezwaren hebben ingebracht, hetzij

over het principe van de verkoop, hetzij over de voorwaarden ervan, handelt de notaris-vereffenaar overeenkomstig artikel 1216. § 4. Indien de rechtbank vaststelt dat de gevoeglijke verdeling in natura

onmogelijk is, beveelt zij de verkoop en legt zij, in voorkomend geval, een nieuwe termijn op voor de toewijzing. In geval van afwezigheid of tegenwerking van de partijen of van de bewoner van de

onroerende goederen waarvan de verkoop wordt bevolen, mag de notaris- vereffenaar zich, op kosten van de boedel, toegang verschaffen tot deze onroerende goederen, indien nodig met behulp van de openbare macht, in voorkomend geval bijgestaan door een slotenmaker, teneinde de verkoopvoorwaarden te doen naleven of de bezichtiging door de belangstellenden mogelijk te maken. De bewoner wordt in kennis gesteld van het vonnis en van de bezichtigingsdagen

en -uren bepaald in de verkoopvoorwaarden. Indien de tegenwerking te wijten is aan de bewoner van de onroerende goederen

waarvan de verkoop is bevolen, is de massa, in voorkomend geval vertegenwoordigd door de beheerder bedoeld in artikel 1212, gerechtigd de kosten en gebeurlijke schadevergoeding op hem te verhalen. Indien de bewoner een mede-eigenaar is en nog geen beheerder zoals bedoeld in artikel 1212 werd aangewezen, wordt zo'n beheerder op verzoek van de meest gerede partijen aangesteld om aldus te handelen; in dat geval worden de kosten teruggevorderd voor rekening van de andere mede-eigenaars. Het tweede tot het vierde lid van deze paragraaf worden opgenomen in het vonnis

tot bevel van de verkoop van de onroerende goederen. Indien hij daartoe door ten minste een partij wordt verzocht, gaat de notaris-

vereffenaar over tot de verkoop van de onroerende goederen op de wijze die gebruikelijk is inzake gewone openbare verkoping van onroerende goederen en overeenkomstig artikel 1193, tweede tot zevende lid, en in voorkomend geval

overeenkomstig de artikelen 1186 tot 1192 en artikel 1193, achtste lid. De notaris-vereffenaar maant bij gerechtsdeurwaardersexploot, bij aangetekende

brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs, de partijen aan de werkzaamheden van de verkoop bij te wonen, en brengt hun raadslieden hiervan bij gewone brief, fax of elektronische post, op de hoogte. Op de dag bepaald voor de toewijzing wordt daartoe overgegaan op verzoek van

ten minste een van de partijen. Na de verkoop worden de werkzaamheden voortgezet overeenkomstig artikel 1223. § 5. Indien de rechtbank vaststelt dat de gevoeglijke verdeling in natura mogelijk

is, heeft het gewezen vonnis, wat betreft de toepassing van artikel 1218, § 3, 3°, de gevolgen van het vonnis gewezen in toepassing van artikel 1216. § 6. Indien gezien de ligging van de onroerende goederen verscheidene

deskundigenonderzoeken hebben plaatsgehad en elk onroerend goed niet gevoeglijk in natura verdeelbaar is verklaard, moet geen veiling worden gehouden, indien uit de vergelijking van de verslagen blijkt dat de onroerende goederen in hun geheel gevoeglijk kunnen worden verdeeld. In dat geval gaat de notaris-vereffenaar over tot de kavelvorming van de goederen

en handelt hij zoals bepaald in artikel 1223.]1 ---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1224/1. [1 § 1. Wanneer de goederen die niet gevoeglijk in natura verdeelbaar zijn in de zin van artikel 1224, § 1, roerende goederen zijn en bij gebrek aan akkoord van de partijen over de verkoop ervan, maant de notaris-vereffenaar de partijen bij gerechtsdeurwaardersexploot, bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs, en hun raadslieden bij gewone brief, fax of elektronische post, aan kennis te nemen van de noodzaak om over te gaan tot de verkoop en hem hun bezwaren binnen een maand na de aanmaning schriftelijk mee te delen, behoudens andersluidend akkoord van alle partijen over die termijn. De aanmaning vermeldt uitdrukkelijk deze termijn. § 2. Ingeval partijen geen bezwaren overeenkomstig § 1 betreffende het beginsel

van de verkoop hebben ingebracht, wordt de notaris-vereffenaar geacht verzocht te zijn om de verkoopsverrichtingen voort te zetten. Op de dag bepaald voor de toewijzing, wordt daartoe overgegaan op verzoek van

ten minste een van de partijen. § 3. Indien de partijen overeenkomstig § 1 bezwaren hebben ingebracht over het

principe van de verkoop, handelt de notaris-vereffenaar overeenkomstig artikel 1216. § 4. Indien de rechtbank vaststelt dat de gevoeglijke verdeling in natura

onmogelijk is, beveelt zij de verkoop. Indien hij daartoe door ten minste een partij wordt verzocht, gaat de notaris-

vereffenaar over tot de verkoop overeenkomstig de artikelen 1194 tot 1204bis, in voorkomend geval door toedoen van de gerechtsdeurwaarder die hij aanwijst. Op de dag bepaald voor de toewijzing wordt daartoe overgegaan op verzoek van

ten minste een van de partijen. § 5. Indien de rechtbank vaststelt dat de gevoeglijke verdeling in natura mogelijk

is, heeft het gewezen vonnis, wat betreft de toepassing van artikel 1218, § 3, 3°, de gevolgen van het vonnis gewezen in toepassing van artikel 1216.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Onderafdeling 7. - [1 Hoger beroep]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1224/2. [1 Wanneer het hoger beroep slaat op een vonnis gewezen vóór de opening van de werkzaamheden bedoeld in artikel 1215, heeft het geen devolutieve werking. Als dit hoger beroep is beslecht, wordt de zaak naar de eerste rechter verwezen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2011-08-13/17, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Afdeling III. _ Bepaling geldend voor de twee vorige afdelingen.

Art. 1225. <W 1991-07-18/33, art. 16, 9), 017; Inwerkingtreding : uiterlijk op 26- 07-1991, op een datum door de Koning te bepalen.> De bepalingen van dit hoofdstuk betreffende verdelingen waarbij minderjarigen belang hebben, zijn eveneens van toepassing op de verdelingen waarmee het belang gemoeid is van onbekwaamverklaarden, van personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd krachtens de artikelen 488bis, a) tot k) van het Burgerlijk Wetboek, van personen die geïnterneerd zijn ingevolge de wet op de bescherming van de maatschappij (en van verdwenen personen, als bedoeld in artikel 128 van het Burgerlijk Wetboek, en van vermoedelijk afwezigen). <W 2007-05-09/44, art. 44, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

HOOFDSTUK VII. - (Vermoeden en verklaring van afwezigheid en gerechtelijke verklaring van overlijden). <W 2007-05-09/44, art. 45, 089; Inwerkingtreding : 01- 07-2007>

Art. 1226. <W 2007-05-09/44, art. 46, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2007>§ 1. Verzoeken op grond van de artikelen 112, 118, 126 en 127 van het Burgerlijk Wetboek worden bij verzoekschrift ingesteld, vergezeld van de stukken tot staving. De artikelen 1026 tot 1034 zijn van toepassing, onverminderd de bepalingen die

volgen, artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 118 tot 135 van hetzelfde Wetboek. § 2. Het verzoekschrift vermeldt, op straffe van nietigheid : 1° de dag, de maand en het jaar; 2° de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker evenals

de graad van verwantschap of de aard van de betrekkingen die bestaan tussen de verzoeker en de verdwenen of vermoedelijk afwezige persoon; 3° het onderwerp en in het kort de gronden van het verzoek; 4° de naam, de voornaam, de verblijfplaats of de woonplaats van de verdwenen of

vermoedelijk afwezige persoon en, in voorkomend geval, van de echtgenoot, de samenwonende en de bloed- en aanverwanten in de erfelijke graad van de verdwenen of vermoedelijk afwezige persoon; 5° de aanwijzing van de rechter die ervan kennis moet nemen. Wanneer de aanvraag gegrond is op artikel 126 van het Burgerlijk Wetboek, bevat

het verzoekschrift, op straffe van nietigheid, de naam, voornaam en woonplaats van de notaris die de belangen van de verdwenen persoon moet vertegenwoordigen bij iedere verdeling of erfenis die hem kan aanbelangen, tot het tijdstip waarop het vonnis wordt uitgesproken. Het verzoekschrift moet worden ondertekend door de verzoeker, door zijn notaris

of zijn advocaat. Indien de verdwenen of vermoedelijk afwezige persoon een woonplaats in België heeft gehad, moet het verzoekschrift vergezeld zijn van een attest van woonplaats van deze persoon dat ten hoogste vijftien dagen oud is. Het verzoekschrift vermeldt bovendien, voor zover mogelijk, de plaats en datum

van geboorte van de verdwenen of vermoedelijk afwezige persoon, alsmede de aard en de samenstelling van de te beheren goederen. Als het verzoekschrift onvolledig is, vraagt de rechter de verzoeker om het binnen

de door hem vooropgestelde termijn aan te vullen. § 3. De procureur des Konings wint alle dienstige inlichtingen in, in voorkomend

geval bij de echtgenoot, de samenwonende en de bloed- en aanverwanten tot de vierde graad van de verdwenen of vermoedelijk afwezige persoon.

Ingeval de verdwijning in het buitenland is gebeurd, kan hij bovendien de medewerking vorderen van de federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken en van de Belgische diplomatieke en consulaire ambtenaren in het buitenland. Deze verstrekken hem alle inlichtingen en afschriften van documenten die hij nuttig acht voor het voortzetten van het onderzoek.

De rechtbank doet uitspraak na het advies van het openbaar ministerie te hebben gehoord. § 4. Daarenboven verwittigt de griffier bij gerechtsbrief de in het verzoekschrift

vermelde familieleden dat er een verzoekschrift werd ingediend. De personen die bij gerechtsbrief worden opgeroepen, worden aldus partij in het

geding, tenzij zij zich er ter zitting tegen verzetten. De griffier geeft de partijen kennis ervan in de gerechtsbrief. Deze kunnen persoonlijk op de zitting verschijnen en vragen om gehoord te

worden. Zij kunnen ook hun opmerkingen schriftelijk vóór de dag van de zitting aan de rechter meedelen.

Art. 1227. <W 2007-05-09/44, art. 47, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Onverminderd de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek waarbij het aanhangig maken bij de rechter ambtshalve wordt toegestaan, worden de verzoeken op grond van de artikelen 113 tot 117 van het Burgerlijk Wetboek bij verzoekschrift ingesteld, vergezeld van de stukken tot staving. De artikelen 1026 tot 1034 zijn van toepassing, onverminderd de bepalingen die

volgen. § 2. Het verzoekschrift vermeldt, op straffe van nietigheid, de gegevens bedoeld in

artikel 1226, § 2, eerste lid. Het bevat daarenboven, op straffe van nietigheid, de

naam, de voornaam en de woonplaats van de gerechtelijk bewindvoerder. Het verzoekschrift moet worden ondertekend door de verzoeker, door zijn notaris

of zijn advocaat. Het verzoekschrift vermeldt bovendien, voor zover mogelijk, de plaats en datum

van geboorte van de vermoedelijk afwezige persoon, alsmede de aard en de samenstelling van de te beheren goederen. Als het verzoekschrift onvolledig is, vraagt de rechter de verzoeker om het binnen

acht dagen aan te vullen. § 3. De procureur des Konings wint alle dienstige inlichtingen in bij de gerechtelijk

bewindvoerder en, in voorkomend geval, bij de echtgenoot, de samenwonende en de bloed- en aanverwanten tot de vierde graad van de verdwenen of vermoedelijk afwezige persoon. De rechtbank doet uitspraak na het advies van het openbaar ministerie te hebben

gehoord. § 4. Daarenboven verwittigt de griffier bij gerechtsbrief de in het verzoekschrift

vermelde gerechtelijk bewindvoerder en familieleden dat er een verzoekschrift werd ingediend. De personen die bij gerechtsbrief worden opgeroepen, worden aldus partij in het

geding, tenzij zij zich er ter zitting tegen verzetten. De griffier geeft de partijen kennis ervan in de gerechtsbrief Deze personen kunnen persoonlijk op de zitting verschijnen en vragen om gehoord

te worden. Zij kunnen ook hun opmerkingen schriftelijk vóór de dag van de zitting aan de rechter meedelen.

HOOFDSTUK VIII. - Onbeheerde nalatenschappen.

Art. 1228. In het geval van artikel 811 van het Burgerlijk Wetboek wijst (de rechtbank van eerste aanleg) een curator aan op verzoek van een der belanghebbenden of op vordering van de procureur des Konings. <W 24-6-1970, art. 27> De beschikking van aanwijzing van de curator wordt bij uittreksel bekendgemaakt

in het Belgisch Staatsblad.

Art. 1229. Indien er verscheidene curators zijn aangewezen, heeft de eerstbenoemde curator van rechtswege voorrang, onverminderd de geldigheid van de handelingen die de andere curator vóór zijn ontslag heeft verricht.

Art. 1230. De vormen door het Burgerlijk Wetboek voorgeschreven voor de erfgenaam die onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaardt, zijn van toepassing op de wijze van beheer en op de rekening en verantwoording van de curator van een onbeheerde nalatenschap.

Art. 1231. Ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg wordt een register gehouden, waarin de aanwijzingen van curators van een onbeheerde nalatenschap worden ingeschreven in de alfabetische volgorde van de namen van de overledenen.

HOOFDSTUK VIIIbis. - Adoptie. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

Afdeling 1. - Algemene bepaling. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

Art. 1231.1. <Opgeheven bij W 2010-06-02/35, art. 3, 111; Inwerkingtreding : 10-07-2010>

Afdeling 2. - Binnenlandse adoptie. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

Art. 1231.2. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op adopties die geen interlandelijke overbrenging van een kind met zich meebrengen.

Onderafdeling 1. - Totstandkomen van de adoptie op verzoek van de adoptant of van de adoptanten. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01- 09-2005>

Art. 1231.3. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Het verzoek wordt bij (eenzijdig verzoekschrift) ingediend bij de rechtbank van eerste aanleg, of, ingeval de persoon die men wenst te adopteren minder dan achttien jaar oud is, bij de jeugdrechtbank. Het verzoekschrift wordt ter griffie neergelegd en ondertekend hetzij door de adoptant of door de adoptanten, hetzij door hun advocaat. <W 2004-12-27/30, art. 244, 070; Inwerkingtreding : 10-01- 2005> Het verzoekschrift vermeldt of het een gewone of volle adoptie betreft en de

redenen waarom de adoptant of adoptanten voor deze adoptievorm hebben gekozen. Het vermeldt tevens de naam en voornamen die, voorzover toegestaan door de wet, voor de geadopteerde zijn gekozen. Moeten bij het verzoekschrift worden gevoegd : 1° het origineel of een voor eensluidend verklaard afschrift van de stukken vereist

voor het onderzoek van het verzoek; 2° het attest waaruit blijkt dat de in artikel 346-2 van het Burgerlijk Wetboek

bedoelde voorbereiding werd gevolgd.

Art. 1231.4. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Om ontvankelijk te zijn moeten bij het verzoekschrift tot adoptie volgende stukken worden gevoegd : een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte van geboorte of een hiermee gelijkgesteld stuk, (een bewijs van de nationaliteit) en een verklaring betreffende de gewone verblijfplaats van de adoptant of van de adoptanten, en van de geadopteerde. <W 2005-12-06/30, art. 6, 073; Inwerkingtreding : 26-12-2005> Binnen drie dagen na de ontvangst van het verzoekschrift, geeft de griffier ervan

kennis aan de afstammelingen van de geadopteerde.

Art. 1231.5. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> De griffier zendt het verzoekschrift binnen acht dagen na ontvangst aan de procureur des Konings, die onverwijld alle nuttige inlichtingen inwint omtrent de voorgenomen adoptie. Deze inlichtingen omvatten in het bijzonder : 1° het advies van de moeder en de vader van de geadopteerde, en in voorkomend

geval, van zijn voogd, van zijn toeziende voogd of van de vrederechter die de voogdij uitoefent of, indien een van hen een vertegenwoordiger heeft aangewezen met toepassing van artikel 348-9 van het Burgerlijk Wetboek, het advies van deze laatste; 2° (...) <W 2004-12-27/30, art. 245, 070; Inwerkingtreding : 10-01-2005> 3° (het advies van de afstammelingen in de eerste graad, die ten minste twaalf jaar

oud zijn, van de adoptant of adoptanten en van de geadopteerde;) <W 2004-12- 27/30, art. 245, 070; Inwerkingtreding : 10-01-2005> 4° het advies van de persoon die het kind heeft opgevangen om het te onderhouden

en op te voeden in de plaats van de moeder en de vader; 5° het advies van eenieder van wie de toestemming in de adoptie vereist is en

geweigerd heeft die te geven of, indien deze een vertegenwoordiger heeft aangewezen met toepassing van artikel 348-9 van het Burgerlijk Wetboek, het advies van deze laatste.

Art. 1231.6. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Indien het een kind betreft, beveelt de jeugdrechtbank een maatschappelijk onderzoek teneinde inlichtingen te bekomen over de geschiktheid van de adoptant of van de adoptanten om te adopteren. Tijdens dit onderzoek worden de diensten die door de bevoegde gemeenschappen zijn aangewezen, geraadpleegd. Het staat de rechtbank vrij om, zo zij dit nuttig acht, een maatschappelijk

onderzoek te bevelen over de voorgenomen gewone adoptie van een persoon die ouder dan achttien jaar is.

Art. 1231.7. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> De procureur des Konings zendt het verzoekschrift tot adoptie binnen twee maanden na ontvangst ervan terug aan de griffier, samen met zijn advies en de inlichtingen die hij op grond van artikel 1231-5 heeft ingewonnen. Het verslag van het maatschappelijk onderzoek bedoeld in het vorige artikel wordt

neergelegd ter griffie binnen twee maanden na uitspraak van het vonnis waarbij het is bevolen.

Art. 1231.8. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Binnen drie dagen na de neerlegging ter griffie van de verslagen van het openbaar ministerie en van het maatschappelijk onderzoek worden de adoptant en de geadopteerde wiens toestemming is vereist, bij gerechtsbrief opgeroepen om ervan kennis te nemen. Zij beschikken daartoe over een termijn van vijftien dagen.

Art. 1231.9. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-

2005> Tussen de 15e en de 45e dag na de neerlegging ter griffie van beide verslagen, stelt de rechtbank de zittingsdag voor de zaak ambtshalve vast.

Art. 1231.10.<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> De rechtbank hoort [1 ...]1 de volgende personen, die door de griffier opgeroepen worden bij gerechtsbrief, of wanneer het personen beneden de zestien jaar betreft, bij gewone brief : 1° de adoptant of de adoptanten; 2° eenieder van wie de toestemming in de adoptie vereist is of, indien hij bij

toepassing van artikel 348-9 van het Burgerlijk Wetboek een vertegenwoordiger heeft aangewezen, deze laatste; 3° de geadopteerde die de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt wanneer

uit een door de jeugdrechtbank bevolen en door de bevoegde sociale dienst uitgevoerd grondig onderzoek blijkt dat hij in staat is zijn mening over de voorgenomen adoptie te kennen te geven; in het tegenovergestelde geval beschikt het kind over vijftien werkdagen te rekenen vanaf de dag dat het resultaat van het onderzoek hem door de procureur des Konings ter kennis is gebracht, om de jeugdrechtbank schriftelijk te verzoeken hem op te roepen opdat zij zelf over zijn bekwaamheid zou kunnen oordelen; wanneer de jeugdrechtbank oordeelt dat het kind in staat is zijn mening te kennen te geven, hoort zij het; de beoordeling van de jeugdrechtbank over de bekwaamheid van het kind is niet voor beroep vatbaar; 4° eenieder van wie het door de procureur des Konings ingewonnen advies

ongunstig is voor de adoptie; 5° eenieder die de rechtbank wenst te horen. Indien de personen bedoeld in het eerste lid, 2° en 4° verschijnen kunnen zij bij

eenvoudige akte verklaren in het geding te willen tussenkomen. In uitzonderlijke omstandigheden kan de rechtbank vrijstelling van persoonlijke

verschijning verlenen en toestaan dat betrokkene door een bijzonder gemachtigde, door een advocaat of door een notaris wordt vertegenwoordigd. Behalve wanneer artikel 1231-11, tweede en derde lid, wordt toegepast, wordt van

deze verhoren een proces-verbaal opgesteld. ---------- (1)<W 2010-06-02/35, art. 4, 111; Inwerkingtreding : 10-07-2010>

Art. 1231.11. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Het kind kan tijdens zijn verschijning voor de jeugdrechtbank ervan afzien te worden gehoord. Het kind wordt alleen gehoord, in afwezigheid van wie ook, de griffier en, in

voorkomend geval, een deskundige of een tolk uitgezonderd. Met zijn mening wordt behoorlijk rekening gehouden, zijn leeftijd en maturiteit in acht genomen. Het horen geeft hem niet de hoedanigheid van partij in het geding.

Van het onderhoud wordt een verslag opgesteld dat bij het dossier wordt gevoegd.

Art. 1231.12. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Eenieder van wie overeenkomstig artikel 1231-5 het advies moet worden ingewonnen, kan bij eenvoudige akte verklaren in het geding te willen tussenkomen.

Art. 1231.13. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> De rechtbank moet zich ervan vergewissen dat met kennis van zaken is gekozen tussen gewone adoptie en volle adoptie. De rechtbank moet tevens nagaan of is voldaan aan de bij wet gestelde voorwaarden. De rechtbank moet, rekening houdend met alle wettige belangen, oordelen of de adoptie kan worden uitgesproken. Behalve indien is gebleken dat het kind sedert meer dan zes maanden wordt

opgevoed door de adoptant of door de adoptanten, doet de rechtbank uitspraak ten vroegste zes maanden na de neerlegging van het verzoekschrift tot adoptie.

Art. 1231.14. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Vooraleer de adoptie wordt uitgesproken kunnen de adoptant of de adoptanten aan de jeugdrechtbank vragen om, ofwel : 1° de gewone adoptie uit te spreken in de plaats van de volle adoptie gevraagd in

het verzoekschrift; 2° de volle adoptie uit te spreken in de plaats van de gewone adoptie gevraagd in

het verzoekschrift. Dit verzoek moet op ernstige redenen gegrond zijn, moet overeenstemmen met het

hoger belang van het kind, alsmede met de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen en moet worden gesteund door alle personen die hebben toegestemd in de adoptie waarop het verzoekschrift betrekking heeft. De rechtbank verleent daarvan akte. De artikelen 1231-10 tot 1231-12 zijn in dat geval opnieuw van toepassing.

Art. 1231.15. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Het beschikkend gedeelte van het vonnis inzake adoptie vermeldt inzonderheid : 1° de datum van neerlegging van het verzoekschrift tot adoptie; 2° de naam en de voornamen van de adoptant of van de adoptanten; 3° of de uitgesproken adoptie een gewone adoptie of een volle adoptie is; 4° de naam en de voornamen die de geadopteerde bij de adoptie droeg en ingeval

zij ingevolge de adoptie zijn gewijzigd, de naam en de voornamen die hij voortaan zal dragen; 5° indien nodig, de naam en de voornamen die de afstammelingen van de

geadopteerde niettegenstaande de adoptie bewaren. Het vonnis wordt bij gerechtsbrief betekend aan de adoptant of aan de adoptanten,

aan iedere persoon van wie de toestemming in de adoptie vereist was, alsmede aan het openbaar ministerie.

Art. 1231.16. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> De procureur des Konings, de adoptant of de adoptanten die gezamenlijk optreden en de geadopteerde, alsmede de tussenkomende partijen kunnen bij wege van een verzoekschrift ingediend ter griffie van het hof van beroep, beroep instellen binnen een maand te rekenen van de betekening van het vonnis. De geadopteerde die de leeftijd van twaalf jaar niet heeft bereikt, in staat van

verlengde minderjarigheid verkeert of onbekwaam is verklaard, wordt vertegenwoordigd door een van de personen van wie de toestemming in de adoptie vereist is.

Art. 1231.17. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> De procureur des Konings, de adoptant of de adoptanten die gezamenlijk optreden en de geadopteerde, alsook de tussenkomende partijen kunnen zich in cassatie voorzien. De geadopteerde die de leeftijd van twaalf jaar niet heeft bereikt, in staat van

verlengde minderjarigheid verkeert of onbekwaam is verklaard, wordt vertegenwoordigd door een van de personen van wie de toestemming in de adoptie vereist is.

Art. 1231.18. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Rechterlijke beslissingen gewezen inzake adoptie kunnen niet ten uitvoer worden gelegd indien daartegen beroep of cassatieberoep is ingesteld of zulks nog mogelijk is. Ingeval de beslissing betrekking heeft op verscheidene geadopteerden, heeft het

beroep of het cassatieberoep ingesteld door een van hen, slechts voor die persoon gevolgen.

Art. 1231.19. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Na het verstrijken van de termijn om beroep of cassatieberoep in te stellen of, in voorkomend geval, na de uitspraak van het arrest waarbij het beroep wordt afgewezen, zendt de griffier onverwijld het beschikkend gedeelte van de rechterlijke beslissing waarbij de adoptie wordt uitgesproken toe aan de ambtenaar van de burgerlijke stand die overeenkomstig artikel 368-1 van het Burgerlijk Wetboek bevoegd is. De ambtenaar van de burgerlijke stand schrijft het beschikkend gedeelte

onmiddellijk over in registers en zendt een afschrift van de akte van overschrijving toe aan de griffier alsook aan de federale centrale autoriteit; deze stelt de centrale autoriteiten van de gemeenschappen hiervan in kennis. De overschrijving moet worden vermeld in de kant van de akten van de burgerlijke stand van de geadopteerde en van zijn afstammelingen.

Art. 1231.20. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Bij overlijden van de adoptant, van de adoptanten of van een van hen na de neerlegging van het verzoekschrift tot adoptie maar voor de overschrijving van het beschikkend gedeelte van het vonnis of van het arrest door de ambtenaar van de burgerlijke stand, kan de procedure op verzoek van de geadopteerde of, in voorkomend geval, van de overlevende adoptant worden voortgezet.

Art. 1231.21. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Derdenverzet is slechts ontvankelijk indien het wordt ingediend binnen een termijn van een jaar te rekenen van de overschrijving bedoeld in artikel 1231-19.

Het verzoek tot herroeping van het gewijsde is slechts ontvankelijk indien het

uitgaat van de adoptant, van de adoptanten, van een van hen of van de geadopteerde ouder dan achttien jaar, en voor zover het wordt betekend binnen drie maanden te rekenen van de dag waarop de verzoeker kennis heeft gekregen van de reden waarop zijn verzoekschrift steunt. Indien de geadopteerde kennis kreeg van deze reden voor zijn meerderjarigheid, gaat de termijn ten aanzien van hem slechts in op de dag waarop hij de leeftijd van achttien jaar bereikt.

Art. 1231.22. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Rechterlijke beslissingen waarbij wordt geweigerd de adoptie uit te spreken, beletten niet dat later nogmaals een nieuw verzoekschrift wordt ingediend, dat gegrond is op handelingen of feiten die na de weigering hebben plaatsgevonden. In voorkomend geval moeten de vereiste toestemmingen opnieuw worden

ingewonnen.

Art. 1231.23. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> De procedure tot omzetting van een gewone adoptie in een volle adoptie wordt beheerst door de bepalingen die van toepassing zijn op de procedure tot totstandkoming van de adoptie.

Onderafdeling 2. - Totstandkoming van de adoptie op verzoek van het openbaar ministerie. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

Art. 1231.24. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Indien de procureur des Konings een verzoekschrift indient op grond van de artikelen 347-1, 3°, 347-2, 3° of 348-11 van het Burgerlijk Wetboek, treedt hij op, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van iedere belanghebbende. De inlichtingen bedoeld in artikel 1231-5, die de procureur des Konings heeft ingewonnen, worden bij het verzoekschrift gevoegd. De adoptant of de adoptanten en, naargelang het geval, de personen die ingevolge

de artikelen 348-6 of 348-7 van het Burgerlijk Wetboek moeten toestemmen in de adoptie, of deze die met toepassing van artikel 348-11 van hetzelfde Wetboek geweigerd hebben toe te stemmen, worden in het geding geroepen.

Art. 1231.25. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> De artikelen 1231-3, derde en vierde lid, 1231-4, 1231-6 tot 1231-23 zijn op deze procedure van toepassing.

Afdeling 3. - Interlandelijke adoptie. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

Art. 1231.26. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op interlandelijke adopties in de zin van artikel 360-2 van het Burgerlijk Wetboek.

Onderafdeling 1. - Procedure houdende vaststelling van de geschiktheid om te adopteren. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

Art. 1231.27. <W 2005-12-06/30, art. 7, 073; ED : 26-12-2005> Het verzoek wordt bij eenzijdig verzoekschrift ingediend bij de jeugdrechtbank. Het verzoekschrift wordt ter griffie neergelegd en ondertekend hetzij door de adoptant of door de adoptanten, hetzij door hun advocaat. Het verzoekschrift vermeldt dat de adoptant of de adoptanten een internationale

adoptieprocedure wensen aan te vatten. Bij het verzoekschrift worden gevoegd : 1° het origineel of een voor eensluidend verklaard afschrift van de stukken vereist

voor het onderzoek van het verzoek; 2° het attest waaruit blijkt dat de door de bevoegde gemeenschap georganiseerde

voorbereiding werd gevolgd.

Art. 1231.28. <W 2005-12-06/30, art. 8, 073; Inwerkingtreding : 26-12-2005> Om ontvankelijk te zijn, worden bij het verzoekschrift volgende stukken gevoegd : een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte van geboorte of een hiermee gelijkgesteld stuk, een bewijs van de nationaliteit en een verklaring betreffende de gewone verblijfplaats van de adoptant of van de adoptanten en een uittreksel van de huwelijksakte of een uittreksel van de verklaring van wettelijke samenwoning of nog het bewijs van meer dan drie jaar samenwonen.

Art. 1231.29. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> (Binnen 30 dagen na het verzoek bedoeld in artikel 1231-27, beveelt de rechtbank ambtshalve een maatschappelijk onderzoek dat haar inlichtingen verschaft over de geschiktheid van de adoptant of van de adoptanten om te adopteren. Het vonnis waarbij het maatschappelijk onderzoek wordt bevolen is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. Tijdens dit maatschappelijk onderzoek worden de diensten die door de bevoegde gemeenschappen zijn aangewezen, geraadpleegd.) <L 2007-01-31/42, art. 2, 084; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Het verslag van het maatschappelijk onderzoek wordt neergelegd ter griffie binnen

twee maanden te rekenen van de datum van het vonnis. Het wordt bezorgd aan het openbaar ministerie.

Art. 1231.30. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Binnen drie dagen na de neerlegging ter griffie van het verslag van het maatschappelijk onderzoek worden de adoptant of de adoptanten opgeroepen bij gerechtsbrief, teneinde : 1° kennis te nemen van het verslag; daartoe beschikken zij over een termijn van

vijftien dagen; 2° in persoon te verschijnen voor de rechtbank binnen de maand die volgt op het

verstrijken van de termijn bedoeld in 1°.

Art. 1231.31.<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> De rechtbank spreekt zich daarna uit over de geschiktheid van de adoptant of van de adoptanten om tot een interlandelijke adoptie over te gaan. Het vonnis wordt met redenen omkleed. In geval van een positief vonnis wordt

daarin opgave gedaan van het aantal kinderen dat de adoptant of de adoptanten kunnen adopteren, alsook van de eventuele beperkingen van hun geschiktheid. Het vonnis mag slechts in een enkele procedure tot adoptie van een of meer

kinderen worden aangewend. De geldigheid van het vonnis verstrijkt [1 vier jaar]1 na het uitspreken ervan. [1 ...]1 [1 ...]1 ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 58, 106; Inwerkingtreding : 16-01-2010>

Art. 1231.32. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Wanneer de adoptant of de adoptanten krachtens het vonnis geschikt zijn om te adopteren, maakt het openbaar ministerie binnen twee maanden te rekenen van de uitspraak een verslag op zodat de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst over voldoende gegevens beschikt met betrekking tot hun persoon om haar de mogelijkheid te bieden voor ieder kind, voor wie een interlandelijke adoptie nodig is, de persoon of personen aan te wijzen die het kind de meest geschikte omgeving en de beste waarborgen voor een goede integratie kunnen bieden; dit verslag bevat gegevens omtrent hun identiteit, hun wettelijke bekwaamheid, hun persoonlijke achtergrond, hun gezinssituatie en gezondheidstoestand, hun sociaal milieu, hun levensbeschouwelijke overtuiging, hun beweegredenen en hun geschiktheid om een interlandelijke adoptie aan te gaan, alsmede omtrent de kinderen waarvoor zij de zorg op zich zouden kunnen nemen. Het verslag wordt neergelegd ter griffie.

Art. 1231.33. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Binnen drie dagen na ontvangst van het verslag, bezorgt de griffier een afschrift ervan, alsmede een afschrift van het vonnis aan de federale centrale autoriteit. Hij stelt de adoptant of de adoptanten hiervan in kennis. De federale centrale autoriteit past artikel 361-2 van het Burgerlijk Wetboek toe.

Onderafdeling 1bis. [1 - Procedure tot verlenging van de termijn van geschiktheid om te adopteren]1

---------- (1)<Ingevoegd bij W 2009-12-30/14, art. 59, 106; Inwerkingtreding : 16-01-2010>

Art. 1231.33/1. [1 De adoptant of de adoptanten kunnen bij eenzijdig verzoekschrift een aanvraag tot verlenging van de termijn van hun geschiktheid om te adopteren indienen bij de jeugdrechtbank die het oorspronkelijke geschiktheidsvonnis heeft uitgesproken. Het verzoekschrift wordt neergelegd ter griffie ten vroegste vijf maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het geschiktheidsvonnis en ten laatste op de laatste dag van de geldigheidsduur van het geschiktheidsvonnis. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de adoptant of de adoptanten of door hun advocaat en in het verzoekschrift is bepaald dat de adoptant of de adoptanten een interlandelijke adoptieprocedure wensen verder te zetten.

De adoptant of de adoptanten bezorgen de bevoegde centrale autoriteit van de

gemeenschap een afschrift van het verzoekschrift.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2009-12-30/14, art. 59, 106; Inwerkingtreding : 16-01-2010>

Art. 1231.33/2. [1 Om ontvankelijk te zijn, worden bij het verzoekschrift de in artikel 1231-28 bedoelde documenten als bijlage gevoegd.

Bovendien wordt de tussen de adoptant of de adoptanten en een erkende instelling getekende overeenkomst of de instemming van de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap met de voorgenomen adoptie als bijlage bijgevoegd.]1

---------- (1)<Ingevoegd bij W 2009-12-30/14, art. 59, 106; Inwerkingtreding : 16-01-2010>

Art. 1231.33/3. [1 Na ontvangst van het verzoekschrift bezorgt de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap, op verzoek van de griffie, onverwijld een actualisering van het verslag van het maatschappelijk onderzoek opgesteld in het kader van de procedure houdende vaststelling van de geschiktheid om te adopteren.

De actualisatie gebeurt door de instanties die bevoegd zijn voor het opstellen van het verslag van het maatschappelijk onderzoek.

De actualisering van het verslag van het maatschappelijk onderzoek kan ten vroegste worden uitgevoerd binnen de vijf maanden voor het verstrijken van de geldigheid van het geschiktheidsvonnis.

De actualisering bevat een evaluatie van de huidige situatie van de adoptant of de adoptanten die een impact kunnen hebben op de geschiktheid om te adopteren.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2009-12-30/14, art. 59, 106; Inwerkingtreding : 16-01-2010>

Art. 1231.33/4. [1 Binnen drie dagen na de neerlegging ter griffie van de actualisering van het verslag van het maatschappelijk onderzoek worden de adoptant of de adoptanten opgeroepen bij gerechtsbrief, teneinde :

1° kennis te nemen van het verslag; daartoe beschikt hij over een termijn van acht dagen;

2° in persoon te verschijnen voor de rechtbank binnen de vijftien dagen die volgen op het verstrijken van de termijn bedoeld in 1°.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2009-12-30/14, art. 59, 106; Inwerkingtreding : 16-01-2010>

Art. 1231.33/5. [1 Binnen vijftien dagen na de zitting doet de rechtbank uitspraak over de verlenging van de termijn van geschiktheid van de adoptant of de adoptanten om over te gaan tot een interlandelijke adoptie. Het vonnis wordt met redenen omkleed. In geval van een positief vonnis wordt daarin opgave gedaan van het aantal kinderen dat de adoptant of de adoptanten kunnen adopteren, alsook van de eventuele beperkingen van hun geschiktheid. Het vonnis tot verlenging van de termijn van geschiktheid om te adopteren mag slechts in een enkele procedure tot adoptie van een of meerdere kinderen aangewend worden.

De geldigheid van het vonnis verstrijkt twee jaar na het uitspreken ervan. Wanneer op het tijdstip van de zitting echter een kind werd voorgesteld en

aanvaard, kan de rechtbank bepalen dat de geldigheid van het vonnis tot verlenging van de termijn van geschiktheid wordt behouden tot aan de uitspraak van de adoptie.

Het vonnis tot verlenging van de termijn van geschiktheid om te adopteren heeft uitwerking op de dag waarop de geldigheid van het voorgaande geschiktheidsvonnis verstrijkt.

De adoptant of de adoptanten kunnen opeenvolgende verzoeken tot verlenging van de termijn van hun geschiktheid om te adopteren indienen, zulks in het kader van dezelfde adoptieprocedure.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2009-12-30/14, art. 59, 106; Inwerkingtreding : 16-01-2010>

Art. 1231.33/6. [1 Wanneer het vonnis de termijn van geschiktheid van de adoptant of van de adoptanten verlengt en het vonnis de in het vorige geschiktheidsvonnis bepaalde voorwaarden wijzigt, stelt het openbaar ministerie een verslag op. In dat geval wordt de in de artikelen 1231-32 en 1231-33 bepaalde procedure toegepast. Het verslag van het openbaar ministerie heeft echter enkel betrekking op de nieuwe voorwaarden van het vonnis tot verlenging van de termijn van geschiktheid van de adoptant of de adoptanten.]1

---------- (1)<Ingevoegd bij W 2009-12-30/14, art. 59, 106; Inwerkingtreding : 16-01-2010>

Art. 1231.33/7. [1 De griffier bezorgt een afschrift van het vonnis en van het eventuele verslag aan de federale centrale autoriteit binnen drie dagen na ontvangst van het verslag of, ingeval geen verslag vereist is, binnen drie dagen na de uitspraak van het vonnis. Hij stelt de adoptant of de adoptanten hiervan in kennis.]1

---------- (1)<Ingevoegd bij W 2009-12-30/14, art. 59, 106; Inwerkingtreding : 16-01-2010>

Onderafdeling 2. - Procedure houdende vaststelling van de adopteerbaarheid van een kind. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

Art. 1231.34. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Het verzoek wordt door het openbaar ministerie ingediend bij de jeugdrechtbank, op verzoek van de federale centrale autoriteit, nadat deze van de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap, op de hoogte gebracht van een adoptiewens volgens artikel 362-1 van het Burgerlijk Wetboek, gegevens bekomen heeft over een kind, dat in aanmerking komt voor adoptie. Het kind wordt vertegenwoordigd door een voogd ad hoc, aangewezen door de

rechtbank.

Art. 1231.35. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> (Binnen 30 dagen na het verzoek bedoeld in artikel 1231-34, beveelt de rechtbank ambtshalve een maatschappelijk onderzoek dat haar inlichtingen verschaft over de adopteerbaarheid van het kind. Het vonnis waarbij het maatschappelijk onderzoek wordt bevolen is niet vatbaar voor verzet of hoger

beroep. Tijdens dit maatschappelijk onderzoek worden de diensten die door de bevoegde gemeenschappen zijn aangewezen, geraadpleegd.) <W 2007-01-31/42, art. 3, 084; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Het verslag van het maatschappelijk onderzoek wordt neergelegd ter griffie binnen

twee maanden te rekenen van de datum van het vonnis. Het wordt meegedeeld aan het openbaar ministerie.

Art. 1231.36. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Binnen drie dagen na neerlegging ter griffie van het verslag van het maatschappelijk onderzoek wordt de vertegenwoordiger van het kind opgeroepen bij gerechtsbrief teneinde : 1° kennis te nemen van het verslag; daartoe beschikt hij over een termijn van

vijftien dagen; 2° in persoon te verschijnen voor de rechtbank binnen de maand die volgt op het

verstrijken van de termijn bedoeld in 1°.

Art. 1231.37. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> De rechtbank spreekt zich daarna uit over de adopteerbaarheid van het kind en gaat na of de voorwaarden bedoeld in artikel 362-2 van het Burgerlijk Wetboek vervuld zijn. In het vonnis wordt vermeld dat deze controle is verricht.

Art. 1231.38. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Wanneer het kind krachtens het vonnis adopteerbaar is, stelt het openbaar ministerie binnen twee maanden te rekenen van de uitspraak, een verslag op zodat de bevoegde autoriteit van de Staat van opvang over voldoende gegevens beschikt met betrekking tot het kind om haar de mogelijkheid te bieden de persoon of personen aan te wijzen die het kind, rekening houdend met zijn specifieke noden, de meest geschikte omgeving en de beste waarborgen voor een goede integratie kunnen bieden; dit verslag bevat gegevens omtrent de identiteit van het kind, zijn adopteerbaarheid, zijn sociaal milieu, zijn persoonlijke achtergrond en die van zijn familie, zijn medisch verleden en dat van zijn familie, alsmede omtrent zijn bijzondere behoeften. Het verslag wordt neergelegd ter griffie.

Art. 1231.39. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Binnen drie dagen na ontvangst van het verslag, bezorgt de griffier een afschrift ervan, alsmede een afschrift van het vonnis aan de federale centrale autoriteit. Hij stelt de vertegenwoordiger van het kind hiervan in kennis. De federale centrale autoriteit past onverwijld artikel 362-3, eerste lid, 2°, van het Burgerlijk Wetboek toe.

Onderafdeling 3. - Totstandkoming van de adoptie. <Ingevoegd bij W 2003-04- 24/32, art. 5; ED : 01-09-2005>

Art. 1231.40. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-

2005> Behalve andersluidende bepaling in deze onderafdeling, zijn de bepalingen van afdeling 2 van toepassing op de totstandkoming van een interlandelijke adoptie.

Art. 1231.41.<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Het (eenzijdig) verzoekschrift (...) inzake adoptie wordt bij de jeugdrechtbank ingediend : <W 2004-12-27/30, art. 245, 070; Inwerkingtreding : 10- 01-2005> 1° [1 binnen de in de artikelen 1231-31 en 1231-33/5 bedoelde termijnen of binnen

vier jaar na afgifte van een attest uitgereikt door de inzake adoptie bevoegde autoriteit van de andere Staat waarin de adoptant zijn gewone verblijfplaats heeft of de adoptanten hun gewone verblijfplaats hebben, waarin bevestigd wordt dat zij bekwaam en geschikt zijn om een interlandelijke adoptie aan te gaan; en]1 2° binnen zes maanden te rekenen van de aankomst van het kind in België. ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 60, 106; Inwerkingtreding : 16-01-2010>

Art. 1231.42.<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Tenzij de rechtbank reeds in het bezit is gesteld van deze stukken, vraagt zij onverwijld aan de federale centrale autoriteit om haar toe te zenden : 1° een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing of van de verklaring

bedoeld in artikel 1231-41, 1°; 1°/1 [1 ...]1 2° een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing van de Belgische

rechter of, ingeval het kind zijn gewone verblijfplaats in een andere Staat heeft, van de verklaring waarin de bevoegde autoriteit van deze Staat bevestigt dat het kind adopteerbaar is en vaststelt dat, na de mogelijkheden tot plaatsing van het kind in de Staat waar het zijn gewone verblijfplaats heeft behoorlijk te hebben onderzocht, een interlandelijke adoptie aan het hoger belang van het kind en eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, beantwoordt; 3° een voor eensluidend verklaard afschrift van de verslagen bedoeld in de

artikelen 1231-32 van dit Wetboek, en 361-3, eerste lid, 2°, van het Burgerlijk Wetboek, of in de artikelen 1231-38 van dit Wetboek en 362-3, eerste lid, 1°, van het Burgerlijk Wetboek; 4° een verklaring waarin de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap of,

ingeval het kind zijn gewone verblijfplaats in een andere Staat heeft, de bevoegde autoriteit van deze Staat vaststelt en met reden omkleedt waarom de beslissing om het kind toe te vertrouwen aan de adoptant of aan de adoptanten, aan het hoger belang van het kind en de eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, beantwoordt. Wanneer de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap met toepassing van

artikel 361-4, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, stukken heeft aanvaard die zijn gelijkgesteld met de verklaringen bedoeld in het tweede lid, 2° en 4°, van dit artikel, worden deze door de federale centrale autoriteit overgezonden. Wanneer door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap vrijstelling werd verleend van overlegging van deze stukken of van een ervan, bezorgt de centrale federale

autoriteit aan de rechter een bewijs van de vrijstelling. (De stukken bedoeld in het eerste lid, 2°, worden, in het geval bedoeld in artikel

361-5 van het Burgerlijk Wetboek, vervangen door de documenten bedoeld in 2°, c) tot e), van dit artikel.) <W 2005-12-06/30, art. 10, 073; Inwerkingtreding : 26-12- 2005> ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 61, 106; Inwerkingtreding : 16-01-2010>

Art. 1231.43. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> In afwijking van artikel 1231-5 worden de adviezen bedoeld in 1° tot 5° van dit artikel niet ingewonnen (indien de artikelen 361-3, 361-5 of 362-2) van het Burgerlijk Wetboek zijn nageleefd. <W 2005-12-06/30, art. 11, 073; Inwerkingtreding : 26-12-2005>

Art. 1231.44. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> In afwijking van artikel 1231-10 worden de personen bedoeld in het eerste lid, 4°, van dit artikel niet opgeroepen (indien de artikelen 361-3, 361-5 of 362-2) van het Burgerlijk Wetboek zijn nageleefd. <W 2005-12-06/30, art. 12, 073; Inwerkingtreding : 26-12-2005>

Art. 1231.45. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Artikel 1231-6 is niet van toepassing.

Afdeling 4. - Herroeping van de gewone adoptie en herziening van de adoptie. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

Art. 1231.46. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Behalve andersluidende bepaling in deze afdeling worden de vorderingen tot herroeping van een gewone adoptie en die tot herziening van een adoptie ingesteld, behandeld en berecht overeenkomstig de gewone procedure- en bevoegdheidsregels.

Art. 1231.47.<Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> De rechtbank spreekt de herroeping van een gewone adoptie of de herziening van een adoptie uit. [1 lid 2 opgeheven]1 ---------- (1)<W 2010-06-02/35, art. 5, 111; Inwerkingtreding : 10-07-2010>

Art. 1231.48. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> De geadopteerde wordt door de griffier in het geding geroepen. De geadopteerde die minder dan twaalf jaar oud is, in de staat van verlengde

minderjarigheid verkeert of onbekwaam is verklaard, wordt vertegenwoordigd door een voogd ad hoc door de rechtbank op verzoek van de procureur des Konings aangesteld. Artikel 1231-11 is van toepassing.

Art. 1231.49. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> De griffier roept daarenboven, naargelang het geval, de volgende personen in het geding : 1° indien het verzoek betrekking heeft op de herroeping van een gewone adoptie : a) de ouders van de, geadopteerde die minder dan achttien jaar oud is ingeval de

herroeping wordt gevorderd ten aanzien van de adoptant of van de adoptanten; b) de adoptant ten aanzien van wie de herroeping niet is gevorderd, wanneer de

herroeping slechts wordt gevorderd ten aanzien van een van de adoptanten; 2° indien, het verzoek betrekking heeft op de herziening van een adoptie en de

geadopteerde de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt : a) de ouders van de geadopteerde, wanneer de betwiste adoptie een gewone adoptie

is; b) in geval van een volle adoptie, de personen die de hoedanigheid van ouder

bezaten voordat de betwiste adoptie gevolgen had.

Art. 1231.50. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Het vonnis wordt in openbare terechtzitting uitgesproken. Indien daarbij de gewone adoptie wordt herroepen of de herziening van de adoptie wordt uitgesproken, vermeldt het beschikkend gedeelte van het vonnis de datum van het verzoek, de volledige identiteit van de adoptanten en van de geadopteerden ten aanzien van wie de gewone adoptie is herroepen of de adoptie is herzien, de naam en de voornamen die de persoon die geadopteerd was, zal dragen, alsook die welke zijn afstammelingen, van wie de naam ingevolge de adoptie was gewijzigd, zullen dragen.

Art. 1231.51. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Indien de persoon die geadopteerd was of zijn vertegenwoordiger daarom verzoekt, kan de rechtbank beslissen dat die persoon de voornamen of de naam blijft dragen die hem was toegekend in de rechterlijke beslissing waarbij de adoptie is uitgesproken.

Art. 1231.52. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> De artikelen 1231-16 tot 1231-21 zijn van toepassing op procedures inzake de herroeping van adoptie.

Afdeling 5. - Beroep. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

Art. 1231.53. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Hoger beroep tegen elk vonnis alvorens recht te doen en tegen elk eindvonnis gewezen overeenkomstig de afdelingen 2, 3 en 4 van dit hoofdstuk, gebeurt bij verzoekschrift dat ingediend wordt op de griffie van het hof van beroep.

Art. 1231.54. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> De beroepstermijn bedraagt één maand, te rekenen van de betekening van het vonnis bij gerechtsbrief.

Art. 1231.55. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Het hof van beroep kan het openbaar ministerie verzoeken bijkomende inlichtingen in te winnen en eveneens een nieuw maatschappelijk onderzoek bevelen. Dezelfde termijnen zijn van toepassing als die welke voorzien zijn door de bepalingen betreffende de procedure in eerste aanleg.

Art. 1231.56. <Ingevoegd bij W 2003-04-24/32, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09- 2005> Indien het om een minderjarige gaat, kunnen ondertussen voorlopige maatregelen worden genomen in het belang van het kind.

HOOFDSTUK IX. <W 2001-04-29/39, art. 67, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> - Voogdij over minderjarigen

Art. 1232. <W 2001-04-29/39, art. 67, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Onverminderd de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek waarbij het aanhangig maken bij de rechter ambtshalve wordt opgelegd of toegestaan en onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 1235 worden de aanvragen gegrond op de artikelen 389 tot 420 van het Burgerlijk Wetboek bij verzoekschrift ingediend.

Art. 1233. <W 2001-04-29/39, art. 67, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> § 1. De artikelen 1026 tot 1034 zijn van toepassing, zulks onder voorbehoud van de volgende bepalingen : 1° het verzoekschrift wordt ondertekend door de partij of door de advocaat van de

partij; 2° de rechter roept de minderjarige op om hem te horen, zulks indien hij twaalf

jaar oud is in procedures die zijn persoon aanbelangen en indien hij vijftien jaar oud is in procedures die betrekking hebben op zijn goederen. Het bepaalde in artikel 931, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing; 3° indien artikel 394, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt toegepast,

vermeldt de beschikking de naam, de voornaam en de woonplaats van de bloedverwanten in de opgaande lijn van de minderjarige, alsook die van zijn meerderjarige broers en zusters en, van de broers en zusters van de ouders van de minderjarige. Zij worden als tussenkomende partijen beschouwd; 4° iedere beslissing wordt na de uitspraak ervan ter kennis gebracht van het

openbaar ministerie; 5° een uittreksel uit de beslissing houdende benoeming van de voogd wordt binnen

acht dagen te rekenen van de uitspraak geeft kennis aan de burgemeester van de gemeente waar de minderjarige zijn woonplaats heeft. § 2. De bepalingen van paragraaf 1, 2° tot 5°, zijn evenwel niet van toepassing bij

de benoeming van een voogd ad hoc of van een toeziende voogd ad hoc.

Art. 1234. <W 2001-04-29/39, art. 67, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Indien de akte tot aanwijzing van een testamentaire voogd wordt ontdekt na de benoeming van een andere voogd, roept de vrederechter beide voogden op in raadkamer en doet uitspraak.

Art. 1235.<W 2001-04-29/39, art. 67, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Met het oog op de toepassing van artikel 399 van het Burgerlijk Wetboek zijn bovendien de volgende bepalingen van toepassing :

1° [de voogd van wie de ontwetting wordt gevorderd, wordt ambtshalve of op een met redenen omkleed verzoek van de toeziende voogd of van de procureur des Konings opgeroepen om te verschijnen op de terechtzitting die de vrederechter [1 ...]1 bepaalt. De voogd wordt bij gerechtsbrief opgeroepen. De toeziende voogd wordt gehoord;] <W 2003-02-13/54, art. 9, 063; Inwerkingtreding : 04-04-2003> 2° Onverminderd de toepassing van artikel 391 van het Burgerlijk Wetboek gaat

de rechter bij de uitspraak houdende de ontzetting, overeenkomstig artikel 401 van hetzelfde Wetboek onmiddellijk over tot de vervanging van de ontzette voogd. Deze bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op de procedure tot

ontzetting van de toeziende voogd. In dat geval moet de voogd worden gehoord. ---------- (1)<W 2010-06-02/35, art. 6, 111; Inwerkingtreding : 10-07-2010>

Art. 1236. <W 2001-04-29/39, art. 67, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Elke beschikking van de vrederechter is vatbaar voor hoger beroep. Een kamer samengesteld uit drie rechters wordt belast met de behandeling van het hoger beroep tegen deze beschikking.

Art. 1236bis.<Ingevoegd bij W 2001-04-29/39, art. 67, 054; Inwerkingtreding : 01- 08-2001> § 1. Vorderingen tot vaststelling van de voortdurende onmogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen worden door de procureur des Konings ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg. De procureur des Konings treedt ambtshalve op of op verzoek van iedere belanghebbende persoon. (Ingeval aan de ouders of de ouder die alleen het ouderlijk gezag uitoefent

overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel XI, hoofdstuk 1bis, van het Burgerlijk Wetboek een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, kan de vordering tot vaststelling van de voortdurende onmogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen ook door de voorlopige bewindvoerder worden ingesteld.) <W 2003-02- 13/54, art. 10, 063; Inwerkingtreding : 04-04-2003> Bij het verzoekschrift worden alle nuttige inlichtingen gevoegd, inzonderheid het

oordeel van de vader en de moeder, dat van de bloedverwanten in de opgaande lijn in de tweede graad van de minderjarige en dat van zijn meerderjarige broers en zusters. § 2. De rechtbank beveelt de verschijning [1 ...]1 van de personen die zij nodig acht

te horen. Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt. Indien een van de personen van wie de procureur des Konings het oordeel heeft moeten inwinnen, betreffende de vooropgestelde maatregel een ongunstig advies heeft uitgebracht, wordt deze eveneens opgeroepen en wanneer hij verschijnt, kan hij door middel van een eenvoudige akte verklaren dat hij in het geding wenst tussen te komen. De griffier zendt de oproepingen aan de betrokkenen toe bij gerechtsbrief.

Minderjarigen die twaalf jaar oud zijn, worden ook afzonderlijk gehoord. § 3. Indien de rechtbank de vordering toewijst, beslist zij of de voortdurende

onmogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen voor de vader, voor de moeder of voor beiden het verlies meebrengt van het recht op het genot bedoeld in artikel 384 van het Burgerlijk Wetboek. De griffier geeft kennis aan de territoriaal bevoegde vrederechter een eensluidend

verklaard afschrift van de beslissing. Deze laatste handelt overeenkomstig de regels van de voogdij. § 4. Hoger beroep wordt ingesteld bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het

hof van beroep. [1 ...]1 De termijn om beroep in te stellen en het beroep tegen het vonnis, alsook de

termijn om zich in cassatie te voorzien en het beroep tegen het arrest hebben schorsende kracht. § 5. De vordering tot opheffing wordt bij verzoekschrift ingediend door beide

ouders samen of door elke ouder afzonderlijk. De griffier zendt het verzoekschrift toe aan de procureur des Konings. Deze laatste

wint de nodige inlichtingen in, inzonderheid het oordeel van de personen vermeld in paragraaf 1, tweede lid, alsook dat van de voogd en van de toeziende voogd. De procureur des Konings zendt het verzoekschrift samen met de inlichtingen en zijn advies toe aan de rechtbank. De rechtbank handelt vervolgens overeenkomstig § 2. Indien aan de vordering gevolg wordt gegeven, zendt de griffier een eensluidend

verklaard afschrift van de beslissing toe aan de vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen en neemt de voogdij een einde op de datum van het proces- verbaal bedoeld in artikel 415, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.

---------- (1)<W 2010-06-02/35, art. 7, 111; Inwerkingtreding : 10-07-2010>

Art. 1237. <W 2001-04-29/39, art. 67, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Voor iedere onder voogdij gestelde minderjarige wordt op de griffie van het vredegerecht een individueel procesdossier aangelegd. Daarin worden alle verzoekschriften, beschikkingen en andere akten betreffende

de voogdij per datum geklasseerd. Indien nodig maakt de griffier de eensluidend verklaarde afschriften van de

stukken die in verschillende dossiers moeten worden neergelegd.

HOOFDSTUK IXBIS. <ingevoegd bij W 1987-05-20/31, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 06-06-1987> Procedure tot verlatenverklaring van een minderjarige of tot vaststelling dat de ouders kennelijk niet naar hun kind hebben omgezien. (opgeheven) <W 1999-05-07/58, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 09-07- 1999>

Art. 1237bis. (opgeheven) <W 1999-05-07/58, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 09-07- 1999>

HOOFDSTUK X. Onbekwaamverklaring.

Art. 1238. In de gevallen van artikel 489 van het Burgerlijk Wetboek is iedere

bloedverwant bevoegd om de onbekwaamverklaring van zijn bloedverwant te vorderen. Hetzelfde geldt voor de ene echtgenoot ten opzichte van de andere.

Art. 1239. De procureur des Konings kan vorderen dat een persoon die noch echtgenoot, noch echtgenote, noch bekende bloedverwanten heeft, onbekwaam wordt verklaard.

Art. 1240. De vordering tot onbekwaamverklaring wordt ingesteld bij verzoekschrift. Het verzoekschrift bevat, behalve de vermeldingen bepaald in artikel 1026, ook een

opgave van de feiten waaruit de onnozelheid of de krankzinnigheid blijkt. De bewijsstukken, indien die er zijn, worden bij het verzoekschrift gevoegd.

Art. 1241. De voorzitter van de kamer waaraan de behandeling van de zaak is toegewezen, beveelt het verzoek mee te delen aan het openbaar ministerie. De verzoekende partij wordt door de griffier opgeroepen bij gerechtsbrief

Art. 1242. <W 2001-04-29/39, art. 68, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Indien de artikelsgewijs opgegeven feiten terzake dienen, hoort de rechtbank op de conclusie van de procureur des Konings in raadkamer iedere persoon die zij nuttig acht te horen, inzonderheid de echtgenoot, de vader, de moeder en de bloedverwanten in de nederdalende lijn van de persoon van wie de onbekwaamverklaring wordt gevorderd.

Art. 1243. (Opgeheven) <W 2001-04-29/39, art. 69, 054; Inwerkingtreding : 01-08- 2001>

Art. 1244. (Binnen acht dagen volgend op het sluiten van het proces-verbaal van verhoor van de in artikel 1242 bedoelde personen, wijst de rechter een of meer geneesheren-neuro-psychiaters aan om de verweerder te onderzoeken en hem over diens toestand verslag uit te brengen.) <W 2001-04-29/39, art. 70, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> (Dadelijk nadat het verslag is ingediend, bepaalt de rechter de dag en het uur van

de ondervraging. De griffier geeft daarvan bij gerechtsbrief bericht aan de verweerder. De rechter ondervraagt de verweerder (in de raadkamer of, in voorkomend geval), in diens woning, in tegenwoordigheid van de procureur des Konings. Het proces-verbaal van de ondervraging wordt door de rechter en de griffier ondertekend.) <W 24-6-1970, art. 28> < W 2-7-1974, enig artikel> De rechter kan zich doen vergezellen door de geneesheren die hij had aangewezen. De verweerder kan zich laten bijstaan door een geneesheer. De verzoeker mag bij de ondervraging niet tegenwoordig zijn, maar hij kan

worden vertegenwoordigd door een geneesheer.

Art. 1245. Indien de ondervraging, de overgelegde stukken en de geneeskundige verslagen ontoereikend zijn en indien de feiten kunnen worden bewezen door getuigen, beveelt de rechter, indien daartoe grond bestaat, een getuigenverhoor, dat

in de gewone vorm wordt afgenomen. Indien de omstandigheden het wettigen, kan hij bevelen dat de getuigen zullen

worden gehoord buiten de tegenwoordigheid van de verweerder; maar in dat geval kan de verweerder door zijn advocaat worden vertegenwoordigd.

Art. 1246. Na de eerste ondervraging stelt de rechtbank, indien daartoe redenen zijn, een voorlopig bewindvoerder aan, om voor de persoon en de goederen van de verweerder zorg te dragen. De voorlopige bewindvoerder heeft de bevoegdheden van de voogd.

Art. 1247. Wanneer de rechtbank een vordering tot onbekwaamverklaring afwijst, kan zij, indien de omstandigheden het wettigen, niettemin bevelen dat de verweerder voortaan geen rechtsgedingen meer zal mogen voeren, noch dadingen treffen, noch leningen aangaan, noch roerende kapitalen in ontvangst nemen of daarvan kwijting geven, noch zijn goederen om niet of onder bezwarende titel vervreemden of ze met hypotheek bezwaren, zonder bijstand van een raadsman, die hem bij hetzelfde vonnis wordt toegevoegd.

Art. 1248. Het hof van beroep oefent, indien daartoe grond bestaat, de bevoegdheden uit die aan de rechtbank toekomen.

Art. 1249.[1 De vordering tot onbekwaamverklaring wordt behandeld, de partijen gehoord of opgeroepen bij gerechtsbrief.]1 ---------- (1)<W 2010-06-02/35, art. 8, 111; Inwerkingtreding : 10-07-2010>

Art. 1250. Iedere beslissing houdende onbekwaamverklaring of benoeming van een raadsman wordt op verzoek van de eisers gelicht en aan de partij betekend.

Art. 1251. <W 2001-04-29/39, art. 71, 054; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Wanneer tegen het vonnis houdende onbekwaamverklaring geen hoger beroep is ingesteld of wanneer dat vonnis in hoger beroep wordt bevestigd, geeft de griffier bij een eensluidend verklaard afschrift kennis van de beslissing aan de territoriaal bevoegde vrederechter. Deze laatste handelt overeenkomstig de regels betreffende de voogdij. De voorlopige bewindvoerder, benoemd op grond van artikel 1246, beëindigt zijn

werkzaamheden en doet rekening en verantwoording aan de voogd, indien hij niet zelf de voogd is.

Art. 1252. De vordering tot opheffing van de onbekwaamverklaring wordt behandeld en berecht in dezelfde vorm als de onbekwaamverklaring.

Art. 1253. Ieder arrest of vonnis van onbekwaamverklaring of van benoeming van een raadsman wordt op verzoek van de griffier bij uittreksel opgenomen in het Belgisch Staatsblad. Hetzelfde geldt voor de beslissingen tot opheffing en voor de arresten tot

vernietiging van vonnissen. De bekendmaking moet geschieden binnen tien dagen na de uitspraak; de

ambtenaren aan wie verzuim of vertraging te wijten is, kunnen aansprakelijk worden gesteld jegens de belanghebbenden, indien wordt bewezen dat de vertraging of het verzuim het gevolg is van heimelijke verstandhouding. In de eerste maand van elk jaar wordt in het Belgisch Staatsblad bovendien een

overzichtstabel bekendgemaakt van alle beslissingen houdende onbekwaamverklaring, benoeming van een raadsman of opheffing, alsmede van de arresten tot vernietiging van zodanige beslissingen die tijdens het vorige jaar zijn uitgesproken. (Voorts wordt door de griffier aan de burgemeester van de verblijfplaats bericht

van onbekwaamverklaring of van opheffing van onbekwaamverklaring toegezonden.) <W 5-7-1976, art. 146>

HOOFDSTUK Xbis. _ <W 14-7-1976, art. 29> Vorderingen van echtgenoten betreffende hun wederzijdse rechten en verplichtingen en hun huwelijksvermogensstelsel.

Artikel 1253bis. (opgeheven) <W 1992-08-03/31, art. 53, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art. 1253ter. <W 14-7-1976, art. 29> Het verzoekschrift bevat naam, voornaam, beroep en woonplaats van de echtgenoten. Een schriftelijk verzoek wordt ondertekend door de eiser of zijn advocaat. (De

artikelen 1034bis tot 1034sexies zijn van toepassing op het schriftelijk verzoek.) <W 1992-08-03/31, art. 54, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art. 1253quater.<W 14-7-1976, art. 29> Wanneer de vorderingen gegrond zijn op de artikelen 214, 215, 216, 221, 223, 1420, 1421, 1426, 1442, 1463 en 1469 van het Burgerlijk Wetboek : a) doet de rechter de partijen oproepen [2 ...]2 en poogt ze te verzoenen; b) wordt de beschikking gewezen binnen 15 dagen na de indiening van het verzoek;

[1 de griffier geeft ervan kennis aan beide echtgenoten bij gerechtsbrief]1; c) kan, indien de beschikking bij verstek is gewezen, de partij die niet verschenen

is, [1 binnen een maand na de kennisgeving bij gerechtsbrief ]1 verzet doen bij verzoekschrift ingediend ter griffie van de rechtbank; d) is de beschikking vatbaar voor hoger beroep ongeacht het bedrag van de eis :

hoger beroep wordt ingesteld [1 binnen een maand na de kennisgeving bij gerechtsbrief ]1; e) kan elk der echtgenoten te allen tijde in dezelfde vorm wijziging of intrekking

vorderen van de beschikking of het arrest. ---------- (1)<W 2010-03-19/05, art. 11, 108; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17> (2)<W 2010-06-02/35, art. 9, 111; Inwerkingtreding : 10-07-2010>

Art. 1253quinquies. <W 14-7-1976, art. 29> De vrederechter bij wie een vordering

aanhangig is op grond van de artikelen 220, § 3, 221 en 223 van het Burgerlijk Wetboek, kan aan de echtgenoten en zelfs aan derden bevelen hem alle inlichtingen en bescheiden te verstrekken, waaruit het bedrag van de inkomsten en schuldvorderingen van de echtgenoten kan blijken; geeft de derde aan de vordering van de rechter binnen de door hem gestelde termijn geen gevolg of lijken de verstrekte inlichtingen onvolledig of onjuist te zijn, dan kan de rechter bij een met redenen omkleed vonnis de verschijning van de derde bevelen op een dag die hij bepaalt. De griffier roept de derde op bij gerechtsbrief en voegt bij de oproepingsbrief een afschrift van het vonnis. De sancties bepaald in artikel 926 kunnen worden toegepast op de derde die niet

verschijnt of weigert de gevraagde inlichtingen te verstrekken. In de oproepingsbrief wordt, op straffe van nietigheid, de voorgaande volzin opgenomen, alsook de tekst van artikel 926. Wanneer de rechter aan een openbaar bestuur beveelt hem gegevens te

verstrekken over de inkomsten en schuldvorderingen van de echtgenoten, zijn de ambtenaren van het bestuur ontslagen van hun plicht tot geheimhouding.

Art. 1253sexies. <W 14-7-1976, art. 29> § 1. Het verzoek, gegrond op de artikelen 223 en 1421 van het Burgerlijk Wetboek,

om het verbod uit te spreken voor hypotheek vatbare goederen te vervreemden of met hypotheek te bezwaren, bevat de geboorteplaats en geboortedatum van de echtgenoten, de nauwkeurige omschrijving van de aard en de ligging van elk der in het verzoekschrift bedoelde onroerende goederen en, voor de zeeschepen, hun naam en andere kenmerken bepaald in artikel 4, § 1, 1° en 2° , van de wet van 10 februari 1908.

De beschikking waarbij dat verbod wordt uitgesproken, bevat dezelfde gegevens; op verzoek van de echtgenoot die ze verkregen heeft, geeft de griffier aan de hypotheekbewaarder kennis van een uittreksel daaruit, om te worden ingeschreven op de kant van de laatst overgeschreven titel van verkrijging van de in de beschikking bedoelde onroerende goederen of zeeschepen. § 2. In de kennisgeving aan de verweerder van de beschikking, gegrond op artikel

223 van het Burgerlijk Wetboek, houdende verbod om roerende goederen te vervreemden of te verpanden, wordt de tekst van artikel 507 van het Strafwetboek opgenomen.

Art. 1253septies. <W 14-7-1976, art. 29> De echtgenoot die verzoekt om het vervreemden of hypothekeren van voor hypotheek vatbare goederen te verbieden, kan in spoedeisende gevallen aan de vrederechter machtiging vragen om zijn verzoekschrift, nog voor de uitspraak over de waarde van de aanvraag, te doen inschrijven op de kant van de laatst overgeschreven titel van verkrijging van de in het verzoekschrift bedoelde goederen; de griffier geeft aan de hypotheekbewaarder kennis van een uittreksel uit de beschikking. Evenzo kan de echtgenoot die verzoekt om het vervreemden of in pand geven van

goederen of schuldvorderingen te verbieden, machtiging vragen om verzet te doen in handen van de andere echtgenoot of van een derde; dat verzet, gedaan bij deurwaardersexploot, geldt als verbod om te vervreemden, te verpanden of te

verplaatsen tot aan de uitspraak van de beschikking over de waarde van het verzoekschrift.

Art. 1253octies. <W 14-7-1976, art. 29> De inschrijvingen in het register van de hypotheekbewaarder gedaan ter uitvoering van het voorgaande artikel hebben gevolg gedurende zes maanden, tenzij de beschikking anders bepaalt.

Zij houden in hun geheel of ten dele op gevolg te hebben na een beschikking of een arrest van wijziging; zij kunnen doorgehaald worden met toestemming van de echtgenoot of van zijn rechtverkrijgenden of krachtens rechterlijke beslissing overeenkomstig de artikelen 92 tot 95 van de hypotheekwet van 16 december 1851.

HOOFDSTUK XI. - Echtscheiding, scheiding van tafel en beden scheiding van goederen.

Eerste afdeling. - (De echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting). <W 2007-04-27/00, art. 21, 1°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 1254.<W 2007-04-27/00, art. 22, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. [1 De vordering tot echtscheiding op grond van artikel 229, § 2, van het Burgerlijk Wetboek wordt ingesteld bij een verzoekschrift ondertekend door iedere echtgenoot of ten minste door een advocaat of een notaris.

De vordering tot echtscheiding op grond van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek kan worden ingesteld bij verzoekschrift.

Het bepaalde in de artikelen 1034bis tot 1034sexies is van toepassing op het in het eerste en tweede lid bedoelde verzoekschrift.]1 Naast de gewoonlijke vermeldingen waaronder de identiteit van de betrokken

partijen bevat de gedinginleidende akte in voorkomend geval de vermelding van de identiteit van de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, van de kinderen die zij hebben geadopteerd, van de kinderen van een van hen die de andere heeft geadopteerd, van elk kind van elk van de echtgenoten waarvan de afstamming is vastgesteld, evenals van elk kind dat ze samen opvoeden. De gedinginleidende akte bevat, in voorkomend geval, een gedetailleerde

beschrijving van de feiten en, in de mate van het mogelijke, alle verzoeken met betrekking tot de gevolgen van de echtscheiding, onverminderd § 5. De gedinginleidende akte kan ook de eventuele vorderingen bevatten inzake de

voorlopige maatregelen met betrekking tot de persoon, het levensonderhoud en de goederen, van zowel de partijen als de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, de kinderen die zij hebben geadopteerd en de kinderen van een van hen die de andere heeft geadopteerd. Als de eiser wenst dat die vorderingen onmiddellijk in kort geding worden ingeleid, dan wordt de vordering bij gerechtsdeurwaardersexploot ingeleid met dagvaarding om te verschijnen voor de voorzitter, zitting houdend in kort geding, zoals bepaald in artikel 1280, en voor de rechtbank. Bij de gedinginleidende akte dienen voor ieder van de echtgenoten en de eventuele

kinderen, hiervoor opgesomd, door de verzoekende partij te worden toegevoegd :

1° een bewijs van identiteit, van nationaliteit en van de inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister; 2° de akten van geboorte van de hierboven vermelde kinderen; 3° een voor eensluidend verklaard afschrift van de laatste huwelijksakte en van de

laatste huwelijksovereenkomst; 4° indien deze verschilt met de verblijfplaats die in het Rijksregister is vermeld, het

bewijs van de huidige verblijfplaats of, in voorkomend geval, een bewijs van de gewone verblijfplaats in België sinds meer dan drie maanden. Indien de voorgelegde documenten in een vreemde taal zijn opgemaakt, kan de

griffie om een voor eensluidend verklaarde vertaling ervan verzoeken. § 2. De betrokkenen worden ervan vrijgesteld de diverse in § 1 vermelde bewijzen

van identiteit, van nationaliteit en van inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister over te leggen, voor zover de respectieve betrokkenen op de datum van de gedinginleidende akte zijn opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke personen, opgericht bij de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. De in dit register opgenomen gegevens gelden tot bewijs van het tegendeel. De griffier van de rechtbank controleert in dat geval de identiteitsgegevens aan de hand van het Rijksregister en voegt een uittreksel uit het Rijksregister bij het dossier. Er geldt tevens vrijstelling van het overleggen van : 1° de in § 1 vermelde geboorteakten voor zover de betrokken kinderen in België

geboren zijn; 2° de huwelijksakte, indien het huwelijk in België plaatsvond. In beide gevallen vraagt de griffie van de rechtbank zelf afschrift van de akte op

bij de houder van het register. Hetzelfde geldt wanneer de akte in België is overgeschreven en de griffie de plaats van de overschrijving ervan kent.

§ 3. De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing op een vordering in kort geding. Ze zijn evenmin van toepassing op personen die zijn ingeschreven in het wachtregister. § 4. Als de vermeldingen van de akte van rechtsingang onvolledig zijn of indien de

griffie bepaalde informatie niet tijdig kon verkrijgen voor de inleidende zitting, nodigt de rechter de meest gerede partij uit de nodige inlichtingen te verstrekken of het dossier van de procedure te vervolledigen. Elke partij kan ook zelf het initiatief nemen om het dossier samen te stellen. § 5. Tot aan de sluiting van de debatten kunnen de partijen of een van de partijen

de zaak of het voorwerp van de vordering uitbreiden of wijzigen, tegenvorderingen of aanvullende vorderingen inleiden, en dit aan de hand van op tegenspraak genomen conclusies of door conclusies die aan de andere echtgenoot worden meegedeeld bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs.

[ TOEKOMSTIG RECHT [ <W 2007-04-27/00, art. 22, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. [1 De vordering

tot echtscheiding op grond van artikel 229, § 2, van het Burgerlijk Wetboek wordt

ingesteld bij een verzoekschrift ondertekend door iedere echtgenoot of ten minste door een advocaat of een notaris.

De vordering tot echtscheiding op grond van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek kan worden ingesteld bij verzoekschrift.

Het bepaalde in de artikelen 1034bis tot 1034sexies is van toepassing op het in het eerste en tweede lid bedoelde verzoekschrift.]1 Naast de gewoonlijke vermeldingen waaronder de identiteit van de betrokken partijen

bevat de gedinginleidende akte in voorkomend geval de vermelding van de identiteit van de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, van de kinderen die zij hebben geadopteerd, van de kinderen van een van hen die de andere heeft geadopteerd, van elk kind van elk van de echtgenoten waarvan de afstamming is vastgesteld, evenals van elk kind dat ze samen opvoeden. De gedinginleidende akte bevat, in voorkomend geval, een gedetailleerde beschrijving

van de feiten en, in de mate van het mogelijke, alle verzoeken met betrekking tot de gevolgen van de echtscheiding, onverminderd § 5. De gedinginleidende akte kan ook de eventuele vorderingen bevatten inzake de

voorlopige maatregelen met betrekking tot de persoon, het levensonderhoud en de goederen, van zowel de partijen als de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, de kinderen die zij hebben geadopteerd en de kinderen van een van hen die de andere heeft geadopteerd. Als de eiser wenst dat die vorderingen onmiddellijk in kort geding worden ingeleid, dan wordt de vordering bij gerechtsdeurwaardersexploot ingeleid met dagvaarding om te verschijnen voor de voorzitter, zitting houdend in kort geding, zoals bepaald in artikel 1280, en voor de rechtbank. Bij de gedinginleidende akte dienen voor ieder van de echtgenoten en de eventuele

kinderen, hiervoor opgesomd, door de verzoekende partij te worden toegevoegd : 1° een bewijs van identiteit, van nationaliteit en van de inschrijving in het bevolkings-,

vreemdelingen- of wachtregister; 2° de akten van geboorte van de hierboven vermelde kinderen; 3° een voor eensluidend verklaard afschrift van de laatste huwelijksakte en van de

laatste huwelijksovereenkomst; 4° indien deze verschilt met de verblijfplaats die in het Rijksregister is vermeld, het

bewijs van de huidige verblijfplaats of, in voorkomend geval, een bewijs van de gewone verblijfplaats in België sinds meer dan drie maanden. Indien de voorgelegde documenten in een vreemde taal zijn opgemaakt, kan de griffie

om een voor eensluidend verklaarde vertaling ervan verzoeken. § 2. De betrokkenen worden ervan vrijgesteld de diverse in § 1 vermelde bewijzen van

identiteit, van nationaliteit en van inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister over te leggen, voor zover de respectieve betrokkenen op de datum van de gedinginleidende akte zijn opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke personen, opgericht bij de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. De in dit register opgenomen gegevens gelden tot bewijs van het tegendeel. De griffier van de rechtbank controleert in dat geval de identiteitsgegevens aan de hand van het Rijksregister en voegt een uittreksel uit het Rijksregister bij het dossier.

Er geldt tevens vrijstelling van het overleggen van : 1° de in § 1 vermelde geboorteakten voor zover de betrokken kinderen in België

geboren zijn; 2° de huwelijksakte, indien het huwelijk in België plaatsvond. In beide gevallen vraagt de griffie van de rechtbank zelf afschrift van de akte op bij de

houder van het register. Hetzelfde geldt wanneer de akte in België is overgeschreven en de griffie de plaats van de overschrijving ervan kent. § 3. De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing op een vordering in kort geding.

Ze zijn evenmin van toepassing op personen die zijn ingeschreven in het wachtregister. § 4. Als de vermeldingen van de akte van rechtsingang onvolledig zijn of indien de

griffie bepaalde informatie niet tijdig kon verkrijgen voor de inleidende zitting, nodigt de rechter de meest gerede partij uit de nodige inlichtingen te verstrekken of het dossier van de procedure te vervolledigen. Elke partij kan ook zelf het initiatief nemen om het dossier samen te stellen. [2 § 4/1. Zodra de eerste vordering is ingesteld, licht de griffier de partijen in over de

mogelijkheid tot bemiddeling door hen onverwijld de tekst van de artikelen 1730 tot 1737 te sturen samen met een door de Minister bevoegd voor Justitie opgestelde informatiebrochure over bemiddeling, alsook de lijst van de erkende bemiddelaars die zijn gespecialiseerd in familiezaken en zijn gevestigd in het betrokken gerechtelijk arrondissement.]2 § 5. Tot aan de sluiting van de debatten kunnen de partijen of een van de partijen de

zaak of het voorwerp van de vordering uitbreiden of wijzigen, tegenvorderingen of aanvullende vorderingen inleiden, en dit aan de hand van op tegenspraak genomen conclusies of door conclusies die aan de andere echtgenoot worden meegedeeld bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs. ---------- (1)<W 2010-06-02/23, art. 3, 110; Inwerkingtreding : 01-07-2010> (2)<W 2011-04-05/17, art. 2, 113; Inwerkingtreding : onbepaald, uiterlijk op 01-12-

2011>

Art. 1255.<W 2007-04-27/00, art. 23, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. [1 Indien de echtscheiding gezamenlijk wordt gevorderd op grond van artikel 229, § 2 van het Burgerlijk Wetboek, spreekt de rechter de echtscheiding uit als hij vaststelt dat de partijen sinds meer dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn.]1

Als de partijen niet langer dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn, stelt de rechter een nieuwe zitting vast. Deze heeft plaats op een datum die onmiddellijk volgt op het verstrijken van de termijn van zes maanden, of drie maanden na de eerste verschijning van de partijen. Tijdens deze zitting spreekt de rechter de echtscheiding uit indien de partijen hun wil hiertoe bevestigen. Wanneer de rechter de echtscheiding uitspreekt, homologeert hij desgevallend de

tussen de partijen gesloten akkoorden. § 2. Indien de echtscheiding gevorderd wordt door één van de echtgenoten met

toepassing van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, spreekt de rechter de echtscheiding uit als hij vaststelt dat de partijen sinds meer dan één jaar feitelijk gescheiden zijn.

Als de partijen niet langer dan een jaar feitelijk gescheiden zijn, stelt de rechter een nieuwe zitting vast. Deze heeft plaats op een datum die onmiddellijk volgt op het verstrijken van de termijn van een jaar, of een jaar na de eerste zitting. Tijdens deze zitting spreekt de rechter de echtscheiding uit indien een van de partijen erom verzoekt. § 3. Indien de echtscheiding gevorderd wordt door één van de echtgenoten en de

andere echtgenoot in de loop van de procedure zich met die vordering akkoord verklaart, wordt de echtscheiding uitgesproken, mits het respecteren van de in § 1 bedoelde termijnen. § 4. De feitelijke scheiding van de echtgenoten kan aangetoond worden door alle

wettelijke middelen, met uitzondering van de bekentenis en de eed, en onder andere door voorlegging van een getuigschrift van woonplaats waaruit inschrijvingen op verschillende adressen blijken. § 5. Indien de echtscheiding door een van de partijen gevorderd wordt met

toepassing van artikel 229, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, en het bewijs van de onherstelbare ontwrichting geleverd is, kan de rechter de echtscheiding dadelijk uitspreken. § 6. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden is de persoonlijke verschijning van

de partijen vereist in geval van een gezamenlijke vordering gebaseerd op artikel 229, § 2 van het Burgerlijk Wetboek, in de andere gevallen is de persoonlijke verschijning van de verzoekende partij vereist. [2 lid 2 opgeheven]2 Onverminderd artikel 1734 poogt de rechter de partijen te verzoenen. Hij

verstrekt hen alle nuttige inlichtingen over de rechtspleging en met name over het nut een beroep te doen op de bemiddeling waarin het zevende deel van dit Wetboek voorziet. Hij kan de schorsing van de procedure bevelen teneinde de partijen de mogelijkheid te bieden alle nuttige inlichtingen dienaangaande in te winnen. De duur van de schorsing mag niet meer bedragen dan één maand. § 7. Als een echtgenoot zich in een toestand van krankzinnigheid of van diepe

geestesgestoordheid bevindt, wordt hij als verweerder vertegenwoordigd door zijn voogd, zijn voorlopige bewindvoerder of, bij gebreke van dezen, door een beheerder ad hoc die vooraf door de voorzitter van de rechtbank aangewezen wordt op verzoek van de eisende partij.

[ TOEKOMSTIG RECHT [ Art. 1255. <W 2007-04-27/00, art. 23, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. [1

Indien de echtscheiding gezamenlijk wordt gevorderd op grond van artikel 229, § 2 van het Burgerlijk Wetboek, spreekt de rechter de echtscheiding uit als hij vaststelt dat de partijen sinds meer dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn.]1 Als de partijen niet langer dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn, stelt de rechter

een nieuwe zitting vast. Deze heeft plaats op een datum die onmiddellijk volgt op het verstrijken van de termijn van zes maanden, of drie maanden na de eerste verschijning van de partijen. Tijdens deze zitting spreekt de rechter de echtscheiding uit indien de partijen hun wil hiertoe bevestigen.

Wanneer de rechter de echtscheiding uitspreekt, homologeert hij desgevallend de tussen de partijen gesloten akkoorden. § 2. Indien de echtscheiding gevorderd wordt door één van de echtgenoten met

toepassing van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, spreekt de rechter de echtscheiding uit als hij vaststelt dat de partijen sinds meer dan één jaar feitelijk gescheiden zijn. Als de partijen niet langer dan een jaar feitelijk gescheiden zijn, stelt de rechter een

nieuwe zitting vast. Deze heeft plaats op een datum die onmiddellijk volgt op het verstrijken van de termijn van een jaar, of een jaar na de eerste zitting. Tijdens deze zitting spreekt de rechter de echtscheiding uit indien een van de partijen erom verzoekt.

§ 3. Indien de echtscheiding gevorderd wordt door één van de echtgenoten en de andere echtgenoot in de loop van de procedure zich met die vordering akkoord verklaart, wordt de echtscheiding uitgesproken, mits het respecteren van de in § 1 bedoelde termijnen. § 4. De feitelijke scheiding van de echtgenoten kan aangetoond worden door alle

wettelijke middelen, met uitzondering van de bekentenis en de eed, en onder andere door voorlegging van een getuigschrift van woonplaats waaruit inschrijvingen op verschillende adressen blijken. § 5. Indien de echtscheiding door een van de partijen gevorderd wordt met toepassing

van artikel 229, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, en het bewijs van de onherstelbare ontwrichting geleverd is, kan de rechter de echtscheiding dadelijk uitspreken. § 6. [3 De rechter kan de partijen gelasten persoonlijk te verschijnen, op verzoek van

een van de partijen of van het openbaar ministerie, dan wel als hij het nuttig acht, met name teneinde de partijen met elkaar te verzoenen of de relevantie na te gaan van een akkoord over de persoon, het levensonderhoud en de goederen van de kinderen.

Onverminderd artikel 1734 poogt de rechter de partijen te verzoenen. Hij verstrekt hen alle nuttige inlichtingen over de rechtspleging en met name over het nut een beroep te doen op de bemiddeling waarin het zevende deel voorziet. Als hij vaststelt dat toenadering mogelijk is, kan hij de schorsing van de procedure bevelen, teneinde de partijen de mogelijkheid te bieden alle nuttige inlichtingen dienaangaande in te winnen en het bemiddelingsproces op te starten. De duur van de schorsing mag niet meer bedragen dan één maand.]3

§ 7. Als een echtgenoot zich in een toestand van krankzinnigheid of van diepe geestesgestoordheid bevindt, wordt hij als verweerder vertegenwoordigd door zijn voogd, zijn voorlopige bewindvoerder of, bij gebreke van dezen, door een beheerder ad hoc die vooraf door de voorzitter van de rechtbank aangewezen wordt op verzoek van de eisende partij.

---------- (1)<W 2010-06-02/23, art. 4, 110; Inwerkingtreding : 01-07-2010> (2)<W 2010-06-02/35, art. 10, 111; Inwerkingtreding : 10-07-2010> (3)<W 2011-04-05/17, art. 3, 113; Inwerkingtreding : onbepaald, uiterlijk op 01-12-

2011>

Art. 1256. <Hersteld bij W 2007-04-27/00, art. 24, 087; Inwerkingtreding : 01-09- 2007> Op ieder ogenblik kunnen de partijen de rechter verzoeken hun overeenkomsten te homologeren over de voorlopige maatregelen met betrekking tot

de persoon, het levensonderhoud en de goederen van de echtgenoten of van hun kinderen. Hij kan weigeren de overeenkomst te homologeren als deze duidelijk in strijd is

met het belang van de kinderen. Bij gebrek aan een overeenkomst of in geval van een gedeeltelijke overeenkomst

wordt de zaak, op verzoek van één van de partijen, verwezen naar de eerst nuttige zitting van de zaken in kort geding, voor zover deze nog niet is ingeschreven op de rol van de zaken in kort geding. Artikel 803 is van toepassing.

Art. 1257. <Opgeheven bij W 2010-06-02/23, art. 5, 110; Inwerkingtreding : 01-07-2010>

Art. 1258.[1 Behoudens andersluidende overeenkomst worden de kosten in gelijke delen over de partijen verdeeld ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken op grond van artikel 229, § 2, van het Burgerlijk Wetboek.

Behoudens andersluidende overeenkomst draagt elke partij de eigen kosten ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken op grond van artikel 229, § 1 of § 3, van het Burgerlijk Wetboek. De rechter kan er evenwel anders over beslissen, rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak.]1 ---------- (1)<W 2009-11-17/03, art. 2, 107; Inwerkingtreding : 01-02-2010>

Art. 1259. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 27, 1°, 087; Inwerkingtreding : 01- 09-2007>

Art. 1260. (opgeheven) <W 1994-06-30/33, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 1994-10- 01>

Art. 1260bis. (opgeheven) <W 1994-06-30/33, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 1994- 10-01>

Art. 1261. (...) <W 1994-06-30/33, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> Wanneer de partijen of een van hen een woonplaats heeft gekozen, worden de

betekeningen aan die woonplaats gedaan. (lid 2 opgeheven) <W 2007-04-26/71, art. 29, 088; Inwerkingtreding : 22-06-2007>

Art. 1262. (opgeheven) <W 1994-06-30/33, art. 7, 026; Inwerkingtreding : 1994-10- 01>

Art. 1263.<W 1994-06-30/33, art. 8, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> Wanneer de rechtbank de persoonlijke verschijning van de partijen heeft gelast, kan de echtgenoot die niet verschijnt, van zijn rechtsvordering vervallen worden verklaard.

[ TOEKOMSTIG RECHT [

Art. 1263. <W 1994-06-30/33, art. 8, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> [1 Wanneer de wet de persoonlijke verschijning van de partijen eist of de rechtbank deze heeft gelast,]1 kan de echtgenoot die niet verschijnt, van zijn rechtsvordering vervallen worden verklaard. ---------- (1)<W 2011-04-05/17, art. 4, 113; Inwerkingtreding : onbepaald, uiterlijk op 01-12-

2011>

Art. 1264. <L 1994-06-30/33, art. 10, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> Partijen verschijnen persoonlijk op het getuigenverhoor, in voorkomend geval bijgestaan door hun advocaat. Ze kunnen zich eveneens door hem laten vertegenwoordigen.

Art. 1265. (opgeheven) <W 1994-06-30/33, art. 10, 026; Inwerkingtreding : 1994- 10-01>

Art. 1266. (opgeheven) <W 1994-06-30/33, art. 10, 026; Inwerkingtreding : 1994- 10-01>

Art. 1267. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 27, 2°, 087; Inwerkingtreding : 01- 09-2007>

Art. 1268. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 27, 3°, 087; Inwerkingtreding : 01- 09-2007>

Art. 1269. (Het beschikkend gedeelte van de vonnissen of arresten (waarbij echtscheiding wordt uitgesproken), vermeldt de volledige identiteit van de partijen alsmede de plaats en de datum van de voltrekking van hun huwelijk.) <W 1-7-1974, art. 10> <W 1994-06-30/33, art. 12, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> (Tweede lid opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 27, 4°, 087; Inwerkingtreding : 01-

09-2007>

Art. 1270. Weergave van de debatten door middel van de pers is verboden op straffe van geldboete van honderd frank tot tweeduizend frank en van gevangenis van acht dagen tot zes maanden of van een van die straffen alleen. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII

en artikel 85, zijn toepasselijk op dit misdrijf.rechtsmiddelen, met uitsluiting van bekentenis en eed.

Art. 1270bis. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 27, 5°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 1271. (opgeheven) <W 1994-06-30/33, art. 14, 026; Inwerkingtreding : 1994- 10-01>

Art. 1272. (opgeheven) <W 1994-06-30/33, art. 14, 026; Inwerkingtreding : 1994- 10-01>

Art. 1273. (opgeheven) <W 1990-05-03/34, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 1990-07- 03>

Art. 1274.[1 De termijn om zich in cassatie te voorzien en de voorziening in cassatie schorsen de tenuitvoerlegging.]1 ---------- (1)<W 2010-06-02/23, art. 6, 110; Inwerkingtreding : 01-07-2010>

Art. 1275. <W 1994-06-30/33, art. 16, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> § 1. Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest waarbij de echtscheiding (...) is uitgesproken, wordt onmiddellijk in afschrift medegedeeld aan de griffier. <W 2007-04-27/00, art. 29, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 2. Wanneer het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding is uitgesproken in

kracht van gewijsde is gegaan, stuurt de griffier, binnen een maand, een uittreksel bevattende het beschikkende gedeelte (en de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden) van het vonnis of het arrest bij aangetekende zending met ontvangstbewijs aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het huwelijk voltrokken is of, wanneer het huwelijk niet in België voltrokken is, aan (de ambtenaar van de burgerlijke stand van Brussel). <W 1997-05-20/47, art. 5, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997>

Het ontvangstbewijs wordt door de griffier aangezegd aan de partijen. Binnen een maand na de kennisgeving aan de ambtenaar van de burgerlijke stand,

schrijft deze het beschikkende gedeelte over in zijn registers; er wordt melding van gemaakt op de kant van de akte van huwelijk, indien deze in België is opgemaakt of overgeschreven. Na de overschrijving geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand onverwijld

daarvan kennis aan de procureur des Konings bij de rechtbank die op de vordering heeft beslist.

Art. 1276.<W 1994-06-30/33, art. 17, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> Ten aanzien van vonnissen gaat de termijn bedoeld in artikel 1275, § 2, eerste lid, eerst in na het verstrijken van de termijn van hoger beroep wanneer het vonnis op tegenspraak is gewezen; en na het verstrijken van de termijn van verzet wanneer het vonnis bij verstek is gewezen ten aanzien van arresten gaat die termijn eerst in na het verstrijken van de termijn van voorziening in cassatie of, in voorkomend geval, na de uitspraak van het arrest waarbij de voorziening wordt verworpen. [1 De termijn van hoger beroep, verzet en voorziening in cassatie, begint te lopen

vanaf de betekening van het vonnis of arrest.]1 ---------- (1)<W 2010-06-02/23, art. 8, 110; Inwerkingtreding : 01-07-2010>

Art. 1277. (opgeheven) <W 1994-06-30/33, art. 18, 026; Inwerkingtreding : 1994- 10-01>

Art. 1278. <W 1-7-1974, art. 7> Het vonnis of arrest waarbij de echtscheiding

wordt (uitgesproken), (heeft ten aanzien van de persoon van de echtgenoten gevolg vanaf de dag waarop de beslissing in kracht van gewijsde is getreden, en) heeft ten aanzien van derden zijn gevolgen vanaf de dag van de overschrijving. <W 1994-06- 30/33, art. 19, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> <W 1997-05-20/47, art. 6, 1°, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997> (Ten aanzien van de echtgenoten, wat hun goederen betreft, werkt het terug tot op

de dag waarop de vordering is ingesteld en, wanneer er meer dan één vordering is, tot op de dag waarop de eerste is ingesteld, ongeacht of zij werd toegewezen of niet.) <W 1994-06-30/33, art. 19, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> (Ingeval een van de echtgenoten overlijdt voor de echtscheiding is overgeschreven

doch nadat het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken in kracht van gewijsde is gegaan, worden de echtgenoten tegenover derden als uit de echt gescheiden beschouwd, onder de opschortende voorwaarde van overschrijving overeenkomstig artikel 1275.) <W 1997-05-20/47, art. 6, 2°, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997> (De rechtbank kan, op vordering van één van de echtgenoten, indien zij dit wegens

uitzonderlijke omstandigheden die eigen zijn aan de zaak, billijk acht, in het vonnis waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, beslissen dat bij de vereffening van de gemeenschap geen rekening zal worden gehouden met sommige goederen die zijn verworven of met sommige schulden die zijn aangegaan sedert het tijdstip dat de echtgenoten feitelijk gescheiden leefden.) <W 1994-06-30/33, art. 19, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> De partijen kunnen dergelijke vordering ook instellen in de loop van de vereffening

van de gemeenschap.

Art. 1279. (opgeheven) <W 1995-04-13/37, art. 16, 031; Inwerkingtreding : 03-06- 1995>

Art. 1280.[De voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt], rechtsprekend in kort geding, neemt, in iedere stand van het geding, [tot de ontbinding van het huwelijk op verzoek van de partijen of van een van de partijen of van de procureur des Konings] kennis van de voorlopige maatregelen die betrekking hebben op de persoon, op het levensonderhoud en op de goederen, zowel van de partijen als van de kinderen. <W 1994-06-30/33, art. 21, 026; ED : 1994-10- 01> <W 1997-05-20/47, art. 8, 1°, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997> [De rechter houdt, in voorkomend geval, rekening met de meningen van de

kinderen die werden geuit op de wijze bepaald bij artikel 931, derde tot zevende lid.] <W 1994-06-30/33, art. 21, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> De procureur des Konings kan, door bemiddeling van [de bevoegde sociale dienst],

alle dienstige inlichtingen betreffende de zedelijke en stoffelijke toestand van de kinderen inwinnen. <W 1994-02-02/33, art. 35, 027; Inwerkingtreding : 27-09-1994> [De voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorziter

waarneemt] kan de procureur des Konings verzoeken de in vorig lid bedoelde informatie te verrichten. <W 1994-06-30/33, art. 21, 026; Inwerkingtreding : 1994- 10-01> Van de informatie wordt in alle gevallen aan partijen kennis gegeven.

[De voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt] kan gebruik maken van dezelfde bevoegdheden als bij artikel [221] van het Burgerlijk Wetboek aan de vrederechter zijn toegekend. [1 In dit geval kan zijn beschikking ingeroepen worden tegen alle tegenwoordige of toekomstige derden- schuldenaars na kennisgeving door de griffier bij gerechtsbrief op verzoek van de eiser. Wanneer de beschikking ophoudt haar gevolgen te hebben, krijgen de derden- schuldenaars daarvan bericht door de griffier bij gerechtsbrief. De griffier vermeldt in zijn kennisgeving wat de derde-schuldenaar moet betalen of ophouden te betalen.]1 <W 14-7-1976, art. IV>. <W 1994-06-30/33, art. 21, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> [Indien een echtgenoot zich tegenover de andere schuldig gemaakt heeft aan een

feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek, of heeft gepoogd een feit te plegen als bedoeld in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek, of indien er ernstige aanwijzingen voor dergelijke gedragingen bestaan, zal de echtgenoot die het slachtoffer is, behalve bij uitzonderlijke omstandigheden, het genot toegewezen krijgen van de echtelijke verblijfplaats indien hij daarom verzoekt.] <W 2003-01-28/33, art. 6, 060; Inwerkingtreding : 22-02-2003> [De artikelen 1253sexies, § 1, 1253septies, eerste lid, en 1253octies zijn van

toepassing wanneer verbod is gevorderd of uitgevaardigd om voor hypotheek vatbare goederen te vervreemden of met hypotheek te bezwaren; artikel 224 van het Burgerlijk Wetboek is mede van toepassing.] <W 14-7-1976, art. IV> [De zaak blijft, [tot de ontbinding van het huwelijk] tijdens de hele

echtscheidingsprocedure, aanhangig bij de voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt. <W 1997-05-20/47, art. 8, 2°, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997> Onverminderd een nieuwe dagvaarding of een vrijwillige verschijning der partijen,

kan de zaak binnen 15 dagen voor de rechter worden gebracht doordat één van de partijen haar conclusies op de griffie neerlegt.] <W 1994-06-30/33, art. 21, art. 21, 026; ED : 1994-10-01>

[ TOEKOMSTIG RECHT [ Art. 1280. [De voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter

waarneemt], rechtsprekend in kort geding, neemt, in iedere stand van het geding, [tot de ontbinding van het huwelijk op verzoek van de partijen of van een van de partijen of van de procureur des Konings] kennis van de voorlopige maatregelen die betrekking hebben op de persoon, op het levensonderhoud en op de goederen, zowel van de partijen als van de kinderen. <W 1994-06-30/33, art. 21, 026; Inwerkingtreding : 1994- 10-01> <W 1997-05-20/47, art. 8, 1°, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997> [2 Behalve in uitzonderlijke omstandigheden en met uitzondering van de aan de

instaatstelling gewijde zittingen waarop alleen de instaatstelling wordt onderzocht, is de persoonlijke verschijning van de partijen vereist op de zitting in kort geding waarop de vorderingen aangaande de voorlopige maatregelen die betrekking hebben op de persoon, op het levensonderhoud en op de goederen van de kinderen worden

behandeld. Artikel 1263 is van overeenkomstige toepassing. Onverminderd artikel 1734 poogt de voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt de partijen te verzoenen. Hij verstrekt hen alle nuttige inlichtingen over de rechtspleging en met name over het nut een beroep te doen op de bemiddeling waarin het zevende deel voorziet. Als hij vaststelt dat toenadering mogelijk is, kan hij de schorsing van de procedure bevelen, teneinde de partijen de mogelijkheid te bieden alle nuttige inlichtingen dienaangaande in te winnen en het bemiddelingsproces op te starten. De duur van de schorsing mag niet meer bedragen dan één maand.]2 [De rechter houdt, in voorkomend geval, rekening met de meningen van de kinderen

die werden geuit op de wijze bepaald bij artikel 931, derde tot zevende lid.] <W 1994- 06-30/33, art. 21, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> De procureur des Konings kan, door bemiddeling van [de bevoegde sociale dienst],

alle dienstige inlichtingen betreffende de zedelijke en stoffelijke toestand van de kinderen inwinnen. <W 1994-02-02/33, art. 35, 027; Inwerkingtreding : 27-09-1994> [De voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorziter waarneemt]

kan de procureur des Konings verzoeken de in vorig lid bedoelde informatie te verrichten. <W 1994-06-30/33, art. 21, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> Van de informatie wordt in alle gevallen aan partijen kennis gegeven. [De voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt]

kan gebruik maken van dezelfde bevoegdheden als bij artikel [221] van het Burgerlijk Wetboek aan de vrederechter zijn toegekend. [1 In dit geval kan zijn beschikking ingeroepen worden tegen alle tegenwoordige of toekomstige derden-schuldenaars na kennisgeving door de griffier bij gerechtsbrief op verzoek van de eiser. Wanneer de beschikking ophoudt haar gevolgen te hebben, krijgen de derden-schuldenaars daarvan bericht door de griffier bij gerechtsbrief. De griffier vermeldt in zijn kennisgeving wat de derde-schuldenaar moet betalen of ophouden te betalen.]1 <W 14- 7-1976, art. IV>. <W 1994-06-30/33, art. 21, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01>

[Indien een echtgenoot zich tegenover de andere schuldig gemaakt heeft aan een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek, of heeft gepoogd een feit te plegen als bedoeld in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek, of indien er ernstige aanwijzingen voor dergelijke gedragingen bestaan, zal de echtgenoot die het slachtoffer is, behalve bij uitzonderlijke omstandigheden, het genot toegewezen krijgen van de echtelijke verblijfplaats indien hij daarom verzoekt.] <W 2003-01-28/33, art. 6, 060; Inwerkingtreding : 22-02-2003> [De artikelen 1253sexies, § 1, 1253septies, eerste lid, en 1253octies zijn van toepassing

wanneer verbod is gevorderd of uitgevaardigd om voor hypotheek vatbare goederen te vervreemden of met hypotheek te bezwaren; artikel 224 van het Burgerlijk Wetboek is mede van toepassing.] <W 14-7-1976, art. IV> [De zaak blijft, [tot de ontbinding van het huwelijk] tijdens de hele

echtscheidingsprocedure, aanhangig bij de voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt. <W 1997-05-20/47, art. 8, 2°, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997> Onverminderd een nieuwe dagvaarding of een vrijwillige verschijning der partijen,

kan de zaak binnen 15 dagen voor de rechter worden gebracht doordat één van de partijen haar conclusies op de griffie neerlegt.] <W 1994-06-30/33, art. 21, art. 21, 026; ED : 1994-10-01>

---------- (1)<W 2010-03-19/05, art. 12, 108; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17> (2)<W 2011-04-05/17, art. 5, 113; Inwerkingtreding : onbepaald, uiterlijk op 01-12-

2011>

Art. 1281. <Opgeheven bij W 2010-06-02/23, art. 9, 110; Inwerkingtreding : 01-07-2010>

Art. 1282. <W 1994-06-30/33, art. 23, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> De eiser of de verweerder in het geding tot echtscheiding kan, (te rekenen van de datum waarop (de vordering wordt ingeleid)), in iedere stand van het geding, tot bewaring van zijn rechter vorderen dat alle roerende goederen van elke echtgenoot worden verzegeld. Ontzegeling geschiedt niet dan onder boedelbeschrijving en onder verplichting voor de partijen om de voorwerpen in de inventaris beschreven weer op te leveren of als gerechtelijk bewaarder voor de waarde daarvan in te staan. <W 1997-05-20/47, art. 9, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997> <W 2007-04-27/00, art. 30, 1°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007> (In ieder geval hebben de partijen de mogelijkheid om een inventaris te laten

opstellen overeenkomstig hoofdstuk II van boek IV.) <W 2007-04-27/00, art. 30, 2°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 1283. <W 1994-06-30/33, art. 24, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> Iedere verbintenis ten laste van het gemeenschappelijk vermogen door één van de echtgenoten aangegaan na het instellen van de vordering tot echtscheiding, wordt nietig verklaard indien bewezen wordt dat zij aangegaan is met bedrieglijke benadeling van de rechten van de andere echtgenoot (onverminderd de rechten van de te goeder trouw zijnde derden). <W 1997-05-20/47, art. 10, 1°, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997> (Het bewijs van goede trouw moet worden geleverd door de contracterende derde.)

<W 1997-05-20/47, art. 10, 2°, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997>

Art. 1284. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 31, 1°, 087; Inwerkingtreding : 01- 09-2007>

Art. 1285. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 31, 1°, 087; Inwerkingtreding : 01- 09-2007>

Art. 1286. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 31, 1°, 087; Inwerkingtreding : 01- 09-2007>

Art. 1286bis. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 31, 2°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Afdeling II. _ Echtscheiding door onderlinge toestemming.

Art. 1287. (De echtgenoten die besloten hebben tot echtscheiding door onderlinge toestemming over te gaan, moeten hun wederzijdse rechten waaromtrent het hun evenwel vrijstaat een vergelijk te treffen, vooraf regelen. Zij kunnen voraf een boedelbeschrijving doen opmaken overeenkomstig

Hoofdstuk II - Boedelbeschrijving van Boek IV. In dezelfde akte moeten zij vaststellen wat zij zijn overeengekomen met betrekking

tot de uitoefening van de rechten bedoeld in de artikelen 745bis en 915bis van het Burgerlijk Wetboek, voor het geval één van hen zou overlijden vóór het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding definitief wordt uitgesproken.) <W 1994-06- 30/33, art. 26, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> (Vierde lid opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 31, 3°, 087; Inwerkingtreding : 01-

09-2007> (Een letterlijk uittreksel van de akte, waaruit het bestaan van die overeenkomsten

blijkt, moet, voor zover zij betrekking heeft op onroerende goederen, overgeschreven worden op het hypotheekkantoor van het rechtsgebied, waarbinnen de goederen gelegen zijn, op de wijze en binnen de termijnen bepaald bij artikel 2 van de hypotheekwet van 16 december 1851, gewijzigd bij de wet van 10 oktober 1913). <W 1-7-1972, art. 1>

Art. 1288.<W 1-7-1972, art. 2> Zij zijn (...) ertoe gehouden hun overeenkomst omtrent de volgende punten bij geschrift vast te leggen: <W 1994-06-30/33, art. 27, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> 1° de verblijfplaats van elk van beide echtgenoten gedurende de proeftijd; 2° (het gezag over de persoon en het beheer van de goederen van de kinderen en

het recht op persoonlijk contact zoals bedoeld in artikel 374, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek) wat betreft (de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, de kinderen die zij hebben geadopteerd en de kinderen van een van hen die de andere heeft geadopteerd), zowel gedurende de proeftijd als na de echtscheiding; <W 1995-04-13/37, art. 17, 031; Inwerkingtreding : 03-06-1995> <W 2007-04-27/00, art. 32, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007> 3° (de bijdrage van elk van beide echtgenoten in het levensonderhoud, de

opvoeding en de passende opleiding van voornoemde kinderen, onverminderd de rechten hen door Hoofdstuk V van Titel V van Boek I van het Burgerlijk Wetboek toegekend;) <W 1994-06-30/33, art. 27, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> 4° (het bedrag van de eventuele uitkering te betalen door de ene echtgenoot aan de

andere, gedurende de proeftijd en na de echtscheiding, de formule voor de eventuele aanpassing van die uitkering aan de kosten van levensonderhoud, de omstandigheden waaronder dit bedrag na de echtscheiding kan worden herzien en de nadere bepalingen ter zake.) <W 1994-06-30/33, art. 27, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> ((Wanneer nieuwe omstandigheden buiten de wil van de partijen hun toestand of

die van de kinderen ingrijpend wijzigen), kunnen de beschikkingen bedoeld in het 2° en het 3° van het voorgaande lid na de echtscheiding worden herzien door de bevoegde rechter.) <W 1994-06-30/33, art. 27, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> <W 1997-05-20/47, art. 11, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997>

[1 Uitgezonderd indien de partijen uitdrukkelijk het tegenovergestelde zijn overeengekomen, kan de bevoegde rechter, op vordering van een van de partijen, de in de bepaling onder 4° van het eerste lid bedoelde uitkering later verhogen, verminderen of afschaffen, indien, ingevolge nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de partijen, het bedrag ervan niet meer is aangepast.]1 ---------- (1)<W 2010-06-02/23, art. 7, 110; Inwerkingtreding : 01-07-2010>

Art. 1288bis. <ingevoegd bij W 1994-06-30/33, art. 28, Inwerkingtreding : 1994-10- 01> De vordering wordt ingeleid bij verzoekschrift. Het wordt neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg, naar keuze

van de echtgenoten. Naast de andere verplichte vermeldingen (verwijst het verzoekschrift op straffe

van nietigheid naar de als bijlage opgenomen overeenkomsten) die worden vereist door de artikelen 1287 en 1288. <W 1997-05-20/47, art. 12, 1°, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997> Als bijlagen bij het verzoekschrift worden neergelegd : 1° de overeenkomsten opgesteld met toepassing van de artikelen 1287 en 1288; 2° in voorkomend geval, de boedelbeschrijving die in artikel 1287, tweede lid,

wordt bedoeld; 3° een uittreksel uit de akten van geboorte en uit de akte van huwelijk van de

echtgenoten; 4° een uittreksel uit de akten van geboorte (van de kinderen bedoeld in artikel

(1254, § 1, tweede lid)). <W 1997-05-20/47, art. 12, 2°, 033; Inwerkingtreding : 07- 07-1997> <W 2007-04-27/00, art. 33, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007> (5° een bewijs van nationaliteit van elk van de echtgenoten.) <W 1997-05-20/47, art.

12, 3°, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997> Van het verzoekschrift en de bijlagen worden een origineel en twee afschriften

neergelegd. Wanneer de echtgenoten geen kinderen hebben, volstaat één afschrift. Het origineel van het verzoekschrift wordt door beide echtgenoten of door ten

minste een advocaat of notaris ondertekend.

Art. 1288ter. <ingevoegd bij W 1994-06-30/33, art. 29, Inwerkingtreding : 1994-10- 01> Binnen acht dagen te rekenen van de neerlegging, zendt de griffie aan de procureur des Konings twee afschriften van het verzoekschrift en de bijlagen.

Art. 1289. <W 1994-06-30/33, art. 30, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> Binnen een maand te rekenen van de dag van de neerlegging van het verzoekschrift, verschijnen de echtgenoten samen en in persoon voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of voor de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt.

Zij geven hem hun wil te kennen.

Art. 1289bis. <ingevoegd bij W 1994-06-30/33, art. 31, Inwerkingtreding : 1994-10- 01> In uitzonderlijke omstandigheden kan de voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt, na inzage van het verzoekschrift en

de bijlagen, bij gemotiveerde beschikking vrijstelling verlenen van persoonlijke verschijning zoals bepaald in de artikelen 1289 en 1294, en aan een echtgenoot toestemming verlenen om zich te laten vertegenwoordigen door een bijzondere gemachtigde, advocaat of notaris.

Art. 1289ter. <ingevoegd bij W 1994-06-30/33, art. 32, Inwerkingtreding : 1994-10- 01> De procureur des Konings brengt schriftelijk advies uit over de vormvereisten, de toelaatbaarheid van de echtscheiding en over de inhoud van de overeenkomsten tussen de echtgenoten met betrekking tot hun minderjarige kinderen. Het advies wordt ter griffie neergelegd ten laatste op de dag vóór de verschijning

van de echtgenoten bedoeld in artikel 1289, tenzij het wegens de omstandigheden van de zaak terstond op de zitting van de verschijning van de echtgenoten schriftelijk of mondeling wordt uitgebracht, in welk geval dit op (het proces-verbaal van de zitting) wordt vermeld. <W 2006-07-10/39, art. 24, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> Kan het advies niet tijdig worden uitgebracht, dan wordt de voorzitter van de

rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt daarvan ten laatste op de dag vóór de zitting verwittigd en wordt de oorzaak van de vertraging op (het proces-verbaal van de zitting) vermeld. <W 2006-07-10/39, art. 24, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)>

Art. 1290. De rechter houdt aan beide echtgenoten samen en aan ieder van hen in het bijzonder, (...) zodanige bedenkingen en vermaningen voor als hij gepast oordeelt hij brengt hun alle gevolgen onder het oog, waartoe hun stap zal leiden. <W 1-7-1972, art. 4> (Onverminderd artikel 931, derde tot zevende lid, kan hij aan de partijen

voorstellen de beschikkingen van de overeenkomsten met betrekking tot hun minderjarige kinderen te wijzigen wanneer die hem strijdig lijken met de belangen van deze laatsten. De rechter kan, ten laatste bij de verschijning van de echtgenoten waarin artikel

1289 voorziet, ambtshalve beslissen tot het horen van de kinderen, zoals bepaald in artikel 931, derde tot zevende lid. (De rechter bepaalt, wanneer hij toepassing maakt van het tweede of het derde lid,

binnen een maand na de neerlegging ter griffie van het proces-verbaal van de eerste verschijning of van het onderhoud bedoeld in het vorige lid, een nieuwe datum voor de verschijning van de echtgenoten.) <W 1997-05-20/47, art. 13, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997> Tijdens deze verschijning kan de rechter de beschikkingen die kennelijk strijdig

zijn met de belangen van de minderjarige kinderen laten schrappen of wijzigen.) <W 1994-06-30/33, art. 33, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01>

Art. 1291. <W 1994-06-30/33, art. 34, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> Indien de aldus voorgelichte echtgenoten in hun voornemen volharden, verleent de rechter hun ervan akte dat zij de echtscheiding aanvragen en daarin onderling toestemmen.

Art. 1291bis. <Ingevoegd bij W 2007-04-27/00, art. 34; Inwerkingtreding : 01-09- 2007> Indien de echtgenoten aantonen dat ze op het ogenblik waarop de vordering wordt ingediend al meer dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn, worden ze vrijgesteld van de verschijning waarin voorzien wordt in artikel 1294. In dat geval worden de artikelen 1295 en volgende toegepast.

Art. 1292. <W 1-7-1971, art. 6> De griffier maakt een omstandig proces-verbaal op van al hetgeen gezegd en gedaan is ter uitvoering van de artikelen 1289 tot 1291; de overgelegde stukken blijven gevoegd bij het proces-verbaal. Hij zendt, binnen vijftien dagen, aan de procureur des Konings een eensluidend

verklaard afschrift van het proces-verbaal van de verschijning (...). <W 1997-05- 20/47, art. 14, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997>

Art. 1293. <W 1994-06-30/33, art. 35, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> Wanneer de echtgenoten of één van hen nieuwe en onvoorzienbare omstandigheden aanvoeren waardoor hun toestand, de toestand van één van hen of die van hun kinderen ingrijpend wordt gewijzigd en indien daarvan naar behoren het bewijs wordt geleverd, kunnen zij gezamenlijk een voorstel tot wijziging van hun oorspronkelijke overeenkomsten ter beoordeling aan de rechter voorleggen. Nadat de rechter kennis heeft genomen van het advies van de procureur des

Konings of na toepassing van artikel 931, derde tot zevende lid, kan hij de partijen oproepen indien hij zulks wenselijk acht, ten einde hen voor te stellen de voorstellen tot wijziging van de overeenkomsten met betrekking tot hun minderjarige kinderen aan te passen, wanneer die hem strijdig lijken met de belangen van deze laatsten. De rechter kan, ten laatste bij de verschijning van de echtgenoten waarin artikel

1294 voorziet, ambtshalve beslissen tot het horen van de kinderen, zoals bepaald in artikel 931, derde tot zevende lid. (De rechter bepaalt, wanneer hij toepassing maakt van het tweede of derde lid,

binnen een maand na de neerlegging ter griffie van het proces-verbaal van de verschijning bedoeld in het tweede lid of van het onderhoud bedoeld in het derde lid, een nieuwe datum voor de tweede verschijning waarin artikel 1294 voorziet. Tijdens deze verschijning kan de rechter de beschikkingen die kennelijk strijdig

zijn met de belangen van de minderjarige kinderen laten schrappen of wijzigen.) <W 1997-05-20/47, art. 15, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997>

Art. 1294. <W 1994-06-30/33, art. 36, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> Behoudens in geval van toepassing van artikel 1293, verschijnen de echtgenoten samen en in persoon (, of vertegenwoordigd door een advocaat of door een notaris,) voor de voorzitter van de rechtbank of voor de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt, binnen een maand nadat drie maanden verlopen zijn te rekenen van het proces-verbaal bedoeld in artikel 1292. <W 2007-04-27/00, art. 35, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Zij hernieuwen hun verkaring en verzoeken de magistraat, ieder afzonderlijk, maar in elkaars tegenwoordigheid, de echtscheiding uit te spreken. (De termijn van drie maanden wordt geschorst zolang, in voorkomend geval, de

rechtspleging bepaald in artikel 931, derde tot zevende lid, of in artikel 1290, vierde

lid, niet tot een einde is gebracht.) <W 1997-05-20/47, art. 16, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997>

Art. 1294bis. <Ingevoegd bij W 2007-04-27/00, art. 36; Inwerkingtreding : 01-09- 2007> § 1. Indien een van de partijen niet verschijnt tijdens de zitting waarin artikel 1294 voorziet of in de loop van de procedure meedeelt dat ze die niet wenst voort te zetten, kan de meest gerede partij om de toepassing van artikel 1255 verzoeken. In dit geval neemt de termijn van een jaar voor het bepalen van de zitting waarin artikel 1255, § 2, tweede lid, voorziet een aanvang op de dag van de in artikel 1289 bedoelde verschijning. § 2. Indien afstand wordt gedaan van de procedure, verbinden de in (artikel 1288)

bepaalde overeenkomsten de partijen voorlopig, tot wanneer de artikelen 1257 of 1280 worden toegepast. Indien de overeenkomsten niet de vorm van een uitvoerbare titel hebben, wordt, op verzoek van de meest gerede partij, de zaak bepaald op de rechtsdag van kort geding, in overeenstemming met artikel 1256. Indien een van de partijen daarom verzoekt, spreekt de voorzitter een voorlopige beschikking uit, in overeenstemming met de overeenkomsten. <W 2008-10-31/41, art. 2, 100; Inwerkingtreding : 02-02-2009>

Art. 1295. Nadat de rechter aan de echtgenoten zijn opmerkingen heeft gemaakt, wordt hun, indien zij volharden, akte verleend van hun verzoek (...): de griffier van de rechtbank maakt een proces-verbaal op, dat getekend wordt door de rechter en de griffier, alsmede door de partijen, tenzij dezen verklaren niet te kunnen tekenen of daartoe niet in staat te zijn, in welk geval daarvan melding wordt gemaakt. <W 1- 7-1972, art. 9>

Art. 1296.De rechter plaatst terstond, onderaan op het proces-verbaal, zijn beschikking inhoudende dat over een en ander door hem binnen drie dagen aan de rechtbank [1 ...]1 verslag zal worden uitgebracht, op de schriftelijke conclusie van de procureur des Konings, aan wie de griffier de stukken te dien einde meedeelt. ---------- (1)<W 2010-06-02/35, art. 11, 111; Inwerkingtreding : 10-07-2010>

Art. 1297. <W 1994-06-30/33, art. 37, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> Indien de procureur des Konings vaststelt dat aan de wettelijke voorwaarden, naar vorm en inhoud, is voldaan, geeft hij zijn conclusie in de volgende bewoordingen : " De wet laat toe ". In het tegenovergestelde geval met zijn conclusie van ontoelaatbaarheid

gemotiveerd zijn.

Art. 1298. De rechtbank kan, wanneer het verslag wordt uitgebracht, geen andere punten onderzoeken dan die welke in artikel 1297 zijn vermeld. Blijkt daaruit dat, naar het oordeel van de rechtbank, de partijen aan de voorwaarden hebben voldaan en de formaliteiten hebben in acht genomen die door de wet bepaald zijn, dan (spreekt zij de echtscheiding uit) (en homologeert zij de overeenkomsten met betrekking tot de minderjarige kinderen); in het tegenovergestelde geval verklaart

de rechtbank dat er geen grond bestaat om (de echtscheiding uit te spreken) en geeft de redenen van de beslissing op. <W 1994-06-30/33, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> <W 1997-05-20/47, art. 17, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997>

Art. 1299.[1 Hoger beroep tegen het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken is slechts toegelaten indien het gesteund wordt op het niet vervullen van de wettelijke voorwaarden om de echtscheiding uit te spreken.

Het kan worden ingesteld door het openbaar ministerie binnen een maand te rekenen van de uitspraak. In dat geval wordt het aan beide partijen betekend.

Het kan eveneens worden ingesteld door één of beide echtgenoten, afzonderlijk of gezamenlijk, binnen een maand te rekenen van de uitspraak. In dat geval wordt het aan de procureur des Konings betekend, alsook, indien het door slechts één echtgenoot wordt ingesteld, aan de andere echtgenoot.]1

---------- (1)<W 2010-06-02/23, art. 10, 110; Inwerkingtreding : 01-07-2010>

Art. 1300. Hoger beroep tegen het vonnis waarbij beslist is dat er geen grond bestaat om de echtscheiding (uit te spreken), is slechts toegelaten indien het ingesteld wordt door beide partijen, afzonderlijk of gezamenlijk (binnen één maand) te rekenen van de uitspraak. Het wordt aan de procureur des Konings betekend. <W 1994-06-30/33, art. 40, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01>

Art. 1301.Binnen tien dagen na de betekening van het beroep doet de procureur des Konings aan de procureur-generaal bij het hof van beroep de uitgifte toekomen van het vonnis en de stukken waarop dit is gewezen. De procureur-generaal geeft schriftelijk zijn conclusie binnen tien dagen na

ontvangst van de stukken; [1 in geval van toepassing van artikel 109bis, § 2, tweede of derde lid, brengt de voorzitter of de raadsheer die hem vervangt]1 verslag uit aan het hof van beroep [2 ...]2 en de eindbeslissing wordt genomen binnen tien dagen na het overleggen van de conclusie van de procureur-generaal. Het arrest is niet vatbaar voor verzet. ---------- (1)<W 2010-04-22/28, art. 4, 109; Inwerkingtreding : 28-06-2010> (2)<W 2010-06-02/35, art. 12, 111; Inwerkingtreding : 10-07-2010>

Art. 1302. <W 1994-06-30/33, art. 41, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> De termijn om zich in cassatie te voorzien tegen het arrest van het hof van beroep is drie maanden te rekenen van de uitspraak. Voorziening in cassatie door de prtijen is slechts toegestaan indien ze ingesteld

wordt door de beide echtgenoten afzonderlijk of gezamenlijk. Voorziening in cassatie tegen een arrest waarbij de echtscheiding wordt

uitgesproken, schorst de tenuitvoerlegging.

Art. 1303. (Wanneer de echtscheiding is uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest, stuurt de griffier, binnen één maand, een uittreksel bevattende het beschikkende gedeelte (en de vermelding van de dag van

het in kracht van gewijsde treden) van het vonnis of het arrest bij aangetekende zending met ontvangstbewijs aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het huwelijk voltrokken is of, wanneer het huwelijk niet in België voltrokken is, aan (de ambtenaar van de burgerlijke stand van Brussel).) <W 1994- 06-30/33, art. 42, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> <W 1997-05-20/47, art. 18, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997> Ten aanzien van vonnissen, (gaat die termijn van één maand eerst in) na het

verstrijken van de termijn van hoger beroep en ten aanzien van arresten, na het verstrijken van de termijn van voorziening in cassatie. <W 1994-06-30/33, art. 42, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> (lid 3 opgeheven) <W 1994-06-30/33, art. 42, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> (Binnen één maand na de ontvangst van het uittreksel van het vonnis of het arrest),

schrijft de ambtenaar van de burgerlijke stand het beschikkend gedeelte over in zijn register; er wordt melding van gemaakt op de kant van de akte van huwelijk, indien deze in België is opgemaakt of overgeschreven.

Art. 1304. <W 1994-06-30/33, art. 43, 026; Inwerkingtreding : 1994-10-01> Het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, heeft ten aanzien van derden eerst gevolg vanaf de dag waarop het is overgeschreven. (Ingeval een van de echtgenoten overlijdt voor de echtscheiding is overgeschreven maar nadat het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken in kracht van gewijsde is gegaan, worden de echtgenoten tegenover derden als uit de echt gescheiden beschouwd, onder de opschortende voorwaarde van overschrijving overeenkomstig artikel 1303.) <W 1997-05-20/47, art. 19, 033; Inwerkingtreding : 07-07-1997> Ten aanzien van de goederen van de echtgenoten heeft de beslissing echter gevolg

vanaf het proces-verbaal opgemaakt ter uitvoering van artikel 1292. Ten aanzien van de persoon van de echtgenoten heeft de echtscheiding gevolg

vanaf de dag waarop de beslissing in kracht van gewijsde gaat.

Afdeling III. _ Scheiding van tafel en bed.

Art. 1305. <W 2007-04-27/00, art. 37, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007> De vordering tot scheiding van tafel en bed wordt behandeld en gevonnist in dezelfde vormen als de vordering tot echtscheiding. De vordering tot echtscheiding kan te allen tijde worden omgezet in een vordering

tot scheiding van tafel en bed. De vordering tot scheiding van tafel en bed kan te allen tijde worden omgezet in

een vordering tot echtscheiding.

Art. 1306. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 38, 1°, 087; Inwerkingtreding : 01- 09-2007>

Art. 1307. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 38, 2°, 087; Inwerkingtreding : 01- 09-2007>

Art. 1308. ( ... ) <W 14-7-1976, art. 32>

Afdeling IV. - Omzetting van de scheiding van tafel en bed in echtscheiding. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 21, 2°, 087; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 1309. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 38, 3°, 087; Inwerkingtreding : 01- 09-2007>

Art. 1310. (Opgeheven) <W 2007-04-27/00, art. 38, 4°, 087; Inwerkingtreding : 01- 09-2007>

Afdeling V. _ Scheiding van goederen.

Art. 1311. Zodra een vordering tot scheiding van goederen op de rol is gebracht, schrijft de griffier onverwijld in een daartoe op de griffie gehouden register een uittreksel van de vordering in, dat bevat : 1° de dagtekening van de vordering; 2° de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de echtgenoten. Binnen een maand na het sluiten van het kalenderjaar maakt de griffier een

alfabetische lijst op van de zaken die tijdens het verlopen jaar in het register zijn ingeschreven.

Art. 1312. Hetzelfde uittreksel wordt op verzoek van de (eiser) opgenomen in het Belgisch Staatsblad. <W 14-7-1976, art. 33> Van de opneming wordt bewijs geleverd door een exemplaar van het blad waarop

de bekendmaking voorkomt.

Art. 1313. Behoudens de bewarende maatregelen, mag op de vordering tot scheiding geen vonnis worden uitgesproken dan een maand nadat voldaan is aan de voormelde vormvoorschriften, die moeten worden in acht genomen op straffe van nietigheid; deze kan worden ingeroepen door de (verweerder) of door zijn schuldeisers. <W 14-7-1976, art. 33>

Art. 1314. <W 14-7-1976, art. 33> Zolang het eindvonnis niet gewezen is, kunnen de schuld-eisers van een der echtgenoten, hetzij in der minne, hetzij bij deurwaardersexploot, aan de eiser vragen om hun de vordering tot scheiding en de bewijsstukken mee te delen en zelfs in het geding tussenkomen.

Art. 1315. De griffier maakt melding van het vonnis op de kant van de inschrijving, verplicht gesteld bij artikel 1311. In geval van verzet of hoger beroep wordt daarvan eveneens melding gemaakt op

de kant van de voormelde inschrijving.

Art. 1316. Op verzoek van (de eiser) wordt een uittreksel uit de (beslissing) van scheiding opgenomen in het Belgisch Staatsblad. <W 14-7-1976, art. 33> In dat uittreksel worden vermeld de dagtekening en het onderwerp van het vonnis,

de rechtbank die de beslissing heeft gewezen en de naam, de voornaam, de

woonplaats en het beroep van de echtgenoten.

Art. 1317. (De eiser) kan, op straffe van nietigheid, de tenuitvoerlegging van de beslissing niet beginnen vóór de dag waarop voldaan is aan de formaliteiten die in de artikelen 1315 en 1316 zijn voorgeschreven. <W 14-7-1976, art. 33>

Art. 1318. <W 14-7-1976, art. 33> Indien de formaliteiten die in deze afdeling worden voorgeschreven, in acht zijn genomen, zijn de schuldeisers van de verweerder niet meer ontvankelijk om, na de termijnen bepaald in de artikelen 1473 en 1474 van het Burgerlijk Wetboek, zich ertegen te verzetten dat de vereffening buiten hun aanwezigheid geschiedt en daarin op hun kosten tussen te komen of om tegen de vereffening op te komen wegens bedrieglijke benadeling van hun rechten.

HOOFDSTUK XIbis. _ <W 14-7-1976, art. 34> Veranderlijkheid van huwelijksvoorwaarden.

Art. 1319. (Opgeheven) <W 2008-07-18/44, art. 6, 098; Inwerkingtreding : 01-11- 2008>

Art. 1319bis. (Opgeheven) <W 2008-07-18/44, art. 6, 098; Inwerkingtreding : 01- 11-2008>

HOOFDSTUK XII. _ Uitkeringen tot levensonderhoud.

Art. 1320.[1 De vorderingen tot toekenning, verhoging, verlaging of afschaffing van de uitkering tot levensonderhoud kunnen worden ingesteld bij verzoekschrift op tegenspraak, overeenkomstig de artikelen 1034bis tot 1034sexies.]1 ---------- (1)<W 2010-03-19/05, art. 13, 108; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17>

Art. 1321.[1 § 1. Behoudens akkoord van de partijen over het bedrag van de onderhoudsbijdrage in het belang van het kind, vermeldt elke rechterlijke beslissing die de onderhoudsbijdrage vaststelt op grond van artikel 203, § 1, van het Burgerlijk Wetboek volgende elementen :

1° de aard en het bedrag van de middelen van elk van de ouders door de rechter in acht genomen op grond van artikel 203, § 2, van het Burgerlijk Wetboek;

2° de gewone kosten waaruit het budget voor het kind is samengesteld alsook de manier waarop deze begroot zijn;

3° de aard van de buitengewone kosten die in acht genomen kunnen worden, het deel van deze kosten dat elk van de ouders voor zijn rekening dient te nemen alsook de modaliteiten voor de aanwending van deze kosten;

4° de verblijfsregeling van het kind en de bijdrage in natura van elk van de ouders in het levensonderhoud van het kind tengevolge van deze verblijfsregeling;

5° het bedrag van de kinderbijslag en van de sociale en fiscale voordelen van alle aard die elk van de ouders voor het kind ontvangt;

6° de inkomsten die elk van de ouders in voorkomend geval ontvangt uit het genot

van de goederen van het kind; 7° het aandeel van elk van de ouders in de tenlasteneming van de kosten

voortvloeiende uit artikel 203, § 1, van het Burgerlijk Wetboek en de daarop eventueel vastgestelde onderhoudsbijdrage, evenals de modaliteiten voor de aanpassing ervan op grond van artikel 203quater van het Burgerlijk Wetboek;

8° de bijzondere omstandigheden van de zaak die in acht genomen zijn. § 2. De rechter verduidelijkt : 1° op welke manier hij de in § 1 bedoelde elementen in acht genomen heeft; 2° bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis, op welke manier hij de

onderhoudsbijdrage en de modaliteiten voor de aanpassing ervan overeenkomstig artikel 203quater, § 2, van het Burgerlijk Wetboek heeft bepaald, ingeval hij afwijkt van de in artikel 1322, § 3, voorziene berekeningswijze.

§ 3. Het vonnis vermeldt de gegevens van de Dienst voor alimentatievorderingen, opgericht bij de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, en wijst op diens opdracht betreffende het toekennen van voorschotten op onderhoudsbijdragen en de invordering van verschuldigde onderhoudsbijdragen.]1

---------- (1)<W 2010-03-19/05, art. 14, 108; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17>

Art. 1322.[1 § 1. Er wordt een commissie voor onderhoudsbijdragen opgericht die aanbevelingen opstelt voor de begroting van de kosten voortvloeiende uit artikel 203, § 1, van het Burgerlijk Wetboek en de vaststelling van de bijdrage van elk van de ouders overeenkomstig artikel 203bis van het Burgerlijk Wetboek.

Zij evalueert jaarlijks deze aanbevelingen en bezorgt een advies aan de minister van Justitie en de minister bevoegd voor de Gezinnen, vóór de 31ste januari van het jaar volgend op het voorbije burgerlijke jaar. De bevoegde minister voor de Gezinnen legt dit advies neer in de federale wetgevende Kamers, aangevuld met de bemerkingen van de in het voorgaande lid genoemde ministers.

§ 2. De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van de commissie die uit een gelijk aantal leden van elk geslacht bestaat.

Hij verzoekt elk deelgebied dat betrokken is bij gezinszaken, deel te nemen aan de werkzaamheden van die commissie.

§ 3. De Koning kan een berekeningswijze opstellen om de toepassing van de in § 1 bedoelde aanbevelingen te vergemakkelijken.]1 ---------- (1)<W 2010-03-19/05, art. 15, 108; Inwerkingtreding : 01-08-2010; zie ook art. 17>

Art. 1322/1. [1 De beslissing die uitspraak doet over een uitkering tot onderhoud is van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad, tenzij de rechter hierover anders beslist op vraag van een van de partijen.]1

---------- (1)<Ingevoegd bij W 2010-03-19/05, art. 16, 108; Inwerkingtreding : 01-08-2010;

zie ook art. 17>

HOOFDSTUK XIIbis. - (ingevoegd bij <W 1998-08-10/A2, art. 3,

Inwerkingtreding : 04-05-1999>) Verzoeken betreffende de bescherming van het grensoverschrijdend hoederecht en bezoekrecht.

Art. 1322bis. <W 2007-05-10/52, art. 6, 090; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Onverminderd de in artikel 1322decies bedoelde procedure, §§ 2 tot 7, worden volgende verzoeken bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ingediend op de wijze omschreven in de artikelen 1034bis tot 1034quinquies : 1° de verzoeken gegrond op het Europees Verdrag van Luxemburg van 20 mei

1980 betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen; 2° de verzoeken gegrond op het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980

betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, die gericht zijn op de onmiddellijke terugkeer van het kind, de naleving van het recht van gezag of het omgangsrecht geldend in een andere Staat, dan wel op de regeling van het omgangsrecht; 3° de verzoeken gegrond op het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980

betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, alsook op artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000, die gericht zijn op het verkrijgen van de terugkeer van het kind, dan wel van het gezag over dit kind ingevolge een beslissing houdende de niet-terugkeer gewezen in een andere lidstaat van de Europese Unie met toepassing van voornoemde Verordening; 4° de verzoeken gegrond op artikel 48 van de in 3° bedoelde Verordening met het

oog op de bepaling van de modaliteiten van uitoefening van het omgangsrecht. § 2. De verzoeken gegrond op artikel 28 van de in § 1, 3°, bedoelde Verordening die

gericht zijn op de verkrijging van de erkenning en de tenuitvoerlegging van de beslissingen inzake omgangsrecht en terugkeer van het kind worden aanhangig gemaakt bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg volgens de in de artikelen 1025 tot 1034 bedoelde procedure.

Art. 1322ter. <W 2007-05-10/52, art. 7, 090; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Onverminderd artikel 1322decies, wordt het verzoekschrift neergelegd bij of bij aangetekende brief toegezonden aan de griffie van de in artikel 633sexies bedoelde rechtbank van eerste aanleg.

Art. 1322quater. (ingevoegd bij <W 1998-08-10/A2, art. 3, Inwerkingtreding : 04- 05-1999>) De partijen worden door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om, binnen acht dagen te rekenen van de inschrijving van het verzoek op de (rol), te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. <W 2006-07-10/39, art. 15, 079; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> In spoedeisende gevallen kan de voorzitter evenwel bij een beschikking toestaan

om binnen een termijn van drie dagen ter terechtzitting te dagvaarden.

Art. 1322quinquies. (ingevoegd bij <W 1998-08-10/A2, art. 3, Inwerkingtreding : 04-05-1999>) (Indien het verzoek wordt ingediend door toedoen van de Centrale Autoriteit aangewezen op grond van een van de Verdragen of de Verordening van de Raad bedoeld in artikel 1322bis, wordt het verzoekschrift ondertekend en aan de voorzitter van de rechtbank voorgelegd door het openbaar ministerie.) <W 2007-05- 10/52, art. 8, 090; Inwerkingtreding : 01-07-2007> In geval van een belangenconflict in hoofde van deze wordt het verzoekschrift

ondertekend en aan de voorzitter van de rechtbank voorgelegd door de advocaat aangewezen door de centrale autoriteit.

Art. 1322sexies. (ingevoegd bij <W 1998-08-10/A2, art. 3, Inwerkingtreding : 04- 05-1999>) De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doet in de zaken bedoeld in artikel 1322bis uitspraak zoals in kort geding. (Geen enkel rechtsmiddel kan worden aangewend tegen een in België gewezen

beslissing houdende de niet-terugkeer op grond van artikel 11, 6, van de in artikel 1322bis, 3°, bedoelde Verordening van de Raad. Geen enkel rechtsmiddel kan worden aangewend tegen een beslissing houdende

bepaling van de maatregelen tot bescherming op grond van artikel 11, 4, van de in artikel 1322bis, 3°, bedoelde Verordening van de Raad. Geen enkel rechtsmiddel kan worden aangewend tegen een beschikking gewezen

door de voorzitter van de rechtbank op grond van artikel 1322decies, § 5.) <W 2007- 05-10/52, art. 9, 090; Inwerkingtreding : 01-07-2007>

Art. 1322septies. (ingevoegd bij <W 1998-08-10/A2, art. 3, Inwerkingtreding : 04- 05-1999>) De artikelen 1038 tot 1041 zijn toepasselijk behalve wat het bepaalde in artikel 1039 betreft dat de beschikkingen in kort geding geen nadeel toebrengen aan de zaak zelf.

Art. 1322octies. (ingevoegd bij <W 1998-08-10/A2, art. 3, Inwerkingtreding : 04-05- 1999>) Wat de toepassing van dit hoofdstuk betreft, kan de verweerder zelf geen tegenvordering instellen.

Art. 1322nonies. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/52, art. 10; Inwerkingtreding : 01- 07-2007> § 1. De beslissing houdende de niet-terugkeer van het kind, gewezen in België op grond van het Verdrag van 's-Gravenhage en van de in artikel 1322bis, 3°, bedoelde Verordening van de Raad, alsook de stukken die als bijlage gaan, welke overeenkomstig artikel 11, 6, van bedoelde Verordening moeten worden toegezonden aan het bevoegde gerecht of aan de Centrale Autoriteit van de lidstaat waarin het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of de ongeoorloofde niet-terugkeer zijn gewone verblijfplaats had, worden door de griffier binnen drie werkdagen te rekenen vanaf de datum van de uitspraak toegezonden aan de Belgische Centrale Autoriteit. § 2. Enkel deze Centrale Autoriteit is gemachtigd om de overzending van de

stukken aan de bevoegde overheden van de verzoekende Staat te waarborgen.

Art. 1322decies. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/52, art. 11; Inwerkingtreding : 01-

07-2007> § 1. De beslissing houdende de niet-terugkeer van het kind, gewezen in het buitenland, alsook de documenten die als bijlage gaan, toegezonden aan de Belgische Centrale Autoriteit overeenkomstig artikel 11, 6, van de in artikel 1322bis, 3°, bedoelde Verordening van de Raad, worden bij ter post aangetekende brief toegezonden aan de griffier van de rechtbank van eerste aanleg die zitting houdt ter zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied het kind onmiddellijk voor zijn ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde niet-terugkeer zijn gewone verblijfplaats had. § 2. Vanaf de ontvangst van de stukken en uiterlijk binnen drie werkdagen brengt

de griffier de informatie bedoeld in artikel 11, 7, van de in § 1 bedoelde Verordening van de Raad bij gerechtsbrief ter kennis aan de partijen en aan het openbaar ministerie. De gerechtsbrief bevat de volgende vermeldingen : 1° de tekst van artikel 11 van de in artikel 1322bis, 3°, bedoelde Verordening van

de Raad; 2° een verzoek aan de partijen om de conclusies binnen drie maanden te rekenen

vanaf de kennisgeving bij de griffie neer te leggen. Deze neerlegging maakt het geschil aanhangig bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. § 3. Indien ten minste een van de partijen conclusies neerlegt, roept de griffier de

partijen onmiddellijk op voor de eerste dienstige terechtzitting. § 4. De aanhangigmaking bij de voorzitter van de rechtbank leidt tot de

opschorting van de procedures ingesteld voor de hoven en rechtbanken waarbij een geschil inzake ouderlijke verantwoordelijkheid of een daarmee samenhangend geschil aanhangig is gemaakt. § 5. Ingeval de partijen binnen de termijn omschreven in § 2, 2°, geen opmerkingen

naar voren brengen, wijst de voorzitter van de rechtbank een beschikking waarin zulks wordt vastgesteld. De griffier brengt die beschikking ter kennis van de partijen, van de Centrale Autoriteit en van het openbaar ministerie. § 6. De beslissing gewezen over het gezag over het kind op grond van artikel 11, 8,

van de in § 1 bedoelde Verordening van de Raad, kan op verzoek van een van de partijen tevens betrekking hebben op het omgangsrecht, ingeval in de beslissing de terugkeer van het kind naar België zou worden bevolen. § 7. De griffier brengt de in § 6 bedoelde beslissing bij gerechtsbrief ter kennis van

de partijen, van het openbaar ministerie en van de Belgische Centrale Autoriteit. § 8. Enkel de Belgische Centrale Autoriteit is gemachtigd om de overzending te

waarborgen van de beslissing en van de stukken die als bijlage gaan aan de bevoegde overheden van de Staat waarin de beslissing houdende de niet-terugkeer werd gewezen. § 9. Voor de toepassing van artikel 11, 7 en 8, van de in § 1 bedoelde Verordening

van de Raad, wordt het kind gehoord overeenkomstig artikel 42, 2, a), van bovengenoemde Verordening en Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken.

Art. 1322undecies. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/52, art. 12; Inwerkingtreding : 01-07-2007> In de beslissing waarin de terugkeer van het kind wordt bevolen op grond van artikel 12 van het Verdrag van 's-Gravenhage of van artikel 11, 8, van de

Verordening van de Raad bedoeld in artikel 1322bis, 3°, bepaalt de voorzitter van de rechtbank de nadere regels betreffende de tenuitvoerlegging van zijn beslissing, rekening houdend met het belang van het kind, en wijst, indien hij zulks nodig acht, de personen aan die gemachtigd zijn de deurwaarder te vergezellen voor de tenuitvoerlegging ervan.

Art. 1322duodecies. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/52, art. 13; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Voor de toepassing van artikel 11, 4, van de in artikel 1322bis, 3°, bedoelde Verordening van de Raad, maakt het openbaar ministerie, op vraag van de Belgische Centrale Autoriteit, de zaak aanhangig bij de jeugdrechtbank van de plaats waar het kind voor zijn ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde niet- terugkeer zijn gewone verblijfplaats had. § 2. De beslissing gewezen door de jeugdrechtbank en de documenten die als

bijlage gaan moeten binnen drie werkdagen te rekenen vanaf de uitspraak aan de Belgische Centrale Autoriteit worden toegezonden. § 3. Enkel deze Centrale Autoriteit is gemachtigd om de overzending van de

stukken aan de bevoegde overheden van de verzoekende Staat te waarborgen.

Art. 1322terdecies. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/52, art. 14; Inwerkingtreding : 01-07-2007> Voor de toepassing van artikel 2 van het Europees Verdrag van Luxemburg van 20 mei 1980 betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, van artikel 6 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen en van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000, is de bevoegde Centrale Autoriteit de Federale Overheidsdienst Justitie.

Art. 1322quaterdecies. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/52, art. 15; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Met het oog op de toepassing van de artikelen 55, d) en 56, 1 tot 3, van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/ 2000, zendt de Belgische Centrale Autoriteit, te weten de Federale Overheidsdienst Justitie, de verzoeken die haar zijn bezorgd door het gerecht van een andere lidstaat over aan de bevoegde gemeenschapsinstantie. § 2. Met het oog op de toepassing van artikel 56, 4, van de in § 1 bedoelde

Verordening, zendt de Belgische Centrale Autoriteit de informatie die haar is bezorgd door het gerecht van een andere lidstaat over aan de bevoegde gemeenschapsinstantie.

HOOFDSTUK XIII. _ Hoger bod op vrijwillige vervreemding.

Art. 1323. De akte waarbij veiling wordt gevorderd, op grond van artikel 115 van

de wet van 16 december 1851, bevat dagvaarding op twee dagen vóór de beslagrechter voor uitspraak over de geldigheid van het hoger bod.

Geen vonnis van voeging wordt gewezen en niet-verschenen personen worden niet opnieuw gedagvaard.

Art. 1324. Indien een van de voorwaarden die voor de vordering gesteld zijn, niet is vervuld, wordt het hoger bod nietig verklaard en de koper gehandhaafd, tenzij andere schuldeisers een hoger bod hebben gedaan.

Art. 1325. Het vonnis van geldigverklaring van het hoger bod wijst de notaris aan die de verkoop moet doen en bepaalt het tijdstip ervan. De verkoop geschiedt volgens de oorspronkelijke voorwaarden of volgens nieuwe veilingsvoorwaarden, in onderlinge overeenstemming vastgesteld door degene die een bod doet tot verhoging van de prijs en de belanghebbende partijen.

Art. 1326.[1 De openbare verkopingen vermeld in artikel 1621 brengen, ten behoeve van de ingeschreven hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers die op geldige wijze bij de toewijzing zijn opgeroepen, van rechtswege overwijzing mede van de prijs. Deze verkopingen zijn ten aanzien van deze schuldeisers niet onderworpen aan de formaliteiten van het hoger bod, bepaald bij artikel 115 van de wet van 16 december 1851.

Hetzelfde geldt voor : - de verkopingen uit de hand, gemachtigd overeenkomstig de artikelen 1193bis,

1193ter, 1580bis en 1580ter, ten aanzien van de ingeschreven hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers die overeenkomstig deze bepalingen tijdens de procedure van machtiging werden gehoord of behoorlijk werden opgeroepen;

- de verkopingen uit de hand verricht met toepassing van de artikelen 1209, § 3, 1214, § 1, tweede lid, en 1224, § 1, waarbij de verkopende partij zich vrijwillig onderworpen heeft aan de procedure van machtiging bedoeld in artikel 1193bis en, in dit geval, ten aanzien van de ingeschreven hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers die op grond van deze bepaling tijdens deze procedure werden gehoord of behoorlijk werden opgeroepen.]1

---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 6, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1327. Wanneer een vordering tot geldigverklaring van het hoger bod ingeleid is overeenkomstig artikel 1323, heeft elk van de ingeschreven schuldeisers het recht om zich overeenkomstig artikel 1609 in de plaats te doen stellen van de vervolger, indien degene die een bod doet tot verhoging van de prijs of de nieuwe eigenaar niet binnen een maand na het hoger bod gevolg geeft aan de rechtspleging.

In geval van hoger bod zijn de artikelen 1610 en 1611 mede van toepassing.

Art. 1328. Met het oog op de herverkoop ten gevolge van hoger bod, als bepaald bij artikel 117 van de wet van 16 december 1851, doet de notaris die is aangesteld bij het vonnis dat overeenkomstig artikel 1325 is gewezen, aanplakbiljetten drukken, die bevatten:

1° de dagtekening en de aard van de akte van vervreemding waarop het hoger bod is gedaan, en de naam van de notaris voor wie zij is verleden; 2° de prijs die in de akte is vermeld indien het een verkoop betreft, of de

waardering van de onroerende goederen, zoals die voorkomt in de kennisgeving aan de ingeschreven schuldeisers, indien het enige andere akte betreft; 3° het bedrag van het hoger bod; 4° de naam, de voornaam en de woonplaats van de vorige eigenaar; 5° een beknopte aanduiding van de aard en de ligging der vervreemde goederen en

hun omvang volgens de kadastrale legger; 6° de plaats, de dag en het uur van de toepassing. Deze aanplakbiljetten worden ten minste tien dagen vóór de toewijzing

aangebracht aan de hoofdingang van de tekoopgestelde onroerende goederen en aan de deur van de notaris die met de verkoop belast is. Binnen dezelfde termijn worden de hierboven opgesomde vermeldingen

opgenomen in een nieuwsblad van de hoofdplaats van het arrondissement of van de hoofdplaats van de provincie. Deze bekendmaking geschiedt ten minste tweemaal binnen de tien dagen die aan de

toewijzing voorafgaan.

Art. 1329. Ten minste tien dagen vóór de toewijzing worden de vorige en de nieuwe eigenaar aangemaand om op de bepaalde plaats, dag en uur bij de toewijzing tegenwoordig te zijn. Gelijke aanmaning wordt gedaan aan de schuldeiser die een bod heeft gedaan tot

verhoging van de prijs, indien de nieuwe eigenaar of een andere schuldeiser de vervolging instelt. Binnen dezelfde termijn worden de veilingsvoorwaarden en de akte van vervreemding die als minuut van de veiling geldt, neergelegd op het kantoor van de notaris. De prijs die in de akte vermeld is of de verklaarde waarde en het bedrag van het

hoger bod dienen als inzet. Het publiek mag aan de toewijzing deelnemen.

Art. 1330. De ingeschreven schuldeisers worden eveneens voor de toewijzing opgeroepen binnen de termijn die voor de dagvaardingen is bepaald.

Art. 1331. Degene die een bod doet tot verhoging van de prijs, zelfs in geval van indeplaatsstelling van de vervolger, wordt koper verklaard, indien er zich geen andere bieder aanmeldt op de dag die voor de toewijzing is gesteld.

Op het hoger bod zijn van toepassing de artikelen 1585, 1586, 1589, 1591, 1595 en 1599 alsook de artikelen 1600 tot 1606 betreffende het in gebreke blijven van de koper. De vormen, bij de artikelen 1323, 1328, 1329 en 1330 voorgeschreven, worden in

acht genomen op straffe van nietigheid. De nietigheden moeten, op straffe van verval, worden voorgedragen op de volgende

tijdstippen : die betreffende de verklaring van hoger bod; die betreffende de vormen van de tekoopstelling, ten minste acht dagen voor de toewijzing. Over de eerstgenoemde wordt recht gedaan bij het vonnis over de geldigheid van het hoger

bod, en over de andere vóór de dag van de toewijzing, met voorrang boven alle andere zaken. Geen enkel vonnis of arrest bij verstek inzake hoger bod op vrijwillige

vervreemding is vatbaar voor verzet. Alleen tegen de vonnissen over de nietigheden die vóór de geldigverklaring van het hoger bod bestonden, en tegen de vonnissen over de vordering tot indeplaatsstelling wegens heimelijke verstandhouding of bedrog staat hoger beroep open.

Bij de toewijzing ten gevolge van een hoger bod op vrijwillige vervreemding kan geen ander hoger bod worden gedaan, behoudens evenwel de bepaling van artikel 1600 ingeval de koper in gebreke blijft. De koper kan geen lastgever aanwijzen dan op voorwaarde dat hij daarvan een verklaring aflegt voor de optredende notaris, of hem die betekent ten laatste op de eerste werkdag die volgt op de toewijzing.

Art. 1332. De gevolgen van die toewijzing worden ten aanzien van de verkoper en de koper geregeld in artikel 1599. De vorderingen tot nietigverklaring moeten, op straffe van verval, worden

ingesteld binnen vijftien dagen na de verkoop, die overeenkomstig artikel 1 van de wet van 16 december 1851, moet worden overgeschreven.

HOOFDSTUK XIV. _ Uitstel van betaling.

Art. 1333. In de gevallen waarin de rechtbanken uitstel kunnen verlenen voor het ten uitvoer leggen van hun beslissingen, doen zij dit in het vonnis zelf dat uitspraak doet over het geschil dat voor hen aanhangig is. Voor de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten kan geen uitstel worden

verleend na de uitspraak.

Art. 1334. Wanneer de tenuitvoerlegging of het beslag plaatshebben krachtens een andere authentieke akte dan een vonnis, moet de aanvraag tot het verkrijgen van uitstel bedoeld in artikel 1244 van het Burgerlijk Wetboek, op straffe van verval gedaan worden binnen vijftien dagen te rekenen van het bevel of, indien er geen reden tot bevel was, van de betekening van de eerste akte van beslag aan de schuldenaar.

Art. 1335. Vrijwillige of gedwongen onderbreking van de vervolgingen door de schuldeiser gedurende een hoofdvordering tot het verkrijgen van uitstel van betaling brengt voor hem geen verval teweeg; hij zal bij het hervatten van die vervolgingen beschikken over een nieuwe termijn, gelijk aan de gehele termijn waarover hij aanvankelijk beschikte vóor de vervolgingen.

Art. 1336. Tegen de beslissing waarbij een aanvraag om uitstel van betaling wordt afgewezen, kan de schuldenaar geen verzet doen; hoger beroep wordt op een bepaalde dag ingesteld voor de rechter in hoger beroep, zoals voorgeschreven is in artikel 1063. Deze doet uitspraak binnen twee maanden.

Art. 1337. De schuldenaar kan geen uitstel van betaling verkrijgen of het hem

verleende uitstel kan hem niet ten goede komen, indien zijn goederen op verzoek van andere schuldeisers verkocht worden, indien hij zich in staat van faillissement of in staat van kennelijk onvermogen bevindt, indien hij voortvluchtig is, indien hij de zekerheid waartoe hij gehouden was jegens zijn schuldeiser, niet heeft gesteld of ze verminderd heeft.

HOOFDSTUK XIVbis. _ (Toestaan van betalingsfaciliteiten inzake consumentenkrediet.) <W 1991-06-12/30, art. 114, § 5, 016; Inwerkingtreding : uiterlijk op 09-07-1991, op een datum door de Koning te bepalen.>

Art. 1337bis. <Ingevoegd bij W 1991-06-12/30, art.114, § 5, 016; Inwerkingtreding : uiterlijk op 09-07-1992, op een datum door de Koning te bepalen.> De vordering tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten, bedoeld bij artikel 38 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, kan worden ingesteld voor de vrederechter, bij verzoekschrift neergelegd ter griffie of bij ter post aangetekende brief aan de griffier, behoudens wanneer een vordering betreffende de kredietovereenkomst zoals bedoeld door hoger vernoemde wet bij de rechter ten gronde aanhangig werd gemaakt. Deze rechtspleging kan slechts ingeleid worden nadat de schuldeiser geweigerd

heeft de betalingsfaciliteiten toe te staan aan de schuldenaar welke deze laatste aangevraagd heeft bij een ter post aangetekende brief met de vermelding van de redenen ervan. Na afloop van een termijn van één maand die een aanvang neemt op de datum van

afgifte van de ter post aangetekende brief bedoeld in het vorig lid wordt het stilzwijgen van de schuldeiser beschouwd als een beslissing tot weigering.

Art. 1337ter. <Ingevoegd bij W 1991-06-12/30, art.114, § 5, 016; Inwerkingtreding : uiterlijk op 09-07-1992, op een datum door de Koning te bepalen.> § 1. (Het verzoekschrift vermeldt :) <W 2003-03-24/40, art. 79, 064; Inwerkingtreding : 01- 01-2004> 1°) de dag, de maand en het jaar; 2°) de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker en,

desgevallend, de naam, voornaam, woonplaats, en hoedanigheid van zijn wettelijke vertegenwoordigers; 3°) de naam, de voornaam en de woonplaats, of bij gebreke van een woonplaats, de

verblijfplaats van de persoon tegen wie de vordering wordt ingesteld of, indien de vordering tegen een rechtspersoon wordt ingesteld, de maatschappelijke of administratieve zetel;

4°) het onderwerp en de korte samenvatting van de middelen van de vordering; 5°) de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat. § 2. Het verzoekschrift moet eveneens de vermelding bevatten dat geen vordering

betreffende de overeenkomst waarop de gevraagde betalingsfaciliteiten betrekking hebben, aanhangig werd gemaakt bij de rechter ten gronde. (Bij het verzoekschrift wordt een afschrift van de kredietovereenkomst gevoegd.)

<W 2003-03-24/40, art. 79, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 3. Van het verzoekschrift worden zoveel exemplaren neergelegd als er partijen in

het geding zijn.

Art. 1337quater. <W 2003-03-24/40, art. 80, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Als de vermeldingen en bijlagen bedoeld in artikel 1337ter onvolledig zijn, vraagt de rechter binnen acht dagen aan de verzoeker om zijn verzoekschrift aan te vullen.

Art. 1337quinquies. <Ingevoegd bij W 1991-06-12/30, art.114, § 5, 016; Inwerkingtreding : uiterlijk op 09-07-1992, op een datum door de Koning te bepalen.> Nadat het verzoekschrift op de (rol) is ingeschreven, roept de griffier de partijen bij gerechtsbrief op om te verschijnen op de terechtzitting die door de rechter is bepaald. <W 2006-07-10/39, art. 15, 079; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> Een afschrift van het verzoekschrift en van de stukken ter staving worden gevoegd

bij de oproeping van de andere partijen dan de verzoeker. Is de kredietgever niet een van de opgeroepen partijen, dan kan hij derdenverzet

doen.

Art. 1337sexies. <Ingevoegd bij W 1991-06-12/30, art.114, § 5, 016; Inwerkingtreding : uiterlijk op 09-07-1992, op een datum door de Koning te bepalen.> Wanneer het toestaan van betalingsfaciliteiten een verhoging van de kosten van de kredietovereenkomst met zich brengt, bepaalt de rechter het deel dat ten laste valt van de verzoeker.

Art. 1337septies. <Ingevoegd bij W 1991-06-12/30, art.114, § 5, 016; Inwerkingtreding : uiterlijk op 09-07-1992, op een datum door de Koning te bepalen.> Het voordeel van de betalingsfaciliteiten vervalt indien de verzoeker de opgelegde termijnen en de betalingswijzen niet naleeft.

Art. 1337octies. <W 2003-03-24/40, art. 81, 064; ED : 01-01-2004> Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande hoger beroep en zonder borgstelling.

De griffier zendt een voor eensluidend verklaard afschrift van ieder vonnis waarbij betalingsfaciliteiten werden toegestaan of geweigerd aan de Nationale Bank van België.

HOOFDSTUK XV. _ Summiere rechtspleging om betaling te bevelen.

Art. 1338. <W 29-11-1979, art. 3> Elke vordering behorende tot de bevoegdheid van de vrederechter en strekkende tot betaling van een vaststaande schuld die een geldsom tot voorwerp heeft waarvan het bedrag (((1.860 EUR))) niet te boven gaat, kan worden ingesteld, behandeld en berecht overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, (indien zij voor hem gestaafd lijkt te zijn door een geschrift dat van de schuldenaar uitgaat.) <W 1987-07-29/32, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 1-10-1987> <W 1992-08-03/31, art. 58, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993> <KB 2000-07-20/58, art. 2, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2002> (Het geschrift waarop de vordering gegrond is hoeft niet noodzakelijk een

erkenning van de schuld te zijn.) <W 1987-07-29/32, art. 1, 009; Inwerkingtreding :

1-10-1987> (Deze bepalingen zijn eveneens van toepassing op elke vordering behorende tot de

bevoegdheid van de politierechtbank wanneer deze rechtbank kennis neemt van de geschillen bedoeld in artikel 601bis.) <W 1994-07-11/33, art. 40, 028; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

Art. 1339. Het verzoekschrift wordt voorafgegaan door een aanmaning tot betalen die hetzij aan de schuldenaar wordt betekend bij deurwaardersexploot, hetzij aangezegd bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs. De brief of het exploot moet, buiten de weergave van de artikelen van dit

hoofdstuk, vermelden : de aanmaning om te betalen binnen vijftien dagen na de verzending van de brief of na de betekening, het gevorderde bedrag en de rechter voor wie, bij niet-betaling door de schuldenaar, de vordering zal worden aanhangig gemaakt. Een en ander op straffe van nietigheid.

Art. 1340. Binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn die in artikel 1339 is bepaald, wordt de vordering bij een verzoekschrift in tweevoud aan de rechter gezonden. Het bevat: 1° de vermelding van de dag, de maand en het jaar; 2° de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker, alsmede

in voorkomend geval de naam, de voornaam, de woonplaats en de hoedanigheid van zijn wettelijke vertegenwoordigers; 3° (het onderwerp van de vordering en een nauwkeurige opgave van het geëiste

bedrag met een specificatie van de bestanddelen van de schuldvordering alsmede van de gronden waarop deze berust); <W 1987-07-29/32, art. 2,1.,009; Inwerkingtreding : 1-10-1987> 4° de aanwijzing van de rechter die van de zaak kennis moet nemen; 5° de handtekening van de advocaat van de partij. Indien de verzoeker het geraden acht, geeft hij de redenen op waarom hij zich

tegen het verlenen van (uitstel van betaling) verzet. <W 1987-07-29/32, art. 2,2.; 009; Inwerkingtreding : 1-10-1987> (Bij het verzoekschrift worden gevoegd : 1° de fotocopie van het geschrift waarop de vordering gegrond is; 2° ofwel het exploot, ofwel het afschrift van de aangetekende brief waarbij het

ontvangstbewijs wordt gevoegd, ofwel het origineel van die brief waarbij het bewijs wordt gevoegd dat de geadresseerde de brief geweigerd of niet bij de post afgehaald heeft en een verklaring waaruit blijkt dat de schuldenaar is ingeschreven op het adres dat in het bevolkingsregister is vermeld.) <W 1987-07-29/32, art. 2,3., 009; Inwerkingtreding : 1-10-1987>

Art. 1341. Het verzoekschrift wordt ter griffie neergelegd, op zijn datum voor gezien getekend door de griffier en in een daartoe gehouden register ingeschreven. Het wordt bij het dossier van de rechtspleging gevoegd evenals iedere eventuele mededeling van de schuldenaar aan de rechter. Het kan door de advocaat ook bij brief aan de griffier worden gezonden.

Art. 1342. <W 1987-07-29/32, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 1-10-1987> Binnen vijftien dagen na de indiening van het verzoekschrift willigt de rechter het verzoek in of wijst hij het af bij een in raadkamer te geven beschikking. Hij kan het gedeeltelijk inwilligen. Hij kan ook uitstel van betaling verlenen, zoals bepaald is in hoofdstuk XIV van dit boek. Een afschrift van de beschikking wordt bij gewone brief aan de advokaat van de

verzoeker gezonden.

Art. 1343. <W 1987-07-29/32, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 1-10-1987> § 1. Wanneer de rechter het verzoekschrift geheel of gedeeltelijk inwilligt, heeft zijn beschikking de gevolgen van een verstekvonnis. § 2. De akte van betekening van deze beschikking bevat op straffe van nietigheid

buiten een afschrift van het verzoekschrift, de vermelding van de termijn waarbinnen door de schuldenaar verzet kan worden aangetekend, van de rechter voor wie dit verzet moet worden gedaan, alsmede de hiertoe in acht te nemen vormen. Tevens op straffe van nietigheid wordt de schuldenaar bij de akte van betekening

verwittigd dat hij, als hij binnen de gestelde termijn geen verhaal instelt, door alle wettelijke middelen kan worden genoodzaakt de geëiste geldsommen te betalen. § 3. Tegen die beschikking waarbij bevel tot betaling wordt gegeven kan de

schuldenaar verzet of hoger beroep instellen overeenkomstig de bepalingen van boek III, titels II en III van dit deel. In afwijking van artikel 1047 kan het verzet worden gedaan bij een verzoekschrift

dat bij de griffie van het gerecht in zoveel exemplaren als er betrokken partijen en advocaten zijn wordt ingediend, en door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht aan de schuldeiser en aan zijn advocaat. Het verzoekschrift vermeldt op straffe van nietigheid : 1° de dag, de maand en het jaar; 2° de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van hem die verzet doet; 3° de naam, de voornaam en de woonplaats van de schuldeisers en de naam van

zijn advocaat; 4° de bestreden beschikking; 5° de middelen van de verzetdoende partij. De partijen worden door de griffier opgeroepen om te verschijnen op de

terechtzitting die de rechter heeft vastgesteld. § 4. Wordt het verzoek waarin artikel 1340 voorziet afgewezen, dan kan de

vordering langs de gewone weg worden ingesteld. Tegen de beschikking waarbij het verzoek, overeenkomstig artikel 1342, eerste lid,

gedeeltelijk wordt ingewilligd, kan de verzoeker geen verzet of hoger beroep instellen, maar hij kan de beschikking niet betekenen en de vordering voor het geheel langs de gewone weg instellen.

Art. 1344. De in dit hoofdstuk gestelde regels zijn slechts van toepassing indien de schuldenaar zijn woon- of verblijfplaats heeft in België.

HOOFDSTUK XVbis. - <W 1998-11-30/33, art. 2; Inwerkingtreding : 11-01-1999> (Rechtspleging inzake huur van goederen en inzake uithuiszetting).

Art. 1344bis. <W 29-12-1983, art. 9> Onder voorbehoud van de bepalingen omtrent de pacht kan elke vordering inzake de huur van goederen worden ingeleid bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het vredegerecht. Het verzoekschrift vermeld, op straffe van nietigheid : 1. de dag, de maand en het jaar; 2. de naam, de voornaam het beroep en de woonplaats van de verzoeker; 3. de naam, de voornaam en de woonplaats, of bij gebreke van een woonplaats, de

verblijfplaats van de persoon tegen wie de vordering is ingesteld. 4. het onderwerp en de korte samenvatting van de middelen van de vordering; 5. de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat. Een getuigschrift van de woonplaats van de onder 3 vermelde persoon wordt bij

het verzoekschrift gevoegd. (...) Het getuigschrift wordt afgegeven door het gemeentebestuur. <W 1992-08-03/31, art. 59, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

De partijen worden door de griffier per gerechtsbrief opgeroepen om binnen vijftien dagen na de inschrijving van het verzoekschrift op de algemene rol, te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. Bij de oproeping wordt een afschrift van het verzoekschrift gevoegd.

Art. 1344ter. <Ingevoegd bij W 1998-11-30/33, art. 3; Inwerkingtreding : 11-01- 1999> § 1. Dit artikel is van toepassing op elke vordering ingeleid bij verzoekschrift, bij dagvaarding of bij vrijwillige verschijning waarbij de uithuiszetting wordt gevorderd van een natuurlijk persoon die een huurovereenkomst heeft gesloten als bedoeld in afdeling II of afdeling IIbis van boek III, titel VIII, hoofdstuk II van het Burgerlijk Wetboek, uit een goed dat blijkens de inleidende akte de huurder tot woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, tot verblijfplaats dient.

§ 2. Wanneer de vordering aanhangig wordt gemaakt bij verzoekschrift of bij vrijwillige verschijning, zendt de griffier, behoudens verzet van de huurder zoals bepaald in § 4, na een termijn van vier dagen na de inschrijving op de (rol) van de vordering tot uithuiszetting, via enige vorm van telecommunicatie, te bevestigen bij gewone brief, een afschrift van het verzoekschrift naar het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, van de verblijfplaats van de huurder. <W 2006-07-10/39, art. 15, 079; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)> § 3. Wanneer de vordering aanhangig wordt gemaakt bij dagvaarding, zendt de

gerechtsdeurwaarder, behoudens verzet van de huurder zoals bepaald in § 4, na een termijn van vier dagen na de betekening van het exploot, via enige vorm van telecommunicatie, te bevestigen bij gewone brief, een afschrift van de dagvaarding naar het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, van de verblijfplaats van de huurder. § 4. De huurder kan in het proces-verbaal van vrijwillige verschijning of bij de

griffie binnen een termijn van twee dagen na de oproeping bij gerechtsbrief, of bij de gerechtsdeurwaarder binnen een termijn van twee dagen na de betekening, zijn verzet kenbaar maken tegen de mededeling aan het Openbaar Centrum voor

Maatschappelijk Welzijn van het afschrift van de inleidende akte. Het verzoekschrift of de dagvaarding vermeldt de tekst van het vorige lid. § 5. Het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn biedt, op de meest

aangewezen wijze, aan om, binnen zijn wettelijke opdracht, hulp te bieden.

Art. 1344quater. <Ingevoegd bij W 1998-11-30/33, art. 4; Inwerkingtreding : 11- 01-1999> De uithuiszetting, bedoeld in artikel 1344ter, § 1, kan in ieder geval niet ten uitvoer worden gelegd dan na verloop van een termijn van één maand na de betekening van het vonnis, tenzij de verhuurder het bewijs levert dat het goed verlaten is, tenzij partijen een andere termijn overeenkwamen en dit akkoord in het vonnis werd opgenomen of tenzij de rechter op verzoek van de huurder of de verhuurder die het bewijs levert van uitzonderlijk ernstige omstandigheden, onder meer de mogelijkheden van de huurder om opnieuw gehuisvest te worden in dusdanige omstandigheden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de eenheid, de financiële middelen en de behoeften van het gezin en dit in het bijzonder gedurende de winterperiode, deze termijn verlengt of inkort. In dit laatste geval stelt de rechter, rekening houdend met de belangen van de twee partijen en onder de voorwaarden die hij bepaalt, de termijn vast gedurende welke de uithuiszetting niet kan worden uitgevoerd. De gerechtsdeurwaarder moet de huurder of de bewoners van het goed in ieder

geval ten minste vijf werkdagen van tevoren op de hoogte brengen van de werkelijke datum van de uithuiszetting

Art. 1344quinquies. <Ingevoegd bij W 1998-11-30/33, art. 5; Inwerkingtreding : 11-01-1999> Bij de betekening van een vonnis tot uithuiszetting, als bedoeld in artikel 1344ter, § 1, deelt de gerechtsdeurwaarder aan de persoon mee dat de goederen, die zich na verloop van de wettelijke of van de door de rechter bepaalde termijn nog in de woning zouden bevinden, op zijn kosten op de openbare weg zuilen worden gezet en, wanneer zij de openbare weg belemmeren en de eigenaar van de goederen of zijn rechtverkrijgenden die daar achterlaat, door het gemeentebestuur eveneens op zijn kosten zullen worden weggehaald en gedurende een termijn van zes maanden zullen worden bewaard tenzij het gaat om goederen die aan snel bederf onderhevig zijn of schadelijk zijn voor de openbare hygiëne, gezondheid of veiligheid. De gerechtsdeurwaarder bevestigt deze mededeling in het exploot van betekening.

Art. 1344sexies. <Ingevoegd bij W 1998-11-30/33, art. 6; Inwerkingtreding : 11-01- 1999> § 1. Bij de betekening van elk ander vonnis tot uithuiszetting dan bedoeld in artikel 1344quinquies, zendt de gerechtsdeurwaarder, behoudens verzet zoals bepaald in § 2, na een termijn van vier dagen na de betekening van het vonnis, bij gewone brief, een afschrift van het vonnis naar het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van de plaats waar het goed gelegen is.

§ 2. De persoon wiens uithuiszetting is bevolen kan, binnen een termijn van twee dagen vanaf de betekening van het vonnis, bij de gerechtsdeurwaarder zijn verzet kenbaar maken tegen de mededeling van het vonnis aan het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn.

Het exploot vermeldt de tekst van het vorige lid. § 3. Het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn biedt, op de meest

aangewezen wijze, aan om, binnen zijn wettelijke opdracht, hulp te bieden.

Art. 1344septies. <W 2008-06-18/34, art. 2, 096; Inwerkingtreding : 24-07-2008; zie ook art. 4> Dit artikel is van toepassing op elke hoofdvordering ingeleid bij verzoekschrift, bij dagvaarding of bij vrijwillige verschijning betreffende de huur van woningen. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 731, eerste lid, 732 en 733 poogt de

rechter de partijen te verzoenen. Indien de partijen niet tot verzoening komen of in geval van verstek, wordt de

procedure ten gronde behandeld. Het vonnis vermeldt dat de partijen niet tot verzoening kwamen

HOOFDSTUK XVI. - Rechtspleging inzake pacht, (recht van voorkoop en uitgesteld loon in land- en tuinbouw) <W 28-12-1967, art. 7>.

Art. 1345. (Inzake pacht, recht van voorkoop ten gunste van de huurders van landeigendommen (recht van uitweg) en tenzij bij tussenvordering, inzake uitgesteld loon in land- en tuinbouw) wordt geen enkele rechtsvordering toegelaten, indien de eiser niet tevoren aan de rechter een schriftelijk of mondeling verzoek heeft gedaan om de toekomstige verweerder ter minnelijke schikking te doen oproepen. De griffie stelt van die vordering proces-verbaal op. Binnen acht dagen na het verzoek roept de rechter de partijen op ter minnelijke schikking; van het verschijnen wordt proces-verbaal opgemaakt. Indien overeenkomst wordt bereikt, worden de bewoordingen ervan vastgesteld in het proces-verbaal en de uitgifte wordt voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging.<W 28-12-1967, art. 8> <W 1-3-1978, art 2> Wat de termijnen betreft, die bij de wet verleend worden, heeft het verzoek,

ingediend zoals hiervoren wordt gezegd, de gevolgen van een gerechtelijke dagvaarding, mits deze wordt uitgebracht binnen een maand na de datum van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de partijen niet tot een minnelijke schikking zijn gekomen. Gedurende deze voorafgaande poging tot minnelijke schikking kan de rechter, op

eigen initiatief of op verzoek van partijen, het advies inwinnen van een technisch adviseur. De bezoldiging van de door de rechter aangewezen technische adviseur wordt

vastgesteld volgens een tarief bepaald door de Koning. Zij komt voor de helft ten laste van elke partij, behalve dat zij bij gebreke van minnelijke schikking en in geval van geschil, op verzoek van de winnende partij ten laste wordt gebracht van de verliezende partij, onverminderd artikel 1017.

HOOFDSTUK XVII. _ Aanneming van de borg.

Art. 1346. Het vonnis dat beveelt borg te stellen, bepaalt de termijn waarbinnen hij wordt aangeboden, en die waarbinnen hij wordt aangenomen of betwist.

Art. 1347. De borg wordt aangeboden bij een aan de partij betekend exploot, samen met een afschrift van de akte van bewaargeving ter griffie, van de titels waaruit de gegoedheid van de borg blijkt, behalve wanneer de wet niet eist dat de gegoedheid door middel van titels wordt vastgesteld. De partij kan ter griffie inzage nemen van de titels.

Art. 1348. Indien de partij de borg aanneemt, doet zij een schriftelijke verklaring op de griffie; in dat geval of indien de partij de vordering niet betwist binnen de termijn die de rechter stelt, verbindt de borg zich ter griffie bij een akte, die uitvoerbaar is zonder vonnis.

Art. 1349. Indien de partij de borg betwist binnen de termijn die in het vonnis is bepaald, roept de griffier bij gerechtsbrief de partijen op om voor de rechtbank te verschijnen ten einde over de betwisting uitspraak te horen doen.

Art. 1350. De rechtbank doet uitspraak, met voorrang boven alle andere zaken, na de partijen te hebben gehoord; het vonnis is uitvoerbaar niettegenstaande hoger beroep.

Art. 1351. Indien de borg aangenomen wordt, verbindt hij zich overeenkomstig artikel 1348.

HOOFDSTUK XVIII. _ Aanbod van betaling en consignatie.

Art. 1352. Ieder proces-verbaal van aanbod van betaling wijst het aangeboden voorwerp aan zodat er geen ander in de plaats kan worden gesteld; en indien het gemunt geld is, wordt het aantal en de hoedanigheid vermeld.

Art. 1353. Het proces-verbaal vermeldt het antwoord, de weigering of de aanneming van de schuldeiser, en of hij getekend heeft dan wel geweigerd heeft te tekenen of verklaard heeft daartoe niet in staat te zijn.

Art. 1354. Indien de schuldeiser het aanbod weigert, kan de schuldenaar, om zich te bevrijden, de aangeboden geldsom of zaak in consignatie geven, met inachtneming van de vormen voorgeschreven bij artikel 1259 van het Burgerlijk Wetboek.

Art. 1355. De vordering die kan worden ingesteld, hetzij tot geldigverklaring, hetzij tot nietigverklaring van het aanbod of van de consignatie, wordt ingesteld met inachtneming van de regels bepaald voor de oorspronkelijke vorderingen; is het een tussenvordering, dan geschiedt deze bij conclusie.

Art. 1356. Het vonnis waarbij het aanbod geldig wordt verklaard, beveelt, ingeval de consignatie nog niet heeft plaatsgehad, de aangeboden geldsom of zaak in consignatie te geven, indien de schuldeiser ze niet heeft ontvangen; het beslist dat de interest ophoudt te lopen vanaf de dag van de consignatie.

Art. 1357. De vrijwillige of gerechtelijke consignatie verkort niet de rechten ontstaan uit het derden-beslag dat in handen van de schuldenaar mocht zijn gelegd.

HOOFDSTUK XIX_ Rekening en verantwoording.

Art. 1358. Het vonnis waarbij iemand veroordeeld wordt tot het doen van rekening en verantwoording, bepaalt binnen welke termijn zulks voor de rechtbank of voor de aangewezen rechter zal geschieden. Indien de zaak het wettigt of partijen het eens zijn, kan de rechter bevelen dat de

rekening en verantwoording zal worden gedaan ten overstaan van een door hem te benoemen deskundige en op de wijze en binnen de termijnen in het vonnis bepaald. Hij die veroordeeld wordt om vruchten terug te geven, doet daarvan rekening en

verantwoording in dezelfde vorm.

Art. 1359. De rekening bevat de werkelijke ontvangsten en uitgaven; zij eindigt met een overzicht van de balans van deze ontvangsten en uitgaven, met dien verstande dat de terug te vorderen voorwerpen in een afzonderlijk hoofdstuk worden vermeld.

Art. 1360. De rekening, gedaan en getekend door degene die rekening moet doen of door zijn bijzondere gevolmachtigde, wordt samen met de bewijsstukken ter griffie neergelegd binnen de termijn die het vonnis bepaalt. Zij wordt door de griffier voor gezien getekend op de datum van de neerlegging en bij het dossier van de rechtspleging gevoegd. De bewijsstukken worden genummerd en geparafeerd door de rekeningdoende

persoon. Indien de rekening, gedaan en getekend zoals hierboven is bepaald, niet wordt

neergelegd binnen de termijn, wordt de rekeningdoende persoon veroordeeld tot betaling van een som die de rechtbank vaststelt.

Art. 1361. Indien uit de neergelegde rekening blijkt dat de ontvangsten de uitgaven te boven gaan, kan degene aan wie de rekening is gedaan van de rechtbank of van de rechter-commissaris vorderen dat voor het meerdere een uitvoerbare titel wordt verleend, zonder goedkeuring van de rekening.

Art. 1362. Na de neerlegging geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van een afschrift van de rekening aan degene aan wie de rekening is gedaan.

De bewijsstukken worden overgelegd zoals bepaald is in artikel 738; zij worden in voorkomend geval terugbezorgd binnen de termijn die de rechter bepaalt. Indien er tussenkomende schuldeisers zijn, wordt de rekening hun op dezelfde

wijze ter kennis gebracht. Zij nemen inzage van de bewijsstukken op de griffie.

Art. 1363. De zaak wordt voor de rechtbank gebracht op verzoek van de meest gerede partij, voor uitspraak over de rekening, tenzij er een rechter-commissaris is aangewezen, in welk geval de partijen voor hem verschijnen op dag en uur die hij

aangeeft om een debat te houden over de rekening, deze te staven en te weerleggen.

Art. 1364. Worden de partijen het niet eens, dan beslist de rechter-commissaris dat hij verslag zal uitbrengen ter zitting op de dag die hij bepaalt; zij zijn ertoe gehouden daar aanwezig te zijn zonder nadere oproeping. Indien de partijen zich voor de rechter-commissaris niet aanmelden, brengt de

meest gerede partij de zaak ter zitting.

Art. 1365. Wanneer de rekening door een deskundige is opgemaakt, wordt de zaak voor de rechtbank gebracht nadat het verslag op verzoek van de meest gerede partij is neergelegd.

Art. 1366. Wanneer degene aan wie de rekening is gedaan niet verschijnt, worden de posten toegewezen, indien zij verantwoord zijn; indien de rekeningdoende persoon enig bedrag verschuldigd is, behoudt hij dit onder zich zonder interest; en indien het geen voogdijrekening betreft, stelt de rekenplichtige een borg, tenzij hij verkiest het bedrag in consignatie te geven.

Art. 1367. Het vonnis dat wordt gewezen op de vordering tot rekening en verantwoording, bevat de berekening van ontvangsten en uitgaven en bepaalt nauwkeurig het overschot, indien er een is.

Art. 1368. Geen herrekening wordt toegestaan, behalve bij verschrijvingen, weglatingen, valse of dubbel geboekte posten, in welk geval partijen daarvan de herstelling vragen vó6r dezelfde rechters.

Art. 1369. In geval van hoger beroep tegen een vonnis dat een vordering tot rekening en verantwoording heeft afgewezen, verwijst het vonnis of het arrest van vernietiging de zaak voor het doen van rekening en voor de desbetreffende uitspraak naar de rechter voor wie de vordering is ingesteld, of naar enige andere rechter die in de beslissing is aangewezen. Indien de rekening gedaan en berecht is in eerste aanleg, behoort de tenuitvoerlegging van het vonnis of het arrest van vernietiging aan de rechter in hoger beroep die het heeft gewezen, of aan een andere die bij dezelfde beslissing wordt aangewezen.

HOOFDSTUK XIXbis. - Rechtsplegingen inzake intellectuele rechten <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 22; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

Afdeling 1. - Betreffende beslag inzake namaak <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 22; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

Art. 1369bis/1. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 22; Inwerkingtreding : 01-11- 2007> § 1. De personen die, op grond van een wet betreffende de uitvindingsoctrooien, aanvullende beschermingscertificaten, kwekerscertificaten, topografieën van halfgeleiderproducten, tekeningen en modellen, merken, geografische aanduidingen, benamingen van oorsprong, auteursrecht, naburige

rechten of het recht van producenten van databanken een vordering inzake namaak kunnen instellen, kunnen, met de toestemming van de voorzitter van de rechtbank van koophandel en de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, in aangelegenheden die tot de respectieve bevoegdheid van die rechtbanken behoren, verkregen op verzoekschrift, door een of meerdere deskundigen die deze magistraat benoemt, overal laten overgaan tot de beschrijving van alle voorwerpen, elementen, documenten of werkwijzen die van aard zijn de beweerde namaak alsook de oorsprong, de bestemming en de omvang ervan aan te tonen. § 2. De voorzitter kan de deskundige machtigen alle maatregelen te nemen die

nuttig zijn voor de uitvoering van zijn opdracht binnen de grenzen ervan en, met name, afschriften te nemen, kopieën, fotokopieën, fotografieën en audiovisuele opnames te maken evenals zich monsters te laten overhandigen van de goederen die vermoed worden inbreuk te maken op het intellectueel eigendomsrecht waarvan de bescherming is ingeroepen en de bij de productie en/of distributie daarvan gebruikte materialen en werktuigen en de desbetreffende documenten. § 3. De voorzitter, die uitspraak doet over een verzoek tot verkrijging van

maatregelen tot beschrijving, onderzoekt : 1) of het intellectueel eigendomsrecht waarvan de bescherming wordt ingeroepen,

ogenschijnlijk geldig is; 2) of er aanwijzingen zijn dat inbreuk zou zijn gemaakt op het intellectueel

eigendomsrecht of dat een inbreuk dreigt. De beschikking bepaalt de voorwaarden waaraan de beschrijving is onderworpen,

onder meer met het oog op de bescherming van vertrouwelijke gegevens, en de termijn binnen dewelke de aangestelde deskundige zijn verslag neerlegt en opstuurt, alsook de personen die, als uitzondering op artikel 1369bis /7, in voorkomend geval er kennis mogen van nemen. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden uitdrukkelijk vermeld in de beschikking die een langere termijn rechtvaardigen, overschrijdt deze termijn twee maanden vanaf de betekening van de beschikking niet. § 4. Indien hij het nodig acht voor de bescherming van het intellectueel recht dat

ingeroepen werd door de verzoeker, en hij het redelijk acht, rekening houdend met de omstandigheden eigen aan het geding, kan de voorzitter in voorkomend geval bij dezelfde beschikking of bij een afzonderlijke beschikking, aan de houders van inbreukmakende goederen, de bij de productie en/of distributie daarvan gebruikte materialen, werktuigen en de desbetreffende documenten, het verbod opleggen zich ervan te ontdoen, ze te verplaatsen of elke wijziging eraan aan te brengen die hun werking beïnvloeden. Hij kan toelating geven om een bewaarder aan te stellen en de voorwerpen te verzegelen en, als het gaat om feiten die aanleiding geven tot inkomsten, het bewarend beslag van deze laatste toelaten voor zover deze hun directe oorsprong blijken te vinden in de beweerde namaak. De voorzitter kan alvorens het toekennen van beslagmaatregelen, de door de

maatregelen beoogde persoon in raadkamer horen in aanwezigheid van de verzoeker. In dat geval brengt de voorzitter alvorens tot deze oproeping over te gaan de verzoeker hiervan op de hoogte, die dan kan afzien van zijn verzoek om beslagmaatregelen en zijn verzoek kan beperken tot beschrijvende maatregelen. De door deze maatregelen beoogde persoon wordt met een gerechtsbrief opgeroepen

waarbij een afschrift van het verzoekschrift wordt gevoegd. De raadsman van de verzoeker wordt opgeroepen bij gewone brief. § 5. De voorzitter, die uitspraak doet over een verzoek tot verkrijging, naast de

beschrijving, van beslagmaatregelen, onderzoekt : 1) of het intellectueel eigendomsrecht waarvan de bescherming wordt ingeroepen,

ogenschijnlijk geldig is; 2) of de inbreuk op het betrokken intellectueel recht niet redelijkerwijze betwist

kan worden; 3) of, na de betrokken belangen, waaronder het algemeen belang, te hebben

afgewogen, de feiten en, in voorkomend geval, de stukken waarop de verzoeker zich baseert van dien aard zijn dat ze het beslag - dat tot de bescherming strekt van het ingeroepen recht - redelijkerwijze verantwoorden.

In de beschikking wordt een uitdrukkelijke motivering gegeven van de noodzaak van beslagmaatregelen die zijn toegestaan rekening houdend met de voorwaarden gesteld in de huidige paragraaf. § 6. De beschikking wordt voor het aanvatten van de verrichtingen van

beschrijving en in voorkomend geval van beslag, betekend. § 7. Tegen de beschikking waarbij beschrijvende maatregelen of

beslagmaatregelen worden toegekend of geweigerd, en tegen de beschikking waarbij de intrekking van die maatregelen wordt toegekend of geweigerd, staat voorziening open zoals bepaald in de artikelen 1031 tot 1034. De beslagene kan in geval van veranderde omstandigheden de wijziging of de

intrekking van de beschikking vragen door dagvaarding hiertoe van alle partijen voor de rechter die de beschikking heeft uitgesproken. De beschikking tot intrekking geldt als opheffing.

Art. 1369bis/2. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 23; Inwerkingtreding : 01-11- 2007> Het verzoekschrift bevat keuze van woonplaats in België indien de verzoeker er noch woonplaats noch verblijfplaats heeft. De verzoeker legt, naargelang het geval, de bewijsstukken over evenals een

afschrift van het uitvindingsoctrooi, van het aanvullend beschermingscertificaat, van het kwekerscertificaat of van de ingeschreven aanvraag van het kwekerscertificaat, van de geografische aanduiding of de benaming van oorsprong, van het ontvangstbewijs van depot van de tekening of het model of van het merk of van de publicatie van hun inschrijving.

Art. 1369bis/3. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 24; Inwerkingtreding : 01-11- 2007> § 1. De voorzitter kan de verzoeker de verplichting opleggen een passende borgsom in consignatie te geven, of een gelijkwaardige garantie, bedoeld om de eventuele vergoeding van de opgelopen schade van de verweerder te waarborgen, overeenkomstig de bepalingen van § 2. In dit geval wordt de expeditie van de beschikking pas verleend na voorlegging van het bewijs van de consignatie. § 2. Wanneer de maatregelen van beschrijving of van beslag zijn herroepen of

wanneer zij vervallen wegens enig handelen of nalaten van de verzoeker, of wanneer later wordt vastgesteld dat er geen inbreuk of dreiging van inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht was, kan de rechtbank op verzoek van de verweerder

de verzoeker veroordelen tot betaling van een passende schadeloosstelling voor alle ingevolge deze maatregelen veroorzaakte schade.

Art. 1369bis/4. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 25; Inwerkingtreding : 01-11- 2007> § 1. De verzoekende partij mag slechts aanwezig of vertegenwoordigd zijn bij de beschrijving indien zij daartoe bijzonder door de voorzitter gemachtigd is. In zijn beschikking motiveert de voorzitter op bijzondere wijze de aan elke persoon verleende machtiging, rekening houdend met de omstandigheden eigen aan de zaak, zoals onder andere de bescherming van de vertrouwelijke informatie. § 2. De voorzitter kan het recht aanwezig te zijn op die plaatsen onderwerpen aan

de voorwaarden die hij vastlegt.

Art. 1369bis/5. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 26; Inwerkingtreding : 01-11- 2007> Indien de deuren gesloten zijn of de toegang wordt geweigerd, handelt de gerechtsdeurwaarder overeenkomstig artikel 1504.

Art. 1369bis/6. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 27; Inwerkingtreding : 01-11- 2007> Onverminderd het recht van de verzoeker op beschrijving, waakt de deskundige, gedurende het hele verloop van de handelingen van beschrijving en bij de opstelling van zijn verslag, over de vrijwaring van de wettige belangen van de beweerde inbreukmaker en van de houder van de beschreven voorwerpen, in het bijzonder wat de bescherming van vertrouwelijke informatie betreft.

Art. 1369bis/7. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 28; Inwerkingtreding : 01-11- 2007> § 1. Het verslag wordt ter griffie neergelegd binnen de termijn door de beschikking bepaald of, bij gebreke hieraan binnen de door artikel 1369bis/1, § 3, tweede lid bepaalde termijn. Een afschrift wordt onverwijld, bij aangetekende zending, door de deskundige

verzonden, naar de verzoeker en naar de houder van de beschreven voorwerpen evenals, in voorkomend geval, naar de beslagene. § 2. Dit verslag evenals alle stukken, monsters of inlichtingen vergaard gedurende

de handelingen van beschrijving zijn vertrouwelijk en mogen slechts vrijgegeven of gebruikt worden door de verzoeker of zijn rechthebbende, binnen het kader van een procedure, Belgisch of buitenlands, ten gronde of in kort geding, onverminderd de toepassing van de bepalingen van de internationale verdragen die toepasselijk zijn in België.

Art. 1369bis/8. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 29; Inwerkingtreding : 01-11- 2007> De voorzitter die de beschikking heeft uitgesproken neemt kennis van alle incidenten in verband met de uitvoering van de beschrijvings- en beslagmaatregelen.

Art. 1369bis/9. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 30; Inwerkingtreding : 01-11- 2007> Indien binnen de termijn bepaald door de voorzitter die uitspraak doet over een verzoek gegrond op artikel 1369bis/1, of, indien dergelijke termijn niet is vermeld, binnen een termijn van ten hoogste twintig werkdagen of eenendertig

dagen, naar gelang van welke van beide termijnen de langste is volgend op de ontvangst van het verslag verstuurd overeenkomstig artikel 1369bis/7, § 1, tweede lid, de beschrijving niet gevolgd wordt door een dagvaarding ten gronde voor een bevoegde rechtsmacht, heeft de beschikking van rechtswege geen rechtsgevolgen meer en mag de verzoeker de inhoud van het verslag niet gebruiken of bekendmaken, dit alles onverminderd het recht op schadevergoeding.

Art. 1369bis/10. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 31; Inwerkingtreding : 01- 11-2007> De artikelen 962 tot 965, 973, tweede en derde lid, 978 en 985 zijn niet van toepassing op de procedure van beslag inzake namaak.

fdeling 2. - Voorlopige maatregelen toepasselijk op intellectuele eigendomsrechten <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 32; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

Art. 1369ter. <Ingevoegd bij W 2007-05-10/33, art. 32; Inwerkingtreding : 01-11- 2007> § 1. Wanneer een persoon, die voor de rechtbank kan optreden om een handeling die inbreuk maakt op een intellectueel eigendomsrecht bedoeld in artikel 1369bis/1 te doen staken, het artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek toepast, worden de voorlopige maatregelen op verzoek van de verweerder herroepen of houden ze op gevolg te hebben, indien de eiser niet binnen een redelijke termijn een procedure instelt die leidt tot een beslissing ten gronde bij een bevoegde rechterlijke instantie; deze termijn wordt bepaald door de rechterlijke instantie die de maatregelen gelast, of, bij gebreke daarvan, binnen een termijn van ten hoogste twintig werkdagen of eenendertig dagen, naar gelang van welke van beide termijnen de langste is vanaf de betekening van de beschikking. § 2. De rechtbank kan aan de in § 1 bedoelde maatregelen de voorwaarde

verbinden dat de eiser een passende zekerheid of een gelijkwaardige garantie stelt voor de eventuele schadeloosstelling van alle door de verweerder geleden schade, zoals bepaald in paragraaf 3.

§ 3. Indien de voorlopige maatregelen worden herroepen of wanneer zij vervallen wegens enig handelen of nalaten van de eiser, of indien later wordt vastgesteld dat er geen inbreuk of dreiging van inbreuk op het betrokken intellectueel eigendomsrecht was, kan de rechtbank, op verzoek van de verweerder, de eiser gelasten de verweerder op passende wijze schadeloos te stellen voor de door deze maatregelen toegebrachte schade.

HOOFDSTUK IX. - Opheffingsbepalingen.

HOOFDSTUK XX. _ Bezitsvorderingen.

Art. 1370. Bezitsvorderingen worden slechts toegelaten onder de volgende voorwaarden: 1° ,mits het gaat om onroerende goederen of onroerende rechten die verkregen

kunnen worden door verjaring; 2° mits de eiser bewijst gedurende ten minste een jaar in het bezit ervan te zijn

geweest;

3° mits het bezit alle eigenschappen heeft, vereist bij de artikelen 2228 tot 2235 van het Burgerlijk Wetboek; 4° mits minder dan een jaar verlopen is sinds de stoornis of de ontzetting van bezit. Er moet niet worden voldaan aan de voorwaarden die onder 2° en 3° zijn gesteld,

wanneer de stoornis of ontzetting van bezit veroorzaakt is door geweld of feitelijkheden.

Art. 1371. De bezitsvordering en de eigendomsvordering mogen niet samen worden ingesteld. De eiser in het eigendomsproces mag niet meer toegelaten worden tot het instellen

van de bezitsvordering. De verweerder in het bezitsproces kan geen eigendomsvordering instellen, alvorens

de beslissing van de rechter over de bezitsvordering in kracht van gewijsde is gegaan; indien hij in het ongelijk is gesteld, kan hij die vordering pas instellen nadat hij aan de tegen hem uitgesproken veroordelingen voldaan heeft. Evenwel, indien de partij die de veroordelingen heeft verkregen, deze te laat doet uitvoeren, kan de rechter over de eigendomsvordering voor deze uitvoering een termijn stellen, waarna de eigendomsvordering toegelaten is; hij kan zelfs in dat geval machtiging verlenen om die rechtsvordering onmiddellijk in te stellen ten einde een naderende verjaring te stuiten.

HOOFDSTUK XXbis. _ <W 1-3-1978, art. 3> Recht van uitweg.

Art. 1371bis. <W 1-3-1978, art. 3> De vordering tot toewijzing, afschaffing of verplaatsing van een uitweg wordt ingesteld bij verzoekschrift dat de naam, voornamen, beroep en woonplaats vermeldt van de eigenaar van elk van de betrokken percelen. Binnen acht dagen na de indiening van het verzoekschrift bepaalt de rechter bij

beschikking dag en uur van verschijning ter plaatse. De partijen werden ten minste acht dagen vó6r de dag van de verschijning opgeroepen bij gerechtsbrief. Indien blijkt dat de uitweg met minder kosten en lasten kan worden gevorderd

jegens een of meer andere erven welke het ingesloten erf afsluiten van de openbare weg, zal de vrederechter de eiser bevelen de eigenaars van die erven ter griffie bekend te maken. Deze eigenaars worden bij gerechtsbrief in de zaak geroepen. De eigenaars die in België geen bekende woonplaats hebben, worden geroepen bij

gerechtsbrief, gericht aan de burgemeester van de gemeente, waarin hun eigendom gelegen is en aan de procureur des Konings, de burgemeester zendt de gerechtsbrief onverwijld door aan de eigenaars of de gebruikers van dat eigendom. De rechter kan bij beschikking onderaan het verzoekschrift een deskundige

aanwijzen die, op verzoek van de griffier, de verschijning van de partijen ter plaatse bijwoont en kan worden belast met alle opdrachten welke de oplossing van het geschil kunnen bevorderen.

Het vonnis waarbij een uitweg wordt toegewezen is voorlopig uitvoerbaar niettegenstaande hoger beroep of verzet en zonder borgstelling. De vernietiging van het vonnis kan geen aanleiding geven tot enige andere schadevergoeding dan die bedoeld in artikel 682 van het Burgerlijk Wetboek.

HOOFDSTUK XXI. _ Middelen om uitgifte of afschrift van een akte te verkrijgen.

Art. 1372. De notaris of een andere bewaarder, die een uitgifte of een afschrift van een akte aan de rechtstreekse belanghebbende, de erfgenamen of de rechthebbenden weigert af te geven, wordt op hun verzoek daartoe veroordeeld door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.

De vordering wordt gebracht voor de voorzitter van de rechtbank die over de zaak zelf beslist, in de vormen en binnen de termijnen van de rechtspleging in kort geding.

Art. 1373. De beschikking is uitvoerbaar niettegenstaande elke voorziening.

Art. 1374. De partij die afschrift wil verkrijgen van een ongeregistreerde akte wegens uiterste dringendheid, of afschrift verlangt van een onvolkomen gebleven akte, dient een daartoe strekkend verzoekschrift in bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.

Art. 1375. De afgifte geschiedt, indien daartoe grond bestaat, ter uitvoering van de beschikking die achteraan op het verzoekschrift gesteld is; en er wordt melding van gemaakt onderaan op het afgegeven afschrift.

Art. 1376. Bij weigering van de notaris of bewaarder wordt gehandeld zoals bepaald is in artikel 1372.

Art. 1377. De partij die zich een tweede uitgifte wil doen afgeven, hetzij van de minuut van een akte, hetzij in de vorm van een afschrift op een neergelegde grosse, richt te dien einde een verzoekschrift aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Krachtens de beschikking die daarop wordt gegeven, maant de partij de notaris

aan om afgifte te doen op een te bepalen dag en uur, en de belanghebbende partijen om erbij tegenwoordig te zijn. Onderaan op de tweede grosse wordt melding gemaakt van die beschikking, alsook

van de geldsom waarvoor de tenuitvoerlegging kan geschieden indien de schuldvordering gedeeltelijk gekweten of overgedragen is.

Art. 1378. De beschikking is vatbaar voor de voorzieningen, bepaald in de artikelen 1031 tot 1034.

Art. 1379. Aan dezelfde partij mag geen tweede uitvoerbare uitgifte van een vonnis of arrest worden verstrekt dan krachtens een beschikking van de voorzitter van de rechtbank in wier arrondissement het vonnis of het arrest is gewezen. Hierbij wordt gehandeld zoals bepaald is in artikel 1377.

Art. 1380. De griffiers en de bewaarders van openbare registers verstrekken, zonder rechtelijke beschikking, daarvan uitgifte, afschrift of uittreksel aan allen die

zulks verzoeken, tegen betaling van de hun toekomende rechten, op straffe van vergoeding van kosten en van schade.

De Koning bepaalt aan welke voorwaarden de mededeling of het afschrift van akten van onderzoek en van rechtspleging in criminele, correctionele en politiezaken en in tuchtzaken is onderworpen.

Art. 1381. Indien de kosten en voorschotten van de minuut der akte verschuldigd zijn aan de bewaarder, kan deze de uitgifte weigeren zolang die kosten, alsmede de kosten van uitgifte, hem niet zijn vergoed.

Art. 1382. De partijen kunnen de uitgifte of het afschrift vergelijken met de minuut, die voorgelezen wordt door de bewaarder; indien zij beweren dat de uitgifte of het afschrift niet eensluidend is, wordt de zaak bij verzoekschrift gebracht vóór de voorzitter van de rechtbank, die de vergelijking doet; te dien einde is de bewaarder verplicht de minuut mee te brengen. De kosten van het proces-verbaal en in voorkomend geval de reiskosten van de

bewaarder worden door de verzoeker voorgeschoten.

HOOFDSTUK XXII. _ Verbetering van akten van de burgerlijke stand.

Art. 1383. Hij die verbetering van een akte van de burgerlijke stand wil doen bevelen, dient een verzoekschrift in bij de rechtbank van eerste aanleg (, tenzij de verbetering gebeurt op grond van de artikelen 99 en 100 van het Burgerlijk Wetboek). <W 2007-05-15/56, art. 4, 092; Inwerkingtreding : 22-07-2007>

Art. 1384. De voorzitter van de kamer waaraan de zaak is toebedeeld, beveelt overlegging van het verzoekschrift aan het openbaar ministerie, en wijst een rechter aan om op een bepaalde dag verslag te doen. De verzoeker wordt door de griffier, bij gerechtsbrief, opgeroepen om op deze

zitting te verschijnen ten einde opheldering te geven.

Art. 1385. Geen enkele verbetering of wijziging mag in de akte worden aangebracht (tenzij de verbetering gebeurt op grond van de artikelen 99 en 100, van het Burgerlijk Wetboek); het beschikkende gedeelte van de vonnissen en arresten tot verbetering wordt echter overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, die het onverwijld in zijn registers overschrijft; op de kant van de verbeterde akte wordt ervan melding gemaakt en de akte wordt niet meer afgegeven dan met de bevolen verbeteringen, op straffe van schadevergoeding door de ambtenaar die ze heeft afgegeven. <W 2007-05-15/56, art. 5, 092; Inwerkingtreding : 22-07-2007>

HOOFDSTUK XXIII. _ <W 31-01-1980, art. 2> De dwangsom.

Art. 1385bis. <W 31-01-1980, art. 2> De rechter kan op vordering van een der partijen de wederpartij veroordelen tot betaling van een geldsom, dwangsom genaamd, voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan, onverminderd het recht op schadevergoeding indien daartoe gronden zijn. Een

dwangsom kan echter niet worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom, noch ten aanzien van de vorderingen ter zake van de nakoming van arbeidsovereenkomsten. De dwangsom kan ook voor het eerst in verzet of in hoger beroep worden

gevorderd. De dwangsom kan niet worden verbeurd vóór de betekening van de uitspraak

waarbij zij is vastgesteld. De rechter kan bepalen dat de veroordeelde pas na verloop van een zekere termijn

de dwangsom zal kunnen verbeuren

Art. 1385ter. <W 31-01-1984, art. 2> De rechter kan de dwangsom hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid of per overtreding vaststellen. In de laatste twee gevallen kan de rechter eveneens een bedrag bepalen waarboven geen dwangsom meer verbeurd wordt.

Art. 1385quater.<W 31-01-1984, art. 2> De dwangsom, eenmaal verbeurd, komt ten volle toe aan de partij die de veroordeling heeft verkregen. Deze partij kan de dwangsom ten uitvoer leggen krachtens de titel waarbij zij is vastgesteld. [1 De dwangsom uitgesproken door de arbeidsgerechten op vraag van het

arbeidsauditoraat in uitvoering van artikel 138bis, § 2, eerste lid, wordt met alle rechtsmiddelen geïnd door de administratie der registratie en domeinen.]1 ---------- (1)<W 2010-06-06/06, art. 16, 112; Inwerkingtreding : 01-07-2001>

Art. 1385quinquies. <W 31-01-1984, art. 2> De rechter die een dwangsom heeft opgelegd, kan op vordering van de veroordeelde de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen.

Voor zover de dwangsom verbeurd was voordat de onmogelijkheid intrad, kan de rechter haar niet opheffen of verminderen.

Art. 1385sexies. <W 31-01-1984, art. 2> De dwangsom kan gedurende het faillissement van de veroordeelde niet worden verbeurd. Dwangsommen die vóór de faillietverklaring verbeurd zijn, worden in het passief

van het faillissement niet toegelaten.

Art. 1385septies. <W 31-01-1984, art. 2> Na overlijden van de veroordeelde wordt een dwangsom die op een bepaald bedrag per tijdseenheid is vastgesteld, niet verder verbeurd, maar de vóór het overlijden verbeurde dwangsommen blijven verschuldigd. De dwangsom wordt door erfgenamen en andere rechtverkrijgenden van de veroordeelde pas opnieuw verbeurd nadat de rechter die haar heeft opgelegd, aldus heeft beslist. De rechter kan het bedrag en de voorwaarden ervan wijzigen. Andere dwangsommen kunnen, op vorderingen van de erfgenamen en andere

rechtverkrijgenden, door de rechter die ze heeft opgelegd, worden opgeheven of verminderd, hetzij blijvend, hetzij tijdelijk, en, in voorkomend geval, met ingang van de dag waarop de veroordeelde overleden is.

Art. 1385octies. <W 31-01-1984, art. 2> Een dwangsom verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop zij verbeurd is.

De verjaring wordt geschorst door faillissement en ieder ander wettelijk beletsel voor tenuitvoerlegging van de dwangsom. De verjaring wordt ook geschorst zolang degene die de veroordeling verkreeg met

het verbeuren van de dwangsom redelijkerwijze niet bekend kon zijn.

Art. 1385nonies. <W 31-01-1984, art. 2> Voor de bepaling van de rechterlijke bevoegdheid en de vatbaarheid voor hoger beroep wordt geen rekening gehouden met de dwangsom.

HOOFDSTUK XXIV. - (ingevoegd bij <W 1999-03-23/30, art. 9, Inwerkingtreding : 06-04-1999>) Geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet.

Art. 1385decies. (ingevoegd bij <W 1999-03-23/30, art. 9, Inwerkingtreding : 06-04- 1999>) Tegen de belastingadministratie wordt de vordering inzake de geschillen bedoeld in artikel 569, eerste lid, 32°, ingesteld bij verzoekschrift op tegenspraak. Titel Vbis van boek II van het vierde deel, met uitzondering van artikel 1034ter, 3°,

en artikel 1034quater, is van toepassing. Op straffe van nietigheid wordt bij elk exemplaar van het verzoekschrift of van de

dagvaarding een afschrift van de bestreden beslissing gevoegd. Wanneer een voorafgaand administratief beroep wordt georganiseerd door of

krachtens de wet en de administratieve overheid nog geen beslissing heeft genomen, moet, in afwijking van het derde lid, een afschrift van het administratief beroep en van de ontvangstmelding van dit beroep worden bijgevoegd.

Art. 1385undecies. (ingevoegd bij <W 1999-03-23/30, art. 9, Inwerkingtreding : 06- 04-1999>) Tegen de belastingadministratie wordt de vordering inzake de geschillen bedoeld in artikel 569, eerste lid, 32°, slechts toegelaten indien de eiser voorafgaandelijk het door of krachtens de wet georganiseerde administratief beroep heeft ingesteld. De vordering wordt ingesteld ten vroegste zes maanden vanaf de datum van

ontvangst van het administratief beroep zo over dit beroep geen uitspraak is gedaan en, op straffe van verval, uiterlijk binnen een termijn van drie maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing met betrekking tot het administratief verhaal. De in het tweede lid bedoelde termijn van zes maanden wordt met drie maanden

verlengd wanneer de betwiste aanslag van ambtswege door de administratie is gevestigd.

HOOFDSTUK. - Verhalen betreffende de wijziging van het geslacht van een persoon. <ingevoegd bij W 2007-05-10/55, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 1385duodecies. <ingevoegd bij W 2007-05-10/55, art. 5; Inwerkingtreding : 01- 09-2007> § 1. Elke belanghebbende en de procureur des Konings kunnen, bij een aan de rechtbank van eerste aanleg gericht verzoekschrift, een verhaal instellen tegen de met toepassing van artikel 62bis van het Burgerlijk Wetboek genomen beslissing van de ambtenaar van de burgerlijke stand.

Het verhaal wordt ingesteld binnen zestig dagen te rekenen van de dag waarop de akte houdende vermelding van het nieuwe geslacht werd opgemaakt of de dag van de kennisgeving door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de weigering tot opmaak van deze akte. De griffier brengt de ambtenaar van de burgerlijke stand onverwijld in kennis van

een verhaalprocedure. § 2. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de verzoeker of zijn advocaat

Art. 1385terdecies. <ingevoegd bij W 2007-05-10/55, art. 6; Inwerkingtreding : 01- 09-2007> De voorzitter van de kamer waaraan de zaak is toebedeeld, beveelt de overlegging van het verzoekschrift aan het openbaar ministerie en wijst een rechter aan om op een bepaalde dag verslag uit te brengen. De verzoeker wordt door de griffier, bij gerechtsbrief, opgeroepen om op deze

zitting te verschijnen teneinde opheldering te geven.

Art. 1385quaterdecies. <ingevoegd bij W 2007-05-10/55, art. 7; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest betreffende de wijziging van het geslacht van een persoon, wordt onmiddellijk in afschrift meegedeeld aan de griffier. § 2. Na het verstrijken van de termijn van hoger beroep of van de voorziening in

cassatie of, in voorkomend geval, na de uitspraak van het arrest waarbij de voorziening wordt afgewezen, stuurt de griffier binnen een maand, bij gerechtsbrief, een uittreksel bevattende het beschikkende gedeelte van het vonnis of arrest aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van aangifte. De griffier brengt de partijen hiervan in kennis. § 3. Indien het beschikkende gedeelte van het vonnis of arrest het nieuwe geslacht

vaststelt, schrijft de ambtenaar van de burgerlijke stand onverwijld de bestaande akte houdende vermelding van het nieuwe geslacht in en schrijft hij het beschikkende gedeelte van het vonnis of het arrest over in zijn registers. Van het beschikkende gedeelte wordt melding gemaakt op de kant van de akte houdende vermelding van het nieuwe geslacht. Indien nog geen akte houdende vermelding van het nieuwe geslacht werd opgesteld

schrijft de ambtenaar van de burgerlijke stand het beschikkend gedeelte van het vonnis of arrest over in zijn registers. Na de overschrijving geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand onverwijld

daarvan kennis aan de procureur des Konings bij de rechtbank die op de vordering heeft beslist. § 5. Het vonnis of arrest betreffende de wijziging van het geslacht van een persoon

heeft zijn gevolgen vanaf de dag van de overschrijving. § 6. De ambtenaar van de burgerlijke stand vermeldt op de kant van de

geboorteakte die betrekking heeft op de betrokkene het nieuwe geslacht of geeft

kennis van het nieuwe geslacht aan de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand via de akte houdende vermelding van het nieuwe geslacht of via de akte van overschrijving houdende het nieuwe geslacht.

10 OKTOBER 1967. - GERECHTELIJK WETBOEK - Deel V : BEWAREND BESLAG, MIDDELEN TOT TENUITVOERLEGGING EN COLLECTIEVE SCHULDENREGELING. (art. 1386 tot 1675/19)

EERSTE TITEL. _ VOORAFGAANDE REGELS.

HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen.

Art. 1386. Vonnissen en akten kunnen alleen ten uitvoer worden gelegd op overlegging van de uitgifte of van de minuut, voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging dat de Koning bepaalt.

Art. 1387. Geen handeling van tenuitvoerlegging mag geschieden, hetzij tussen negen uur 's avonds en zes uur 's morgens, hetzij op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, behalve bij dringende noodzakelijkheid krachtens een verlof van de beslagrechter, verleend op verzoekschrift.

Art. 1388. <W 24-06-1970, art. 32> Beslissingen waarbij aan een derde opheffing, doorhaling van een hypothecaire inschrijving, betaling of enige prestatie wordt bevolen of opgelegd, zijn door of tegen hem enkel uitvoerbaar op een verklaring van de griffier van het gerecht dat de beslissing heeft gewezen dat er bij zijn weten binnen de door de wet vastgestelde termijn geen verzet noch hoger beroep tegen de beslissing is ingesteld. Deze verklaring is niet vereist wanneer de beslissing, voorafgaandelijk betekend of

ter kennis gebracht indien de wet het voorschrijft, uitvoerbaar is niettegenstaande hoger beroep en, indien zij bij verstek gewezen is, niettegenstaande verzet, behoudens het bewijs, indien daartoe grond bestaat, dat de bij het vonnis opgelegde of bij de wet voorgeschreven formaliteiten vervuld zijn.

Art. 1389. Behalve de vermeldingen in artikel 43 voorgeschreven, bevat het beslagexploot op straffe van nietigheid : 1° de keuze van woonplaats van de beslaglegger in het arrondissement waar de

rechter die in voorkomend geval kennis moet nemen van het beslag, zitting houdt, tenzij de beslaglegger daar woont; 2° de naam, de voornaam en de woonplaats van de schuldenaar tegen wie het

beslag geschiedt ; 3° de vermelding van het gevorderde bedrag en van de titel krachtens welke het

beslag wordt gedaan ; 4° een korte beschrijving van de inbeslaggenomen goederen.

HOOFDSTUK Ibis. - (Centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling). <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011>

Afdeling I. - (Inrichting van een centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling.) <Ingevoegd bij W 2000-05-

29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011>

Art. 1389bis/1. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> Het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling is de geïnformatiseerde gegevensbank waar de berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling bedoeld in de artikelen 1390 tot 1390quinquies worden gecentraliseerd. Die gegevensbank wordt hierna " bestand van berichten " genoemd.

Art. 1389bis/2. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> De Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders, bedoeld in artikel 549, in deze afdeling verder " Nationale Kamer " genoemd, wordt met betrekking tot het bestand van berichten beschouwd als de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 1, § 6, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Art. 1389bis/3. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> De natuurlijke personen die de gegevens van het bestand van berichten rechtstreeks kunnen registreren, raadplegen, wijzigen, verwerken of vernietigen, worden met naam aangewezen in een geïnformatiseerd register, dat door de Nationale Kamer voortdurend wordt bijgewerkt.

Art. 1389bis/4. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling, de verwerking of de mededeling van de in het bestand van berichten geregistreerde gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen. Artikel 458 van het Strafwetboek is op hem toepasselijk. De ministeriële ambtenaren die optreden ten laste van dezelfde schuldenaar zijn evenwel vrijgesteld van deze verplichting voor de uitwisseling onder hen van informatie betreffende deze debiteur of betreffende diegenen die met hem een gemeenschap of onverdeeldheid delen.

Art. 1389bis/5. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> Teneinde de juistheid na te gaan van de gegevens die in het bestand van berichten worden ingevoerd en het bestand van berichten voortdurend te kunnen bijwerken, heeft de Nationale Kamer toegang tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1°, 2°, 5° en 7°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een rijksregister van de natuurlijke personen en kan zij het identificatienummer van dat register gebruiken. Zij mag het nummer evenwel in geen enkele vorm aan derden mededelen. De Koning stelt de wijze vast waarop de informatiegegevens van het rijksregister

aan de Nationale Kamer worden overgezonden. Hij kan eveneens nadere regels vaststellen in verband met het gebruik van het identificatienummer van het rijksregister door de Nationale Kamer.

Art. 1389bis/6. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-

2011> De registratie van gegevens in het bestand van berichten is kosteloos. Teneinde de kosten te dekken die veroorzaakt worden door het houden van het

bestand van berichten en door de werking van het Beheers- en toezichtscomité bedoeld in artikel 1389bis/8, geeft de mededeling van gegevens geregistreerd in het bestand van berichten aan advocaten, gerechtsdeurwaarders, notarissen en schuldbemiddelaars, aanleiding tot de inning van een retributie waarvan de Minister van Justitie het bedrag, de voorwaarden en de modaliteiten van inning bepaalt na terzake het advies van het Beheers- en toezichtscomité en van de Nationale Kamer te hebben ingewonnen. De retributies zijn betaalbaar aan en worden geïnd door de Nationale Kamer. Het bedrag van de retributie bedoeld in het tweede lid wordt op 1 januari van

ieder jaar aan de hand van de volgende formule van rechtswege aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen : het nieuwe bedrag is gelijk aan het basisbedrag vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het beginindexcijfer. Het beginindexcijfer is dat van de maand december van het jaar gedurende

hetwelk het bedrag van de retributie is vastgesteld. Het nieuwe indexcijfer is dat van de maand december van het jaar voorafgaand aan de eerste januari van het jaar gedurende hetwelk de aanpassing plaatsvindt. Het resultaat wordt op een eenheid naar boven afgerond.

Art. 1389bis/7. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> Op verzoek van de minister van Justitie, de ministers tot wier bevoegdheid de economie behoort, de wetgevende Kamers, (de Gemeenschaps- en Gewestparlementen) en het Planbureau, alsook, na eensluidend advies van het Beheers- en toezichtscomité, van alle betrokken personen en organisaties, maakt de Nationale Kamer hen anonieme gegevens over, die nuttig zijn voor onderzoek in verband met het bewarend beslag, de middelen tot tenuitvoerlegging en de collectieve schuldenregeling. Gecodeerde gegevens kunnen enkel worden overgemaakt overeenkomstig de toepasselijke regels tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. <W 2006-03-27/35, art. 5, 055; Inwerkingtreding : 21-04-2006>

Afdeling II. - (Beheer en toezicht). <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011>

Art. 1389bis/8. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> Bij het ministerie van Justitie wordt een Beheers- en toezichtscomité bij het centraal bestand van berichten, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling opgericht, hierna " Beheers- en toezichtscomité " genoemd. Het Beheers- en toezichtscomité wordt voorgezeten (door een beslagrechter of door

een magistraat of een emeritus-magistraat met ten minste twee jaar effectieve ervaring inzake beslag, aangewezen door de minister van Justitie). Het Comité is voorts samengesteld uit een jurist en een informaticus die de minister van Justitie vertegenwoordigen en door hem worden aangewezen, uit een griffier van een rechtbank van eerste aanleg aangewezen door de ministerie van Justitie, uit een lid

van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aangewezen door de commissie, uit een vertegenwoordiger van de Nationale Bank van België aangewezen door de gouverneur ervan, uit een advocaat aangewezen (door de Orde van Vlaamse Balies, uit een advocaat aangewezen door de Ordre des barreaux francophones et germanophone), uit een notaris aangewezen door het college van voorzitters van de arrondissementskamers van notarissen, uit een gerechtsdeurwaarder aangewezen door de Nationale Kamer, uit een gerechtsdeurwaarder-secretaris aangewezen door het directiecomité van de Nationale Kamer en uit een bedrijfsrevisor aangewezen door de raad van het Instituut van de bedrijfsrevisoren. <W 2003-03-27/65, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 29-01-2011> <W 2004-12-27/30, art. 247, 050; Inwerkingtreding : 10-01-2005> Het Beheers- en toezichtscomité kan slechts op geldige wijze beraadslagen wanneer

ten minste de helft van de leden aanwezig is. De beslissingen van de Beheers- en toezichtscomité worden bij meerderheid van

stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. De leden van het Comité worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van vier

jaar. Voor elk lid van het Comité wordt een plaatsvervanger aangewezen, op dezelfde

wijze als de werkende leden. Indien het mandaat van een werkend lid of een plaatsvervangend lid een einde

neemt vóór het verstrijken van de termijn ervan, wordt in zijn opvolging voorzien. De opvolger voleindigt het mandaat van zijn voorganger. Het Beheers- en toezichtscomité stelt zijn huishoudelijk reglement vast, dat door de

minister van Justitie wordt goedgekeurd en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 1389bis/9. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> De minister van Justitie bepaalt voor de voorzitter en de leden van het Beheers- en toezichtscomité het bedrag en de toekenningsvoorwaarden van de presentiegelden, de vergoedingen van de verblijfskosten, alsook de voorwaarden inzake terugbetaling van reiskosten. Alle kosten van het Comité worden gedragen door de Nationale Kamer.

Art. 1389bis/10. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> § 1. Het Beheers- en toezichtscomité heeft de volgende opdrachten :

1° waken over en bijdragen tot de doeltreffende en veilige werking van het centraal bestand overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk; 2° advies uitbrengen over de uitvoeringsbesluiten bedoeld in de artikelen 1389bis/6

en 1391, § 3, en over de verzoeken bedoeld in artikel 1389bis/7; 3° aan de minister van Justitie op zijn verzoek een advies uitbrengen inzake elke

vraag betreffende het bestand van berichten; 4° advies verlenen, ambtshalve of na een verzoek overeenkomstig artikel

1389bis/13, over elke moeilijkheid of elk geschil dat kan rijzen betreffende de toepassing van dit hoofdstuk en de uitvoeringsmaatregelen ervan; 5° de Nationale Kamer ermee gelasten de individuele toegangscodes tot het bestand

van berichten onwerkzaam te maken overeenkomstig artikel 1389bis/14. § 2. Het lid van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer

heeft dezelfde taken en bevoegdheden als de andere leden van het Beheers- en toezichtscomité, maar zorgt bovendien voor de coördinatie tussen de werkzaamheden van het Comité en die van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in de mate dat zij met elkaar interfereren. Indien het bedoelde lid met het oog op de hem opgedragen coördinatie dit nuttig

acht, kan het aan het Comité vragen een advies, beslissing of aanbeveling uit te stellen en de kwestie eerst aan de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer voor te leggen. Bij een dergelijk verzoek wordt de bespreking van het dossier in het Beheers- en

toezichtscomité opgeschort en het dossier onverwijld aan de commissie meegedeeld. De commissie beschikt over een termijn van dertig vrije dagen te rekenen vanaf de ontvangst van het dossier om haar advies aan het Beheers- en toezichtscomité mee te delen. Indien die termijn niet wordt nageleefd, kan het Comité zijn advies of beslissing verlenen zonder het advies van de commissie af te wachten. Het standpunt van de commissie wordt uitdrukkelijk in het advies, de beslissing of

de aanbeveling van het Beheers- en toezichtscomité opgenomen

Art. 1389bis/11. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> Ieder jaar brengt het Beheers- en toezichtscomité verslag uit over de vervulling van zijn opdrachten gedurende het afgelopen jaar. Dat verslag bevat suggesties met betrekking tot de wenselijkheid om wijzigingen aan te brengen in het stelsel van openbaarheid dat met het bestand van berichten wordt verwezenlijkt. Het verslag bevat eveneens een analyse van de inkomsten en de uitgaven

verbonden aan het bestand van berichten. Het verslag wordt medegedeeld aan de wetgevende Kamers en aan de minister van

Justitie.

Art. 1389bis/12. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> § 1. Het Beheers- en toezichtscomité kan alle inlichtingen verzamelen die nodig zijn voor de uitoefening van zijn taken bedoeld in artikel 1389bis/10, § 1. Het kan daartoe personen horen en pertinente documenten opvragen en heeft tevens toegang tot het bestand der berichten en tot alle gegevens met betrekking tot de werking ervan. De personen die worden gehoord of die documenten dienen mee te delen, zijn gemachtigd gegevens mee te delen die gedekt zijn door het beroepsgeheim. § 2. Indien het Beheers- en toezichtscomité dit nuttig acht voor de uitoefening van

zijn taken bedoeld in artikel 1389bis/10, § 1, kan het de tuchtoverheid of de hiërarchische meerdere inlichten over nalatigheden en tekortkomingen vastgesteld ten laste van de personen bedoeld in artikel 1389bis/3. Het kan deze tevens belasten met een onderzoek terzake en met het uitbrengen van een schriftelijk verslag binnen de gevraagde termijn. Indien het Beheers- en toezichtscomité in het kader van de uitoefening van zijn

taken kennis heeft van een schending van de artikelen 1389bis/15 en 1389bis/16 of van enig ander misdrijf, geeft het hiervan kennis aan de bevoegde procureur des

Konings. § 3. Artikel 1389bis/4 is van toepassing op de leden van het Beheers- en

toezichtscomité voor alle gegevens waarvan zij bij de uitoefening van hun ambt kennis hebben gekregen alsook op de personen aan wie het Comité in de uitoefening van haar taken deze gegevens meedeelt.

Art. 1389bis/13. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> Eenieder kan zich schriftelijk tot het Beheers- en toezichtscomité wenden om het in kennis te stellen van feiten of toestanden die naar zijn oordeel het optreden van het Comité vereisen of om nuttige voorstellen te doen.

Tenzij de persoon die zich tot het Beheers- en toezichtscomité heeft gericht er uitdrukkelijk mee instemt, mag het Comité zijn identiteit niet bekend maken en evenmin de wijze waarop het is gevat. Het Beheers- en toezichtscomité deelt aan de verzoeker bedoeld in het eerste lid de

gegevens mee die het nuttig acht.

Art. 1389bis/14. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> In afwachting van de resultaten van de maatregelen bedoeld in artikel 1389bis/12, kan het Beheers- en toezichtscomité de Nationale Kamer gelasten de individuele toegangscode bedoeld in artikel 1391, § 4, tot het bestand van berichten voor een eenmalig verlengbare maximum termijn van één jaar, onwerkzaam te maken wanneer redelijke aanwijzingen bestaan dat de houder ervan de artikelen 1389bis/4, 1391, § 4, of 1391, § 5, niet heeft nageleefd. Behoudens het geval van absolute noodzakelijkheid, wordt de betrokkene vooraf gehoord. Wanneer de individuele toegangscode van een gerechtsdeurwaarder

overeenkomstig het eerste lid onwerkzaam is gemaakt, kan deze laatste slechts toegang tot het bestand van berichten verkrijgen onder het toezicht en door tussenkomst van zijn syndicus of van een lid van de arrondissementskamer aangeduid door de syndicus.

Art. 1389bis/15. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> Worden gestraft met een geldboete van honderd tot vijfduizend frank, de organen of de aangestelden van de Nationale Kamer die : 1° niet alle maatregelen hebben genomen die het mogelijk maken de veiligheid en

de vertrouwelijkheid van de verwerkte persoonsgegevens te waarborgen; 2° het individueel register bedoeld in artikel 1389bis/3 niet bijgewerkt hebben.

Art. 1389bis/16. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> Worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van honderd tot vijfduizend frank of met een van deze straffen, de personen die : 1° in strijd met de bepalingen van artikel 1391, § 4, en met uitzondering van de

gevallen bepaald bij of krachtens de wet, bewust hun individuele toegangscode hebben bekendgemaakt; 2° in strijd met de bepalingen van artikel 1389bis/4 en met uitzondering van de

gevallen bepaald bij of krachtens de wet, het vertrouwelijk karakter van de

gegevens geregistreerd in het bestand van berichten niet hebben bewaard; 3° het bestand van berichten hebben geraadpleegd, zonder dat zij zich bevinden in

een van de gevallen bedoeld in artikel 1391, § 1, of die gegevens verkregen uit dat bestand gebruiken voor een ander doel dan datgene dat de toegang tot het bestand kon wettigen.

Art. 1389bis/17. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> De rechter kan beslissen dat de veroordeelde persoon het recht om zijn individuele toegangscode te gebruiken, voor ten hoogste vijf jaar wordt ontzegd. Wanneer de individuele toegangscode van een gerechtsdeurwaarder

overeenkomstig het eerste lid onwerkzaam is gemaakt, kan deze laatste slechts toegang tot het bestand van berichten verkrijgen onder het toezicht en door tussenkomst van zijn syndicus of van een lid van de arrondissementskamer door de syndicus aangeduid.

Art. 1389bis/18. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, doch met uitzondering van hoofdstuk V, zijn van toepassing op de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 1389bis/15 en 1389bis/16.

Afdeling III. - (Registratie, mededeling en raadpleging van de gegevens). <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01-2011>

Art. 1390.<W 2000-05-29/36, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011> § 1. Wanneer een bevel voorafgaand aan uitvoerend beslag op onroerend goed wordt overgeschreven (of wanneer een bevel voorafgaand aan het uitvoerend beslag op roerend goed wordt betekend) of wanneer beslag op roerende of onroerende goederen wordt gelegd of wanneer vaststelling van niet-bevinding werd gedaan, zendt de instrumenterende gerechtsdeurwaarder op eigen verantwoordelijkheid aan het bestand van berichten ten laatste drie werkdagen volgend op de handeling, een bericht met de vermelding van : <W 2003-03-27/65, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 29-01-2011> 1° naam, voornamen, woonplaats, of naam, rechtsvorm en zetel, geboortedatum

en/of [1 ondernemingsnummer]1 en gekozen woonplaats van de beslaglegger; 2° naam, voornamen, woonplaats of bij gebreke daarvan verblijfplaats, of naam,

rechtsvorm, zetel, geboortedatum en/of handelsregisternummer en [1 ondernemingsnummer]1 van de beslagen schuldenaar; 3° datum waarop (het bevel of) het beslag heeft plaatsgevonden en aard ervan,

plaats waar het beslag is verricht en in voorkomend geval, datum van betekening aan de beslagen schuldenaar; <W 2003-03-27/65, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 29- 01-2011> 4° in voorkomend geval, identiteit en woonplaats of zetel van de derde-beslagene; 5° aard en bedrag van de schuldvordering van de beslaglegger, alsook eventuele

redenen van voorrang; 6° in voorkomend geval, een korte beschrijving van de aard van de

inbeslaggenomen lichamelijke roerende goederen;

7° bij vaststelling van niet-bevinding, de vermelding dat de voor beslag vatbare goederen van de schuldenaar kennelijk ontoereikend zijn om de kosten van de procedure te dekken; 8° de identiteit van de gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk voor de procedure

van tenuitvoerlegging, en die daardoor, in voorkomend geval, belast zal zijn met de verdeling van de gelden. Het bericht van beslag bedoeld in het eerste lid wordt opgesteld en gezonden door

de griffier of de ontvanger belast met de inning wanneer de procedure door hun toedoen wordt ingezet. (Het eerste lid is niet van toepassing op het beslag op zeeschepen en

binnenschepen.) <W 2003-03-27/65, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 29-01-2011> § 2. Wanneer er reeds een beslag is gelegd, kan iedere schuldeiser van wie de

schuldvordering overeenkomstig artikel 1628, eerste lid, in aanmerking komt voor de verdeling, door bemiddeling van de griffier of van een gerechtsdeurwaarder, in verzet komen, door aan het bestand van berichten een bericht te zenden dat de relevante gegevens omschreven in § 1 bevat alsmede de vermeldingen bedoeld in artikel 1629, lid 1, 1° en 2°. (Een bericht van bevel of beslag geldt in alle omstandigheden als bericht van

verzet.) <W 2003-03-27/65, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 29-01-2011> ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 48, 069; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 1390bis. <W 2000-05-29/36, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Wanneer krachtens de artikelen 203ter, 220, § 3, 221 en 301bis van het Burgerlijk Wetboek of artikel 1280, lid 6, van dit Wetboek een delegatie wordt toegekend, stelt naar gelang van het geval de griffier of de gerechtsdeurwaarder binnen drie werkdagen na de kennisgeving of de betekening, een bericht van delegatie op, dat aan het bestand van berichten wordt gezonden. Het bericht van delegatie vermeldt : 1° naam, voornamen, beroep, woonplaats en geboortedatum van de delegataris; 2° naam, voornamen, woonplaats of bij gebreke daarvan verblijfplaats en

geboortedatum van de delegant; 3° identiteit, woonplaats of zetel en in voorkomend geval geboortedatum van de

gedelegeerde derde; 4° het bedrag, de voorwaarden, de grenzen en de oorzaak van de delegatie. Wanneer op grond van de artikelen 203ter, 220, § 3, 221 en 301bis van het

Burgerlijk Wetboek of van artikel 1280, zesde lid, van dit Wetboek een delegatie wordt gevorderd, raadpleegt de griffier van het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt op de wijze bepaald in artikel 1391 kosteloos de berichten bedoeld in dit artikel. Indien er berichten bestaan, maakt hij de lijst ervan op en voegt deze bij het dossier. Indien de inkomsten of de geldsommen waarop de vordering betrekking heeft

reeds het voorwerp zijn van een delegatie of een beslag op grond van uitkeringen tot levensonderhoud, geeft de griffier aan de begunstigde van de delegatie of aan de beslaglegger, teneinde hem in geding te betrekken, bij gerechtsbrief kennis van een afschrift van een afschrift van het verzoekschrift of van de dagvaarding, met

uitnodiging om te verschijnen. De verweerder kan in het geding eveneens de schuldeisers betrekken jegens wie hij

veroordeeld is om een uitkering tot levensonderhoud te betalen, maar die geen delegatie genieten, noch beslag gelegd hebben. Na de partijen te hebben gehoord, bepaalt de rechter indien nodig de verdeling

onder de gerechtigden van het levensonderhoud.

Art. 1390ter.<W 2000-05-29/36, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Bij overdracht van loon zendt de aangezochte gerechtsdeurwaarder, die in het bezit is van een verklaring van de overnemer waaruit de achterstand in de betaling blijkt, op eigen verantwoordelijkheid en ten vroegste op de dag waarop aan de gecedeerde schuldenaar het afschrift van de kennisgeving wordt gezonden bedoeld in artikel 28, 1°, met vermelding van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, aan het bestand van berichten een bericht van overdracht toe waarin de volgende gegevens zijn vermeld : 1° naam, voornamen, woonplaats, of naam, rechtsvorm en maatschappelijke zetel,

geboortedatum en/of [1 ondernemingsnummer]1 van de schuldeiser-overnemer; 2° naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats van de overdrager; 3° identiteit en woonplaats, of bij gebreke daarvan verblijfplaats of naam,

rechtsvorm en zetel, van de gecedeerde schuldenaar; 4° bedrag van het opeisbaar saldo van de schuldvordering van de overnemer; 5° in voorkomend geval, de vermelding dat de overdrager in verzet is gekomen en

het beschikkend gedeelte van het vonnis dat daaruit voortvloeit. Wanneer de overdracht van de geldsommen bedoeld in de artikelen 1409, 1409bis

en 1410, § 1, overeenkomstig artikel 1690 van het Burgerlijk Wetboek geschiedt, zendt de aangezochte gerechtsdeurwaarder, die in het bezit is van een verklaring van de overnemer waaruit de achterstand in de betaling blijkt, op eigen verantwoordelijkheid en ten vroegste op de dag van de betekening of de kennisgeving van de overdracht aan de gecedeerde schuldenaar of ten vroegste op de dag van de erkenning door deze laatste, aan het bestand van berichten een bericht toe waarin de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn vermeld. De overdracht bedoeld in lid 1 en 2 is slechts tegenstelbaar aan andere derden dan

de gecedeerde schuldenaar vanaf het tijdstip waarop het bericht van overdracht bij het bestand van berichten is ontvangen. ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 48, 069; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art. 1390quater. <W 2000-05-29/36, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011> § 1. Binnen vierentwintig uur na de uitspraak van de beschikking van toelaatbaarheid bedoeld in artikel 1675/6, zendt de griffier, aan het bestand van berichten een bericht van collectieve schuldenregeling met vermelding van : 1° naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats van de verzoeker; 2° naam, voornamen, beroep en woonplaats en/of kantoor, of benaming en zetel

van de schuldbemiddelaar; 3° datum van de beslissing van toelaatbaarheid; 4° de territoriaal bevoegde (arbeidsrechtbank) en de referentie van de griffie. <W

2005-12-13/35, art. 26, 052; Inwerkingtreding : 31-12-2005> § 2. De schuldbemiddelaar doet op het bericht van collectieve schuldenregeling

vermelden : 1° de datum van de herroeping van de beslissing van toelaatbaarheid; 2° de datum van de beslissing tot vervanging van de schuldbemiddelaar; 3° in geval van minnelijke aanzuiveringsregeling, de datum van de beslissing

waarbij akte wordt genomen van het gesloten akkoord, de datum waarop het proces-verbaal bedoeld in artikel 1675/11, § 1, lid 1 aan de rechter wordt bezorgd, de einddatum van de aanzuiveringsregeling en de datum van herroeping van de aanzuiveringsregeling; 4° in geval van gerechtelijke aanzuiveringsregeling de datum van de beslissing

waarbij de aanzuiveringsregeling wordt opgelegd, de datum van de beslissing tot verwerping van de vordering, de einddatum van de aanzuiveringsregeling en de datum van herroeping van de aanzuiveringsregeling.

In al deze gevallen zendt de schuldbemiddelaar, via de griffie of via een gerechtsdeurwaarder, onverwijld een bericht aan het bestand van berichten dat tevens de naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats vermeldt van de betrokken verzoeker en de verwijzing naar het betrokken bericht van collectieve schuldenregeling.

Art. 1390quinquies. <W 2000-05-29/36, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Geen overhandiging of verdeling van gelden waarop beslag is gelegd, als gereed geld of als bedragen waarop beslag onder derden is gelegd, of die voortkomen vae verkoop van in beslag genomen roerende of onroerende goederen, kan plaatsvinden dan overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 1627 tot 1654. Wanneer de verdeling definitief is vastgesteld, laat de gerechtsdeurwaarder of de

notaris die het proces-verbaal van evenredige verdeling of van rangregeling heeft opgemaakt, deze volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten op het betrokken bericht in het bestand van berichten vermelden.

Art. 1390sexies. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> De Koning bepaalt de modaliteiten van de verzending van alle berichten aan het bestand van berichten. De modellen van de berichten worden door de Koning opgemaakt.

Art. 1390septies. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 2; Inwerkingtreding : 29- 01-2011> Dag en uur van ontvangst van de gegevens bedoeld in de artikelen 1390 tot 1390quater worden in het bestand van berichten vermeld. Wanneer het beslag of het verzet plaatsvindt ten aanzien van ondernemingen of

van personen die in het handelsregister van een arrondissement zijn ingeschreven, zendt het bestand van berichten ten laatste de eerste dag volgend op de ontvangst volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten een afschrift van het daarop betrekking hebbende bericht toe aan de griffie van de rechtbank van koophandel van dat arrondissement. De berichten worden in het bestand van berichten bewaard gedurende een termijn

van drie jaar (te rekenen van de verzending van het bericht), zulks onverminderd de

eventuele voorafgaande schrapping ervan, hetzij op initiatief van de personen bedoeld in artikel 1391, § 1, in geval van betaling, hetzij in der minne, hetzij bij rechterlijke beslissing. Zij vervallen van rechtswege na het verstrijken van die termijn tenzij ten laatste tien dagen daarvóór aan het bestand van berichten een bericht van opschorting of hernieuwing wordt gezonden waarin de reden van de opschorting of van de hernieuwing is vermeld. (Schuldeisers zijn in alle omstandigheden en op straffe van schadevergoeding, indien daartoe grond bestaat, ertoe gehouden uiterlijk binnen drie werkdagen na ontvangst van het totale verschuldigde bedrag in hoofdsom, rente en kosten te doen overgaan tot schrapping van het bericht van verzet, delegatie, overdracht, bevel of beslag, voor zover wat het bericht van beslag betreft geen bericht van verzet van een andere schuldeiser, in het bezit van een uitvoerbare titel krachtens de welke bevel tot betalen is betekend, in het bestand van berichten is vermeld. Zolang het bericht van beslag niet kan geschrapt worden dient binnen voormelde termijn van drie werkdagen de betaling van het totale verschuldigde bedrag in hoofdsom, rente en kosten in het bestand van berichten gemeld te worden.) <W 2003-03-27/65, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 29- 01-2011> (Wanneer het bestand van berichten het verzet vermeldt van een andere

schuldeiser in het bezit van een uitvoerbare titel, krachtens dewelke bevel tot betalen is betekend, dan kunnen de opheffing van het beslag en de schrapping van het desbetreffende beslagbericht niet plaatsvinden zonder diens toestemming, behalve wanneer zij bevolen werden bij gerechtelijke beslissing. Wanneer de opheffing van een beslag en de schrapping van het beslagbericht niet kunnen plaatshebben ingevolge het gebrek aan toestemming van een andere schuldeiser in het bezit van een uitvoerbare titel, krachtens dewelke bevel tot betalen is betekend, vult de beslagleggende schuldeiser die voldoening bekwam zijn melding van betaling aan met de mededeling dat het beslagbericht blijft gelden ten gunste van andere schuldeisers in het bezit van een uitvoerbare titel, krachtens dewelke bevel tot betalen is betekend, behoudens andersluidende gerechtelijke beslissing. De verzetdoende schuldeiser in het bezit van een uitvoerbare titel krachtens dewelke bevel tot betalen is betekend, kan tevens de hernieuwing vragen van het beslagbericht.) <W 2003-03-27/65, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 29-01-2011> In afwijking van het derde lid wordt het bericht bedoeld in artikel 1390quater

bewaard in het bestand van berichten tot het einde van de aanzuiveringsregeling. Het wordt geschrapt bij ontvangst van een bericht bedoeld in artikel 1390quater dat de herroeping vermeldt van de beslissing van toelaatbaarheid of van het plan, of dat de verwerping vermeldt van de vordering tot collectieve schuldenregeling. De Koning bepaalt de bewaartermijn van de gegevens betreffende de berichten van

beslag, delegatie, cessie en collectieve schuldenregeling na hun verwijdering uit het bestand van berichten en van de gegevens betreffende de operaties met betrekking tot die berichten.

Art. 1391.<W 2000-05-29/36, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011> § 1. De advocaten, (door toedoen van de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des Barreaux francophones et germanophone) of op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg, de gerechtsdeurwaarders en de ontvangers van de administratie der

Directe Belastingen en van de administratie van de BTW, Registratie en Domeinen die belast zijn met een invorderingsprocedure ten gronde of bij wijze van beslag tegen een bepaald persoon, kunnen kennis nemen van de berichten bedoeld in de artikelen 1390 tot 1390quater die op diens naam zijn opgemaakt. <W 2001-05-31/57, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 01-05-2002> De notarissen, door toedoen van de Koninklijke Federatie van Belgische

Notarissen, zijn gemachtigd de berichten te raadplegen die bedoeld zijn in de artikelen 1390 tot 1390quater en die opgemaakt zijn op naam van de personen wier goederen het voorwerp moeten uitmaken van een handeling die tot hun ambt behoort. De schuldbemiddelaars kunnen voor de vervulling van hun wettelijke opdrachten

kennis nemen van de berichten bedoeld in de artikelen 1390 tot 1390quater die zijn opgemaakt op naam van de verzoekerschuldenaar en op naam van personen die met hem een gemeenschap of onverdeeldheid delen. De raadpleging gebeurt voor advocaten, gerechtsdeurwaarders en notarissen op de in de vorige leden bepaalde wijze en voor andere schuldbemiddelaars via de griffie van de betrokken rechtbank van eerste aanleg. De beslagrechters (, de rechters van de arbeidsrechtbank) en de griffiers kunnen

voor de vervulling van hun wettelijke opdrachten de berichten bedoeld in de artikelen 1390 tot 1390quater, gesteld op naam van één of meer van de betrokken partijen, raadplegen. <W 2005-12-13/35, art. 26, 052; Inwerkingtreding : 31-12- 2005> § 2. Geen uitvoerend beslag, geen procedure van verdeling kan plaatsvinden

zonder voorafgaande raadpleging door de ministeriële ambtenaar van de berichten opgesteld met toepassing van de artikelen 1390 tot 1390quater. Te dien einde vermeldt het exploot van beslag of het proces-verbaal van evenredige

verdeling of van rangregeling de dag en het uur waarop de ministeriële ambtenaar de berichten heeft geraadpleegd of bevat het als bijlage de verklaring die deze gegevens bevat en die is afgegeven door het bestand van berichten. § 3. De raadpleging, zowel rechtstreeks als onrechtstreeks van de berichten

bedoeld in de artikelen 1390 tot 1390quater, geschiedt op de wijze vastgesteld door de Koning. § 4. Er wordt toegang verkregen tot de gegevens opgenomen in het bestand van

berichten door middel van individuele toegangscodes. De houders van de codes mogen die niet aan derden bekendmaken en zijn persoonlijk verantwoordelijk voor het gebruik dat ervan wordt gemaakt. § 5. Ieder verzoek tot raadpleging van het bestand van berichten is slechts

ontvankelijk indien het vermeldt : 1° naast de toegangscode, de naam, voornamen en het beroepsadres van de

verzoeker bedoeld in § 1; 2° in voorkomend geval, naam, voornamen, woonplaats of, naam, rechtsvorm en

zetel van de schuldeiser; 3° naam, voornamen en woonplaats, bij gebreke daarvan verblijfplaats, of naam,

rechtsvorm en zetel, geboortedatum en/of [1 ondernemingsnummer]1 van de persoon op wie de raadpleging betrekking heeft;

4° het voorwerp van het verzoek, verantwoord overeenkomstig § 1;

5° in voorkomend geval, de datum van de laatste akte opgesteld ten laste van de persoon op wie de procedure van invordering of beslag bedoeld in § 1, eerste lid betrekking heeft. § 6. Alle personen die zijn opgenomen in het bestand van berichten beschikken

over een recht van toegang en een recht op verbetering overeenkomstig de artikelen 10 tot 15 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. ---------- (1)<W 2009-12-30/14, art. 48, 069; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

HOOFDSTUK Iter. [ Andere bepalingen] <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 3, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011>

Art. 1392. Alle betekeningen, zelfs van aanbod van gerede betaling, kunnen worden gedaan aan de gekozen woonplaats van de beslaglegger.

Art. 1393. Overhandiging van de uitgifte van het vonnis of van de akte aan de gerechtsdeurwaarder geldt als volmacht voor alle tenuitvoerleggingen.

Art. 1394. De gerechtsdeurwaarder die in de uitoefening van zijn ambt wordt beschimpt of die op weerspannigheid stuit, maakt proces-verbaal op ; en er wordt gehandeld met inachtneming van de regels van het Wetboek van Strafvordering.

HOOFDSTUK II. - Beslagrechter.

Art. 1395.Alle vorderingen betreffende bewarende beslagen (,middelen tot tenuitvoerlegging ((...) en tegemoetkomingen van de Dienst voor alimentatievorderingen bedoeld in de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën)) worden gebracht voor de beslagrechter. (De opheffing van een beslag gelegd vóór de toekenning van de opschorting van betaling kan daarentegen worden verleend door de rechtbank (bevoegd inzake de verzoekschriften tot gerechtelijke reorganisatie).) <W 1998-07- 05/58, art. 3, 025; ED : 01-01-1999> <W 1997-07-17/65, art. 55, 019; Inwerkingtreding : 01-01-1998> <W 2003-03-17/32, art. 3, 041; Inwerkingtreding : 01-09-2003> <W 2005-12-23/36, art. 9, 053; Inwerkingtreding : 01-09-2007> <W 2009-01-31/33, art. 75, 063; Inwerkingtreding : 01-04-2009> Deze vorderingen worden ingesteld en behandeld zoals in kort geding, behalve in

die gevallen waarin de wet bepaalt dat zij worden ingesteld bij verzoekschrift.

Art. 1396. Onverminderd de bij de wet bepaalde middelen van nietigheid, draagt de beslagrechter zorg dat de bepalingen inzake bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging worden nagekomen. Hij kan, zelfs ambtshalve, zich een verslag over de stand van de rechtspleging door

de optredende of aangestelde openbare of ministeriële ambtenaren doen overhandigen. Stelt hij een verzuim vast, dan geeft hij daarvan kennis aan de procureur des

Konings, die oordeelt welke tuchtrechtelijke gevolgen zulks medebrengen.

HOOFDSTUK III. - Voorlopige tenuitvoerlegging.

Art. 1397. Behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt en onverminderd de regel van artikel 1414, schorsen verzet en hoger beroep tegen eindvonnissen daarvan de tenuitvoerlegging.

Art. 1398. Behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt, kan de rechter de voorlopige tenuitvoerlegging van de vonnissen toestaan. De tenuitvoerlegging van het vonnis geschiedt niettemin alleen op risico van de

partij die daartoe last geeft en onverminderd de regels inzake kantonnement.

Art. 1399.De voorlopige tenuitvoerlegging van de eindvonnissen kan niet worden toegestaan inzake echtscheiding, scheiding van tafel en bed [1 ....]1 of nietigverklaring van het huwelijk. (Zij kan ook niet worden toegestaan wanneer de beschikking, bedoeld in artikel

1342, een verzoekschrift dat overeenkomstig artikel 1340 is ingediend, geheel of gedeeltelijk inwilligt.) <W 1987-07-29/32, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 1-10-1987>

---------- (1)<W 2009-02-19/36, art. 5, 064; Inwerkingtreding : 21-03-2009>

Art. 1400. § 1. De rechter die de voorlopige tenuitvoerlegging voor de gehele veroordeling of voor een deel ervan uitspreekt, kan daaraan de voorwaarde verbinden dat een zekerheid wordt gesteld, die hij bepaalt en waarvoor hij, zo nodig, de modaliteiten vaststelt.

§ 2. De zekerheid is van rechtswege bevrijd wanneer de consignatie door de veroordeelde partij gedaan is overeenkomstig artikel 1404.

Art. 1401. De voorlopige tenuitvoerlegging kan altijd worden verzocht bij het hoger beroep, hetzij de partij nagelaten heeft zulks te verzoeken vóór de eerste rechters, hetzij dezen verzuimd hebben over een dergelijk verzoek uitspraak te doen of het hebben afgewezen.

Art. 1402. De rechters in hoger beroep kunnen in geen geval de tenuitvoerlegging van de vonnissen verbieden of doen schorsen, zulks op straffe van nietigheid.

HOOFDSTUK IV. - Kantonnement.

Art. 1403. De schuldenaar tegen wie bewarend beslag is gedaan of toegestaan, kan in elke stand van het geding het beslagene bevrijden of het beslag verhinderen door in de Deposito- en Consignatiekas of in handen van een erkende of aangestelde sekwester een bedrag in bewaring te geven, toereikend om tot waarborg te strekken voor de schuld in hoofdsom, intrest en kosten. Is het beslag gedaan op geldsommen, dan kan deze bewaargeving geschieden met

het in beslag genomen geld; is het op andere goederen gedaan, dan kan de

bewaargeving geschieden met de opbrengst van de verkoop van al die goederen of van een deel ervan. De schuldenaar wendt zich vooraf tot de beslagrechter, die bepaalt op welke wijze

en onder welke voorwaarden de gelden in bewaring worden gegeven en, indien daartoe grond bestaat, de in beslag genomen goederen geheel of ten dele worden verkocht.

Art. 1404. Met uitzondering van schuldvorderingen tot levensonderhoud, komt hetzelfde recht op dezelfde wijzen, onder dezelfde voorwaarden, volgens dezelfde rechtspleging toe aan de schuldenaar die veroordeeld is bij een uitvoerbare rechterlijke beslissing waartegen verzet of hoger beroep is ingesteld, alsook wanneer schorsing van die vervolgingen is bevolen. De storting heeft plaats met bijzondere bestemming van de som tot afdoening van

de schuldvordering van de beslaglegger en geldt als betaling voor zover de beslagene erkent schuldenaar te zijn of als zodanig wordt erkend.

Art. 1405. In de gevallen van de artikelen 1403 en 1404, en met de eraan verbonden gevolgen, kan de schuldenaar in handen van de optredende gerechtsdeurwaarder een toereikend bedrag in consignatie geven om tot waarborg te strekken voor de oorzaken van het beslag in hoofdsom, interesten en kosten. De deurwaarder maakt proces-verbaal op van de bewaargeving der gelden in zijn

handen en overhandigt een afschrift ervan aan de schuldenaar. Hij is ertoe gehouden deze gelden binnen drie dagen op een rekening te storten, die

hij bij de Deposito- en Consignatiekas voor zich laat openen en waarop de naam van de beslagene wordt vermeld. Van deze storting maakt de ambtenaar van de Deposito- en Consignatiekas

melding op het origineel van het exploot houdend het proces-verbaal van de bewaargeving der gelden, waarvan de deurwaarder de minuut bewaart. Opvraging van de gelden door de deurwaarder kan niet geschieden dan met

toestemming van de schuldenaar tegen wie het beslag is gedaan of krachtens een beslissing die niet meer vatbaar is voor een gewoon rechtsmiddel.

Art. 1406. De rechter die uitspraak doet over de vordering zelf, kan beslissen dat er geen reden is tot kantonnement voor alle veroordelingen die hij uitspreekt of voor een deel ervan, indien de vertraging in de regeling de schuldeiser aan een ernstig nadeel blootstelt.

Art. 1407. In alle gevallen dat bewarend of uitvoerend beslag is gedaan op gelden of roerende goederen die in handen van een andere persoon dan de schuldenaar zijn, kunnen deze, de derde die ze onder zich heeft, en de schuldeiser die ze in beslag genomen heeft, zich wenden tot de beslagrechter om te doen bevelen dat de gelden of roerende goederen in bewaring zullen worden gegeven aan een erkende of aangestelde sekwester, dan wel, wanneer het vaststaande of te vervallen bedragen betreft, aan de Deposito- en Consignatiekas.

Art. 1407bis. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 4; Inwerkingtreding : 29-01-

2011> Wanneer bij loonoverdracht tussen de schuldeisers-overnemers een rangconflict ontstaat, moet de gecedeerde schuldenaar hetzij op eigen initiatief, hetzij ten laatste op het eerste verzoek van de belanghebbende partijen, de overdraagbare gelden storten in de handen van een gerechtsdeurwaarder aangezocht krachtens artikel 1390ter of in de handen van een erkende of aangestelde sekwester.

HOOFDSTUK V. - Goederen die niet in beslag kunnen worden genomen.

Art. 1408. <W 1993-01-14/34, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 1993-03-02> § 1. Behalve op zaken, niet vatbaar voor beslag verklaard door bijzondere wetten,

mag ook geen beslag worden gelegd : 1° op het nodige bed en beddegoed van de beslagene en van zijn gezin, de kleren en

het linnengoed volstrekt noodzakelijk voor hun persoonlijk gebruik alsmede de meubelen nodig om deze op te bergen, een wasmachine en strijkijzer voor het onderhoud van het linnen, de toestellen die noodzakelijk zijn voor de verwarming van de gezinswoning, de tafel en de stoelen die voor de familie een gemeenschappelijke maaltijd mogelijk maken, alsook het vaatwerk en het huishoudgerei dat volstrekt noodzakelijk is voor het gezin, een meubel om het vaatwerk en het huishoudgerei op te bergen, een toestel om warme maaltijden te bereiden, een toestel om voedingsmiddelen te bewaren, één verlichtingstoestel per bewoonde kamer, de voorwerpen die noodzakelijk zijn voor de mindervalide gezinsleden, de voorwerpen die bestemd zijn om te worden gebruikt door de kinderen ten laste die onder hetzelfde dak wonen, de gezelschapsdieren, de voorwerpen en produkten die noodzakelijk zijn voor de lichaamsverzorging en voor het onderhoud van de vertrekken, het gereedschap dat nodig is voor het onderhoud van de tuin, een en ander met uitsluiting van de luxemeubelen en luxeartikelen; 2° op de boeken en overige voorwerpen, nodig voor de voortzetting van studies of

voor de beroepsopleiding van de beslagene of van de kinderen te zijnen laste die onder hetzelfde dak wonen; 3° op de goederen die de beslagene volstrekt nodig heeft voor zijn beroep, tot een

waarde van (2.500 EUR) op het tijdstip van het beslag en naar keuze van de beslagene, behalve voor de betaling van de prijs van die goederen; <KB 2000-07- 20/58, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

4° op de voorwerpen die dienen voor de uitoefening van de eredienst; 5° op de levensmiddelen en brandstof die de beslagene en zijn gezin voor een

maand nodig hebben; 6° een koe, of twaalf schapen of geiten, naar keuze van de beslagene, alsmede een

varken en vierentwintig dieren van de hoenderhof, met het stro, voeder en graan, nodig voor het strooisel en de voeding van dat vee gedurende één maand. § 2. De in § 1 bedoelde voorwerpen blijven voor beslag vatbaar indien zij zich op

een andere plaats bevinden dan daar waar de beslagene gewoonlijk woont of werkt. § 3. De moeilijkheden inzake de toepassing van dit artikel worden beslecht door de

beslagrechter op grond van het proces-verbaal van beslaglegging, waarin de opmerkingen van de beslagene, op straffe van verval aan de gerechtsdeurwaarder mee te delen, hetzij op het tijdstip van het beslag, hetzij binnen vijf dagen na de

betekening van de eerste akte van beslag, worden aangetekend. Bij de neerlegging ter griffie van een afschrift van het proces-verbaal van

beslaglegging door de gerechtsdeurwaarder of door de meest gerede partij, binnen vijftien dagen na de overhandiging van het afschrift van dat proces-verbaal of, indien daartoe grond bestaat, van de betekening van het beslag aan de schuldenaar, bepaalt de beslagrechter dag en uur van het onderzoek en de regeling van de moeilijkheden, de schuldeiser en de schuldenaar vooraf gehoord of opgeroepen. De griffier roept de partijen op en verwittigt de instrumenterende gerechtsdeurwaarder. De procedure kan niet worden voortgezet indien de in het vorige lid bedoelde

neerlegging van het afschrift van het proces-verbaal niet heeft plaatsgehad. De vordering schorst de vervolging, doch de goederen blijven onder beslag totdat

uitspraak is gedaan. De beslagrechter doet uitspraak bij voorrang boven alle andere zaken, zowel in

aanwezigheid als bij ontstentenis van de partijen; zijn beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep; de rechtspleging kan onmiddellijk worden hervat.

Art. 1409.< KB 2000-12-06/32, art. 1-3, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2001> (Zie NOTA'S onder ARTIKEL) § 1. Bedragen uitgekeerd ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst, een leerovereenkomst, een statuut, een abonnement, alsmede die welke worden uitgekeerd aan personen die tegen loon onder het gezag van een ander persoon arbeid verrichten buiten een arbeidsovereenkomst, [en het vakantiegeld betaald krachtens de wetgeving op de jaarlijkse vakantie] kunnen onbeperkt overgedraen of in beslag genomen worden voor het gedeelte van hun totaal bedrag boven 35 000 frank per kalendermaand. <W 2005-12-27/31, art. 2, 054; Inwerkingtreding : 09-01-2006> Het gedeelte van die bedragen boven 29 000 frank en tot ten hoogste 32 000 frank

per kalendermaand, kan niet worden overgedragen of in beslag genomen voor meer dan 30 % in totaal, het gedeelte boven 32 000 frank en tot ten hoogste 35 000 frank per kalendermaand, kan niet worden overgedragen of in beslag genomen voor meer dan 40 % in totaal; het gedeelte boven 27 000 frank en tot ten hoogste 29 000 frank per kalendermaand, kan niet worden overgedragen of in beslag genomen voor meer dan een vijfde in totaal. Het gedeelte van genoemde bedragen dat 27 000 frank per kalendermaand niet te

boven gaat, is niet vatbaar voor overdracht of beslag. [Wanneer personen die inkomsten genieten bedoeld in het eerste lid één of meer

kinderen ten laste hebben, wordt het voor beslag of overdracht vatbare bedrag, binnen de grenzen ervan, verminderd met 50 euro per kind ten laste.] De Koning bepaalt [bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad] wat moet verstaan worden onder kind ten laste. <W 2003-12-22/42, art. 377, 044; Inwerkingtreding : 10-01-2004> <W 2006-07-20/39, art. 15, 1°, 056; Inwerkingtreding : 30-01-2007; zie ook W 2006-07-20/39, art. 29> [Hij bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad eveneens de

regels voor de bewijsvoering, erin begrepen de bewijskracht en de geldigheidsduur van de bewijzen alsook de regels van rechtspleging. Daartoe kan Hij, tot 31 december 2004, wettelijke bepalingen uitvaardigen en wijzigen, zelfs inzake

aangelegenheden die de Grondwet uitdrukkelijk aan de wet voorbehoudt, met uitsluiting van de aangelegenheden waarvoor de meerderheid voorgeschreven in artikel 4, derde lid, van de Grondwet wordt vereist. Vóór 1 januari 2005 dient de Koning bij de Kamer van volksvertegenwoordigers een wetsontwerp in ter bekrachtiging van de besluiten uitgevaardigd krachtens dit lid en die wettelijke bepalingen uitvaardigen of wijzigen. De besluiten die vóór 1 januari 2006 niet worden bekrachtigd hebben geen uitwerking.] <W 2003-12-22/42, art. 377, 044; Inwerkingtreding : 10-01-2004> § 1bis. Inkomsten uit andere activiteiten dan deze bedoeld in § 1, kunnen

onbeperkt overgedragen of in beslag genomen worden, voor het gedeelte van hun totaal bedrag boven 35 000 frank per kalendermaand. Het gedeelte van die bedragen boven 29 000 frank en tot ten hoogste 35 000 frank

per kalendermaand, kan niet worden overgedragen of in beslag genomen voor meer dan twee vijfde in totaal; het gedeelte boven 27 000 frank en tot ten hoogste 29 000 frank per kalendermaand, kan niet worden overgedragen of in beslag genomen voor meer dan een vijfde in totaal. Het gedeelte van die bedragen dat 27 000 frank per kalendermaand niet te boven

gaat, is niet vatbaar voor overdracht of beslag. [Wanneer personen die inkomsten genieten bedoeld in het eerste lid één of meer

kinderen ten laste hebben, wordt het voor beslag of overdracht vatbare bedrag, binnen de grenzen ervan, verminderd met 50 euro per kind ten laste.] De Koning bepaalt [bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit] wat moet verstaan worden onder kind ten laste. <W 2003-12-22/42, art. 377, 044; Inwerkingtreding : 10-01-2004> <W 2006-07-20/39, art. 15, 2°, 056; Inwerkingtreding : 30-01-2007; zie ook W 2006-07-20/39, art. 29> [Hij bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad eveneens de

regels voor de bewijsvoering, erin begrepen de bewijskracht en de geldigheidsduur van de bewijzen alsook de regels van rechtspleging. Daartoe kan Hij, tot 31 december 2004 wettelijke bepalingen uitvaardigen en wijzigen, zelfs inzake aangelegenheden die de Grondwet uitdrukkelijk aan de wet voorbehoudt met uitsluiting van de aangelegenheden waarvoor de meerderheid voorgeschreven in artikel 4, derde lid, van de Grondwet wordt vereist. Voor 1 januari 2005 dient de Koning bij de Kamer van volksvertegenwoordigers een wetsontwerp in ter bekrachtiging van de besluiten uitgevaardigd krachtens dit lid en die wettelijke bepalingen uitvaardigen of wijzigen. De besluiten die voor 1 januari 2006 niet worden bekrachtigd hebben geen uitwerking.] <W 2003-12-22/42, art. 377, 044; Inwerkingtreding : 10-01-2004> [1 § 1ter . De maaltijdcheques bedoeld in artikel 19bis van het koninklijk besluit

van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders zijn niet vatbaar voor beslag of overdracht indien zij beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 19bis , § § 2 en 3, van hetzelfde koninklijk besluit.

Deze maaltijdcheques vallen niet onder de samenvoeging waarin artikel 1411 voorziet, noch behoren zij tot de uitzonderingen bepaald in artikel 1412.]1 § 2. Elk jaar past de Koning de in § 1 en § 1bis bepaalde bedragen aan, rekening

houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand november van

elk jaar. Voor de bedragen vermeld in de eerste drie leden van § 1 en § 1bis is het

aanvangsindexcijfer dat van de maand november 1989. Voor het bedrag vermeld in het vierde lid van § 1 en § 1bis is het aanvangsindexcijfer dat van de maand van de publicatie in het Belgisch Staatsblad van de wet van 24 maart 2000 tot wijziging van de artikelen 1409, 1409bis, 1410 en 1411 van het Gerechtelijk Wetboek, met het oog op de aanpassing van het bedrag van het loon dat niet vatbaar is voor overdracht of beslag. Elke verhoging of verlaging van het indexcijfer brengt een verhoging of verlaging

van de bedragen met zich mee, overeenkomstig de volgende formule : het nieuwe bedrag is gelijk aan het basisbedrag, vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer. Het resultaat wordt afgerond tot het hogere honderdtal. Het aldus aangepaste laatste bedrag mag evenwel nooit lager zijn dan het bedrag

bepaald bij artikel 2, § 1, 1, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, dat van kracht zal zijn op 1 januari van het jaar volgend op de aanpassing, afgerond tot het hogere duizendtal. Binnen de eerste vijftien dagen van de maand december van elk jaar, worden de

nieuwe bedragen bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Zij worden van kracht vanaf 1 januari van het jaar volgend op hun aanpassing. § 3. De Koning kan bovendien de in § 1 en § 1bis bepaalde bedragen na advies van

de Nationale Arbeidsraad aanpassen, rekening houdend met de economische toestand. Het besluit treedt in werking op 1 januari van het jaar na dat waarin het is

bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. (NOTA 1 : Aanpassing der bedragen. Voor de aanpassingen van de bedragen 27

000 F, 29 000 F en 35 000 F vóór 01-01-2001, zie gearchiveerde versie 035. Het bedrag 32.000 F werd niet vóór 01-01-2001 aangepast ; zie B.S. 20-10-2000, p. 35374.

De bedragen 27.000 F, 29.000 F, 32.000 F, 35.000 F en 2.000 F worden respetievelijk vanaf 01-01-2001 : 33.400 F = 827,96 EUR, 35.800 F = 887,46 EUR, 39.500 F =

979,18 EUR, 43.200 F = 1070,90 EUR en 2.100 F = 52,06 EUR; KB 2000-12-06/32, art. 1-3; Inwerkingtreding : 01-01-2001; VARIA 2000-12-16/31, art. M. Andere aanpassingen van bedragen vermeld in artikel 1409 : <2001-12-07/31, art. 1 tot 3; Inwerkingtreding : 01-01-2002> <2002-12-10/33, art. 1 tot 3; Inwerkingtreding : 01-01-2003> <2003-12-04/30, art. 1 tot 3; Inwerkingtreding : 01-01-2004> <2004-12-09/30, art. 1 tot 3; Inwerkingtreding : 01-01-2005> <2005-12-07/32, art. 1 tot 3; Inwerkingtreding : 01-01-2006> <2006-12-05/31, art. 1 tot 3; Inwerkingtreding : 01-01-2007> <KB 2007-12-11/30, art. 1 tot 3; Inwerkingtreding : 01-01-2008> <KB 2008-12-08/30, art. 1 tot 3, Inwerkingtreding : 01-01-2009> <KB 2009-12-03/14, art. 1 tot 3, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2010> <KB 2010-12-08/02, art. 1 et 2; Inwerkingtreding : 01-01-2011> <KB 2011-12-12/07, art. 1, 2 en 3, 073; Inwerkingtreding : 26-12-2011> )

---------- (1)<W 2009-05-06/03, art. 12, 065; Inwerkingtreding : 29-05-2009>

Art. 1409bis. <ingevoegd bij W 1993-01-14/34, art. 8, Inwerkingtreding : 1993-03- 02> De schuldenaar die niet beschikt over inkomsten als bedoeld in artikel 1409, kan voor hem en zijn gezin de noodzakelijke inkomsten behouden welke berekend worden overeenkomstig de artikelen 1409 (, § 1,) en 1411. <W 2000-03-24/50, art. 3, 034; Inwerkingtreding : 14-05-2000> Iedere aanspraak van de schuldenaar, steunend op het eerste lid, wordt aan de

beslagrechter voorgelegd overeenkomstig artikel 1408, § 3. Deze kan de duur beperken tijdens welke deze inkomsten van de schuldenaar niet voor beslag vatbaar zijn.

Art. 1409ter.<W 2006-07-20/39, art. 16, 056; Inwerkingtreding : 30-01-2007; zie ook W 2006-07-20/39, art. 29> § 1. De beslagen schuldenaar die aanspraak kan maken op een verhoging van zijn inkomsten die niet vatbaar zijn voor beslag met toepassing van artikel 1409, § 1, vierde lid, of 1409, § 1bis, vierde lid, doet hiervan aangifte, afgegeven tegen ontvangstbewijs respectievelijk aan de derde-beslagene en, in afschrift, aan de beslaglegger of verzonden aan dezen bij aangetekende brief, door middel van een formulier waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie. Per procedure is evenwel één enkele verklaring van kind ten laste vereist, ongeacht

het aantal erbij betrokken schuldeisers in elk stadium ervan. § 2. De verklaring zal rechtskracht hebben vanaf de maand volgend op de

ontvangst ervan door de derde-beslagene voor zover deze beschikt over een termijn van tien werkdagen vóór de gewone datum van de betaling, de hoedanigheid van kind ten laste wordt vastgesteld overeenkomstig het formulier en één van de bewijsmiddelen bedoeld in artikel 1409quater en de beslagen schuldenaar op erewoord verklaart dat het kind niet beschikt over inkomsten waarvan het bedrag hoger is dan door de Koning bepaald of dat zijn inkomsten het voorwerp zijn geweest van een gemeenschappelijke belastingsaangifte.

§ 3. Iedere betwisting wordt door de beslaglegger of de beslagen schuldenaar aan de beslagrechter voorgelegd door een eenvoudige schriftelijke verklaring neergelegd ter griffie of aan de griffie verzonden. De beslaglegger en de beslagen schuldenaar worden bij gerechtsbrief opgeroepen voor de voor de rechter vastgestelde zitting.

De derde-beslagene wordt, bij gerechtsbrief, in kennis gesteld van het tussengeschil en is verplicht om, vanaf de volgende vervaldag van de betaling, het bedrag van de toegepaste vermeerdering die aanleiding geeft tot betwisting in zijn handen onbeschikbaar te maken. Onverminderd een overeenkomst tussen de beslagen schuldenaar en de

beslaglegger loopt het gevolg van de onbeschikbaarheid verder tot de kennisgeving van de beschikking over de betwisting. De rechter doet uitspraak bij voorrang boven alle andere zaken. De beschikking is

niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. Zij wordt onmiddellijk bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de beslaglegger, van de beslagen schuldenaar en van de

derde-beslagene. Indien de vermeerdering niet werd toegepast door de derde-beslagene, zal de

beschikking die de hoedanigheid van kind ten laste erkent rechtskracht hebben vanaf de maand volgend op de ontvangst ervan door deze voor zover hij beschikt over een termijn van tien werkdagen vóor de gewone datum van de betaling. Indien de vermeerdering werd toegepast door de derde-beslagene en in

overeenstemming met het tweede lid in zijn handen onbeschikbaar werd gemaakt, wordt het bedrag van de onbeschikbaar geworden vermeerdering al naargelang het geval gestort aan de beslagen schuldenaar of aan de beslaglegger.

In geval van een invorderingsprocedure waarbij vanaf de aanvang of in de loop van de procedure meerdere schuldeisers betrokken zijn, wordt de beschikking geacht ten aanzien van alle schuldeisers op tegenspraak te zijn gewezen. § 4. In geval van veranderende omstandigheden wordt de vermeerdering voor kind

ten laste aangepast overeenkomstig de paragrafen 2 en 3. Indien de beslagen schuldenaar onrechtmatig en ten onrechte de vermeerdering

geniet, worden de bedragen die daarmee overeenstemmen, op grond van een beschikking gewezen overeenkomstig paragraaf 3, zonder enige beperking gereïntegreerd in het voor beslag vatbare bedrag, onverminderd de toepassing van enige andere invorderingsmaatregel.

Art. 1409quater.<Ingevoegd bij KB 2004-12-27/41, art. 2; Inwerkingtreding : 30- 01-2007> Onverminderd andere mogelijks in te roepen bewijsmiddelen wordt de hoedanigheid van kind ten laste aangetoond ten genoege van recht op een of meer van de volgende wijzen : een verklaring afgeleverd door een verzekeringsinstelling in het kader van de

ziektekostenverzekering, waarin bepaald wordt dat het kind ten laste is van de titularis van de beslagen of overgedragen inkomsten, in de zin van de wetgeving inzake de ziektekostenverzekering; het attest van gezinssamenstelling die de verblijfplaats van het kind vaststelt op de

woonplaats van de genieter van de beslagen of overgedragen inkomsten; de gerechtelijke beslissing of de overeenkomst die de gedeelde materiële bewaring

vastelt, alsook een verklaring op erewoord dat de gerechtelijke beslissing of de overeenkomst wordt nagekomen; de rekeninguittreksels die een geregelde storting aantonen van een bijdrage in het

onderhoud voor een bedrag hoger dan de gevraagde verhoging van het niet voor beslag vatbare bedrag.

Art. 1409quinquies.(Opgeheven) <W 2006-07-20/39, art. 17, 056; Inwerkingtreding : 30-01-2007; zie ook W 2006-07-20/39, art. 29>

Art. 1410. § 1. Artikel 1409 (, § 1bis, § 2 en § 3,) vindt bovendien toepassing op: <W 2000-03-24/50, art. 4, 034; Inwerkingtreding : 14-05-2000>

1° (de al dan niet provisionele uitkeringen tot onderhoud, door de rechter toegewezen, alsmede de uitkeringen die na echtscheiding aan de niet schuldige echtgenoot worden toegekend; <W 09-07-1975, art. 3> 2° de (pensioenen, aanpassingsuitkeringen, renten, rentebijslagen) of als pensioen

geldende voordelen betaald krachtens een wet, een statuut of een overeenkomst; <W 12-05-1971, art. 9,1°> (2°bis. het vakantiegeld en de aanvullende toeslag bij het vakantiegeld betaald

krachtens de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;) <W 2004-07-09/30, art. 300, 046; Inwerkingtreding : 25-07-2004> 3° de werkloosheidsuitkeringen en de uitkeringen betaald door fondsen voor

bestaanszekerheid; 4° de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid en de invaliditeitsuitkeringen

betaald krachtens de wetgeving op de ziekte- en invaliditeitsverzekering of de wet van 16 juni 1960 die onder meer de maatschappelijke prestaties waarborgt ten gunste van de gewezen werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi en de wetgeving betreffende de overzeese sociale zekerheid; 5° de (uitkeringen, renten en toelagen) betaald krachtens de wetgeving op de vergoeding van schade uit arbeidsongevallen of beroepsziekten,

of de genoemde wet van 16 juni 1960 of verzekeringsovereenkomsten aangegaan bij toepassing van de wetgeving op de overzeese sociale zekerheid, met uitzondering van het gedeelte van de uitkering bedoeld in § 2, 4°, van dit artikel; <W 12-05-1971, art.9,2°> 6° (...) <W 2005-12-27/31, art. 3, 054; Inwerkingtreding : 09-01-2006> 7° de militievergoedingen bedoeld bij de wet van 9 juli 1951; (8° de uitkering toegekend bij onderbreking van de beroepsloopbaan.) <W 1993-

01-14/34, art. 9, 1°, 011; Inwerkingtreding : 1993-03-02> § 2. (De volgende schuldvorderingen zijn niet vatbaar voor overdracht of beslag

ten laste van de rechthebbende :) <W 1999-03-18/36, art. 3, 030; Inwerkingtreding : 08-06-1999> 1° (de gezinsbijslagen, met inbegrip van deze betaald krachtens de wetgeving

betreffende de soldijtrekkende militairen;) <W 12-05-1971, art.9,3°> 2° de wezenpensioenen of -renten betaald krachtens een wet, een statuut of een

overeenkomst; 3° (de tegemoetkomingen aan minder-validen;) <W 27-06-1969, art. 31, §1> 4° het gedeelte van de vergoedingen uitgekeerd krachtens de wetgeving op de

vergoeding van schade uit arbeidsongevallen die 100 pct. overschrijdt en toegekend wordt aan zwaar verminkten wier toestand de hulp van een andere persoon volstrekt en (normaal vergt, evenals de bedragen toegekend voor de behoefte aan andermans hulp krachtens de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994); <W 1999- 12-24/36, art. 95, 033; Inwerkingtreding : 10-01-2000> 5° (de bedragen uit te keren : 1. aan de rechthebbende van geneeskundige verstrekkingen als tegemoetkoming

ten laste van de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen of krachtens de wet van 16 juni 1960 of de wetgeving betreffende de overzeese sociale zekerheid; 2. als kosten voor geneeskundige, heelkundige, farmaceutische en

verplegingszorgen of als kosten voor prothesen en orthopedische toestellen aan een door een arbeidsongeval of een beroepsziekte getroffen persoon krachtens de wetgeving betreffende de arbeidsongevallen of de beroepsziekten.) <W 1999-03-

18/36, art. 3, 030; Inwerkingtreding : 08-06-1999> (6° de bedragen uitgekeerd als gewaarborgd inkomen voor bejaarden of als

inkomensgarantie voor ouderen.) <W 2001-03-22/31, art. 3, 038; ED : 01-06-2001> 7° (de bedragen uitgekeerd als bestaansminimum;) <W 07-08-1974, art. 21, §2> (8° de bedragen uitgekeerd als maatschappelijke dienstverlening door de openbare

centra voor maatschappelijk welzijn.) <W 1993-01-14/34, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 1993-03-02> (9° de uitkering voorzien in artikel 7 van het koninklijk besluit van 18 november

1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.) <W 1998-02-22/43, art. 245, 022; Inwerkingtreding : 01-07-1997> (10° de al dan niet provisionele vergoedingen voor prothesen, medische

hulpmiddelen en implantaten.) <W 2003-04-22/42, art. 2, 042; Inwerkingtreding : 29-05-2003> (11° de bedragen bepaald in artikel 120 van de programmawet (I) van 27 december

2006 uitgekeerd als tussenkomst van het Schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers.) <W 2006-12-27/30, art. 130, 060; ED : 01-04-2007> § 3. In afwijking van § 1, kan twee derde van het pensioen en van de sociale

uitkeringen der personen in een ziekenhuis opgenomen op kosten van de commissies van openbare onderstand en van het speciaal onderstandsfonds, aan die instellingen worden overgedragen. (De Koning kan de in het eerste lid bepaalde verhouding wijzigen.) <W 12-05-1971,

art. 9, 5°> § 4. (In afwijking van de bepalingen van de §§ 1 en 2, kunnen de prestaties die ten

onrechte uitgekeerd zijn uit de middelen van de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid, van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, van het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers, van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden, van het Fonds voor de beroepsziekten, van het Fonds voor arbeidsongevallen, van openbare of particuliere instellingen belast met de toepassing van de wetgeving betreffende het sociaal statuut van de zelfstandigen of van de dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid, hetzij uit de middelen die ingeschreven zijn in de begroting van het ministerie van Sociale Zaken of uit die ingeschreven in de begroting van de pensioenen met het oog op de toekenning van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, hetzij uit middelen dienstig voor de toekenning van het bestaansminimum of een gelijkaardige uitkering ingeschreven in de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en uit die ingeschreven in de begrotingen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ambtshalve teruggevorderd worden ten belope van 10 % van iedere latere prestatie die aan de debiteur van het onverschuldigde bedrag of aan zijn rechthebbenden wordt uitgekeerd.

Voor het bepalen van deze 10 % wordt het bedrag van die prestatie desgevallend verhoogd met de overeenkomstige prestatie die krachtens één of meerdere buitenlandse regelingen wordt genoten. Wanneer de in het eerste, derde en vierde lid, bedoelde terugvordering, niet meer

kan worden uitgevoerd door de instelling of door de uitbetalingsdienst bij gebrek aan nog te betalen prestaties, kan die terugvordering op haar verzoek ambtshalve worden uitgevoerd door een instelling of dienst die één der prestaties bedoeld in § 1, 2°, 3°, 4°, 5° en 8° verschuldigd is, ten belope van 10 % van dat bedrag. Werd de betaling ten onrechte bedrieglijk verkregen, dan kan de ambtshalve

terugvordering slaan op het geheel van de latere prestaties van éénzelfde aard of die door dezelfde instelling of dienst worden uitgekeerd. Werden de gezinsbijslagen ten onrechte verkregen ingevolge een nalatigheid of een

verzuim van de rechthebbende of van de bijslagtrekkende, dan kan de terugvordering slaan op het geheel van de gezinsbijslag die later verschuldigd is aan dezelfde bijslagtrekkende. Indien de debiteur of zijn rechthebbenden het bewijs leveren dat het inkomen,

zoals berekend volgens de principes vastgelegd in de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, lager ligt of komt te liggen ingevolge de ambtshalve terugvordering dan het bedrag van het bestaansminimum naargelang de onderscheiden categorieën vastgelegd in dezelfde wet, wordt de terugvordering naargelang het geval geschorst of beperkt. Ter verificatie van de voorgelegde stukken beschikken de instellingen over de

bevoegdheid om een onderzoek naar de bestaansmiddelen te voeren. Alle federale overheidsdiensten, alle instellingen die belast zijn met de toepassing

van een wetgeving betreffende de sociale zekerheid, de arbeidsongevallen en de beroepsziekten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsook de gerechtigden, hun lasthebbers, hun erfgenamen of rechtverkrijgenden zijn verplicht aan de instellingen en uitbetalingsdiensten, op eenvoudig verzoek, alle dienstige stukken voor te leggen. De instelling of dienst die een voordeel uitbetaalt, voorzien in §§ 1 en 2, en met

terugwerkende kracht verkregen, kan van de vervallen en nog niet uitbetaalde bedragen het bedrag van de eerdere prestaties die niet samen met bedoelde voordelen mogen worden genoten, afhouden ten voordele van de instelling of dienst die ten onrechte uitbetaald heeft. Indien een pensioengerechtigde, omwille van de toekenning van een rust- of

overlevingspensioen lastens een Belgische sociale zekerheidsregeling, met terugwerkende kracht aan een met toepassing van artikel 7 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders uitbetaald voordeel verzaakt, treedt de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, van rechtswege en tot beloop van de ontvangen uitkeringen, in de rechten van de pensioengerechtigde op de hem verschuldigde pensioenbedragen. Indien een gerechtigde op uitkeringen bedoeld in artikel 7 van de besluitwet van 28

december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, omwille van de toekenning van die uitkeringen, met terugwerkende kracht verzaakt aan een rust- of overlevingspensioen, treedt de Rijksdienst voor pensioenen, van rechtswege en tot beloop van het ontvangen pensioen, in de rechten van de uitkeringsgerechtigde op de hem verschuldigde uitkeringsbedragen.) <W 1999-01- 25/32, art. 223, 029; Inwerkingtreding : 16-02-1999> (§ 5. De instelling of de dienst die § 4, tweede lid, toepast, brengt de debiteur

hiervan op de hoogte, bij een ter post aangetekend schrijven. Deze brief vermeldt op

straffe van nietigheid : 1° het terug te vorderen bedrag evenals de berekeningswijze van dat bedrag; 2° de mogelijkheid om beroep aan te tekenen bij de bevoegde rechtbank; 3° de instelling of de dienst waaraan de terugvordering gevraagd wordt, evenals de

terugvorderingsmodaliteiten. De instelling of de dienst bezorgt, bij gewone brief, aan de instelling of de dienst

waaraan de terugvordering wordt gevraagd : 1° de nodige gegevens ter identificering van de debiteur; 2° het bedrag van het terug te vorderen onverschuldigde bedrag en de

terugvorderingsmodaliteiten; 3° de datum van de in voorgaand lid bedoelde notificatie; 4° elke wijziging van de hiervoor vermelde elementen. De instelling of de dienst waaraan de terugvordering wordt gevraagd, stelt de

debiteur, bij gewone brief, in kennis van : 1° de naam van de instelling of de dienst die om de terugvordering heeft verzocht

evenals het bedrag en de modaliteiten ervan; 2° de datum vanaf dewelke het onverschuldigde bedrag zal worden ingehouden. De datum bedoeld in het derde lid, 2°, moet drie maanden later zijn dan de datum

van de in het eerste lid bedoelde notificatie. Het beroep bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt, op straffe van verval, binnen de

drie maanden na de dag van aanbieding van het aangetekend schrijven ingediend bij de bevoegde arbeidsrechtbank.) <W 1999-01-25/32, art. 224, 029; Inwerkingtreding : 16-02-1999> (§ 6. De instelling of de dienst die ambtshalve een terugvordering uitvoert

krachtens § 4, eerste, derde of vierde lid, en waaraan een verzoek is gericht op grond van het tweede lid van dezelfde paragraaf, geeft hieraan gevolg nadat zij haar eigen schuld heeft teruggevorderd. Wanneer meerdere instellingen of diensten bij éénzelfde instelling of dienst een

verzoek indienen op grond van § 4, tweede lid, wordt de ambtshalve terugvordering eerst uitgevoerd ten gunste van de meest gerede instelling of dienst.) <W 1999-01- 25/32, art. 225, 029; Inwerkingtreding : 16-02-1999>

Art. 1411. Komen iemand tegelijk de bedragen toe bedoeld ((in de artikel 1409 en 1409bis)) en pensioenen, gelden, uitkeringen, vergoedingen, (renten of rentebijslagen) als bedoeld in artikel 1410, § 1, dan worden die bedragen samengevoegd tot bepaling van het voor overdracht of beslag vatbare gedeelte (zoals bedoeld in artikel 1409, § 1). <W 12-05-1971, art. 10> <W 1993-01-14/34, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 1993-03-02> <W 2000-03-24/50, art. 5, 034; ED : 14-05- 2000> Voor de bepaling van dat gedeelte komen genoemde bedragen eerst in aanmerking

na aftrek van de afhoudingen krachtens de wettelijke bepalingen inzake belastingen en maatschappelijke zekerheid, en krachtens particuliere en collectieve overeenkomsten betreffende aanvullende voordelen van maatschappelijke zekerheid.

Art. 1411bis. <Ingevoegd bij W 2005-12-27/31, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-

2007> § 1. De beperkingen en uitsluitingen waarin de artikelen 1409, 1409bis en 1410 voorzien, zijn eveneens van toepassing op de in die artikelen bedoelde bedragen indien ze worden gecrediteerd op een zichtrekening, geopend bij een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen. § 2. De schuldenaar mag met alle wettelijke middelen bewijzen dat overeenkomstig

de artikelen 1409, 1409bis en 1410 niet voor beslag of overdracht vatbare bedragen gecrediteerd werden op een zichtrekening die het voorwerp uitmaakt van beslag of overdracht. Bedragen die de werkgever van de schuldenaar stort op een zichtrekening van de

schuldenaar worden vermoed, tot anders bewezen is, gedeeltelijk onvatbaar te zijn voor beslag of overdracht overeenkomstig artikel 1409, § 1. Dit vermoeden geldt alleen bij de verhoudingen tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers. § 3. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad,

de nadere regels die het mogelijk maken een bijzondere code bij de in de artikelen 1409, 1409bis en 1410 bedoelde bedragen te vermelden op het ogenblik waarop deze bedragen ingeschreven worden op de creditzijde van de zichtrekening. Deze bijzondere code wordt vermeld op het uittreksel van de zichtrekening. Deze laatste verplichting geldt niet voor inschrijvingen op de creditzijde van de

zichtrekening ten gevolge van een storting in contanten, behalve in de door de Koning bepaalde gevallen en volgens de door Hem vastgelegde nadere regels. § 4. De opdrachtgever van de betaling op een zichtrekening van een bedrag als

bedoeld in de artikelen 1409 en 1410, §§ 1, 2° tot 8°, en 2, deelt de in § 3 bedoelde code mee aan zijn financiële instelling, die hem op haar beurt meedeelt aan de kredietinstelling waarbij die zichtrekening aangehouden wordt. § 5. De opdrachtgever van een betaling bedoeld in § 4, die verzuimt een bijzondere

code toe te kennen of die verzuimt deze mee te delen aan zijn financiële instelling waarvan sprake in § 4, wordt gestraft met geldboete van 200 euro tot 5.000 euro. Het vorige lid is niet van toepassing op de opdrachtgevers van de bedragen als

bedoeld bij de artikelen 1409bis en 1410, § 1, 1°. De opdrachtgever van een betaling die frauduleus een bijzondere code toekent aan

andere bedragen dan die bedoeld in de artikelen 1409, 1409bis of 1410, wordt gestraft met geldboete van 200 euro tot 5.000 euro. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII

en artikel 85, zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde inbreuken. § 6. De opdrachtgever van een betaling die frauduleus een bijzondere code toekent

aan andere bedragen dan die bedoeld in de artikelen 1409, 1409bis of 1410, en die daartoe voor de beslagrechter wordt opgeroepen, kan geheel of ten dele schuldenaar worden verklaard van de oorzaken en de kosten van het beslag of de overdracht, onverminderd schadevergoeding ten aanzien van de partij, indien daartoe grond bestaat.

Art. 1411ter. <Ingevoegd bij W 2005-12-27/31, art. 5; Inwerkingtreding : 01-01- 2007> § 1. In geval van beslag of overdracht van de in artikel 1411bis, § 1, bedoelde bedragen, gelden de beperkingen en uitsluitingen waarin de artikelen 1409, 1409bis en 1410 voorzien gedurende een periode van dertig dagen vanaf de inschrijving van

deze bedragen op de creditzijde van de zichtrekening. Wanneer niettemin de beschermde sommen het voorwerp zijn van een globale

storting op een zichtrekening, terwijl ze betrekking hebben op een duur van meer dan één maand, is de bescherming van toepassing gedurende een overeenstemmende periode, vanaf de datum van inschrijving op de creditzijde van de zichtrekening. Voor de toepassing van dit lid telt een maand dertig dagen. § 2. De berekening van het niet voor beslag of overdracht vatbare gedeelte van het

saldo op de zichtrekening gebeurt naar evenredigheid van de dagen van de in § 1 bedoelde periode die overblijven sinds de inschrijving van de niet voor beslag of overdracht vatbare bedragen op de creditzijde van de zichtrekening. § 3. Artikel 1411 wordt niet toegepast op de gevallen bedoeld in dit artikel.

Art. 1411quater. <Ingevoegd bij W 2005-12-27/31, art. 6; Inwerkingtreding : 01- 01-2007> § 1. In geval van beslag op een zichtrekening, deelt de kredietinstelling in de in artikel 1452 bedoelde verklaring een lijst mee van de bedragen voorzien van een code die gecrediteerd zijn tijdens de periode van dertig dagen die aan de datum van het beslag voorafgaat. In geval van overdracht van een bedrag dat op een zichtrekening gecrediteerd is,

deelt de kredietinstelling bij ter post aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder, de overnemer of de schuldeiser, binnen vijftien dagen vanaf de ontvangst van de kennisgeving de overdracht, het saldo op de zichtrekening mee evenals een lijst van de bedragen voorzien van een code die gecrediteerd zijn tijdens de periode van dertig dagen die de datum van de overdracht voorafgaat alsook de datum waarop die bedragen voorzien van een code gecrediteerd werden. § 2. 1. Indien het beslag of de overdracht werd betekend door een gerechtsdeurwaarder

maakt deze de in artikel 1411ter, § 2, omschreven berekening. Op straffe van nietigheid van het beslag of van de overdracht verstuurt de

gerechtsdeurwaarder deze berekening aan de schuldenaar bij een ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst, binnen acht dagen na de kennisgeving van de verklaring bedoeld in § 1. Op straffe van nietigheid van het beslag of van de overdracht verstuurt hij een

kopie van de berekening aan de kredietinstelling bij een ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst, binnen acht dagen na de kennisgeving van de verklaring bedoeld in § 1. Na ontvangst ervan door de kredietinstelling kan de schuldenaar vrij beschikken over de in de berekening vermelde bedragen die niet vatbaar zijn voor beslag of overdracht. 2. Indien het beslag of de overdracht niet werd betekend door een

gerechtsdeurwaarder, maakt de overnemer of de schuldeiser de in artikel 1411ter, § 2, omschreven berekening. Op straffe van nietigheid van het beslag of van de overdracht verstuurt hij deze

berekening aan de schuldenaar bij een ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst binnen acht dagen na de kennisgeving van de verklaring bedoeld in § 1. Op straffe van nietigheid van het beslag of van de overdracht verstuurt hij een

kopie van de berekening aan de kredietinstelling bij een ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst binnen acht dagen na de kennisgeving van de verklaring

bedoeld in § 1. Na ontvangst ervan door de kredietinstelling kan de schuldenaar vrij beschikken over de in de berekening vermelde bedragen die niet vatbaar zijn voor beslag of overdracht. 3. Op straffe van nietigheid van het beslag of van de overdracht wordt bij de ter

post aangetekende brief met bericht van ontvangst aan de schuldenaar, een antwoordformulier gevoegd waarvan de Koning het model bepaalt. 4. Op straffe van verval deelt de schuldenaar, binnen acht dagen vanaf de

aanbieding aan zijn woonplaats van de ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst, zijn opmerkingen op het antwoordformulier mee aan de afzender bij ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst. 5. Op straffe van verval legt de gerechtsdeurwaarder, de schuldeiser of de

overnemer, binnen vijf dagen vanaf de aanbieding aan het op het antwoordformulier vermelde adres van de ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst die de opmerkingen van de schuldenaar bevat, ter griffie van de beslagrechter een afschrift van de berekening en van het gestandaardiseerd antwoordformulier met de opmerkingen van de schuldenaar neer. De beslagrechter bepaalt dag en uur van het onderzoek en de regeling van de

moeilijkheden, na de schuldeiser of de overnemer en de schuldenaar te hebben gehoord of opgeroepen. De griffier roept de partijen op en verwittigt, in voorkomend geval, de

instrumenterende gerechtsdeurwaarder. De beslagrechter doet uitspraak bij voorrang boven alle andere zaken, zowel in

aanwezigheid als bij ontstentenis van de partijen. Zijn beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

Art. 1412. <W 1987-03-31/52, art. 87, 004; Inwerkingtreding : 06-06-1987> (De beperkingen uitsluiting waarin de artikelen 1409, 1409bis en 1410, § 1, § 2, 1° tot 7°, §3 en § 4 voorzien, zijn niet van toepassing:) <W 1993-01-14/34, art. 11, 1°, 011; Inwerkingtreding : 1993-03-02> 1° wanneer de overdracht of het beslag wordt verricht wegens de

onderhoudsverplichtingen bedoeld in de artikelen 203, 203bis, 205, 206, 207, 213, 223, 301, 303, (...) 336 of 364 van het Burgerlijk Wetboek, in artikel 1280, eerste lid, van dit Wetboek of in een overeenkomst, gesloten krachtens artikel 1288 (...) van dit Wetboek; <W 2007-04-27/00, art. 39, 1°, 062; Inwerkingtreding : 01-09-2007> 2° wanneer het loon, het pensioen of de toelage moet worden uitgekeerd aan de

echtgenoot of aan een andere uitkeringsgerechtigde bij toepassing van de artikelen 203ter, 221, (301, § 11) van het Burgerlijk Wetboek of van artikel 1280, vijfde lid, van dit Wetboek; <W 2007-04-27/00, art. 39, 2°, 062; Inwerkingtreding : 01-09- 2007> (3° wanneer de rechter artikel 387ter, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft

toegepast.) <W 2006-07-18/38, art. 5, 057; Inwerkingtreding : 14-09-2006> Wanneer de bedragen die aan de (onderhoudsplichtige)verschuldigd zijn hem

geheel of gedeeltelijk niet mogen worden uitgekeerd om een van de redenen in het eerste lid bedoeld, zijn die bedragen slechts vatbaar voor overdracht of beslag om een andere reden, tot beloop van het bedrag dat is vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, verminderd met de bedragen die zijn overgedragen,

in beslag genomen of aan de echtgenoot of de uitkeringsgerechtigde betaald, krachtens de wetsbepalingen die in het eerste lid worden genoemd. <W 1993-01- 14/34, art. 11, 2°, 011; Inwerkingtreding : 1993-03-02>

Art. 1412bis. <ingevoegd bij W 1994-06-30/32, art. 1, Inwerkingtreding : 21-01- 1995> § 1. De goederen die toebehoren aan de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de provincies, de gemeenten, de instellingen van openbaar nut en, in het algemeen, aan alle publiekrechtelijke rechtspersonen, zijn niet vatbaar voor beslag. § 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van de wet van 21 maart

1991 betreffende de hervorming van sommige ecomomische overheidsbedrijven, zijn echter wel vatbaar voor beslag :

1° de goederen ten aanzien waarvan de in § 1 bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen verklaard hebben dat ze in beslag genomen kunnen worden. Deze verklaring moet uitgaan van de bevoegde organen. Ze moet worden neergelegd op de plaatsen die door artikel 42 zijn bepaald voor de betekening van de gerechtelijke akten. De Koning bepaalt de wijze waarop deze neerlegging geschiedt; 2° bij gebreke van een dergelijke verklaring of wanneer de tegeldemaking van de

erin opgenomen goederen niet volstaat tot voldoening van de schuldeiser, de goederen die voor deze rechtspersonen kennelijk niet nuttig zijn voor de uitoefening van hun taak of voor de continuïteit van de openbare dienst.

§ 3. De in § 1 bedoelde publiekrechtlijke rechtspersonen wier goederen overeenkomstig § 2, 2°, in beslag genomen worden, kunnen verzet doen. Ze kunnen aan de beslagleggende schuldeiser andere goederen ter beslagneming aanbieden. Het aanbod is bindend voor de beslagleggende schuldeiser indien het goed op het Belgisch grondgebied gelegen is en de tegeldemaking volstaat tot voldoening van de schuldeiser. Indien de beslagleggende schuldeiser aanvoert dat niet is voldaan aan de in het

vorige lid bedoelde voorwaarden inzake de vervanging van het in beslag genomen goed, wendt de meest gerede partij zich tot de rechter onder de in artikel 1395 gestelde voorwaarden. § 4. Verzet kan alleen worden gedaan bij exploot te betekenen aan de beslaglegger,

samen met een dagvaarding om te verschijnen voor de beslagrechter. De eis schorst de tenuitvoerlegging en moet, op straffe van verval, worden ingesteld binnen een maand te rekenen van het beslagexploot betekend aan de schuldenaar. Het vonnis kan niet bij voorraad ten uitvoer worden gelegd. Het is niet vatbaar

voor verzet. De termijn om hoger beroep in te stellen is een maand te rekenen van de

betekening van het vonnis. De rechter in hoger beroep doet uitspraak met voorrang boven alle andere zaken. Tegen een bij verstek gewezen arrest kan geen verzet worden gedaan.

Art. 1412ter. <ingevoegd bij W 2004-06-14/33, art. 2; Inwerkingtreding : 29-06- 2004> § 1. Onverminderd dwingende supranationale bepalingen, zijn de cultuurgoederen die eigendom zijn van buitenlandse mogendheden niet vatbaar

voor beslag wanneer die goederen zich bevinden op het grondgebied van het Koninkrijk met het oog op een openbare en tijdelijke tentoonstelling op dit grondgebied. § 2. Voor de toepassing van dit artikel worden als cultuurgoederen beschouwd de

voorwerpen die een artistiek, wetenschappelijk, cultureel of historisch belang hebben. De cultuurgoederen die bestemd zijn voor een economische of commerciële

privaatrechtelijke activiteit genieten niet van de in § 1, bedoelde immuniteit. § 3. De in § 1 bedoelde immuniteit is eveneens van toepassing op cultuurgoederen

die eigendom zijn van een deelgebied van een buitenlandse mogendheid, zelfs wanneer dit deelgebied niet over internationale rechtspersoonlijkheid beschikt.

Zij is eveneens van toepassing op cultuurgoederen die eigendom zijn van een geleding van een buitenlandse mogendheid. Onder geleding van een buitenlandse mogendheid wordt begrepen een instelling die voor rekening van een buitenlandse mogendheid optreedt of van één van zijn deelgebieden, op voorwaarde dat deze instelling toebedeeld is met een deel van de soevereiniteit. De in § 1 bedoelde immuniteit is eveneens van toepassing op cultuurgoederen die

eigendom zijn van territoriaal gedecentraliseerde besturen of elke andere politieke opdeling van een buitenlandse mogendheid. De in § 1 bedoelde immuniteit is eveneens van toepassing op cultuurgoederen die

eigendom zijn van een publiekrechtelijke internationale organisatie.

Art. 1412quater. <W 2008-07-24/42, art. 2; Inwerkingtreding : 14-08-2008> § 1er. Onder voorbehoud van de toepassing van dwingende supranationale bepalingen, zijn de tegoeden van gelijk welke aard, waaronder wisselreserves, die buitenlandse centrale banken of internationale monetaire autoriteiten in België aanhouden of beheren voor eigen rekening of voor rekening van derden niet vatbaar voor beslag. § 2. In afwijking van § 1er kan de schuldeiser die over een uitvoerbare titel

beschikt bij een verzoekschrift aan de beslagrechter toelating vragen om beslag te leggen op de in § 1er bedoelde tegoeden op voorwaarde dat hij aantoont dat deze tegoeden uitsluitend bestemd zijn voor een economische of commerciële privaatrechtelijke activiteit.

TITEL II. - BEWAREND BESLAG.

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

Art. 1413. Iedere schuldeiser kan in spoedeisende gevallen aan de rechter toelating vragen om op de voor beslag vatbare goederen van zijn schuldenaar bewarend beslag te leggen.

Art. 1414. Elk vonnis, zelfs al is het niet uitvoerbaar niettegenstaande verzet of hoger beroep, geldt als toelating om bewarend beslag te leggen voor de uitgesproken veroordelingen, tenzij anders is beslist.

Art. 1415. Verlof om bewarend beslag te leggen mag niet worden verleend dan

wegens een schuldvordering die zeker en opeisbaar is, en die vaststaande is of vatbaar voor een voorlopige raming. Bewarend beslag kan geschieden tot zekerheid van een schuldvordering inzake te

vervallen periodieke inkomsten, wanneer de vereffening daarvan gevaar loopt.

Art. 1416. Toekenning van uitstel van betaling verhindert niet dat bewarende beslagen worden toegelaten, hetzij door het vonnis, hetzij later op verzoekschrift door de beslagrechter, indien uit nieuwe omstandigheden blijkt van het gevaar dat ligt in het verwijl.

Art. 1417. De toelating die in artikel 1413 bepaald is, wordt gevraagd bij een verzoekschrift dat aan de rechter wordt gericht. Het verzoekschrift wordt ter griffie neergelegd of gezonden, op zijn datum voor

gezien getekend door de griffier en ingeschreven in het register der verzoekschriften.

Art. 1418. Op het verzoekschrift wordt uiterlijk binnen acht dagen na de nederlegging beschikt. De rechter bepaalt tot welk bedrag bewarend beslag wordt toegestaan.

Art. 1419. Tegen de beschikking waarbij toelating tot bewarend beslag wordt verleend of geweigerd, en tegen de beschikking waarbij de intrekking van die toelating wordt verleend of geweigerd, staat voorziening open, zoals bepaald in de artikelen 1031 tot 1034 van dit wetboek. (De beslagene kan in geval van veranderde omstandigheden de wijziging of de

intrekking van de beschikking vragen door dagvaarding hiertoe van alle partijen voor de beslagrechter.) <W 06-07-1979, enig art.> De beschikking tot intrekking geldt als opheffing.

Art. 1420. In de gevallen waarin beslag kan worden gelegd zonder voorafgaande beschikking van de rechter, kan de beslagene de beslaglegger dagvaarden vóór de beslagrechter, ten einde de opheffing van het beslag te doen gelasten.

Art. 1421. Wordt het bewarend beslag gelegd op bederfelijke goederen of op vruchten en oogsten, dan worden zij verkocht met verlof van de rechter en op de wijze die hij beveelt. De opbrengst van de verkoop wordt gestort in de Deposito- en Consignatiekas.

HOOFDSTUK II. - Bewarend beslag op roerend goed.

Art. 1422. Het verzoekschrift om bewarend beslag te leggen op lichamelijke roerende goederen en wortelvaste vruchten bevat, behalve de in artikel 1026 voorgeschreven vermeldingen: 1° opgave van de titel, de oorzaken en het bedrag of de raming van de

schuldvordering; 2° de naam, de voornaam, en de woonplaats van de schuldenaar.

Art. 1423. De beschikking waarbij het beslag wordt toegestaan, vermeldt, op straffe van nietigheid, het bedrag in hoofdsom, interest en kosten, waarvoor het beslag is toegestaan.

Art. 1424. Behoudens de hierna gestelde regels, geschiedt het bewarend beslag op roerend goed volgens de regels inzake uitvoerend beslag op roerende goederen en, indien het wortelvaste vruchten betreft, zoals bij beslag op vruchten te velde:

1° aan het bewarend beslag op roerend goed gaat geen bevel vooraf; 2° het beslagexploot bevat, op straffe van nietigheid, betekening van het

verzoekschrift en van de beschikking waarbij het beslag wordt toegestaan of van het vonnis dat als toelating geldt, zoals bepaald is in artikel 1414; het bevat niet de vermeldingen bedoeld in artikel 1511; 3° (...) <W 2000-05-29/36, art. 5, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001>

Art. 1425. Buiten het geval van schorsing, bedoeld in artikel 1493, geldt bewarend beslag gedurende drie jaren met ingang van de dagtekening van de beschikking en, indien er geen beschikking is verleend, met ingang van de datum van het exploot. De rechter die het beslag toestaat, kan echter die termijn inkorten. Bij het verstrijken van de driejarige termijn of van de krachtens het vorig lid

ingekorte termijn, houdt het beslag van rechtswege op gevolg te hebben, tenzij het vernieuwd is.

Art. 1426. De schuldeiser die bewijst dat er gegronde redenen zijn om het beslag te handhaven, kan gemachtigd worden om het te vernieuwen. De vernieuwing wordt gevraagd bij een met redenen omkleed verzoekschrift, in te

dienen bij de rechter die het beslag heeft toegestaan, door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder, en door deze ondertekend. Op dit verzoekschrift wordt beschikt binnen de in artikel 1418 bepaalde termijn. De beschikking waarbij de vernieuwing geweigerd wordt, is niet vatbaar voor

hoger beroep.

Art. 1427. De beschikking waarbij vernieuwing wordt toegestaan, wordt als niet bestaande beschouwd, indien zij aan de beslagene niet betekend is vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het vroegere beslag.

Art. 1428. De duur van de vernieuwing wordt bepaald door de rechter die ze toestaat. De nieuwe termijn gaat in bij het verstrijken van de geldigheidstermijn van het beslag dat vernieuwd is.

HOOFDSTUK III. - Bewarend beslag op onroerend goed.

Art. 1429. Behoudens de regels in dit hoofdstuk gesteld, is het bewarend beslag op onroerend goed onderworpen aan de algemene regels van het uitvoerend beslag op onroerend goed.

Art. 1430. Het verzoekschrift om bewarend beslag te leggen op onroerende goederen bevat, behalve de in artikel 1026 voorgeschreven vermeldingen, een opgave: 1° van de titel, de oorzaken en het bedrag of de raming van de schuldvordering; 2° van de goederen waarop beslag moet worden gelegd; 3° de naam, voornamen, en woonplaats van de schuldenaar. Bij het verzoekschrift worden gevoegd: 1° een uittreksel uit de kadastrale legger betreffende de goederen waarop beslag

moet worden gelegd; 2° een getuigschrift van de hypotheekbewaarder met eventuele vermelding van alle

bestaande inschrijvingen en alle overschrijvingen van een bevel of een beslag betreffende die goederen.

Art. 1431. De beschikking vermeldt, op straffe van nietigheid: 1° het bedrag waarvoor het beslag is toegestaan, in hoofdsom, interest en kosten; 2° de onroerende goederen waarop beslag mag worden gelegd, evenals hun

kadastrale aanduiding.

Art. 1432. Aan het bewarend beslag op onroerend goed moet geen bevel voorafgaan. Het beslag wordt gedaan bij deurwaardersexploot, dat aan de schuldenaar wordt

betekend en, op straffe van nietigheid, bevat: 1° een afschrift van het verzoekschrift en van de beschikking waarbij het beslag

wordt toegestaan, of, indien het nog niet is betekend, van het vonnis dat als toelating geldt, zoals bepaald is in artikel 1414; 2° vermelding van de identiteit van de schuldenaar, met naam, voornamen, beroep,

woonplaats en geboorteplaats en datum; 3° nauwkeurige aanwijzing van de in beslag genomen goederen overeenkomstig

artikel 1568; 4° het uittreksel uit de kadastrale legger. Binnen vierentwintig uur na de handeling van beslag, zendt de optredende

gerechtsdeurwaarder, bij ter post aangetekende brief, twee exemplaren van een bericht aan de ontvanger van belastingen in wiens ambtsgebied de eigenaar of de vruchtgebruiker van het goed zijn woonplaats heeft of zijn hoofdverblijfplaats, alsmede aan de ontvanger van belastingen van de plaats waar het goed gelegen is. Het bericht bevat aanduiding van het inbeslaggenomen goed en van de som ten belope waarvan beslag is gelegd. Bij niet-naleving van deze bepaling kan de gerechtsdeurwaarder er persoonlijk toe gehouden zijn de gewaarborgde belastingen te betalen, echter slechts tot beloop van het bedrag waarvoor beslag is gelegd.

Art. 1433. De beschikking waarbij bewarend beslag op onroerend goed wordt toegestaan, wordt als niet-bestaande beschouwd, indien binnen een maand na haar dagtekening niet een beslagexploot volgt, dat binnen de genoemde termijn behoorlijk ter overschrijving is aangeboden in het kantoor der hypotheken van de plaats waar de goederen gelegen zijn.

Art. 1434. De overschrijving wordt door de hypotheekbewaarder, op straffe van schadevergoeding, gedaan uiterlijk binnen acht dagen na de afgifte van het beslagexploot. Als dagtekening van de overschrijving geldt evenwel de dag van afgifte van het exploot. Kan de hypotheekbewaarder de overschrijving van het beslagexploot niet

verrichten op het ogenblik dat zij wordt gevorderd, dan vermeldt hij op de originele exploten die hem worden gelaten de dag en het uur waarop zij hem worden overhandigd.

Art. 1435. Een bewarend beslag op onroerend goed dat reeds ter overschrijving aangeboden of overgeschreven is, verhindert niet dat wegens andere oorzaken een nieuw bewarend beslag op hetzelfde onroerend goed wordt toegestaan, in welk geval er wordt gehandeld overeenkomstig de artikelen 1433 en 1434. Evenzo kan bewarend beslag worden toegestaan en overgeschreven,

niettegenstaande reeds een bevel is overgeschreven dat aan het uitvoerend beslag op onroerend goed is voorafgegaan, of een procedure tot beslag op onroerend goed aan de gang is met betrekking tot hetzelfde onroerend goed.

Art. 1436. Buiten het geval van schorsing, bedoeld in artikel 1493, geldt het bewarend beslag op onroerend goed gedurende drie jaren met ingang van de dagtekening der overschrijving. Bij het verstrijken van deze termijn houdt het beslag van rechtswege op gevolg te

hebben, en van dit beslag wordt in de hypothecaire getuigschriften geen melding meer gemaakt, tenzij de overschrijving vernieuwd is, zoals gezegd is in de artikelen 1439 en 1493.

Art. 1437. De schuldeiser die bewijst dat er gegronde redenen zijn om het beslag te handhaven, kan gemachtigd worden om het te vernieuwen, maar moet de vernieuwing vragen ten minste vijftien dagen vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van dat beslag, op straffe van verval. De vernieuwing wordt gevraagd bij een met redenen omkleed verzoekschrift,

samen met de in artikel 1430 voorgeschreven stukken in te dienen bij de rechter die het beslag heeft toegestaan, door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder en door deze ondertekend. Op dit verzoekschrift wordt beschikt binnen de in artikel 1418 bepaalde termijn. De beschikking waarbij de vernieuwing geweigerd wordt, is niet vatbaar voor

hoger beroep.

Art. 1438. De beschikking waarbij de vernieuwing van het beslag wordt toegestaan, bevat een nauwkeurige aanwijzing van de te vernieuwen overschrijving. De vernieuwing geldt voor drie jaar. De nieuwe termijn gaat in de dag waarop de

overschrijving wordt vernieuwd.

Art. 1439. De beschikking wordt aan de schuldenaar betekend. Zij wordt als niet bestaande beschouwd, indien de vernieuwing van de overschrijving niet gevraagd is vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het vroegere beslag.

De vernieuwing heeft plaats op overlegging aan de bewaarder van twee exemplaren van een verzoekschrift met nauwkeurige opgave van de te vernieuwen overschrijving samen met de uitgifte van de beschikking en het exploot van betekening, onverminderd de toepassing van artikel 90, 2e lid, van de wet van 16 december 1851, zo daartoe grond bestaat.

Art. 1440. Doorhaling van de overschrijvingen betreffende bewarende beslagen op onroerend goed of betreffende hun vernieuwing geschiedt overeenkomstig de artikelen 92 tot 94 van de hypotheekwet van 16 december 1851, waarvan artikel 92 gewijzigd is bij de wet van 10 oktober 1913.

Art. 1441. In geval van vrijwillige opheffing van de overschrijving mag de schuldeiser de opheffing die hij ondertekend heeft aan de bevoegde hypotheekbewaarder betekenen. Deze verricht de doorhaling tegen afgifte van het exploot van betekening waaraan de akte van opheffing gehecht blijft.

Art. 1442. Bewarend beslag op onroerend goed doet geen voorrang ontstaan ten voordele van de beslagleggende schuldeiser. Het verhindert niet het beslag op onroerend goed.

Art. 1443. De schuldenaar blijft in het bezit van de in beslag genomen goederen. Hij mag het genot ervan hebben als een goed huisvader, alle daden van beheer dienaangaande verrichten en over de vruchten beschikken. Wanneer het genot van de in beslag genomen goederen het wezen ervan kan

veranderen, kan iedere belanghebbende aan de beslagrechter vragen een sekwester aan te wijzen. De beslagene mag geen houtkapping doen dan met verlof van deze rechter. Dit

verlof is niet vereist voor de sekwester.

Art. 1444. Vanaf de dag waarop het beslag is overgeschreven, kan geen daad van vervreemding of vestiging van hypotheek betreffende het in beslag genomen onroerend goed worden ingeroepen tegen de schuldeiser die bewarend beslag heeft gelegd. Hetzelfde geldt voor de vervreemdingen of vestigingen van hypotheek die aan de

overschrijving van het beslag zijn voorafgegaan, maar op dat tijdstip nog niet overgeschreven of ingeschreven waren. De in de eerste twee leden bedoelde vervreemdingen of vestigingen van hypotheek

kunnen echter tegen de beslagleggende schuldeiser worden ingeroepen, indien de verkrijger of de hypothecaire schuldeiser een toereikend bedrag in consignatie geeft om de oorzaken van het beslag in hoofdsom en toebehoren te voldoen, voor zover de rechten van de beslaglegger nadien worden erkend. In geval van betwisting wordt het bedrag van deze consignatie bepaald door de beslagrechter. De regel van het tweede lid vindt geen toepassing, wanneer het betreft: 1° de vernieuwing van een vorige niet vervallen hypothecaire inschrijving; 2° de wettelijke hypotheek die de invordering van successierechten waarborgt,

overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek der successierechten;

3° de wettelijke hypotheek die de invordering waarborgt van de directe belastingen in hoofdsom en opcentiemen en met bijvoeging van de intresten en kosten, voor zover ze ingeschreven is binnen acht werkdagen na de afgifte ter post van het bericht dat bedoeld is in artikel 1432.

HOOFDSTUK IV. _ Bewarend beslag onder derden.

Art. 1445. Iedere schuldeiser kan, op grond van authentieke of onderhandse stukken, bij gerechtsdeurwaarder, onder een derde, bewarend beslag leggen op de bedragen of zaken die deze aan zijn schuldenaar verschuldigd is.

Bij stilzitten van zijn schuldenaar kan de schuldeiser, met toepassing van artikel 1166 van het Burgerlijk Wetboek, dezelfde procedure voeren. De akte van beslag bevat de tekst van de artikelen 1451 tot 1456 en de

waarschuwing aan de derde-beslagene dat hij zich naar de bepalingen ervan moet gedragen.

Art. 1446. Bewarend beslag onder derden kan mede worden gelegd op schuldvorderingen met tijdsbepaling, onder een voorwaarde of in geschil, die aan de schuldenaar toebehoren.

Art. 1447. Zelfs wanneer er geen titel bestaat, kan de rechter, op verzoekschrift, derden-beslag toelaten. Behalve de in artikel 1026 voorgeschreven vermeldingen, geeft het in drie

exemplaren opgemaakt verzoekschrift ook aan: 1° de naam, de voornamen, de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, de

verblijfplaats van de schuldenaar en de derde-beslagene; 2° de oorzaken en het bedrag of de raming van de schuldvordering.

Art. 1448. De beschikking vermeldt, op straffe van nietigheid, de bedragen waarvoor het beslag gedaan wordt.

Art. 1449. Op de eerste werkdag na de uitspraak van de beschikking zendt de griffier bij gerechtsbrief aan de verzoeker en aan de derde-beslagene een afschrift van het verzoekschrift en van de beschikking. Die kennisgeving bevat de tekst van de artikelen 1451 tot 1456 en de waarschuwing

aan de derde-beslagene dat hij zich naar die bepalingen moet gedragen.

Art. 1450. De verzoekende partij kan bovendien en zonder uitstel bij gerechtsdeurwaarder het afschrift van het verzoekschrift en van de beschikking, bedoeld in artikel 1449, laten betekenen. Die betekening bevat de tekst van de artikelen 1451 tot 1456 en de waarschuwing

aan de derde-beslagene dat hij zich naar die bepalingen moet gedragen.

Art. 1451. Vanaf de ontvangst van de akte houdende derden-beslag, mag de derde- beslagene de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag, niet meer uit handen geven, op straffe van gewoon schuldenaar te worden verklaard voor de

oorzaken van het beslag, onverminderd schadevergoeding ten aanzien van de partij, indien daartoe grond bestaat.

Art. 1452. Binnen vijftien dagen na het derden-beslag, is de derde-beslagene gehouden verklaring te doen van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag. De verklaring moet nauwkeurig alle dienstige gegevens voor de vaststelling van de

rechten van partijen vermelden en, naar gelang van de gevallen, inzonderheid: 1° de oorzaken en het bedrag van de schuld, de dag van haar opeisbaarheid en in

voorkomend geval haar modaliteiten; 2° de bevestiging door de derde-beslagene dat hij niet of niet meer de schuldenaar

is van de beslagene; 3° de opgave van de beslagnemingen onder derden waarvan aan de derde-

beslagene reeds kennis is gegeven. (4° In voorkomend geval, de bedragen voorzien van een code die op de creditzijde

van een zichtrekening ingeschreven werden en de datum van de inschrijving ervan indien deze gebeurde tijdens de dertig dagen die de datum van het beslag voorafgaan.) <W 2005-12-27/31, art. 7, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Indien het derden-beslag op roerende goederen geschiedt, moet de derde-beslagene

een omstandige staat van de bedoelde goederen bij zijn verklaring voegen.

Art. 1453. De verklaring van de derde-beslagene wordt verzonden bij ter post aangetekende brief of afgegeven tegen ontvangbewijs, respectievelijk aan de beslaglegger of aan de gerechtsdeurwaarder die voor hem is opgetreden, en aan de beslagen schuldenaar.

Afschrift van de stukken tot staving wordt gevoegd bij de verklaring die aan de beslaglegger of aan de optredende gerechtsdeurwaarder wordt afgegeven.

Art. 1454. De derde-beslagene is schuldeiser van de beslaglegger voor de kosten van de verklaring. Hij kan in voorkomend geval die kosten afhouden van de sommen waarvan hij schuldenaar is. Bij gebreke van minnelijke regeling, worden de kosten begroot door de

beslagrechter, op verzoek van de derde-beslagene, de partijen gehoord of opgeroepen.

Art. 1455. Indien de bezittingen waarvan de derde-beslagene schuldenaar is, vermeerderen voor de opheffing van het beslag, moet hij daarvan aan de beslaglegger en de beslagen schuldenaar kennis geven op verzoek van een van hen, in de vorm die voor de eerste verklaring is voorgeschreven, tenzij de vermeerdering in de eerste verklaring is voorzien.

Art. 1456. Indien hij zijn verklaring niet heeft gedaan binnen de wettelijke termijn, of ze niet met nauwkeurigheid heeft gedaan, kan de derde-beslagene, die daartoe voor de beslagrechter wordt opgeroepen, geheel of ten dele schuldenaar worden verklaard van de oorzaken en de kosten van het beslag, onverminderd de kosten van de tegen hem ingestelde procedure, die in die gevallen te zijnen laste vallen.

Indien de derde-beslagene de schuld betwist waarvan de beslaglegger betaling wil bekomen, dan wordt de zaak voor de bevoegde rechter gebracht of wordt zij in voorkomend geval naar hem verzonden door de beslagrechter.

Art. 1457.<W 2006-07-20/39, art. 18, 056; Inwerkingtreding : 30-01-2007; zie ook W 2006-07-20/39, art. 29> § 1. De akte van derdenbeslag wordt in haar geheel aangezegd binnen acht dagen na ontvangst ervan door de derde-beslagene. Deze aanzegging wordt verricht bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs of bij deurwaardersexploot, door de beslaglegger aan de beslagen schuldenaar, bij gebreke waarvan de beslagrechter de opheffing van het beslag kan gelasten. De kosten van die rechtspleging zijn in ieder geval ten laste van de beslaglegger die

een laattijdige aanzegging heeft gedaan, onverminderd schadevergoeding indien daartoe grond is. § 2. Wanneer het beslag slaat op inkomsten bedoeld in de artikelen 1409, §§ 1 en

1bis en 1410, bevat de aanzegging, op straffe van nietigheid, het aangifteformulier voor kind ten laste waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie.

Art. 1458. Buiten het geval van schorsing, voorzien in artikel 1493, geldt het bewarend beslag onder derden gedurende drie jaren met ingang van de dagtekening van de beschikking en, indien er geen beschikking is gegeven, te rekenen vanaf het exploot. Bij het verstrijken van de driejarige termijn houdt het beslag van rechtswege op

gevolg te hebben, tenzij het vernieuwd wordt.

Art. 1459. De schuldeiser die bewijst dat er gegronde redenen zijn om het beslag te handhaven, kan gemachtigd worden om het te vernieuwen. De vernieuwing wordt gevraagd bij een met redenen omkleed verzoekschrift, in te

dienen bij de rechter die bevoegd is om het beslag toe te staan door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder en door deze ondertekend. Op dit verzoekschrift wordt beschikt binnen de in artikel 1418 bepaalde termijn. De rechter die de vernieuwing toestaat, bepaalt de duur ervan. De termijn gaat in

bij het verstrijken van de geldigheidsduur van het beslag dat vernieuwd is. De beschikking die vernieuwing weigert, is niet vatbaar voor hoger beroep.

Art. 1460. De beschikking wordt als niet bestaande beschouwd, indien zij niet bij deurwaardersexploot betekend is aan de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, en aan de derde-beslagene, en wel vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het vroegere beslag.

HOOFDSTUK V. _ Pandbeslag.

Art. 1461. De eigenaars en hoofdhuurders van huizen of landeigendommen kunnen, onverschillig of er een schriftelijk of een mondeling huurceel bestaat, zonder verlof van de rechter, één dag na het bevel, wegens vervallen huur- of pachtgelden beslag doen leggen op de goederen en vruchten waarmee de verhuurde plaatsen zijn toegerust en die zich op de verhuurde gronden bevinden.

Ook op de goederen van de onderpachter of onderhuurders, waarmee de plaatsen die zij bewonen zijn toegerust, en op de vruchten van de grond die zij onderhuren, kan pandbeslag gelegd worden wegens vervallen huur- of pachtgelden die verschuldigd zijn door de huurder of pachter van wie zij huren; zij verkrijgen evenwel opheffing indien zij bewijzen dat zij betaald hebben zonder bedrog en zonder dat zij voorafbetalingen kunnen opwerpen.

HOOFDSTUK VI. _ Beslag tot terugvordering.

Art. 1462. In de gevallen waarin er grond bestaat om de eigendom, het bezit of het houden van een roerend goed terug te vorderen, kan hij die terugvordert dit goed, onverschillig in wiens handen het zich bevindt, met toelating van de rechter in beslag nemen.

Art. 1463. Het beslag tot terugvordering wordt gedaan volgens de regels voor het bewarend beslag op roerend goed.

Art. 1464. Ieder verzoekschrift tot het doen van beslag tot terugvordering bevat, behalve de in artikel 1026 voorgeschreven vermeldingen, een beknopte aanwijzing van de teruggevorderde zaken.

Art. 1465. De rechter kan beslag tot terugvordering toestaan, zelfs op wettelijke feestdagen.

Art. 1466. Indien degene bij wie de terug te vorderen zaken zich bevinden, geen toegang wil verlenen of zich tegen het beslag verzet, wendt men zich bij verzoekschrift tot de rechter: inmiddels wordt het beslag geschorst, met dien verstande dat de verzoeker een deurwachter kan aanstellen.

HOOFDSTUK VII. _ Bewarend beslag op zeeschepen en binnenschepen.

Art. 1467. De rechter kan toestaan dat bewarend beslag wordt gelegd op zeeschepen en binnenschepen die zich in het rechtsgebied van de rechtbank bevinden. Het beslag wordt als niet bestaande beschouwd, indien de beslaglegger binnen de

bepaalde termijn niet de zekerheden stelt die de rechter voor het verlenen van de toelating kan eisen.

Art. 1468. Wanneer het verzoek om beslag een zeeschip betreft, kan het slechts worden toegestaan om een zeevordering te waarborgen.

Zeevordering betekent inschuld of recht uit een der volgende oorzaken: a) schade door een schip veroorzaakt, hetzij door aanvaring, hetzij anderszins; b) verlies van mensenlevens of lichamelijk letsel, veroorzaakt door een schip of

voortspruitend uit een scheepsbedrijf; c) hulp en berging; d) huur- of bevrachtingsovereenkomsten bij charterpartij of anderszins;

e) overeenkomsten tot vervoer van goederen met een schip, waarvan blijkt uit een charterpartij, een cognossement of anderszins; f) verlies van of schade aan door een schip vervoerde goederen en bagage; g) averij-grosse; h) bodemerij; i) sleepvaart; j) loodsdiensten; k) leveranties, waar ook, van waren of materiaal aan een schip voor het beheer of

het onderhoud ervan; l) bouw, herstelling, uitrusting van een schip of dokkosten; m) lonen van kapitein, officieren of scheepsgezellen; n) voorschotten van de kapitein en die van afzenders, bevrachters of

tussenpersonen, verstrekt ten behoeve van het schip of de eigenaar hiervan; o) geschillen over de scheepseigendom; q) scheepshypotheek en scheepsverband.

Art. 1469. § 1. Het beslag kan worden gelegd hetzij op het schip waarop de vordering betrekking heeft, hetzij op enig ander schip, toebehorend aan hem die op het ogenblik van het ontstaan der zeevordering eigenaar was van het schip waarop de inschuld betrekking heeft, zelf al is het in beslag genomen schip gereed om uit te varen, behalve voor een schuldvordering als bedoeld in artikel 1468, o, p of q, in welk geval het beslag alleen kan worden gelegd op het schip waarop de vordering betrekking heeft.

Schepen worden geacht dezelfde eigenaar te hebben, wanneer alle eigendomsaandelen aan dezelfde persoon of personen toebehoren. § 2. Wanneer bij een bevrachtingsovereenkomst betreffende een schip met

overgave van rederschap alleen de gebruiker instaat voor een zeeschuld die op het schip betrekking heeft, mag het beslag worden gelegd op dat of enig ander aan de gebruiker toebehorend schip, maar niet op enig ander aan de eigenaar toebehorend schip. Deze bepaling vindt toepassing op alle gevallen waarin een ander persoon dan de

eigenaar voor een zeeschuld instaat. § 3. Voor dezelfde schuldvordering en door dezelfde partij mag niet meer dan

eenmaal een schip in beslag worden genomen en borgtocht of zekerheid ervoor gevraagd worden. Indien een schip in beslag wordt genomen en een borgtocht of een zekerheid is

gesteld, hetzij om de opheffing van het beslag te verkrijgen, hetzij om beslag te voorkomen, moet elk later beslag door dezelfde partij voor dezelfde zeevordering op dat schip of op enig ander schip dat aan dezelfde eigenaar toebehoort, worden opgeheven en het schip worden vrijgegeven, tenzij de partij bewijst dat de borgtocht of de zekerheid algeheel was vrijgegeven vóór het nieuwe beslag of dat er een andere geldige reden bestaat om dit te handhaven.

Art. 1470. Het beslagexploot bevat, behalve de vermeldingen voorgeschreven in artikel 1389: 1° een afschrift van de beschikking waarbij het beslag is toegestaan of van het

vonnis dat als toelating geldt, zoals bepaald is in artikel 1414; 2° een beknopte beschrijving van het in beslag genomen schip. De toelating tot inbeslagneming slaat ook van rechtswege op de zeebrief en op het

bewijs van deugdelijkheid, die door de gerechtsdeurwaarder worden bewaard tot de opheffing van het beslag of de tenuitvoerlegging.

Art. 1471. Een afschrift van het beslagexploot wordt terstond gelaten aan de kapitein of, bij diens ontstentenis, aan de persoon die belast is met de bewaring van het schip. Het beslag wordt aangezegd aan (de met de politie te water belaste overheid van de

federale politie) of, bij diens ontstentenis, aan de havenmeester, met aanmaning het afvaren van het in beslag genomen schip te beletten. <W 1999-05-03/30, art. 57, 031; Inwerkingtreding : 01-04-1999> In kanalen of rivieren met sluizen, die niet behoren tot het gebied (...) van een

havenmeester, kan die aanzegging worden gedaan aan de sluiswachters stroomopwaarts of stroomafwaarts van de plaats waar het schip ligt. <W 1999-05- 03/30, art. 57, 031; Inwerkingtreding : 01-04-1999>

Indien de aanzegging bovendien aan het loodswezen wordt gedaan, geldt zij als verbod om een loods uit te sturen. De gerechtsdeurwaarder kan in elke stand van het geding een bewaarder van het

in beslag genomen schip aanstellen.

Art. 1472. Het exploot wordt binnen tien dagen ingeschreven in het scheepsregister dat op het scheepshypotheekkantoor wordt gehouden. De inschrijving geschiedt onder overlegging van het beslagexploot en van een

gewaarmerkt afschrift aan de bewaarder. Is het in beslag genomen vaartuig niet te boek gesteld, dan bepaalt de bewaarder

zich ertoe van de overlegging der bedoelde bescheiden aantekening te doen in het register der neergelegde stukken, met dien verstande dat hij de inschrijving doet indien de teboekstelling later gevorderd wordt.

Art. 1473. Een reeds ter inschrijving aangeboden of ingeschreven bewarend beslag verhindert niet dat een nieuw beslag op hetzelfde schip wordt toegestaan. Dit nieuwe beslag wordt ingeschreven overeenkomstig artikel 1472.

Art. 1474. Buiten het geval van schorsing, voorzien in artikel 1493, geldt het beslag gedurende drie jaren, te rekenen van de datum van inschrijving. Bij het verstrijken van deze termijn houdt het beslag van rechtswege op gevolg te

hebben en er wordt geen melding meer van gemaakt in de getuigschriften die de hypotheekbewaarder afgeeft, tenzij de inschrijving is vernieuwd overeenkomstig de artikelen 1475 en 1493.

Art. 1475. De schuldeiser die bewijst dat er gegronde redenen zijn om het beslag te handhaven, kan gemachtigd worden om het te vernieuwen, indien hij zulks aanvraagt ten minste vijftien dagen vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van dat beslag, op straffe van uitsluiting.

De vernieuwing wordt gevraagd bij een met redenen omkleed verzoekschrift, in te dienen bij de rechter die het beslag heeft toegestaan door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder en door deze ondertekend. Op dit verzoekschrift wordt beschikt binnen de in artikel 1418 bepaalde termijn. De beschikking die vernieuwing weigert, is niet vatbaar voor hoger beroep.

Art. 1476. De beschikking waarbij de vernieuwing van het beslag wordt toegestaan, bevat de nauwkeurige opgave van het te vernieuwen beslag. De rechter die de vernieuwing toestaat, bepaalt de duur ervan. De termijn gaat in

op de dag waarop de inschrijving vernieuwd wordt.

Art. 1477. De beschikking wordt aan de schuldenaar betekend. Zij wordt als niet bestaande beschouwd, indien de vernieuwing van de inschrijving niet gedaan is vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het bestaande beslag. De vernieuwing heeft plaats onder overlegging aan de bewaarder van twee

exemplaren van het verzoekschrift met nauwkeurige aanduiding van de te vernieuwen inschrijving, samen met de uitgifte van de beschikking en van het exploot van betekening.

Art. 1478. Een ingeschreven of behoorlijk ter inschrijving aangeboden beslag verhindert niet dat vervreemdings- of hypotheekakten later worden overgeschreven of ingeschreven, ongeacht hun datum; die akten kunnen echter tegen de beslagleggende schuldeisers niet worden ingeroepen, zolang de inschrijving van het beslagexploot niet vervallen is.

Art. 1479. De aldus gedane vervreemding kan worden uitgevoerd, indien de verkrijger, vóór de dag bepaald voor de toewijzing, het vereiste geld in consignatie heeft gegeven tot betaling van kapitaal en toebehoren van de opeisbare bedragen verschuldigd aan de hypothecaire schuldeisers die ingeschreven zijn of van wie het beslag is ingeschreven, of aan de schuldeisers die verzet doen. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 38 en 39 van boek II, titel I, hoofdstuk

III, afdeling III, van het Wetboek van Koophandel, mogen evenwel alle belanghebbenden overeenkomen dat het in consignatie te geven bedrag gelijk zal zijn aan de prijs die voor de verkrijging betaald is. In onderlinge overeenstemming tussen alle partijen kunnen de in het eerste en

tweede lid bedoelde bedragen onder een bijzonder hoofd van rekening bij de Nationale Bank worden gestort. Indien de aldus gestorte gelden geleend zijn, hebben de uitleners slechts hypotheek

na de schuldeisers die op het tijdstip der vervreemding waren ingeschreven.

Art. 1480. Op de eisen tot doorhaling van de inschrijvingen zijn de artikelen 94 en 95 van de wet van 16 december 1851 toepasselijk.

HOOFDSTUK VIII. - Beslag inzake namaak.

Art. 1481. (Opgeheven) <W 2007-05-10/33, art. 33, 5°, 061; Inwerkingtreding : 01-

11-2007>

Art. 1482. (Opgeheven) <W 2007-05-10/33, art. 33, 5°, 061; Inwerkingtreding : 01- 11-2007>

Art. 1483. (Opgeheven) <W 2007-05-10/33, art. 33, 5°, 061; Inwerkingtreding : 01- 11-2007>

Art. 1484. (Opgeheven) <W 2007-05-10/33, art. 33, 5°, 061; Inwerkingtreding : 01- 11-2007>

Art. 1485. (Opgeheven) <W 2007-05-10/33, art. 33, 5°, 061; Inwerkingtreding : 01- 11-2007>

Art. 1486. (Opgeheven) <W 2007-05-10/33, art. 33, 5°, 061; Inwerkingtreding : 01- 11-2007>

Art. 1487. (Opgeheven) <W 2007-05-10/33, art. 33, 5°, 061; Inwerkingtreding : 01- 11-2007>

Art. 1488. (Opgeheven) <W 2007-05-10/33, art. 33, 5°, 061; Inwerkingtreding : 01- 11-2007>

HOOFDSTUK IX. - Rechtspleging tot omzetting van bewarend beslag in uitvoerend beslag.

Art. 1489. Alleen de beslagrechter is bevoegd om de geschillen over de regelmatigheid van de rechtspleging van bewarend beslag te beslechten. De beschikking van de beslagrechter brengt geen nadeel toe aan de zaak zelf.

Art. 1490. De schuldeiser die bewarend beslag doet leggen kan, in hetzelfde exploot of, in geval van bewarend beslag onder derden, in het exploot waarin het beslag wordt aangezegd aan de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, deze doen dagvaarden ten einde te horen beschikken omtrent de zaak zelf.

Art. 1491. Het vonnis over de zaak zelf vormt, in voorkomend geval, ten aanzien van de uitgesproken veroordelingen, de uitvoerbare titel waarvan de enkele betekening het bewarend beslag in uitvoerend beslag doet overgaan. Deze bepaling verhindert niet de schorsende uitwerking van de voorzieningen en

het recht van de eigenaar in geval van beslag tot terugvordering. Indien het beslag het voorwerp is van een betwisting die aanhangig is voor de

beslagrechter op het ogenblik van de betekening van de eindbeslissing over de zaak zelf, heeft de omzetting van het bezwarend beslag in uitvoerend beslag enkel plaats door de betekening van de beslissing van de beslagrechter waarbij de regelmatigheid van het beslag wordt erkend.

Art. 1492. Het vonnis over de zaak zelf waarbij de vordering wordt verworpen houdt de beslissing tot opheffing van het beslag in.

Art. 1493. De vordering over de zaak zelf schorst de in de artikelen 1425, 1458 en 1459 gestelde termijnen tot de dag waarop de eindbeslissing van de rechter niet meer vatbaar is voor gewone rechtsmiddelen.

Inzake bewarend beslag op onroerend goed en bewarend beslag op zeeschepen en binnenschepen heeft deze schorsing slechts plaats wanneer de vordering over de zaak zelf, voor het verstrijken van de geldigheidstermijn van het beslag, ingeschreven is op de kant van de overschrijving of van de inschrijving van het beslagexploot. Deze schorsing loopt ten einde bij het verstrijken van een termijn van drie jaren te rekenen van de inschrijving van de vordering, tenzij, vóór het verstrijken van die termijn, de inschrijving vernieuwd is voor een nieuwe termijn van drie jaar. De vernieuwing geschiedt op voorlegging, aan de hypotheekbewaarder, van een

verzoekschrift in twee exemplaren, houdende nauwkeurige aanduiding van de te vernieuwen inschrijving en van de oorzaak van de schorsing van de geldigheidsduur van het beslag, onverminderd de toepassing van artikel 90, tweede lid, van de wet van 16 december 1851, zo daartoe grond bestaat. Elke eindbeslissing die niet meer vatbaar is voor de gewone rechtsmiddelen en

gewezen is op de vordering over de zaak zelf, wordt op verzoek van de meest gerede partij ingeschreven na de inschrijving van de vordering.

TITEL III. _ GEDWONGEN TENUITVOERLEGGING.

EERSTE HOOFDSTUK. _ Algemene bepalingen.

Art. 1494. Geen uitvoerend beslag op roerend of onroerend goed mag worden gelegd dan krachtens een uitvoerbare titel en wegens vaststaande en zekere zaken. (Wanneer voornoemd beslag echter gelegd wordt om de betaling te verkrijgen van

vervallen termijnen van een schuldvordering betreffende periodieke inkomsten, kan het ook plaatsvinden om de betaling te verkrijgen van de nog te vervallen termijnen, naarmate die vervallen.) <W 2000-05-29/36, art. 6, 035; Inwerkingtreding : 01-07- 2001>

Art. 1495. Geen veroordelende beslissing kan worden ten uitvoer gelegd dan nadat zij aan de partij is betekend.

Onverminderd het bewarend beslag bedoeld in artikel 1414, kan de veroordeling tot betaling van een som geld, die het voorwerp is van een beslissing waartegen nog gewone rechtsmiddelen openstaan, niet worden ten uitvoer gelegd voor het verstrijken van een maand na de betekening van de beslissing, tenzij voorlopige tenuitvoerlegging daarvan is gelast. Die bepalingen gelden op straffe van nietigheid van de daden van

tenuitvoerlegging.

Art. 1496. De voorlopige tenuitvoerlegging geschiedt van rechtswege wanneer een

vonnis een onderzoeksmaatregel voorschrijft en wat deze maatregel betreft.

Art. 1497. In geval van bewarend beslag, is er geen grond tot nieuw beslag voorafgaand aan de tenuitvoerlegging. Er wordt daartoe, in voorkomend geval, overgegaan door middel van de uitvoerbare titel die de beslaglegger bezit of zal bezitten, en na bevel krachtens die titel.

Wanneer bewarend beslag op onroerend goed of bewarend beslag op zeeschepen en binnenschepen omgezet wordt in uitvoerend beslag, geldt de overschrijving of de inschrijving van het bevel voorafgaand aan de tenuitvoerlegging, voor de toepassing van de hoofdstukken V en VI van deze titel, als overschrijving of inschrijving van het exploot van uitvoerend beslag. Dat bevel moet ten laatste binnen vijftien dagen worden overgeschreven of ingeschreven op het bevoegde hypotheekkantoor en de nauwkeurige aanduiding bevatten van de overschrijving of de inschrijving van het bewarend beslag dat in uitvoerend beslag is omgezet.

Art. 1498. In geval van zwarigheden bij de tenuitvoerlegging kan iedere belanghebbende partij zich wenden tot de beslagrechter, evenwel zonder dat het instellen van deze vordering schorsende kracht heeft. De beslagrechter beveelt de opheffing van het beslag indien daartoe grond bestaat.

HOOFDSTUK II. _ Uitvoerend beslag op roerend goed.

Art. 1499. <W 2000-05-29/36, art. 7, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> Aan elk uitvoerend beslag op roerend goed gaat een bevel aan de schuldenaar vooraf, dat ten minste een dag voor het beslag wordt gedaan en dat, indien de titel bestaat uit een rechterlijke beslissing, de betekening daarvan bevat indien dit nog niet gebeurd is.

Art. 1500. Het bevel bevat keuze van woonplaats, in de plaats waar de rechter zitting houdt die, in voorkomend geval, kennis moet nemen van het beslag.

De schuldenaar kan aan deze gekozen woonplaats alle betekeningen doen, zelfs van zakelijk aanbod en van hoger beroep.

Art. 1501. De gerechtsdeurwaarder moet, op straffe van nietigheid van het beslagexploot, worden bijgestaan door een meerderjarige getuige die geen bloedverwant of aanverwant is van de partijen of van hemzelf, tot en met de graad van achterneef; hij vermeldt in het proces-verbaal de naam, de voornaam en het beroep van deze getuige, die het origineel en de afschriften ondertekent. De aanwijzing van de getuige sluit in dat deze woonplaats kiest ten kantore van de optredende deurwaarder. Onder dezelfde voorwaarden kan de deurwaarder zich door een tweede getuige

laten bijstaan. De vervolgende partij mag bij het beslag niet tegenwoordig zijn.

Art. 1502. <W 2000-05-29/36, art. 8, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> In het exploot van uitvoerend beslag op roerend goed wordt op straffe van nietigheid de tekst van de artikelen 1408, § 3, en 1526bis, alsook die van de artikelen 490bis en

507 van het Strafwetboek opgenomen. De akte dient in zeer duidelijke lettertekens de vermelding te bevatten van de

termijnen die op straffe van verval zijn voorgeschreven bij artikel 1408, § 3, lid 1, en bij artikel 1526bis, tweede lid.

Art. 1503. Het beslag kan worden gedaan buiten de woonplaats van de schuldenaar en bij een derde. Voor dit beslag is toelating van de rechter vereist, dewelke wordt gegeven op verzoekschrift, ingediend en ondertekend door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder. Het verzoekschrift bevat zo mogelijk, behalve de vermeldingen bedoeld in artikel

1026, een korte opgave van de in beslag te nemen roerende goederen. De derde moet aan de gerechtsdeurwaarder de plaats aanwijzen waar de in beslag

te nemen voorwerpen zich bevinden of in voorkomend geval diens opsporingen vergemakkelijken.

Art. 1504. Zijn de deuren gesloten of wordt er geweigerd ze te openen, dan kan de gerechtsdeurwaarder een deurwachter aanstellen; hij wendt zich dadelijk zonder formaliteiten tot de politiecommissaris of, indien er geen is, tot de vrederechter of tot de burgemeester.

De persoon op wie de deurwaarder aldus een beroep heeft gedaan, degene aan wie deze persoon daartoe opdracht heeft gegeven of die hem vervangt, is tegenwoordig bij het openen van de deuren en zelfs van de meubelen indien daartoe grond bestaat en maakt geen proces-verbaal op, maar ondertekent het proces-verbaal van de deurwaarder, die van alles slechts een enkele akte mag opmaken. De politiecommissaris kan een agent aanwijzen om hem te vertegenwoordigen.

Art. 1505. Moet een brandkast worden geopend, die gehuurd is bij enige natuurlijke of rechtspersoon die brandkasten pleegt te verhuren, en is de partij niet aanwezig bij de tenuitvoerlegging, dan verzegelt de gerechtsdeurwaarder de gehuurde brandkast en maant hij de partij aan om tegenwoordig te zijn bij de opening op dag en uur door hem aan te geven. De aanmaning geschiedt zo mogelijk in de akte waarbij de verzegeling wordt vastgesteld. Indien de partij tegen wie het beslag geschiedt, zich niet aanmeldt op de gestelde

dag en het gestelde uur, opent de deurwaarder de brandkast zoals in artikel 1504 is voorgeschreven.

Art. 1506. Het proces-verbaal van beslaglegging bevat een nauwkeurige en omstandige beschrijving van de in beslag genomen voorwerpen, onder meer en naar gelang van het geval, door er de voornaamste kenmerken, het gewicht, de maat of de inhoud van aan te geven. Indien er gereed geld is, wordt het getal en de muntsoort vermeld; de

gerechtsdeurwaarder geeft het in bewaring ter plaatse bestemd voor consignaties; tenzij de beslaglegger en de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, alsmede eventueel zij die verzet doen, omtrent een andere bewaarnemer overeenkomen.

Art. 1507. Indien de beslagene afwezig is en een meubel moet worden

opengebroken, kan de gerechtsdeurwaarder optreden zoals in artikel 1504 is voorgeschreven.

Art. 1508. De gerechtsdeurwaarder kan met een enkel proces-verbaal beslag leggen in verschillende plaatsen.

Art. 1509. Indien beslag wordt gelegd op dieren, gereedschappen, werktuigen en machines die voor de landbouw, een nijverheids- of handelsonderneming dienen, kan de rechter, op verzoek van de beslaglegger, een zaakvoerder aanstellen voor het bedrijf.

Art. 1510. Telkens als hij het dienstig acht of door de beslaglegger erom verzocht wordt, kan de gerechtsdeurwaarder zich van het bestaan der in beslag genomen voorwerpen en van hun staat vergewissen. De gerechtsdeurwaarder stelt de uitslag van dit onderzoek vast onderaan op het

proces-verbaal van beslaglegging, zowel op het origineel als op het afschrift. Wordt het afschrift niet overgelegd, dan wordt daarvan melding gemaakt op het origineel.

Art. 1511. In het proces-verbaal van beslaglegging worden plaats, dag en uur van de verkoop aangegeven.

Art. 1512. (Wordt het beslag gelegd in de woonplaats van de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt of in zijn tegenwoordigheid, dan wordt hem terstond een afschrift van het proces-verbaal gelaten, ondertekend door hen die het origineel hebben ondertekend; is de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt afwezig, dan wordt een afschrift ter hand gesteld of achtergelaten overeenkomstig de artikelen 35 en 38; de persoon op wie de gerechtsdeurwaarder overeenkomstig artikel 1504 een beroep heeft gedaan, tekent het proces-verbaal kosteloos voor gezien.) <W 1985-05- 24/30, art. 6, 003> Wordt het beslag gelegd buiten de woonplaats en in afwezigheid van de

schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, dan wordt hem een afschrift van het proces-verbaal betekend; het beslag kan tegen hem niet worden ingeroepen dan vanaf die betekening en de termijn voor de verkoop gaat eveneens dan in.

Art. 1513. De vervolging wordt voortgezet ondanks alle bezwaren van de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, en totdat de beslagrechter voor wie zij worden gebracht, heeft beschikt.

Art. 1514. <W 2000-05-29/36, art. 9, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Degene die beweert eigenaar te zijn van het geheel of een gedeelte van de in beslag genomen voorwerpen, kan tegen de verkoop verzet doen bij exploot, betekend aan de beslaglegger, aan de beslagen schuldenaar en aan de gerechtsdeurwaarder, en houdende dagvaarding van de beslaglegger en van de beslagen schuldenaar, met vermelding in het exploot van de bewijzen van eigendom, op straffe van nietigheid. De vordering schorst de vervolging (enkel wat betreft de gerecidiveerde goederen).

Er wordt uitspraak over gedaan door de beslagrechter. <W 2003-03-27/65, art. 3,

043; Inwerkingtreding : 29-01-2011> De griffier geeft de eventuele andere beslagleggers bij gerechtsbrief kennis van een

afschrift van de dagvaarding, met uitnodiging om te verschijnen, teneinde hen in de zaak te betrekken. Het vonnis wordt geacht ten aanzien van alle partijen op tegenspraak te zijn

gewezen. De in het ongelijk gestelde eiser wordt indien daartoe grond bestaat, veroordeeld tot schadevergoeding aan de beslaglegger.

De gerechtsdeurwaarder aan wie de revindicatie betekend werd, stelt het bestand van berichten daarvan ten laatste op de eerstvolgende werkdag in kennis, zodat het betrokken bericht van beslag kan worden vervolledigd met de vermelding van het tussengeschil, de identiteit van de revindicerende partij en in voorkomend geval haar raadsman, alsook van de rechter bij wie de revindicatie aanhangig is gemaakt. De griffie van het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, zendt ten laatste

op de eerste werkdag volgend op de uitspraak aan het bestand van berichten het beschikkend gedeelte van elk vonnis of arrest dat uitspraak doet over de vordering opdat het bestand van berichten op het betrokken bericht van beslag zou vermelden welk gevolg gegeven is aan de vordering tot revindicatie.

Art. 1515. Zij die uit welken hoofde ook, zelfs wegens huurgelden, schuldeiser zijn van de beslagene, kunnen geen verzet doen dan tegen de afgifte van de verkoopprijs.

Zij die verzet doen worden niet voor de verkoop opgeroepen.

Art. 1516. (De verkoop wordt ten minste drie werkdagen tevoren bekendgemaakt door middel van een aanplakbiljet, zo aangeslagen dat het van buiten zichtbaar is, op de plaats waar de verkoop zal worden gehouden. Een bijkomend exemplaar ervan wordt, met inachtneming van dezelfde termijn, afgegeven door de gerechtsdeurwaarder aan de persoon van de schuldenaar, of, indien dit niet mogelijk blijkt, aan diens woonplaats achtergelaten onder gesloten omslag, met de vermeldingen bepaald in artikel 44, eerste lid. Dit bijkomend exemplaar mag aan de schuldenaar evenwel niet worden betekend.) <W 1999-05-07/56, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 12-07-1999>

De verkoop wordt bovendien bekendgemaakt door middel van de nieuwsbladen, in de steden waar er zijn. De bekendmaking mag ten hoogste tweemaal in hetzelfde blad of eenmaal in twee verschillende bladen worden opgenomen, op straffe van niet-opneming van het hogere bedrag in de begroting, behoudens toelating, aan de rechter aangevraagd bij een verzoekschrift ingediend en ondertekend door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder.

Art. 1517. (Het aanplakbiljet vermeldt) plaats, dag en uur van de verkoop, alsook de aard van de voorwerpen zonder vermelding van nadere bijzonderheden. <W 1999-05-07/56, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 12-07-1999>

(Noch het aanplakbiljet, noch de bekendmaking vermelden de identiteit van de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt.) <W 1999-05-07/56, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 12-07-1999>

Art. 1518. <W 1999-05-07/56, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 12-07-1999> De

aanslag van het biljet en de afgifte of de achterlating van het bijkomend exemplaar ervan worden in één enkel proces-verbaal vastgesteld, wanneer deze aanslag en deze afgifte of deze achterlating in hetzelfde gerechtelijk arrondissement gebeuren.

Art. 1519. Kunstvoorwerpen ter waarde van ten minste (500 EUR) mogen niet worden verkocht dan na aanslag van (het biljet) en bekendmaking in de nieuwsbladen, zoals bepaald in artikel 1516, en na voorafgaande uitstalling, hetzij op de plaats waar zij zullen worden te koop gesteld, hetzij op de plaats die de rechter bepaalt, op verzoekschrift ingediend en ondertekend door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder. <W 1999-05-07/56, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 12-07- 1999> <KB 2000-07-20/58, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 1520. <W 1993-01-14/34, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 1993-03-02> Er moet ten minste één maand verlopen tussen de overhandiging van het afschrift van het proces-verbaal van beslaglegging of, in voorkomend geval, van de betekening van het beslag aan de schuldenaar en de verkoop. In geval van omzetting van een bewarend beslag in een uitvoerend beslag, moet er

ten minste één maand verlopen tussen het bevel dat bedoeld wordt in artikel 1497 en de verkoop. Er moeten ten minste acht dagen verlopen tussen de overhandiging van het

afschrift van het proces-verbaal van beslaglegging of, indien daartoe grond bestaat, van de betekening van het beslag aan de schuldenaar en de verkoop.

In geval van omzetting van een bewarend beslag in een uitvoerend beslag, moeten er ten minste acht dagen verlopen tussen het bevel dat bedoeld wordt in artikel 1497 en de verkoop.

Art. 1521. Indien de verkoop plaatsheeft op een andere dag dan in de betekening is vermeld, wordt de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, daartoe bij deurwaardersexploot of bij aangetekende brief ten minste vier werkdagen vóór de verkoop opgeroepen.

Art. 1522. (De verkoop heeft plaats in een veilingzaal van de gerechtsdeurwaarders van het arrondissement of, wanneer zulk een zaal niet bestaat binnen een door de arrondissementskamer van de gerechtsdeurwaarders te bepalen straal, op de dichtsbijgelegen openbare markt, op de gewone dag en op het gewone uur van de markten of op een zondag. De rechter kan evenwel op verzoekschrift, ingediend en ondertekend door een advokaat of een gerechtsdeurwaarder, toestemming verlenen de goederen op een geschikter plaats te verkopen.) <W 28-06-1974, art. 1> De voorwerpen waarvan sprake is in artikel 1519 mogen niet op de openbare

markt worden verkocht.

Art. 1523. Indien het openbare fondsen of deviezen betreft, geschiedt de verkoop op de beurs: voor de tot notering toegelaten effecten of deviezen, op de gewone uren van de

beurs of van een der beurzen waar zij genoteerd worden; voor de overige, op de openbare verkopingen die de Beurscommissie inricht.

De rechter binnen wiens rechtsgebied het beslag is gedaan, wijst op verzoekschrift voor elke beurs waar de verkoop zal geschieden, een op de tableau ingeschreven wisselagent aan, die overeenkomstig het beursreglement en zonder verdere formaliteiten tot de verkoop overgaat.

Art. 1524.(NOTA : Artikel 1524 werd vervangen bij W 2000-05-29/36, art. 10, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011 (zie W 2000-05-29/36, art. 29), zelf vervangen bij W 2003-03-27/65, art. 4, met ingang van dezelfde datum als de wijziging bij art. 10 van de W 2000-05-29/36, (zie W 2003-03-27/65, art. 5))

<W 2003-03-27/65, art. 4, 043; Inwerkingtreding : 29-01-2011> Elke verzetdoende schuldeiser in het bezit van een uitvoerbare titel, krachtens dewelke bevel tot betalen is betekend, kan zich door tussenkomst van een door hem aangezochte gerechtsdeurwaarder een gewaarmerkt afschrift doen overleggen van een eerder gelegd, niet opgeheven, in rechte niet aangevochten beslag. Dit gewaarmerkt afschrift wordt afgeleverd door de gerechtsdeurwaarder die het beslag gelegd heeft, overeenkomstig de hierna vermelde vormvoorschriften. De in het eerste lid vermelde schuldeiser kan de roerende goederen en zaken

vergelijken met het hem overgelegd beslag en de zaken die werden overgeslagen bij uitbreiding in beslag nemen. Heeft de verkoop niet plaats op de vastgestelde dag, dan kan de beslaglegger bij vergelijking en uitbreiding, zonder enige vordering tot indeplaatsstelling, doen overgaan tot verkoop door tussenkomst van de door hem aangezochte gerechtsdeurwaarder. De in het eerste lid vermelde schuldeiser kan eveneens en zonder enige vordering

tot indeplaatsstelling, de uitvoering van zijn titel doen vervolgen door tussenkomst van een door hem aangezochte gerechtsdeurwaarder op basis van een gewaarmerkt afschrift van het eerder gelegd, niet opgeheven, in rechte niet aangevochten beslag, voorzover dit beslag niet ouder is dan drie jaar. Het proces-verbaal van beslag bij vergelijking en uitbreiding wordt aangezegd aan

het bestand van berichten in de vorm van een bericht van beslag bedoeld in artikel 1390, § 1. Het beslag en in voorkomend geval de beslagen bij vergelijking en uitbreiding

hebben gevolg tot op het ogenblik waarin de opheffing ervan wordt toegestaan door alle schuldeisers die beslag hebben gelegd of verzet hebben gedaan op grond van een uitvoerbare titel, krachtens dewelke reeds bevel tot betalen is betekend, met dien verstande dat de rechter zo nodig de betwistingen beslecht. De schuldeiser bedoeld in het derde lid moet in de eerste akte van

verkoopdagstelling op basis van een gewaarmerkt afschrift van het eerder gelegd beslag, op straffe van nietigheid duidelijk meedelen aan de schuldenaar dat de vervolging geschiedt op basis van het eerder gelegd, niet opgeheven, in rechte niet aangevochten beslag en is gehouden het hem daartoe overgezonden gewaarmerkt afschrift op straffe van nietigheid mee te betekenen. Tussen het betekenen van deze eerste akte van verkoopdagstelling op basis van een gewaarmerkt afschrift van het eerder gelegd beslag en de verkoopdatum dient een termijn van minstens één maand te verlopen. De instrumenterende gerechtsdeurwaarder zendt in dit geval op eigen verantwoordelijkheid aan het bestand van berichten binnen drie werkdagen

volgend op de handeling, overeenkomstig artikel 1390, § 1, een bericht van gemeengemaakt beslag. Dergelijk beslagbericht vermeldt naast de datum van het eerdere beslag, de identiteit van de eerdere beslagleggende schuldeiser en de identiteit van de gerechtsdeurwaarder die het heeft gelegd. De gerechtsdeurwaarders die beslag hebben gelegd zijn verplicht een register met

volgnummer aan te leggen van de gewaarmerkte afschriften die zij afleveren aan de schuldeisers bedoeld in het derde lid. Deze kunnen dit gewaarmerkt afschrift enkel aanwenden ter uitvoering van de titel waarvoor het is aangevraagd.

Art. 1525. Het proces-verbaal van de verkoop stelt vast dat de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, al dan niet verschenen is.

Art. 1526. De toewijzing wordt gedaan aan de meestbiedende, tegen gerede betaling.

Bij gebreke van betaling wordt het goed dadelijk weder verkocht ten laste van hem aan wie het toegewezen is.

Art. 1526bis. <ingevoegd bij W 1993-01-14/34, art. 15, 011; Inwerkingtreding : 1993-03-02> De schuldenaar tegen wie een uitvoerend beslag op roerend goed geschiedt, kan de in beslag genomen goederen in der minne verkopen ten einde de opbrengst ervan aan te wenden voor de betaling van de schuldeisers. (Op straffe van verval) moet de schuldenaar binnen tien dagen na de betekening

van de beslaglegging de gerechtsdeurwaarder in kennis stellen van de hem gedane voorstellen. <W 2000-05-29/36, art. 11, 1°, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> (Wanneer de gerechtsdeurwaarder meent dat deze voorstellen ontoereikend zijn of

wanneer de schuldeiser bewijst dat deze ontoereikend zijn, wordt met het verzoek tot verkoop in der minne geen rekening gehouden.) <W 2000-05-29/36, art. 11, 2°, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> Behalve indien de weigering om met de verkoop in te stemmen is ingegeven door de

bedoeling om de schuldenaar te benadelen, kan de schuldeiser niet aansprakelijk worden gesteld. De overdracht van de eigendom van het goed is afhankelijk van de betaling van de

prijs ervan in handen van de gerechtsdeurwaarder binnen acht dagen na de aanvaarding van het aankoopbod. Bij niet-naleving van die termijn kunnen de goederen onverwijld openbaar te koop worden gesteld. Na betaling van de prijs in handen van de gerechtsdeurwaarder, maakt deze een

proces-verbaal op van verkoop in der minne met vermelding van de identiteit van de koper en verkoper, de betaalde prijs en de omschrijving van de verkochte goederen. Hij stelt hiervan een afschrift ter beschikking van de koper. (Het proces-verbaal wordt aan het bestand van berichten gezonden in de vorm van

een bericht als bedoeld in artikel 1390, § 1.) <W 2000-05-29/36, art. 11, 3°, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011>

Art. 1527. Wanneer de waarde van de in beslag genomen goederen het bedrag van de oorzaken van het beslag en van het verzet te boven gaat, worden slechts zoveel goederen verkocht als nodig is tot betaling van schuldvorderingen en kosten.

Art. 1528. De gerechtsdeurwaarders zijn persoonlijk aansprakelijk voor de koopsommen en vermelden in hun processen-verbaal de naam en de woonplaats van de kopers.

HOOFDSTUK III. - Beslag op tak- en wortelvaste vruchten.

Art. 1529. Beslag op tak- en wortelvaste vruchten kan niet worden gedaan dan binnen zes weken voor het gewone tijdstip waarop de vruchten rijp zijn; het wordt voorafgegaan door een bevel, met een tussentijd van een dag.

Art. 1530. Het proces-verbaal van beslaglegging bevat de aanduiding van ieder perceel, zijn oppervlakte en ligging, ten minste twee belendingen en de aard van de vruchten.

Art. 1531. De veldwachter wordt tot bewaarder aangesteld; is hij niet aanwezig, dan wordt het beslag hem betekend; ook aan de burgemeester van de gemeente waar de goederen gelegen zijn, wordt een afschrift gelaten en het origineel wordt door hem (kosteloos) voor gezien getekend. <W 1985-05-24/30, art. 7, 003> Indien de gemeenten waar de goederen gelegen zijn, aan elkaar grenzen of in

elkaars nabijheid liggen, wordt een enkele bewaarder aangesteld die echter geen veldwachter mag zijn; het visum wordt verstrekt door de burgemeester van de gemeente waar de hoofdzetel van het bedrijf gelegen is en in voorkomend geval door de burgemeester van de gemeente waar het merendeel van de goederen gelegen is. Tot bewaarder kunnen niet worden aangesteld de beslaglegger, zijn echtgenoot,

zijn bloed- en aanverwanten tot en met de graad van achterneef en zijn dienstboden; maar de beslagene, zijn echtgenoot, zijn bloedverwanten, aanverwanten en dienstboden kunnen met hun toestemming en met die van de beslaglegger wel tot bewaarder worden aangesteld.beslagene en van de beslaglegger; het aantal hectaren en de aard van iedere vruchtensoort, de gemeente waar zij te velde staan, zonder andere aanduiding.

Art. 1532. De verkoop wordt bekendgemaakt door middel van aanplakbiljetten die ten minste acht dagen vóór de verkoop worden aangeslagen aan de deur van de beslagene, aan de deur van het gemeentehuis of, indien er geen is, op de plaats waar de akten van de openbare overheid worden aangeslagen, op de voornaamste markt van de plaats of, zo er geen is, op de dichtstbij gelegen markt, en aan de deur van de gehoorzaal van het vredegerecht.

Art. 1533. De aanplakbiljetten bepalen plaats, dag en uur van de verkoop; de naam en de woonplaats van de beslagene en van de beslaglegger; het aantal hectaren en de aard van iedere vruchtensoort, de gemeente waar zij te velde staan, zonder andere aanduiding.

Art. 1534. De aanslag van de biljetten wordt bewezen zoals bepaald is in het hoofdstuk over het uitvoerend beslag op roerend goed.

Art. 1535. De verkoop wordt gehouden hetzij op een marktdag, hetzij op een zaterdag of een zondag.

Art. 1536. De verkoop kan geschieden ter plaatse of op het plein van de gemeente waar het merendeel van de in beslag genomen voorwerpen gelegen is. Hij kan ook geschieden op de plaatselijke markt of, indien er geen is, op de

dichtstbij gelegen markt.

Art. 1537. Bovendien worden de formaliteiten, voorgeschreven in het hoofdstuk over het uitvoerend beslag op roerend goed, in acht genomen.

Art. 1538. De koopsom wordt verdeeld zoals bepaald is in de titel "Evenredige verdeling".

HOOFDSTUK IV. _ Uitvoerend beslag onder derden.

Art. 1539.De schuldeiser die een uitvoerbare titel bezit, kan bij deurwaardersexploot uitvoerend beslag onder derden leggen, op de bedragen en zaken die deze aan zijn schuldenaar verschuldigd zijn. Het beslag kan ook slaan op schuldvorderingen met tijdsbepaling, voorwaardelijke

of betwistbare schuldvorderingen die de schuldenaar toebehoren. Bij stilzitten van zijn schuldenaar, kan de schuldeiser, met toepassing van artikel

1166 van het Burgerlijk Wetboek, dezelfde rechtspleging instellen. De artikelen 1452 tot 1455 vinden toepassing op het uitvoerend beslag onder

derden; de tekst van die artikelen evenals die van artikel 1543 wordt in de akte van beslag overgenomen. (Het beslag wordt bij deurwaardersexploot binnen acht dagen aan de beslagen

schuldenaar aangezegd. Wanneer het beslag slaat op inkomsten bedoeld in de artikelen 1409, §§ 1 en 1bis, en 1410, bevat de aanzegging, op straffe van nietigheid, het aangifteformulier voor kind ten laste waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie.) <W 2006-07-20/39, art. 19, 056; Inwerkingtreding : 30-01- 2007; zie ook W 2006-07-20/39, art. 29>

Art. 1540. Vanaf de ontvangst van de akte houdende derden-beslag, mag de derde- beslagene de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag niet meer uit handen geven, op straffe van gewoon schuldenaar te worden verklaard voor de oorzaken van het beslag, onverminderd schadevergoeding ten aanzien van de partij, indien daartoe grond bestaat. De verplichting van de derde beslagene wordt vastgesteld, hetzij door zijn

verklaring, hetzij, wanneer die verklaring betwist wordt, door de bevoegde rechter.

Art. 1541. Het verzet van de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt wordt op zijn verzoek aan de beslaglegger betekend binnen vijftien dagen na de aanzegging van het beslag, met dagvaarding om te verschijnen vóór de beslagrechter. Het verzet wordt bij exploot aangezegd aan de derde-beslagene, wat in dezelfde akte kan

gebeuren. De beslissing die op dit verzet wordt gewezen wordt eveneens aan de derde-

beslagene betekend, door de meest gerede partij.

Art. 1542. Indien hij zijn verklaring niet doet binnen vijftien dagen na het derden- beslag of ze niet met nauwkeurigheid heeft gedaan en zoals gezegd wordt in artikel 1452, kan de derde-beslagene die daartoe voor de beslagrechter wordt gedagvaard, schuldenaar verklaard worden, voor het geheel of voor een gedeelte van de oorzaken van het beslag, alsmede voor de kosten daarvan, onverminderd de kosten van de tegen hem ingestelde rechtspleging, die in die gevallen te zijnen laste zijn. Betwist de derde-beslagene de schuld waarvan de beslaglegger voor zichzelf

betaling wil bekomen, dan wordt de zaak gebracht voor de bevoegde rechter of wordt zij hem, in voorkomend geval, door de beslagrechter teruggezonden. Wordt de verklaring niet betwist, dan moet er geen andere rechtspleging gevolgd

worden, noch door de derde-beslagene, noch tegen hem.

Art. 1543. Ten vroegste twee dagen na het verstrijken van die termijn van vijftien dagen te rekenen van de aanzegging van het beslag aan de persoon of aan de werkelijke of gekozen woonplaats van de beslagen schuldenaar, is de derde beslagene wiens schuld vaststaande en eisbaar is, ertoe gehouden, overeenkomstig zijn verklaring, op overlegging van het exploot van aanzegging, afgifte te doen in handen van de gerechtsdeurwaarder, van het bedrag van het beslag, bij gebreke waarvan hij daartoe zal veroordeeld worden op dagvaarding door de beslaglegger, voor de beslagrechter. Slaat het derden-beslag op zaken dan worden deze te gelde gemaakt zoals in zake uitvoerend beslag op roerend goed. In geval van verzet door de beslagen schuldenaar, neemt de verplichting van de

derde beslagene een aanvang, in voorkomend geval, op de dag waarop de beslissing op het verzet hem is betekend, onverminderd de werking van de voorzieningen tegen die beslissing.

Art. 1543bis. <Ingevoegd bij W 2000-05-29/36, art. 12; Inwerkingtreding : 29-01- 2011> De verzetdoende schuldeiser die over een uitvoerbare titel beschikt, kan, na aanmaning aan de beslaglegger en zonder enige vordering tot indeplaatsstelling, doen overgaan door de instrumenterende gerechtsdeurwaarder tot de afgifte door de derde-beslagene overeenkomstig artikel 1543.

Art. 1544. <W 2000-05-29/36, art. 13, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> Indien de aanzegging van het beslag niet heeft kunnen plaatsvinden, hetzij aan de persoon of aan de werkelijke of de gekozen woonplaats van de beslagen schuldenaar, hetzij overeenkomstig artikel 38, § 1, is de derde-beslagene slechts tot afgifte gehouden voor zover de beslagleggende schuldeiser vooraf het visum van de rechter heeft bekomen. Deze laatste kan in voorkomend geval een gerechtsdeurwaarder met een nieuwe aanzegging belasten.

HOOFDSTUK V. _ Uitvoerend beslag op zeeschepen en binnenschepen.

Art. 1545. Behoudens de bepalingen van dit hoofdstuk, wordt uitvoerend beslag op zeeschepen en binnenschepen gedaan overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II van deze titel.

Art. 1546. Het bevel dat voorafgaat aan het beslag bevat opgave van het verschuldigde bedrag en van het schip waarop, bij niet-betaling beslag zal worden gelegd.

Het schip wordt aangeduid met zijn naam, soort, tonnemaat en soort van beweegkracht.

Art. 1547. Het bevel wordt gedaan aan de persoon van de schuldenaar of aan zijn woonplaats. Indien het een zeevordering of een door een scheepsvoorrecht gewaarborgde

schuldvordering betreft en indien het in beslag te nemen schip een zeeschip is, kan het bevel aan de kapitein worden betekend. Heeft de deurwaarder niet met de kapitein kunnen spreken, dan kan het bevel

worden betekend aan een van de officieren die zich aan boord bevinden en, bij ontstentenis van dezen, aan de waterschout.

Art. 1548. Is het schip geen eigendom van de schuldenaar, dan wordt het bevel bovendien betekend aan de eigenaar of aan de agent van de eigenaar van het schip, wanneer hij zijn kantoor in de haven heeft.

Art. 1549. Het beslag mag dadelijk na de vervulling van de formaliteiten van het bevel worden gelegd. Laat de schuldeiser meer dan een jaar verstrijken na het bevel, dan is hij ertoe

gehouden dit te vernieuwen alvorens beslag te leggen.

Art. 1550. Het beslag wordt onverwijld betekend aan de kapitein of, zo deze er niet is, aan de persoon die belast is met de bewaring van het schip. Het wordt bovendien binnen drie dagen betekend aan de eigenaar en aan de

schuldenaar, indien het in beslag genomen schip zijn eigendom niet is. Heeft de eigenaar zijn woonplaats niet in het rechtsgebied van de rechtbank waar

het schip ligt gemeerd, dan kunnen de betekening van het beslagexploot en alle latere dagvaardingen en betekeningen hem worden gedaan in de persoon van de kapitein of van diegene die de kapitein vertegenwoordigt.

Art. 1551. Het exploot van beslaglegging bevat, buiten de in artikel 1389 bepaalde vermeldingen, de beknopte beschrijving van het in beslag genomen vaartuig. Is het beslag gedaan bij een van het bevel onderscheiden exploot, dan wordt zulks

in het proces-verbaal van beslaglegging nader vermeld. De deurwaarder kan in elke stand van het geding een bewaarder van het in beslag

genomen schip aanstellen.

Art. 1552. Tenzij het beslag volgt op een behoorlijk ingeschreven bewarend beslag, wordt het exploot van beslaglegging overeenkomstig de artikelen 1472, 1473 en 1474

ingeschreven in het scheepsregister dat op het hypotheekkantoor wordt gehouden. Voor de inschrijvingen en haar gevolgen gelden de artikelen 1478 tot 1480. Is het schip echter niet in België teboekgesteld, dan wordt het exploot aangezegd

aan de bewaarder der scheepshypotheken.

Art. 1553. Binnen acht dagen na de inschrijving van het exploot van beslaglegging of van de aanzegging van dit exploot indien het schip niet in België is teboekgesteld of, indien er een voorafgaand bewarend beslag is verricht, binnen acht dagen na het bevel bedoeld in artikel 1497, wordt bij de rechter een verzoekschrift ingediend tot het aanstellen van een openbare of ministeriële ambtenaar die met de verkoop zal worden belast.

In zijn beschikking wijst de rechter de plaats aan waar de verkoop zal geschieden en regelt hij de bekendmaking. De rechter kan ook op verzoekschrift van een betrokken partij gelasten dat er,

zelfs in het buitenland, tot de verkoop zal overgegaan worden door een scheepsmakelaar. In dit geval bepaalt hij de voorwaarden voor de verkoop.

Art. 1554. In de verkoopsvoorwaarden, opgemaakt door de openbare of ministeriële ambtenaar, worden de plaats, de dag en het uur van de verkoop aangegeven.

Art. 1555. Vijftien dagen vóór de verkoop worden door de aangestelde openbare of ministeriële ambtenaar bij deurwaardersexploot aangemaand de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, de eigenaar van het schip indien hij niet schuldenaar is, de ingeschreven en verzetdoende schuldeisers, hetzij aan de in hun inschrijving gekozen woonplaats, hetzij aan hun woonplaats, hetzij aan hun maatschappelijke zetel, om inzage te nemen van de verkoopsvoorwaarden. Het exploot vermeldt plaats, dag en uur van de verkoop. Deze ambtenaar geeft bovendien aan iedere derde die schuldeiser beweert te zijn,

bij een ter post aangetekend schrijven kennis van de verkoopsvoorwaarden. In geval van geschil over de verkoopsvoorwaarden, zijn de geschillen alleen

ontvankelijk indien zij worden aangebracht bij de openbare of ministeriële ambtenaar binnen acht dagen na de aanmaning. De optredende ambtenaar maakt er proces-verbaal van op en schorst alle verrichtingen. Na neerlegging van het proces-verbaal door de optredende ambtenaar ter griffie,

bepaalt de rechter de dag en het uur voor het onderzoek en de berechting van de geschillen, de partijen vooraf gehoord of bij gerechtsbrief opgeroepen door toedoen van de griffier. In voorkomend geval stelt de rechter een nieuwe termijn voor de toewijzing. De beslissing is niet vatbaar voor verzet noch voor hoger beroep.

De krachtens dit artikel aangemaande schuldeiser die een rechtsvordering tot ontbinding kan instellen, is op straffe van verval, gehouden deze vóór de dag van de toewijzing in te stellen. Ingeval de rechtsvordering tot ontbinding wordt ingesteld, worden de in artikel

1583 vermelde formaliteiten in acht genomen; de aldaar voorgeschreven kennisgevingen worden aan de optredende openbare of ministeriële ambtenaar gedaan.

Art. 1556. Iedere persoon heeft recht een hoger bod te doen gedurende vijftien dagen na de verkoop en in de vormen en onder de voorwaarden gesteld in artikel 1592. In geval van hoger bod handelt de optredende openbare of ministeriële ambtenaar zoals bepaald is in de artikelen 1593 en 1594. De formaliteiten en termijnen, bepaald in de artikelen 1546 en 1550, worden in

acht genomen op straffe van nietigheid.

Art. 1557. Een uittreksel uit de akte van toewijzing wordt betekend aan de beslagene, aan de eigenaar van het schip indien hij niet de schuldenaar is, aan alle ingeschreven schuldeisers en aan degenen die zich hebben aangemeld. Het uittreksel bevat de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de

beslaglegger, van de partij tegen wie het beslag geschiedt, en van de koper, de dag van de toewijzing, de prijs waarvoor de toewijzing is gedaan en de naam van de openbare of ministeriële ambtenaar die de verkoop heeft gehouden. De vorderingen tot nietigverklaring worden, op straffe van verval, ingesteld binnen

vijftien dagen na deze betekening.

Art. 1558. Toewijzing van het schip doet de dienst van de kapitein ophouden.

Art. 1559. Voldoet de koper niet aan de voorwaarden der toewijzing, dan wordt het schip ten laste van hem aan wie het toegewezen is, verkocht na een ingebrekestelling die betekend is aan de gebrekkige koper en zonder gevolg is gebleven binnen drie dagen na de betekening. De wederverkoop geschiedt door de reeds aangestelde openbare of ministeriële

ambtenaar, onder dezelfde veilingsvoorwaarden, na nieuwe bekendmakingen in de vormen en onder de voorwaarden in artikel 1555 voorgeschreven.

HOOFDSTUK VI. - Uitvoerend beslag op onroerend goed.

Art. 1560. De schuldeiser kan de uitwinning vervolgen : 1° van de onroerende goederen en van hun als onroerend goed beschouwd

toebehoren die eigendom zijn van zijn schuldenaar; 2° van de rechten van vruchtgebruik, erfpacht en opstal die aan de schuldenaar

toebehoren op goederen van dezelfde aard.

Art. 1561. Niettemin kan het beslag op het onverdeelde aandeel van de schuldenaar door zijn persoonlijke schuldeisers niet worden ten uitvoer gebracht vóór de verdeling of de veiling, die zij kunnen vorderen of waarin zij gerechtigd zijn tussen te komen, met dien verstande dat de overeenkomst van onverdeeldheid gesloten vóór de vordering tot verdeling of voor de akte tot vestiging van de hypotheek, moet worden in acht genomen. In geval van veiling gaat het recht van de hypothecaire schuldeiser over op het

aandeel van de schuldenaar in de prijs, onverschillig wie de verkrijger is, doch met uitzondering van de medeveiler wiens onverdeeld aandeel met hypotheek bezwaard was.

In geval van verdeling met opleg worden de sommen die de deelgenoot gehouden is uit te keren, aangewend tot voldoening van de bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen die deze eigenschap zouden verliezen, en wel volgens de rang van die schuldvorderingen op het ogenblik van de verdeling.

Art. 1562. <W 2000-05-29/36, art. 14, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> In afwijking van het gemeen recht wordt de uitwinning van de onroerende goederen, met het oog op het verkrijgen van de betaling van een gemeenschappelijke schuld of van een eigen schuld die het gemeenschappelijk vermogen bezwaart, tegen de echtgenoot en de echtgenote voortgezet.

Art. 1563. De schuldeiser kan de vervolgingen tot uitwinning van de onroerende goederen waarop het geen hypotheek heeft, niet beginnen dan ingeval de goederen waarop hij hypotheek heeft, ontoereikend zijn.

De waarde van de goederen wordt, indien het gebouwde eigendommen betreft, geschat op twintigmaal, en, indien het opgebouwde eigendommen betreft, op dertigmaal het kadastraal inkomen. De schuldeiser die gebruik wil maken van dit recht, dient daartoe een getuigschrift

in bij de rechter. Hij legt daarbij over: 1° een uittreksel uit de kadastrale legger; 2° het getuigschrift van de hypotheekbewaarder, bedoeld in artikel 1430. Tegen de beschikking van de rechter is generlei voorziening toegelaten.

Art. 1564. Het uitvoerend beslag op onroerend goed wordt voorafgegaan door een bevel bij exploot betekend aan de persoon dan wel aan de werkelijke of in de titel der schuldvordering gekozen woonplaats.

Bovenaan op dit bevel wordt volledig afschrift van de titel gegeven, indien hij niet reeds aan de schuldenaar betekend was binnen de drie jaren die aan het bevel voorafgaan of wanneer het gaat om een authentieke akte waarbij een hypotheek wordt gevestigd. Het bevel bevat keuze van woonplaats in het arrondissement waar de rechter die

van het beslag moet kennis nemen, zitting houdt, en de schuldenaar kan aan deze gekozen woonplaats alle betekeningen doen, zelfs van verzet tegen het bevel, aanbod van gerede betaling en hoger beroep. Het bevel bepaalt dat bij gebreke van betaling beslag zal worden gelegd op de

onroerende goederen van de schuldenaar, die overeenkomstig artikel 1568, 2°, kunnen worden aangeduid. Het bevel vermeldt de naam, de voornamen, het beroep, de woonplaats, de plaats

en datum van geboorte van de schuldenaar. (Het bevel brengt ter kennis van de schuldenaar dat hij aan de rechter elk

aankoopbod uit de hand van zijn onroerend goed kan overmaken binnen de acht dagen van het betekenen van het exploot van beslaglegging.) <W 1998-07-05/57, art. 6, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art. 1565. Indien het bevel de bij artikel 1564, vierde lid, toegelaten aanduiding bevat, kan de schuldeiser het doen overschrijven op het hypotheekkantoor van de

plaats waar de goederen gelegen zijn. Indien de waarde van de in de overschrijving aangewezen onroerende goederen

meer dan toereikend is om de schuld te voldoen, kan de schuldenaar vragen dat de gevolgen van de overschrijving van het bevel niet voor alle onroerende goederen zullen gelden. Die eis wordt gebracht voor de rechter binnen wiens rechtsgebied de onroerende goederen met het grootste gezamenlijk kadastraal inkomen gelegen zijn; er wordt bij voorrang op beschikt, zonder verzet of hoger beroep. (De overschrijving van het bevel is zes maanden geldig, te rekenen van de dag

waarop zij verricht is.) <W 15-07-1970, art. 41>

Art. 1566. Uitvoerend beslag op onroerend goed kan niet worden gedaan dan vijftien dagen na het bevel.

Art. 1567. Het bevel moet binnen zes maanden, niettegenstaande verzet van de schuldenaar, gevolgd worden door een exploot van beslaglegging, dat wordt overgeschreven zoals bepaald is in artikel 1569. Zijn deze formaliteiten niet vervuld binnen de gestelde termijnen, dan houdt het bevel van rechtswege op enig gevolg te hebben en wordt het niet meer vermeld in de hypothecaire getuigschriften. Wanneer de gevolgen van het bevel geschorst worden voordat het beslag is gelegd,

hetzij uit hoofde van verzet tegen de uitvoerbare titel die als grondslag dient voor de vervolging, hetzij uit hoofde van een verzoek om uitstel, (hetzij uit hoofde van een procedure van collectieve schuldenregeling) kan de vervolger de overschrijving van het bevel vorderen zolang dit bevel als eerste akte van de vervolging tot uitvoerend beslag op onroerend goed geldig blijft. <W 1998-07-05/57, art. 7, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1999> Die overschrijving is slechts zes maanden geldig, behoudens vernieuwing vóór het

verstrijken van deze termijn. Zo zij na de bedoelde termijn wordt vernieuwd, geldt zij enkel op haar dagtekening. Dezelfde regel is van toepassing op de overschrijving die vóór het schorsen van de

vervolgingen mocht zijn gevorderd. De vernieuwing geschiedt op verzoekschrift in twee exemplaren gericht aan de

bewaarder en ingediend en ondertekend door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder. Het verzoekschrift bevat de nauwkeurige aanduiding van de te vernieuwen overschrijving en van de oorzaak van de schorsing van de vervolgingen. De vernieuwing geschiedt onverminderd de toepassing van artikel 90, 2° lid, van de wet van 16 december 1851, zo daartoe grond bestaat. In alle gevallen waarin een exploot van bevel meer dan zes maanden na zijn

dagtekening ter overschrijving wordt aangeboden, is het vergezeld van een vordering tot overschrijving met vermelding van de oorzaak van de schorsing van de vervolgingen.

Art. 1568. Het exploot waarbij de schuldeiser aan de schuldenaar het beslag op diens onroerende goederen betekent, bevat behalve de gewone vermeldingen: 1° aangifte van de uitvoerbare titel krachtens welke het beslag wordt gelegd: 2° (de vermelding van de in beslag genomen onroerende goederen op de wijze

voorgeschreven bij artikel 141 van de hypotheekwet van 16 december 1851). <W

1995-02-09/35, art. 6, § 2, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2001> Heeft het beslag plaats bij uitvoering van een authentieke akte waarbij een

hypotheek wordt gesteld, dan worden de in beslag genomen goederen aangeduid overeenkomstig de beschrijving in de akte. 3° vermelding van de rechter die op het in artikel 1580 bedoelde verzoekschrift zal

beschikken. (4° de vermelding van de mogelijkheid die de schuldenaar geboden wordt, om

binnen de acht dagen die volgen op het betekenen van het exploot van beslaglegging, op straffe van onontvankelijkheid, aan de rechter elk aankoopbod uit de hand van zijn onroerend goed over te maken.) <W 1998-07-05/57, art. 8, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art. 1569. Het beslagexploot moet uiterlijk binnen vijftien dagen in het daartoe bestemde register worden overgeschreven op het hypotheekkantoor van de plaats waar de goederen gelegen zijn, voor het gedeelte van de in beslag genomen goederen dat in het arrondissement ligt. Deze overschrijving geldt slechts voor drie jaar, behalve indien zij wordt

vernieuwd; het beslag houdt van rechtswege op enig gevolg te hebben en wordt niet meer vermeld in de hypothecaire getuigschriften, indien de in beslag genomen goederen niet verkocht zijn binnen drie jaar na de overschrijving of na de vernieuwing ervan, en indien de formaliteiten voorgeschreven in artikel 1598, laatste lid, niet vervuld zijn. De vernieuwing heeft plaats op vertoon, aan de bewaarder, van een in tweevoud

opgemaakt en door een advokaat of een gerechtsdeurwaarder ondertekend verzoekschrift dat de te vernieuwen overschrijving nauwkeurig aangeeft, onverminderd de toepassing van artikel 90, 2° lid, van de wet van 16 december 1851, zo daartoe grond bestaat.

Art. 1570. De overschrijving wordt door de hypotheekbewaarder, op straffe van schadevergoeding, gedaan uiterlijk binnen acht dagen na de afgifte van het beslagexploot. Als dagtekening van de overschrijving geldt evenwel de dag van afgifte van het exploot. Kan de hypotheekbewaarder de overschrijving van het beslagexploot niet

verrichten op het ogenblik dat zij wordt gevorderd, dan vermeldt hij op de originele exploten die hem worden gelaten de dag en het uur waarop ze hem worden overhandigd. In geval van samenloop wordt het eerst aangeboden exploot alleen overgeschreven.

Art. 1571. Indien er reeds vroeger een beslag is overgelegd en overgeschreven, vermeldt de bewaarder zijn weigering op de kant van het tweede beslag alsmede de datum van het vroegere beslag, de naam, de voornaam, de woonplaats en het beroep van de beslaglegger en van de beslagene en de datum van de overschrijving.

Art. 1572. Indien de in beslag genomen onroerende goederen niet verhuurd of verpacht zijn, blijft de beslagene, als gerechtelijk sekwester, in het bezit tot bij de verkoop, tenzij de rechter, op verzoek van één of meer schuldeisers, anders beschikt.

Deze schuldeisers kunnen nochtans, nadat de rechter hen daartoe heeft gemachtigd, alle wortelvaste vruchten of een deel ervan doen inzamelen en verkopen. Deze beslissingen zijn niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. De vruchten worden bij opbod of op enige andere door de rechter bevolen wijze

verkocht binnen de termijn die hij bepaalt, en de prijs wordt in de Deposito- en Consignatiekas gestort om met de prijs van de onroerende goederen te worden verdeeld volgens de rang der hypotheken.

Art. 1573. De natuurlijke vruchten en de vruchten van nijverheid, door de beslagene ingezameld na het beslagexploot, of de prijs die zij opbrengen, worden voor onroerend gehouden om samen met de prijs van de onroerende goederen te worden verdeeld overeenkomstig artikel 1572.

Art. 1574. De beslagene mag geen houtkap verrichten of geen beschadiging veroorzaken, op straffe van schadevergoeding.

Art. 1575. Huurcontracten die geen vaste dagtekening hebben voor de overschrijving van het beslagexploot kunnen niet worden ingeroepen tegen de ingeschreven schuldeisers, noch tegen enige andere schuldeiser die naar behoren de in artikel 1565 bedoelde overschrijving heeft gedaan, noch tegen de beslagleggers, noch tegen de koper. Evenmin kunnen tegen deze schuldeisers, de beslagleggers of de koper

huurcontracten worden ingeroepen, die de beslagene heeft toegestaan na de overschrijving van het bevel of van het exploot van beslaglegging, zelfs indien zij een vaste dagtekening hebben, en huurcontracten, toegestaan na het bevel, al werd dit niet overgeschreven, indien zij voor langer dan negen jaar zijn aangegaan of kwijting inhouden van ten minste drie jaar huur.

Art. 1576. Huur- en pachtgelden worden vanaf het beslagexploot voor onroerend gehouden om, samen met de prijs van het onroerend goed, volgens de rang van de hypotheken te worden verdeeld.

Een gewone akte van verzet, op verzoek van de vervolgende partij of van enige andere schuldeiser gedaan in handen van de pachters en huurders, verplicht dezen, met inachtneming van de vormen en termijnen bepaald in artikel 1452, het bedrag van hun vervallen en te vervallen huur- en pachtgelden aan de vervolgende partij op te geven. Zij kunnen zich niet bevrijden dan krachtens bevelschriften tot uitbetaling of door storting van de huur- en pachtgelden in de Deposito- en Consignatiekas, uiterlijk op de eerste vordering. Is er geen verzet gedaan, dan zijn de betalingen aan de beslagene geldig, en deze is

als gerechtelijk sekwester gehouden rekening te doen van de sommen die hij ontvangen heeft.

Art. 1577. Vanaf de dag van de overschrijving van het beslag of van het bevel, kunnen de handelingen van vervreemding of van vestiging van een hypotheek, verricht door de schuldenaar op de onroerende goederen waarop beslag is gelegd of

die in het bevel zijn aangeduid, niet ingeroepen worden tegen de in artikel 1575 bedoelde derden. Dit geldt eveneens voor de vervreemdingen of vestigingen van een hypotheek

verricht vóór de overschrijving van het beslag of van het bevel, maar op dat ogenblik nog niet overgeschreven of ingeschreven.

Art. 1578. Een aldus gedane vervreemding of vestiging van een hypotheek kan evenwel tegen voornoemde derden worden ingeroepen, indien de verkrijger of de hypothecaire schuldeiser, vóór de dag bepaald voor de toewijzing, voldoende geld in consignatie geeft tot betaling in kapitaal en toebehoren van de opeisbare bedragen, verschuldigd aan de ingeschreven schuldeisers, alsook aan de beslagleggers en aan elke andere schuldeiser die naar behoren de in artikel 1565 bepaalde overschrijving heeft gedaan. Geen verder uitstel mag voor deze consignatie worden verleend en de veiling mag niet worden geschorst. Indien het aldus in consignatie gegeven geld geleend is, hebben de uitleners slechts

hypotheek na de schuldeisers die op het tijdstip van de vervreemding zijn ingeschreven.

Art. 1579. Zolang de vordering niet aan de ingeschreven schuldeisers gemeen is gemaakt overeenkomstig artikel 1584, mag de consignatie beperkt worden tot een bedrag dat toereikt om het verschuldigde te kwijten aan de schuldeiser die zijn bevel heeft doen overschrijven, en aan de beslagleggers.

Art. 1580. (Binnen een maand na de overschrijving van het beslag) dient de schuldeiser bij de rechter een verzoekschrift in tot benoeming van een notaris belast met de veiling (of de verkoop uit de hand) van de in beslag genomen goederen en met de verrichtingen tot rangregeling. <W 24-06-1970, art. 33> <W 1998-07-05/57, art. 9, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1999> Behalve de originelen van het bevel en van het exploot van beslaglegging houdende

vermelding van de bij artikel 1569 verplicht gestelde overschrijving, die bedoeld zijn in de artikelen 1564 en 1567, worden bij het indienen van het verzoekschrift ook de titel krachtens welke de procedure wordt gevoerd, alsmede de uittreksels uit de kadastrale legger betreffende de in beslag genomen goederen, ter griffie neergelegd door de vervolgende partij. (De benoemde notaris is gemachtigd, in geval van afwezigheid of tegenwerking van

de beslagene of bewoner van de in beslag genomen onroerende goederen, op kosten van de beslagene toegang te krijgen tot de in beslag genomen onroerende goederen, indien nodig met behulp van de openbare macht, in voorkomend geval bijgestaan door een slotenmaker, met het oog op de naleving van de verkoopvoorwaarden of de bezichtiging door de belangstellenden, onverminderd de bepalingen van artikel 1498. De bewoner wordt in kennis gesteld van de beschikking en van de

bezichtigingsdagen en -uren als bepaald in de verkoopvoorwaarden. Indien de tegenwerking te wijten is aan de bewoner van de in beslag genomen

onroerende goederen, is de beslagene gerechtigd de kosten op hem te verhalen. Het derde, vierde en vijfde lid van dit artikel worden opgenomen in de beschikking

tot benoeming van de notaris.) <W 1998-05-18/42, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 28-07-1998>

Art. 1580bis. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 10, 024; Inwerkingtreding : 01- 01-1999> Indien het belang van de partijen zulks vereist, kan de rechter de verkoop uit de hand bevelen. Bij tegeldemaking van het onroerend goed dat als hoofdverblijf van de

schuldenaar dient, kan de rechter bovendien als verkrijger de persoon aanduiden die aan de schuldenaar het gebruik van zijn woning laat. De ingeschreven hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers, degenen die een bevel

of een exploot van beslaglegging hebben laten overschrijven, de beslagene en desgevallend de derde houder moeten worden gehoord of bij gerechtsbrief behoorlijk worden opgeroepen. De beschikking moet aangeven om welke redenen de verkoop uit de hand en,

desgevallend, de aanduiding van de verkrijger overeenkomstig het tweede lid van dit artikel, het belang van de schuldeisers, van de schuldenaar en desgevallend van de derde houder, dienen. Bij het aanwenden van deze verkoopsvorm kan een minimumprijs worden

opgelegd. De verkoop moet geschieden binnen de vastgestelde termijn en door het ambt van

de notaris die bij de beschikking is benoemd. Alle nietigheden die een voorgaande procedurehandeling zouden aantasten worden

gedekt door de beschikking. De beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

Art. 1580ter. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 11, 024; Inwerkingtreding : 01- 01-1999> Wanneer de beslagleggende schuldeiser machtiging vraagt om uit de hand te verkopen, legt hij de rechter een door een notaris opgesteld ontwerp van verkoopakte voor en zet de redenen uiteen waarom de verkoop uit de hand geboden is. De ingeschreven hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers, degenen die een bevel

of een beslag hebben laten overschrijven, de beslagene en desgevallend de derde houder moeten worden gehoord of bij gerechtsbrief behoorlijk worden opgeroepen.

De machtiging wordt verleend indien het belang van de schuldeisers, van de schuldenaar en, desgevallend, van de derde houder zulks vereist. De beschikking moet aangeven om welke redenen de verkoop uit de hand het

belang van de schuldeisers, van de schuldenaar en, desgevallend, van de derde houder, dient. Bij het aanwenden van deze verkoopsvorm kan een minimumprijs worden

opgelegd. De verkoop moet geschieden, binnen de vastgestelde termijn, door het ambt van de

notaris die bij de beschikking is benoemd en overeenkomstig het ontwerp van verkoopakte dat aan de rechter is voorgelegd. Alle nietigheden die een voorgaande procedurehandeling zouden aantasten worden

gedekt door de beschikking. De beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

Art. 1580quater. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 12, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1999> Wanneer artikel 1580bis of artikel 1580ter wordt toegepast, blijft de zaak ingeschreven op de rol tot het verlijden van de notariële akte. Bij moeilijkheden kan zij opnieuw voor de rechter gebracht worden door een eenvoudige schriftelijke verklaring neergelegd ter griffie of aan de griffie verzonden. Bij weigering van toelating tot verkoop uit de hand of bij het niet plaats vinden

ervan benoemt de rechter een notaris belast met de veiling van de goederen en met de verrichtingen tot rangregeling.

Art. 1581. De uitgifte van de beschikking tot benoeming van de notaris die belast is met de veiling (of de verkoop uit de hand) van de in beslag genomen goederen, wordt hem (binnen de vijftien dagen na de uitspraak) tegen eenvoudig ontvangbewijs ter hand gesteld. <W 24-06-1970, art. 34> <W 1998-07-05/57, art. 13, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1999> Bij verhindering van de notaris voorziet de rechter op verzoekschrift in zijn

vervanging. (De griffie doet de naam van de aangewezen notaris vermelden op het bericht van

beslag.) <W 2000-05-29/36, art. 15, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011>

Art. 1582. De door de benoemde notaris opgemaakte verkoopsvoorwaarden vermelden de dag van de verkoop en bevatten overwijzing van de prijs aan de ingeschreven schuldeisers en aan de schuldeisers die een bevel hebben doen overschrijven.

Zij vermelden de maatregelen die voor de bekendmaking zullen worden genomen. Deze bekendmaking maakt geen melding van de gedwongen aard van de verkoping. De ingeschreven schuldeisers, degenen die een bevel hebben doen overschrijven en

de schuldenaar worden ten minste een maand vóór de verkoop aangemaand om inzage te nemen van die verkoopsvoorwaarden en aanwezig te zijn bij de toewijzing. In geval van geschil over de verkoopsvoorwaarden, zijn de geschillen alleen

toegelaten indien zij worden aangebracht bij de notaris binnen acht dagen na de aanmaning. De notaris maakt er proces-verbaal van op en schorst alle verrichtingen. Na neerlegging van het proces-verbaal door de notaris ter griffie, bepaalt de

rechter de dag en het uur voor het onderzoek en de berechting van de geschillen, de partijen vooraf gehoord of bij gerechtsbrief opgeroepen door toedoen van de griffier. In voorkomend geval stelt de rechter een nieuwe termijn voor de toewijzing. De beslissing is niet vatbaar voor verzet noch voor hoger beroep.

Art. 1583. Indien zich onder de ingeschreven schuldeisers een verkoper van het in beslag genomen onroerend goed bevindt, die bevoorrecht is en die tevens een rechtsvordering tot ontbinding bezit, moet hij binnen vijftien dagen te rekenen van de hem krachtens artikel 1582 gedane aanmaning, tussen de twee rechten een keuze doen op straffe van verval van zijn rechtsvordering tot ontbinding, zodat hij alleen nog zijn voorrecht kan opeisen.

Indien hij de ontbinding van het contract verkiest, moet hij, op straffe van verval, zijn beslissing binnen die termijn betekenen aan de notaris die met de veiling van de in beslag genomen goederen belast is. Deze betekening moet binnen tien dagen worden gevolgd door het instellen van de eis tot ontbinding.

Te rekenen van de dag waarop de verkoper de rechtsvordering tot ontbinding verkozen heeft, wordt de vervolging tot uitwinning geschorst ten aanzien van het onroerend goed, voorwerp van de keuze, en zij kan eerst worden hervat nadat de verkoper afstand heeft gedaan van de rechtsvordering tot ontbinding of nadat deze eis is afgewezen. Ten aanzien van de andere onroerende goederen kan de vervolging eveneens geschorst worden, op aanvraag van de partijen en op beslissing van de rechter. De vervolgende partij en de ingeschreven schuldeisers kunnen in het geding tot

ontbinding tussenkomen. De voorafgaande bepalingen zijn van toepassing op de ruiler en op de schenker.

Art. 1584. Binnen acht dagen na de dag van het laatste exploot van betekening, wordt van de in artikel 1582 bedoelde aanmaning melding gemaakt op de kant van de overschrijving van het beslag op het hypotheekkantoor. Vanaf de dag van de vermelding is het beslag gemeen aan de ingeschreven

schuldeisers, en kan het niet meer doorgehaald worden dan met hun toestemming en met toestemming van degenen die hun bevel hebben doen overschrijven of krachtens vonnissen tegen hen gewezen.

Art. 1585. Het bedrag van de kosten die ten laste van de koper zullen vallen, wordt in het openbaar aangekondigd vóór de opening van de veiling en die aankondiging wordt in het proces-verbaal van toewijzing vermeld.

Art. 1586. Op de voor de toewijzing bepaalde dag wordt daartoe overgegaan op verzoek van de vervolgende partij, en bij gebreke van deze, op verzoek van een der ingeschreven schuldeisers of van een der schuldeisers wier bevel is overgeschreven.

Art. 1587.De toewijzing wordt gedaan op de wijze bepaald door het plaatselijk gebruik [1 ...]1 en onder de opschortende voorwaarde van afwezigheid van hoger bod, zoals bepaald is in de artikelen 1592, 1593 en 1594. Zij geschiedt binnen zes maanden na de beschikking bedoeld in artikel 1580. [1 De toewijzing geschiedt in één enkele zitting, eerst bij opbod. De instrumenterende notaris kan voorafgaand aan de toewijzing, eventueel na

advies van een door hem aangestelde deskundige, de instelprijs bepalen. De bieder die bij aanvang van de zitting als eerste bod een bedrag gelijk aan of

hoger dan de instelprijs biedt, krijgt een vergoeding gelijk aan 1 % van zijn eerste bod. Deze premie is slechts opeisbaar indien het goed definitief aan deze bieder wordt toegewezen. Deze premie is ten laste van de verkoopsmassa.

Als niemand de instelprijs biedt, zal de notaris door afmijning een eerste bod uitlokken, waarna de verkoop wordt voortgezet bij opbod.

Wanneer de instrumenterende notaris geen instelprijs bepaalt, kan hij een premie toekennen aan die bieder die het hoogste bedrag biedt op het einde van de eerste

zitting. Deze premie bedraagt 1 % van dit geboden bedrag. Deze premie is slechts opeisbaar indien het goed definitief wordt toegewezen aan deze bieder. Deze premie is ten laste van de verkoopsmassa.

De in het vierde en zesde lid bepaalde premies worden beschouwd als een gerechtskost zoals bepaald in artikel 17 van de Hypotheekwet.]1 ---------- (1)<W 2009-05-15/31, art. 5, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

Art. 1588. <Opgeheven bij W 2009-05-15/31, art. 7, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

Art. 1589. De notaris kan het bod weigeren van personen die hem onbekend zijn of van wie de identiteit of de gegoedheid hem niet bewezen schijnen. De notaris kan in alle gevallen eisen dat de koper borg stelt. Indien bij de verkoop

geen borgstelling geëist is, kan de rechter, op verzoek van de beslaglegger, van een der ingeschreven schuldeisers, of van een der schuldeisers die hun bevel hebben doen overschrijven of zelfs van de beslagene, naar gelang van de omstandigheden bevelen dat de koper borg zal stellen tot het bedrag dat in de beschikking wordt bepaald.

Art. 1590. De koper kan een lastgever aanwijzen, op voorwaarde dat hij deze aangeeft aan de benoemde notaris of hem die aangifte betekent uiterlijk de eerste werkdag na die waarop de wettelijke termijn voor het doen van een hoger bod verstrijkt. Deze aangifte wordt onderaan op het proces-verbaal van toewijzing ingeschreven of vermeld. De koper staat in voor de gegoedheid en de rechtsbekwaamheid van zijn lastgever.

Art. 1591. De notaris mag niet als bieders aannemen: 1° De rechters die hebben meegewerkt aan de vonnissen en beschikkingen op de

vordering ter uitwinning gewezen, de ambtenaren van het openbaar ministerie die voor deze vonnissen conclusies hebben gegeven; 2° de beslagene; 3° de echtgenoot van de beslagene; 4° de voogd of de curator van de beslagene.

Art. 1592.Een ieder heeft gedurende vijftien dagen na de toewijzing het recht een hoger bod te doen. Het meer gebodene mag niet lager zijn dan één tiende van de hoofdprijs van de

toewijzing; het mag evenwel niet lager zijn dan (250 EUR) en het moet niet hoger zijn dan (6.200 EUR). <KB 2000-07-20/58, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 01-01- 2002> Dit bedrag moet op het kantoor van de notaris in consignatie worden gegeven op

het tijdstip van het hoger bod, dat bij deurwaardersexploot aan de notaris moet worden betekend; dit exploot wordt de koper aangezegd. De toewijzing ten gevolge van een hoger bod wordt gehouden door dezelfde notaris

en op dezelfde wijze als de eerste toewijzing. Deze toewijzing, die voor een ieder openstaat, is definitief. De notaris kan het hoger bod weigeren van personen die hij niet kent of van wie de

identiteit of de gegoedheid hem niet bewezen lijkt. Hij kan in alle gevallen van de opbieder een borg eisen. Weigert de notaris het hoger bod, dan maakt hij van die weigering terstond een met redenen omkleed proces-verbaal op. [1 In alle gevallen kunnen de verzoekers, wegens bijzondere omstandigheden, hetzij

in de verkoopvoorwaarden vermelden, hetzij ter zitting beslissen dat de formaliteit van het hoger bod niet zal worden toegepast.]1 ---------- (1)<W 2009-05-15/31, art. 6, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

Art. 1593. Binnen vijf werkdagen na de toewijzing laat de notaris aanplakbiljetten aanbrengen waarbij het recht om een hoger bod te doen wordt bekendgemaakt. Deze aanplakbiljetten vermelden de naam van de optredende notaris, de datum en de prijs van de toewijzing, de nauwkeurige omschrijving van het toegewezen goed. Daarna volgt de tekst van artikel 1592. De bekendmaking geschiedt volgens het gebruik bij willige verkoop en

overeenkomstig de verkoopsvoorwaarden.

Art. 1594. Indien een hoger bod wordt gedaan volgens de voorwaarden en in de vormen in artikel 1592 voorgeschreven, wordt de zitdag voor de definitieve toewijzing ten gevolge van een hoger bod aangekondigd volgens het gebruik bij willige verkoop en overeenkomstig de verkoopsvoorwaarden. Deze zitdag wordt ten minste tien dagen vóór de datum bij deurwaardersexploot

betekend aan de vervolgde schuldenaar, aan de koper, de opbieder, de ingeschreven schuldeisers en aan hen die een bevel hebben laten overschrijven.

Art. 1595. De titel van de koper bestaat uit de verkoopsvoorwaarden en het proces- verbaal van toewijzing zonder dat daaraan de beweringen, opmerkingen, beschikkingen, en andere processtukken moeten worden toegevoegd.

Art. 1596. Binnen de termijn bepaald in de verkoopsvoorwaarden is de koper gehouden aan de notaris de kosten bedoeld in artikel 1585 te betalen. De notaris geeft kwijting voor die betaling en voor de bewijsstukken; hij bewaart deze laatste samen met de minuut van het proces-verbaal van toewijzing.

Art. 1597. De buitengewone kosten van vervolging worden bij voorrecht op de prijs betaald, wanneer de rechter aldus heeft beschikt.

Art. 1598. Een uittreksel uit de akte van toewijzing wordt op verzoek van de aangewezen notaris aan de beslagene betekend. Die betekening geschiedt ten laatste vijftien dagen na het verstrijken van de

termijn die in de verkoopsvoorwaarden voor de betaling van de in artikel 1585 bedoelde kosten is gesteld. Het uittreksel vermeldt de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van

de beslaglegger, van de beslagene en van de koper, de dag van de toewijzing, de prijs waarvoor ze is gedaan en de naam van de notaris vóór wie de akte is verleden. De bewaarder maakt beknopt melding van de toewijzing op de kant van de

overschrijving van het beslag.

Art. 1599. De toewijzing doet op de koper geen andere rechten op de eigendom overgaan dan die welke aan de beslagene toebehoren. Evenwel mag de koper niet worden gestoord door enige eis tot ontbinding die niet

overeenkomstig artikel 1583 is ingesteld of niet berecht is vóór de toewijzing.

Art. 1600. Blijft de koper in gebreke de in artikel 1596 voorgeschreven verplichtingen te vervullen of aan de verkoopsvoorwaarden te voldoen dan wordt het goed vóór dezelfde notaris of bij zijn ontstentenis vóór een notaris die de rechter aanwijst, verkocht ten laste van hem aan wie het toegewezen is, onverminderd de andere rechtsmiddelen.

Art. 1601. Indien de herveiling ten laste van de gebrekkige koper vervolgd wordt vóór de afgifte van het proces-verbaal van toewijzing, doet hij die de herveiling vervolgt zich door de notaris een getuigschrift afgeven waaruit blijkt dat de koper niet bewezen heeft dat aan de verkoopsvoorwaarden is voldaan. In geval van verzet tegen de afgifte van het getuigschrift wordt daarover, op verzoek van de meest gerede partij, uitspraak gedaan zonder hoger beroep. Indien de herveiling wegens het niet-nakomen van de veilingsvoorwaarden wordt

vervolgd na afgifte van het proces-verbaal, moet de vervolgende partij bewijzen dat de koper in gebreke is gesteld.

Art. 1602. Op verzoekschrift van de vervolgende partij, waarbij ofwel het getuigschrift ofwel het bewijs van de ingebrekestelling van de koper wordt gevoegd, bepaalt de notaris de dag van de nieuwe toewijzing. In dat geval worden nieuwe biljetten aangeslagen en nieuwe aankondigingen opgenomen zoals in de veilingsvoorwaarden is bepaald. Die biljetten en aankondigingen vermelden bovendien de naam en de woonplaats van de gebrekige koper, het bedrag van de toewijzing en de plaats, de dag en het uur waarop de herveiling volgens de vroegere verkoopsvoorwaarden zal plaatshebben. Tussen het aanslaan van de nieuwe biljetten en het opnemen van de

aankondigingen, en de toewijzing moeten ten minste tien dagen verlopen.

Art. 1603. Ten minste vijftien dagen vóór de toewijzing worden de plaats, de dag en het uur van de verkoop aan de koper, aan de ingeschreven schuldeisers, aan de schuldeisers die hun bevel hebben doen overschrijven en aan de beslagene betekend aan de persoon of aan de werkelijke of in de inschrijvingen of bevelen gekozen woonplaats, zonder dat die termijn wegens de afstand wordt verlengd.

Art. 1604. Indien de gebrekkige koper bewijst dat hij aan de verkoopsvoorwaarden heeft voldaan en een op verzoekschrift door de rechter bepaalde som in bewaring heeft gegeven voor de herveilingskosten, heeft de toewijzing niet plaats.

De rechter kan geen uitstel aan de gebrekkige koper verlenen.

Art. 1605. De regels in zake uitvoerend beslag op onroerend goed zijn bovendien van toepassing op de toewijzing na herveiling.

Art. 1606. De gebrekige koper is gehouden tot betaling van het verschil tussen de prijs waarvoor hij heeft gekocht en die van de herveiling, zonder dat hij het eventuele overschot kan vorderen. Dat overschot wordt betaald aan de schuldeisers of, indien de schuldeisers voldaan zijn, aan de beslagene.

Art. 1607. Indien twee beslagleggers twee voor dezelfde rechter vervolgde beslagleggingen op verschillende goederen hebben doen overschrijven, worden deze samengevoegd en door de eerste beslaglegger voortgezet. De vordering wordt tot de rechter gericht bij wege van verzoekschrift. De samenvoeging wordt bevolen, ook al is het ene beslag van grotere omvang dan het andere, maar in geen geval mag zij aangevraagd of uitgesproken worden na de in artikel 1582 bedoelde aanmaning om inzage te nemen van de verkoopsvoorwaarden van het ene beslag of van het andere, behalve met toestemming van alle partijen.

Zijn de beslagleggingen tegelijkertijd gedaan, dan wordt de vervolging ingesteld door de schuldeiser met de oudste titel en, indien de titels dezelfde dagtekening hebben, door de vervolgende partij wier schuldvordering in hoofdsom de belangrijkste is.

Art. 1608. Indien een tweede ter overschrijving aangeboden beslag van grotere omvang is dan het eerste, wordt het overgeschreven voor de goederen die niet in het eerste begrepen zijn. De tweede beslaglegger is gehouden het op zijn verzoek gedane beslag aan te zeggen aan de eerste beslaglegger, die beide beslagleggingen vervolgt indien zij in gelijke staat zijn; zo niet schorst hij het eerste beslag en vervolgt het tweede totdat het in gelijke staat is; zij worden dan in een enkele vervolging samengevoegd.

Art. 1609. Indien de beslagleggende schuldeiser in gebreke blijft het hem aangezegde tweede beslag te vervolgen overeenkomstig artikel 1608, kan de tweede beslaglegger bij de rechter een verzoekschrift indienen om in de plaats te worden gesteld.

Art. 1610. De indeplaatsstelling wordt ook toegestaan op verzoekschrift, ingediend bij de rechter door enige andere schuldeiser die beslag heeft gelegd op dezelfde goederen, wanneer de vervolger een formaliteit niet heeft vervuld of een proceshandeling niet heeft verricht binnen de voorgeschreven termijnen of indien er (bedrog, verstandhouding of nalatigheid) bestaat, in dit geval onverminderd vergoeding van alle schade. <W 24-06-1970, art. 36>

Art. 1611. De partij die in de vordering tot indeplaatsstelling in het ongelijk wordt gesteld, wordt persoonlijk in de kosten verwezen. De vervolgende partij tegen wie de indeplaatsstelling is uitgesproken, is gehouden

de stukken van de vervolging tegen ontvangstbewijs af te geven aan de indeplaatsgestelde; zijn kosten van vervolging worden hem eerst na de toewijzing vergoed.

Art. 1612. Wanneer een uitvoerend beslag op onroerend goed doorgehaald is, kan de meest gerede van de latere beslagleggers zijn beslag voortzetten, al heeft hij zich niet de eerste aangemeld voor de overschrijving.

Art. 1613. De vordering om alle goederen of een gedeelte ervan aan het beslag te onttrekken wordt ingesteld tegen de beslagen partij, tegen de beslaglegger, tegen de eerst ingeschreven schuldeiser en, zo deze de vervolgende partij is, tegen de schuldeiser wiens inschrijving onmiddellijk volgt. Die rechtsvordering wordt tegen de schuldeisers ingesteld bij exploot aan de bij de

inschrijving gekozen woonplaats. Het vonnis wordt voor alle partijen geacht op tegenspraak te zijn gewezen en is

voor geen voorziening vatbaar.

Art. 1614. Indien de vordering tot onttrekking wordt ingesteld na de beschikking tot aanwijzing van de notaris, wordt daarvan kennis gegeven of wordt zij aangezegd aan deze laatste, die alle verrichtingen schorst. In voorkomend geval hervat de notaris zijn verrichtingen zodra hem kennis is gegeven van de beslissing.

Art. 1615. De vordering tot onttrekking vermeldt de bewijsstukken, die ter griffie zullen worden neergelegd, alsmede de dagtekening van de akte van deze neerlegging.

Art. 1616. Indien alleen de onttrekking van een gedeelte der in beslag genomen goederen is gevorderd, worden de overige in beslag genomen goederen, ondanks die vordering, in veiling gebracht. De rechter kan echter op vordering van iedere belanghebbende partij de schorsing

voor het geheel bevelen.

Art. 1617. Indien de toewijzing is vertraagd, wordt zij aangekondigd door middel van aankondigingen en aanplakbiljetten zoals voorgeschreven in de veilingsvoorwaarden.

Art. 1618. Het overlijden of de verandering van staat van de vervolgende partij of van de beslagene sedert de beschikking tot benoeming van de notaris stuit niet de voortzetting van de verkoop.

Art. 1619. Indien slechts een gedeelte van de goederen die van een zelfde bedrijf afhangen, in beslag genomen is, kan de schuldenaar vragen dat het overige in dezelfde toewijzing wordt begrepen.

Art. 1620. Dezelfde eis kunnen instellen of kunnen zich erbij aansluiten: de voogd over de minderjarige of de onbekwaamverklaarde en de voorlopige

bewindvoerder over de in een krankzinnigengesticht geplaatste of ten huize afgezonderde persoon, die optreden krachtens een bijzondere machtiging van de familieraad die niet moet worden gehomologeerd; de ontvoogde minderjarige, bijgestaan door zijn curator; en in het algemeen alle wettelijke bewindvoerders over andermans goederen.

Art. 1621.[1 § 1. Wanneer er vóór de overschrijving van het beslag een vonnis bestaat dat de verkoop van de in beslag genomen onroerende goederen beveelt, hetzij krachtens de artikelen 1186 tot 1191, hetzij in elk ander geval waarbij de verkoop van de onroerende goederen bij opbod geschiedt krachtens rechterlijke beslissingen, kan de beslagene, na die overschrijving, de beslaglegger voor de rechter van de plaats waar de goederen gelegen zijn, oproepen om de vervolging van het uitvoerend beslag op onroerend goed gedurende een door deze rechter te bepalen termijn te schorsen, terwijl alles in dezelfde staat blijft. De termijn mag ten hoogste twee maanden bedragen.

§ 2. Hetzelfde geldt wanneer vóór de overschrijving van het beslag : - hetzij het akkoord van de partijen betreffende de openbare verkoop van de in

beslag genomen onroerende goederen is vastgesteld overeenkomstig de artikelen 1209, § 3, en 1214, § 1, tweede lid;

- hetzij de termijn voor de partijen om bezwaren te formuleren ten aanzien van de krachtens artikel 1224, § 1, door de notaris-vereffenaar opgestelde verkoopvoorwaarden voor de openbare verkoping van de in beslag genomen onroerende goederen verstreken is, zonder dat deze dergelijke bezwaren hebben geformuleerd;

- hetzij overeenkomstig artikel 1224, § 4, een vonnis is uitgesproken dat de openbare verkoop van de in beslag genomen onroerende goederen beveelt.

§ 3. Indien de verkoop bij het verstrijken van de door de rechter gestelde termijn niet geschiedt, kan de beslaglegger de vervolging hervatten zonder dat een nieuwe beslissing nodig is.

§ 4. Tegen de beschikking is geen verzet of hoger beroep toegelaten.]1 ---------- (1)<W 2011-08-13/17, art. 7, 072; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

Art. 1622. De bepalingen van de artikelen 1564, 1566, 1568, 1569, 1582, 1586, 1587 en 1591, gelden op straffe van nietigheid. De nietigheid van de handelingen verricht vóór de toewijzing moet, op straffe van

verval, worden opgeworpen ten laatste binnen acht dagen na de aanmaning bedoeld in het derde lid van artikel 1582. De rechter doet uitspraak met voorrang boven alle andere zaken. In voorkomend geval bepaalt hij een nieuwe datum voor de verkoop. Iedere vordering tot nietigverklaring van de toewijzing moet, op straffe van verval,

worden ingediend binnen vijftien dagen na de betekening bedoeld in artikel 1598. Zij moet de optredende notaris worden aangezegd.

Art. 1623. Indien na de beschikking tot benoeming van de notaris tussen partijen zwarigheden omtrent de tenuitvoerlegging rijzen, doet de rechter daarover uitspraak.

Art. 1624. Tegen een beslissing bij verstek inzake uitvoerend beslag op onroerend goed staat geen verzet open. Hoger beroep kan niet worden ingesteld tegen: 1° vonnissen of beschikkingen, gewezen op de vordering tot indeplaatsstelling tegen

de vervolgende partij, tenzij die vordering is ingesteld wegens verstandhouding of bedrog; 2° vonnissen of beschikkingen, voor zover zij uitspraak doen over zwarigheden

omtrent de tenuitvoerlegging.

Art. 1625. Het hoger beroep wordt betekend aan de partij of aan de gekozen woonplaats. De beslagene kan in hoger beroep geen andere middelen voordragen dan die welke

in eerste aanleg zijn aangevoerd. De akte van hoger beroep vermeldt de grieven, alles op straffe van nietigheid. Tegen arresten bij verstek staat geen verzet open.

Art. 1626. Het beding dat de schuldeiser, bij niet-nakoming van de jegens hem aangegane verbintenissen, het recht heeft de onroerende goederen van zijn schuldenaar te doen verkopen zonder inachtneming van de formaliteiten voorgeschreven voor het uitvoerend beslag op onroerend goed, wordt als niet bestaande beschouwd.

HOOFDSTUK VII. _ Evenredige verdeling.

Art. 1627. Uiterlijk vijftien dagen na de verkoop of na de inbeslagneming van de gelden, verzoekt de gerechtsdeurwaarder de schuldeisers die beslag of verzet gedaan hebben, de aangifte en het bewijs van hun schuldvordering in hoofdsom, interest en kosten binnen vijftien dagen op zijn kantoor te doen toekomen, met vermelding, indien daartoe grond bestaat, van het voorrecht waarop zij aanspraak maken. Hij kan dit verzoek onder dezelfde voorwaarden richten aan iedere derde die

beweert schuldeiser te zijn. Het verzoek wordt aan de schuldeisers gericht hetzij bij ter post aangetekende

brief aan hun woonplaats hetzij bij gewone brief aan de gekozen woonplaats, met ontvangstbewijs, gedagtekend en ondertekend door de partij of haar lasthebber.

Art. 1628. Alleen de niet betwiste schuldvorderingen of die welke bij een titel, zelfs een onderhandse, zijn vastgesteld, komen voor gehele of gedeeltelijke verdeling in aanmerking ten belope van de aldus verantwoorde bedragen. In geval van bewarend beslag, worden de rechten van de partijen bepaald, met

inbegrip van het bedrag der schuldvordering voor de zekerheid waarvan bedoeld beslag is toegestaan, welk bedrag in consignatie gegeven, later in dezelfde vormen wordt verdeeld, indien daartoe grond bestaat.

Art. 1629. Bij het verstrijken van de termijn bepaald in artikel 1627, en uiterlijk binnen vijftien dagen na het verzoek dat de meest gerede partij hem daartoe heeft

gedaan, maakt de gerechtsdeurwaarder een ontwerp van verdeling op, bevattende: 1° de naam, voornaam en woonplaats van de aangevers; 2° het bedrag van de schuldvorderingen welke zij verklaren te bezitten, de titels

waarop zij zich beroepen en de voorrechten waarop zij aanspraak maken; 3° het bedrag van de te verdelen massa en de sommen aan de aangevers toegekend. De gerechtsdeurwaarder zendt dit ontwerp terstond in de vormen bepaald bij

artikel 1627 aan de schuldeisers die daarvan verwittigd werden of hun schuldvordering hebben ingediend. Iedere tegenspraak moet binnen vijftien dagen worden gedaan hetzij bij

deurwaardersexploot betekend aan de optredende gerechtsdeurwaarder, hetzij bij verklaring vóór deze laatste, zoniet wordt de verdeling ter hand genomen overeenkomstig de voorzieningen van het ontwerp. Het aan de schuldeisers en aan de schuldenaar gezonden bericht bevat opgave van

de termijn van vijftien dagen waarbinnen de tegenspraak moet worden gevoerd. Na het verstrijken van die termijn wordt geen verzet meer aanvaard, noch in handen van de gerechtsdeurwaarder, noch voor de rechter.

Art. 1630. Zodra de in artikel 1629 bepaalde termijn verstreken is, en indien geen tegenspraak is gevoerd, is de gerechtsdeurwaarder gehouden de gelden overeenkomstig het ontwerp te verdelen.

Art. 1631. Indien binnen de termijn tegenspraak gevoerd is en deze niet bij minnelijke schikking geregeld is:

1° geeft de gerechtsdeurwaarder onverwijld de gelden in consignatie bij de Deposito- en Consignatiekas, na aftrek van de kosten van het beslag, van de verkoop en van het ontwerp van verdeling; 2° legt hij, volgens een inventaris waarvan hem een ontvangbewijs wordt gegeven,

op de griffie neer de aangiften met hun bijlagen, het ontwerp van verdeling, de akten van tegenspraak en het bewijs van de Deposito- en Consignatiekas.

Art. 1632. Na de neerlegging van de stukken op de griffie, bepaalt de beslagrechter dag en uur voor het onderzoek en de regeling van de zwarigheden, de partijen vooraf gehoord of opgeroepen. Deze worden opgeroepen bij gerechtsbrief, welke de griffier hun doet toekomen.

Art. 1633. Partijen kunnen op de griffie kennis nemen van de aldaar neergelegde stukken.

Art. 1634. De beslagrechter doet uitspraak over de vóór hem gemaakte zwarigheden en sluit de tabel van de verdeling der gelden af.

Art. 1635. Binnen vijftien dagen na de uitspraak wordt van het vonnis aan alle partijen kennis gegeven bij gerechtsbrief, welke de griffier hun doet toekomen. Tegen dit vonnis staat geen verzet open.

Art. 1636. Indien er binnen de wettelijke termijn geen hoger beroep is ingesteld,

zendt de griffier aan de Deposito- en Consignatiekas het eensluidend verklaarde afschrift van de verdelingstabel die de rechter heeft afgesloten. Voormelde kas geeft aan ieder schuldeiser die definitief in de tabel is opgenomen

en, indien daartoe grond bestaat, aan de beslagene, onder overlegging van de akte waarbij hem van het vonnis is kennis gegeven, het bedrag af dat de rechter hem heeft toegekend. In geval van hoger beroep doet de griffier van het hof de in artikel 1635 bedoelde

kennisgevingen en zendt de verdelingstabel aan de Deposito- en Consignatiekas, zoals die in het arrest van het hof definitief is vastgesteld.

Op dezelfde wijze wordt gehandeld voor de vorderingen betreffende schuldvorderingen waarover het vonnis werd uitgesteld. Worden zij verworpen, dan wordt het bedrag ervan verdeeld onder de definitief opgenomen schuldeisers overeenkomstig de verdelingstabel.

Art. 1637. De interest van de in de verdeling opgenomen sommen houdt op te lopen bij het verstrijken van de termijn van vijftien dagen waarbinnen de tegenspraak moet worden gedaan, indien er geen geschil rijst; in geval van geschil, vanaf de dag van de kennisgeving van het vonnis waarbij uitspraak is gedaan; in geval van hoger beroep, met ingang van de dag waarop het arrest is gewezen.

Art. 1638. Indien de voor verdeling bestemde bedragen voortkomen van de verkoop van openbare fondsen of deviezen, verricht zoals gezegd wordt in artikel 1523, dan wijst de rechter, op verzoek van de meest gerede partij, een ministerieel ambtenaar aan die belast wordt met de verdeling overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK VIII. _ Rangregeling.

Art. 1639. Ten gevolge van de toewijzing van het onroerend goed gaan de rechten van de ingeschreven schuldeisers over op de prijs.

Art. 1640. De benoemde notaris geeft aan de koper een bewijs af, waarop de bedragen zijn vermeld die hij krachtens de veilingsvoorwaarden gehouden is te betalen, te weten: 1° de prijs; 2° de interest; 3° de kosten, rechten en erelonen; 4° alle andere bijkomende kosten.

Art. 1641. De koper moet het bedrag van de in artikel 1640, 3°, bedoelde kosten, rechten en erelonen in handen van de benoemde notaris storten. Niettegenstaande elk hiermee strijdig beding of verzet, kan hij de sommen, bedoeld

in artikel 1640, 1°, 2° en 4°, (in de handen van de notaris belast met de rangregeling of in de Deposito- en Consignatiekas) storten. De koper mag de storting niet meer verrichten nadat hem hetzij het proces-verbaal van verdeling of van rangregeling, afgesloten overeenkomstig artikel 1646, hetzij de onherroepelijke beslissing over de

geschillen betreffende dat proces-verbaal is betekend. <W 2000-05-29/36, art. 16, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> Deze stortingen bevrijden de koper.

Art. 1642. <W 2000-05-29/36, art. 17, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> Tot aan het verstrijken van de termijn voor het opmaken van het proces-verbaal van verdeling of van rangregeling, kunnen de schuldeisers die een uitvoerbare titel bezitten, verzet doen tegen de prijs. Het verzet moet worden gedaan hetzij bij een deurwaarderexploot betekend aan de

benoemde notaris, hetzij bij wege van een verklaring voor deze laatste. De akte van verzet vermeldt de oorzaak van de schuldvordering en het bedrag

ervan, alsook de keuze van woonplaats in het arrondissement waar de benoemde notaris zijn woonplaats heeft.

Art. 1643. De benoemde notaris maakt binnen een maand het proces-verbaal op van verdeling van de opbrengst van de verkoop of, indien daartoe grond bestaat, van de rangregeling van voorrechten en hypotheken. Deze termijn gaat in: 1° bij het verstrijken van de termijn van vijftien dagen, bepaald in artikel 1622,

indien de toewijzing binnen die termijn niet bestreden wordt; 2° bij het verstrijken van de termijn van een maand na het wijzen van het vonnis

waarbij op de eis tot nietigverklaring is beschikt; 3° ingeval tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld, te rekenen van de aanzegging

van het arrest aan de notaris door de meest gerede partij. (Lid 3 opgeheven) <W 2000-05-29/36, art. 18, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001>

Art. 1644. Binnen vijftien dagen na het proces-verbaal doet de notaris de schuldenaar tegen wie het beslag is geschied en de schuldeisers, aan de woonplaats die zij hebben gekozen in de inschrijving, de overschrijving of het verzet, aanmanen om, op straffe van uitsluiting, binnen de termijn van een maand inzage te nemen van het proces-verbaal en, indien daartoe grond bestaat, daarop tegenspraak te doen. (Schuldeisers van wie het bestaan blijkt uit de enkele raadpleging van de berichten

opgemaakt met toepassing van de artikelen 1390 tot 1390quater, worden betrokken bij de procedure indien zij in aanmerking komen voor de toekenning van een dividend; in het andere geval ontvangen zij enkel de aanmaning bedoeld in het eerste lid wanneer zij, voorafgaandelijk ingelicht door de notaris over deze situatie, van deze laatste eisen dat zij worden betrokken bij de procedure.) <W 2000-05- 29/36, art. 19, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> De aanmaning vermeldt de grondslagen van de verdeling van de prijs onder de

schuldeisers. Zij neemt de tekst van dit artikel over. De tegenspraak wordt gedaan hetzij bij een aan de notaris betekend

deurwaardersexploot, hetzij bij verklaring, vóór hem af te leggen. Zij wordt achteraan op het proces-verbaal overgeschreven.

Art. 1645. Indien bij het verstrijken van de in artikel 1644 bepaalde termijn geen

tegenspraak is gedaan, stelt de notaris dit vast in het proces-verbaal, sluit het proces-verbaal af en geeft aan de schuldeisers de borderellen van toewijzing in uitvoerbare vorm af.

Art. 1646. In geval van betwisting, en behoudens minnelijke schikking legt de notaris een uitgifte van het proces-verbaal, met zijn opmerkingen, ter griffie neer. De neerlegging moet geschieden zodra een schuldeiser het vraagt en binnen acht

dagen na die vraag. Bij gerechtsbrief geeft de griffier terstond kennis van deze neerlegging aan de

schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, alsook aan de schuldeisers, en verzoekt hen te verschijnen op de door de rechter vastgestelde zitting. Loopt het geschil niet over de regelmatigheid van de verrichtingen, dan bepaalt de

notaris de verdeling en de rangregeling voor de schuldvorderingen waarvan de rang hoger is dan die van de betwiste schuldvordering, en geeft de borderellen van toewijzing voor die schuldvorderingen af. Indien het geschil in der minne wordt geregeld, verleent de notaris hiervan akte

aan de partijen en sluit het proces-verbaal overeenkomstig artikel 1645.

Art. 1647. De koper wordt eveneens bericht gegeven van de neerlegging van het proces-verbaal en van de zitting waarop de zaak zal opgeroepen worden. (De rechter kan op eenzijdig verzoekschrift van de koper en voorzover de rechten

van de gedingvoerende partijen niet in gevaar zijn, te allen tijde de doorhaling gelasten van alle bestaande inschrijvingen en overschrijvingen die het toegewezen onroerend goed bezwaren, onder verplichting voor de koper om zich vooraf te bevrijden overeenkomstig artikel 1641.) <W 2000-05-29/36, art. 20, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> De rechter doet uitspraak over die vordering met voorrang boven alle andere

zaken; zijn beslissing is uitvoerbaar niettegenstaande voorziening.

Art. 1648. De rechter doet uitspraak over de geschillen die voor hem gebracht zijn. Hij kan de notaris bevelen te verschijnen om diens opmerkingen te horen. Binnen vijftien dagen na de uitspraak geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van

het vonnis aan alle partijen en, voor tenuitvoerlegging, aan de notaris. Tegen het vonnis staat geen verzet open.

Art. 1649. In geval van hoger beroep brengt de griffier van het hof zulks ter kennis van de notaris. Hij geeft bij gerechtsbrief kennis van het arrest aan de partijen en, voor

tenuitvoerlegging, aan de notaris.

Art. 1650. Binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn van hoger beroep of, indien daartoe grond bestaat, binnen vijftien dagen na de kennisgeving van het arrest, maakt de notaris het definitief proces-verbaal van verdeling of van rangregeling op en geeft aan de schuldeisers de borderellen van toewijzing af. De interesten en rentetermijnen, verschuldigd aan de gerangschikte schuldeisers,

houden op te lopen bij de afsluiting van het proces-verbaal van verdeling of van

rangregeling. (De bedragen van de schuldvorderingen, van de voorrechten en de hypotheken

worden omgerekend in (euro) op de dag van het proces-verbaal van verdeling of van rangregeling.) <W 1991-07-12/30, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 19-08-1991> <KB 2000-07-20/58, art. 4, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 1651. (Opgeheven) <W 2000-05-29/36, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 01-07- 2001>

Art. 1652. (Opgeheven) <W 2000-05-29/36, art. 22, 035; Inwerkingtreding : 01-07- 2001>

Art. 1653. <W 2000-05-29/36, art. 23, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> In elke stand van de procedure wordt de inschrijving die de bewaarder krachtens artikel 35 van de hypotheekwet van 16 december 1851 ambtshalve heeft gedaan, geheel doorgehaald op verzoek van de koper die bewijst, hetzij dat de prijs betaald is aan de schuldeisers, hetzij, bij gebreke van een dergelijke betaling, dat een betaling is verricht die hem bevrijdt voor het geheel van de sommen waartoe hij gehouden is. De notaris geeft te dien einde een getuigschrift af, dat de betaling of de bevrijdende

betaling vaststelt. Op overlegging van dit getuigschrift worden alle bestaande inschrijvingen en

overschrijvingen die ten laste van de beslagene op het toegewezen goed bestaan, ambtshalve doorgehaald.

Art. 1654. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de rangregeling, geopend na een verkoop die van rechtswege overwijzing van de prijs ten behoeve van de ingeschreven schuldeisers medebrengt.

HOOFDSTUK IX. _ Evenredige verdeling en rangregeling in geval van beslag op zeeschepen en binnenschepen.

Art. 1655. Onder voorbehoud van het bepaalde in dit hoofdstuk, gaan de rechten van de ingeschreven schuldeisers over op de prijs van de toewijzing.

Art. 1656. De benoemde openbare of ministeriële ambtenaar geeft aan de koper een bewijs af, waarop de bedragen zijn vermeld die hij krachtens de veilingsvoorwaarden gehouden is te betalen, te weten: 1° de prijs; 2° de interest; 3° de kosten, rechten en erelonen; 4° alle andere bijkomende kosten.

Art. 1657. De koper stort: 1° in handen van de benoemde openbare of ministeriële ambtenaar het in artikel

1656, 3°, bedoelde bedrag; 2° in de Deposito- en Consignatiekas de in artikel 1656, 1°, 2° en 4°, bedoelde

sommen. Deze stortingen bevrijden de koper.

Art. 1658. De benoemde openbare of ministeriële ambtenaar legt het dossier van de procedure van toewijzing en rangregeling neer ter griffie. Hij dient bij de rechter een verzoek in om een vereffenaar te doen aanstellen. Het dossier en het verzoekschrift worden neergelegd binnen acht dagen, te

rekenen: 1° van het verstrijken van de termijn van vijftien dagen, bepaald in artikel 1557,

indien de toewijzing binnen die termijn niet bestreden wordt; 2° van het verstrijken van de termijn van een maand na het wijzen van het vonnis

waarbij op de vordering tot nietigverklaring is beschikt; 3° of, ingeval tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld, te rekenen van de

aanzegging van het arrest aan de benoemde openbare of ministeriële ambtenaar door de meest gerede partij. Niemand kan tot vereffenaar worden aangewezen indien hij niet ingeschreven is op

het tableau van een Belgische balie.

Art. 1659. Binnen de in artikel 1658 bepaalde termijn overhandigt de openbare of ministeriële ambtenaar een uittreksel uit de akte van toewijzing aan de scheepshypotheekbewaarder. Het uittreksel wordt ingeschreven in het scheepsregister. Is het in beslag genomen schip niet te boek gesteld, dan doet de bewaarder

aantekening van de overhandiging van het uittreksel in het register der neergelegde stukken.

Art. 1660. Binnen vijftien dagen nadat de griffier hem kennis heeft gegeven van de beschikking van de beslagrechter, zendt de vereffenaar aan de ingeschreven schuldeisers die verzet gedaan hebben en aan degene die zich aan de benoemde openbare of ministeriële ambtenaar kenbaar hebben gemaakt, een bericht om hun te laten weten dat hij benoemd is en dat zij overeenkomstig artikel 1661 ter griffie aangifte moeten doen. Het bericht wordt binnen dezelfde termijn door toedoen van de vereffenaar

bekendgemaakt in twee nieuwsbladen die de beslagrechter aanwijst.

Art. 1661. Binnen drie maanden na de verzending van het bericht door de vereffenaar moeten de schuldeisers, op straffe van verval van hun rechten op de prijs van de toewijzing, bij aangetekende brief aan de griffie de aangifte doen geworden van het bedrag of van de voorlopige raming van hun schuldvordering en, indien daartoe grond bestaat, van het voorrecht of van de hypotheek waarop zij aanspraak maken en van de rechtsvorderingen die zij hebben ingesteld.

Deze aangifte bevat keuze van woonplaats. De bewijsstukken worden er bijgevoegd.

Art. 1662. De verjaring zowel van de schuldvordering als van het voorrecht houdt op te lopen vanaf de datum waarop de aangifte verzonden is, indien deze binnen de

termijnen op de griffie is toegekomen.

Art. 1663. Bij het verstrijken van de termijn voor aangifte van de schuldvorderingen legt de vereffenaar binnen vijftien dagen de lijst van de aangegeven schuldvorderingen ter griffie neer, met vermelding van de hypotheken en voorrechten waarop de schuldeisers zich beroepen. Hij voegt hierbij zijn advies over de gegrondheid van deze schuldvorderingen en

voorrechten en een ontwerp van verdeling of van rangregeling.

Art. 1664. Binnen acht dagen nadat de vereffenaar de in artikel 1663 bepaalde stukken heeft neergelegd, roept de griffier de vereffenaar, de schuldenaar tegen wie het beslag geschiedt, en de schuldeiser bij gerechtsbrief en binnen de termijnen van dagvaarding op om voor de rechtbank te verschijnen op dag en uur door de rechter vooraf bepaald, ten einde aldaar uitspraak te horen doen over de geschillen inzake schuldvorderingen en, indien daartoe grond bestaat, over de tegenspraken omtrent de rang van de voorrechten en hypotheken. De schuldeisers kunnen op de griffie inzage nemen van het dossier.

Art. 1665. De geschillen en tegenspraken worden voorgelegd in de vorm van conclusies.

Art. 1666. Indien een schuldvordering vóór haar aangifte het voorwerp is geweest van een rechtsvordering waarover geen uitspraak is gedaan in een eindbeslissing over de zaak zelf, wordt deze vordering, volgens de regels bepaald in de artikelen 1661 tot 1663, verwezen naar de rechtbank bij welke het onderzoek van de schuldvorderingen aanhangig is. Indien de vordering onderworpen is geweest aan de rechter in hoger beroep, doet

de griffier, op verzoek van de vereffenaar een afschrift van de beslissing in hoger beroep toekomen aan de rechter bij wie het geschil inzake de schuldvorderingen aanhangig is.

Art. 1667. Na het advies van de vereffenaar te hebben gehoord, doet de rechtbank bij een enkel vonnis uitspraak over de gezamenlijke geschillen en tegenspraken die haar zijn voorgelegd; zij sluit de tabel van de verdeling der gelden af. Zijn sommige geschillen echter niet in staat van wijzen, dan kan de rechtbank de

rechten van de partijen vereffenen, met inbegrip van het bedrag van de betwiste schuldvorderingen dat, voorlopig in consignatie gegeven, later in dezelfde vormen wordt verdeeld indien daartoe grond bestaat. Tegen het vonnis staat geen verzet open.

Art. 1668. De interesten en rentetermijnen, verschuldigd aan de gerangschikte schuldeisers, houden op te lopen vanaf de toewijzing.

Art. 1669. Binnen acht dagen geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van het vonnis aan de vereffenaar en aan de partijen.

Art. 1670. Op dezelfde wijze wordt gehandeld voor de eisen betreffende de schuldvorderingen waarop nog uitspraak moet worden gedaan.

Worden zij afgewezen, dan wordt hun bedrag, overeenkomstig de verdelingstabel, verdeeld over de definitief in aanmerking genomen schuldeisers.

Art. 1671. De prijs van de toewijzing wordt bij voorkeur aangewend tot betaling van de schuldvorderingen die in aanmerking zijn genomen in het definitief proces- verbaal van verdeling of van rangregeling. Deze aanwending kan worden ingeroepen tegen alle andere schuldeisers en, indien

daartoe grond bestaat, tegen het faillissement van de schuldenaar, dat na de toewijzing is uitgesproken.

Art. 1672. De griffier van het hof geeft aan de vereffenaar bericht van het hoger beroep en van de bepaling van de dag waarop het wordt opgeroepen.

Van het arrest, gewezen nadat het advies van de vereffenaar is gehoord, wordt hem, te zelfder tijd als aan partijen, door de griffier bij gerechtsbrief kennis gegeven.

Art. 1673. Binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn van hoger beroep of, indien daartoe grond bestaat, binnen vijftien dagen na de kennisgeving van het arrest, geeft de vereffenaar aan de schuldeisers de borderellen van toewijzing af. Deze worden opgemaakt voor het bedrag dat aan de schuldeisers is toegekend,

onder aftrek van het deel der kosten en erelonen van de vereffenaar. De borderellen worden uitvoerbaar verklaard door de beslagrechter.

Art. 1674. De schuldeisers geven kwijting voor het bedrag dat hun toegewezen is en bewilligen, zo daartoe grond bestaat, in de doorhaling van hun hypothecaire inschrijving.

Art. 1675. De staat der kosten en erelonen van de vereffenaar wordt begroot door de beslagrechter, die tevens in de loop van de vereffening kan bevelen dat aan de vereffenaar een voorschot wordt gestort. De beschikking tot begroting bepaalt de verdeling van het bedrag der kosten en

erelonen naar evenredigheid van de geplaatste bedragen. De ambtenaar van de Deposito- en Consignatiekas betaalt aan de vereffenaar, op

overlegging van de uitgifte van de beschikking, de toegewezen bedragen.

TITEL IV. Collectieve schuldenregeling. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

HOOFDSTUK I. - Procedure van collectieve schuldenregeling. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Afdeling 1. - Algemene bepalingen. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art. 1675/2. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01- 1999> Elke natuurlijke persoon (...), die geen koopman is in de zin van artikel 1 van het Wetboek van Koophandel kan, indien hij niet in staat is om, op duurzame wijze, zijn opeisbare of nog te vervallen schulden te betalen en voor zover hij niet kennelijk zijn onvermogen heeft bewerkstelligd, bij de rechter een verzoek tot het verkrijgen van een collectieve schuldenregeling indienen. <L 2004-07-16/31, art. 136, 046; Inwerkingtreding : 01-10-2004> Indien de in het eerste lid bedoelde persoon vroeger koopman is geweest, kan hij

dat verzoek slechts indienen ten minste zes maanden na het stopzetten van zijn handel of, zo hij failliet werd verklaard, na de sluiting van het faillissement.

De persoon waarvan de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling werd herroepen bij toepassing van artikel 1675/15, § 1, eerste lid, 1° en 3° tot 5°, kan gedurende een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van het vonnis van herroeping geen verzoekschrift tot het verkrijgen van een collectieve schuldenregeling indienen.

Art. 1675/3. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01- 1999> Bij wege van een collectieve schuldenregeling stelt de schuldenaar, onder toezicht van de rechter, aan zijn schuldeisers voor een minnelijke aanzuiveringsregeling te treffen. Indien over deze minnelijke aanzuiveringsregeling geen akkoord wordt bereikt,

kan de rechter een gerechtelijke aanzuiveringsregeling opleggen. De aanzuiveringsregeling strekt ertoe de financiële toestand van de schuldenaar te

herstellen, met name hem in staat te stellen in de mate van het mogelijke zijn schulden te betalen en tegelijkertijd te waarborgen dat hij zelf en zijn gezin een menswaardig leven kunnen leiden.

Afdeling 2. - Inleiding van de procedure. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art. 1675/4.<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01- 1999> § 1. De vordering tot collectieve schuldenregeling wordt ingeleid bij verzoekschrift en behandeld overeenkomstig de artikelen 1027 tot 1034. [1 De als bijlage toegevoegde stukken bij het verzoekschrift worden in tweevoud neergelegd of toegestuurd.]1

§ 2. Het verzoekschrift bevat de volgende vermeldingen : 1° de dag, de maand, en het jaar; 2° de naam, de voornamen, de geboortedatum, het beroep en de woonplaats van de

verzoeker en in voorkomend geval de naam, de voornamen, de woonplaats en de hoedanigheid van zijn wettelijke vertegenwoordigers; 3° het onderwerp en in het kort de gronden van de vordering; 4° de aanwijzing van de rechter die ervan kennis moet nemen; 5° de identiteit van de eventueel voorgestelde schuldbemiddelaar; 6° naam, voornamen, beroep, woonplaats en geboortedatum van de echtgenoot van

de verzoeker of de met de verzoeker samenwonende(n), desgevallend hun

huwelijksvermogensstelsel evenals de samenstelling van het gezin; 7° een gedetailleerde staat en raming van de baten en de lasten van het vermogen

van de verzoeker, van het gemeenschappelijk vermogen indien hij gehuwd is onder een stelsel van gemeenschap van goederen en van het vermogen van de echtgenoot of de met de verzoeker samenwonende(n); 8° een gedetailleerde staat en raming van de, binnen de zes maanden voorafgaand

aan de inleiding van het verzoekschrift, vervreemde goederen die deel uitmaakten van de vermogens bedoeld in 7°; 9° de naam, de voornamen en de woonplaats of, wanneer het een rechtspersoon

betreft, de benaming en de zetel van de schuldeisers van de verzoeker en in voorkomend geval van de schuldenaars van de verzoeker en van de personen die voor hem een persoonlijke zekerheid hebben gesteld : 10° in voorkomend geval de geheel of gedeeltelijk betwiste schulden en de gronden

van betwisting; 11° de procedures tot het verkrijgen van uitstel van betaling, bedoeld in artikel

1334, en die tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten, bedoeld in artikel 1337bis en in artikel 59, § 1, tweede lid, van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, waarin de verzoeker betrokken is : 12° de redenen van de onmogelijkheid om zijn schulden terug te betalen; 13° de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat. § 3. Als de vermeldingen onvolledig zijn, vraagt de rechter binnen acht dagen de

verzoeker om zijn verzoekschrift aan te vullen. ---------- (1)<W 2010-04-06/20, art. 2, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010>

Art. 1675/5. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01- 1999> De procedures bedoeld in artikel 1675/4, § 2, 11°, zijn geschorst, zolang geen uitspraak is gedaan over de toelaatbaarheid van de vordering tot het bekomen van een collectieve schuldenregeling. De beschikking van toelaatbaarheid houdt van rechtswege de schrapping in van de

ingediende vorderingen op grond van de procedures bedoeld in het eerste lid.

Art. 1675/6.<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01- 1999> § 1. Onverminderd artikel 1028, tweede lid, doet de rechter uitspraak over de toelaatbaarheid van de vordering binnen acht dagen na indiening van het verzoekschrift. Als de rechter aan de verzoeker vraagt zijn verzoekschrift aan te vullen overeenkomstig artikel 1675/4, § 3, volgt de beschikking over de toelaatbaarheid uiterlijk acht dagen na neerlegging van het vervolledigde verzoekschrift ter griffie. § 2 Als de rechter het verzoek toelaatbaar acht, stelt hij in zijn beschikking, met

diens akkoord, een schuldbemiddelaar aan en, in voorkomend geval, een gerechtsdeurwaarder en/of een notaris.

§ 3. In zijn beschikking doet de rechter ambtshalve uitspraak over de eventuele toekenning van volledige of gedeeltelijke rechtsbijstand. § 4. [1 De griffie brengt de beschikking bij gewone brief ter kennis aan de griffies

van de rechtbanken waarbij de in artikel 1675/5 bedoelde procedures aanhangig

zijn gemaakt.]1 ---------- (1)<W 2010-04-06/20, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010>

Art. 1675/7. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01- 1999> § 1. Onverminderd de toepassing van § 3, doet de beschikking van toelaatbaarheid een toestand van samenloop ontstaan tussen de schuldeisers en heeft de opschorting van de loop van de interesten en de onbeschikbaarheid van het vermogen van de verzoeker tot gevolg. Tot de boedel behoren alle goederen van de verzoeker op het ogenblik van de

beschikking, alsmede de goederen die hij tijdens de uitvoering van de collectieve aanzuiveringsregeling verkrijgt. (De gevolgen van de overdrachten van schuldvordering worden geschorst tot het

einde, de verwerping of de herroeping van de aanzuiveringsregeling. Op dezelfde wijze, behalve in geval van tegeldemaking van het vermogen, worden de gevolgen van de zakelijke zekerheden en van de voorrechten geschorst tot het einde, de verwerping of de herroeping van de aanzuiveringsregeling.) <W 2005-12-13/35, art. 7, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005> § 2. Alle middelen van tenuitvoerlegging die strekken tot betaling van een geldsom

worden geschorst. De reeds gelegde beslagen behouden echter hun bewarende werking.

Indien de dag van de gedwongen verkoop van de in beslag genomen roerende of onroerende goederen reeds vóór de beschikking van toelaatbaarheid was bepaald en door aanplakking bekendgemaakt, geschiedt deze verkoop voor rekening van de boedel. (Ten aanzien van personen die een persoonlijke zekerheid hebben toegestaan om

een schuld van de schuldenaar te waarborgen, worden de middelen van tenuitvoerlegging geschorst tot de homologatie van de minnelijke aanzuiveringsregeling, tot de neerlegging van het in artikel 1675/11, § 1, bedoelde proces-verbaal of tot de verwerping van de aanzuiveringsregeling. Ten aanzien van personen die de in artikel 1675/16bis, § 2, bedoelde verklaring

hebben neergelegd, worden de uitvoeringsmaatregelen geschorst tot de rechter uitspraak heeft gedaan over de bevrijding.) <W 2005-12-13/35, art. 7, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005> § 3. De beschikking van toelaatbaarheid houdt voor de verzoeker het verbod in om,

behoudens toestemming van de rechter : - enige daad te stellen die een normaal vermogensbeheer te buiten gaat; - enige daad te stellen die een schuldeiser zou bevoordelen, behoudens de betaling

van een onderhoudsschuld voor zover deze geen achterstallen betreft; - zijn onvermogen te vergroten. § 4. De gevolgen van de beschikking van toelaatbaarheid lopen verder, onder

voorbehoud van de bepalingen van de aanzuiveringsregeling, tot de verwerping, het einde of de herroeping van de aanzuiveringsregeling. § 5. Onverminderd de toepassing van artikel 1675/15 is iedere daad gesteld door de

schuldenaar in weerwil van de gevolgen verbonden aan de beschikking van toelaatbaarheid niet tegenwerpbaar aan de schuldeisers.

§ 6. De gevolgen van de beschikking van toelaatbaarheid vangen aan de eerste dag die volgt op het opmaken van het bericht van collectieve schuldenregeling bedoeld in artikel 1390quinquies. (NOTA : op een datum vastgesteld door de Koning zal § 6 zo zijn : § 6. (De gevolgen van de beschikking van toelaatbaarheid vangen aan de eerste dag

die volgt op de ontvangst in het bestand van berichten van het bericht van collectieve schuldenregeling als bedoeld in artikel 1390quater.) <W 2000-05-29/36, art. 24, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011>)

Art. 1675/8.<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01- 1999> Tenzij deze opdracht hem reeds was toevertrouwd in de beschikking van toelaatbaarheid kan de schuldbemiddelaar, belast met een procedure van minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling, zich richten tot de rechter overeenkomstig artikel 1675/14, § 2, derde lid, teneinde de schuldenaar of een derde te gelasten hem al de nuttige inlichtingen te verstrekken over verrichtingen uitgevoerd door de schuldenaar en over de samenstelling en de vindplaats van diens vermogen. (Ingeval de schuldbemiddelaar het nodig acht aanvullende inlichtingen over de

vermogenstoestand van de verzoeker in te winnen, kan hij de rechter vragen dat de derden die aan het beroepsgeheim of aan de discretieplicht zijn onderworpen, daarvan worden ontheven en dat hen wordt bevolen de gevraagde inlichtingen te verstrekken, onverminderd hun recht om aan de rechter hun opmerkingen schriftelijk of in de raadkamer voor te dragen.

Zo nodig, brengt de rechter, zodra hij het verzoek van de bemiddelaar ontvangt, de orde of het tuchtcollege waarvan de derde afhangt daarvan in kennis bij [1 gewone brief]1. Die instantie beschikt over dertig dagen om de rechter van advies te dienen over het verzoek van de bemiddelaar. Verstrekt ze geen advies, dan wordt het advies geacht gunstig te zijn. Indien de rechter van het advies afwijkt, preciseert hij de redenen daarvoor in zijn beschikking.) <W 2005-12-13/35, art. 8, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005> (NOTA : bij arrest nr 129/2006 van 28-07-2006 (B.St. 07-08-2006, p. 38702-38704),

heeft het Arbitragehof, in zoverre het van toepassing is op advocaten, artikel 1675/8, tweede en derde lid, zoals vervangen bij artikel 8 van de wet van 13 december 2005 " houdende bepalingen betreffende de termijnen, het verzoekschrift op tegenspraak en de procedure van collectieve schuldregeling, vernietigd) ---------- (1)<W 2010-04-06/20, art. 4, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010>

Art. 1675/9.<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01- 1999> § 1. Uiterlijk [1 vijf]1 dagen na de uitspraak van de beschikking van toelaatbaarheid moet de griffier deze [1 overeenkomstig artikel 1675/16]1 ter kennis brengen van : 1° (de verzoeker en zijn echtgenoot of de wettelijk samenwonende, onder

toevoeging van de tekst van artikel 1675/7 en, in voorkomend geval, zijn raadsman;) <W 2005-12-13/35, art. 9, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005> 2° de schuldeisers en de personen die een persoonlijke zekerheid hebben gesteld

onder toevoeging van een afschrift van het verzoekschrift (...), van een formulier van aangifte van schuldvordering, van de tekst van § 2, van dit artikel en van de tekst van artikel 1675/7; <W 2000-05-29/36, art. 25, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2001> 3° de schuldbemiddelaar onder toevoeging van een afschrift van het verzoekschrift

en van de als bijlage toegevoegde stukken; 4° de betrokken schuldenaars onder toevoeging van een afschrift van de tekst van

artikel 1675/7. Zij worden ervan op de hoogte gebracht dat iedere betaling, vanaf ontvangst van de beschikking, [2 op een door de schuldbemiddelaar daartoe geopende rekening moet worden gestort, waarop all betalingen aan verzoeker worden gestort. De schuldbemiddelaar stelt de verzoeker in staat doorlopend te worden geïnformeerd over de rekening, de verrichtingen erop en het saldo ervan]2. (lid 2 opgeheven) <W 2005-12-13/35, art. 9, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005> § 2. De aangifte van schuldvordering moet uiterlijk een maand na toezending van

de beschikking van toelaatbaarheid bij de schuldbemiddelaar worden verricht, hetzij bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbericht, hetzij bij aangifte op zijn kantoor met ontvangstbericht gedagtekend en ondertekend door de bemiddelaar of zijn gemachtigde. Die aangifte omschrijft de aard van de schuldvordering alsmede de

verantwoording ervan, het bedrag ervan in hoofdsom, interesten en kosten, de eventuele redenen van voorrang, alsook de procedures waartoe ze aanleiding kan geven. (§ 3. Indien een schuldeiser niet binnen de in § 2, eerste lid bedoelde termijn,

aangifte van schuldvordering doet, brengt de schuldbemiddelaar hem bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs ervan op de hoogte dat hij over een laatste termijn van vijftien dagen beschikt, te rekenen van ontvangst van deze brief, om alsnog die aangifte te doen. Indien de aangifte niet binnen die termijn gedaan wordt, wordt de betrokken schuldeiser geacht afstand te doen van zijn schuldvordering. In dat geval verliest de schuldeiser zijn recht om zich te verhalen op de schuldenaar en de personen die voor hem een persoonlijke zekerheid hebben gesteld. Hij herwint dit recht in geval van afwijzing of herroeping van de aanzuiveringsregeling. De tekst van dit artikel wordt afgedrukt op de brief bedoeld in het eerste lid.) <W

2005-12-13/35, art. 9, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005> § 4. [2 De schuldbemiddelaar stelt, uit de bedragen die hij met toepassing van § 1,

4°, ontvangt, een leefgeld ter beschikking van de verzoeker dat tenministe gelijk is aan het bedrag dat met toepassing van de artikelen 1409 et 1412 wordt beschermd. Met de uitdrukkelijke schriftelijke instemming van de verzoeker mag dit leefgeld tijdelijk worden verminderd, maar moet het altijd hoger zijn, zowel in de minnelijke als in de gerechtelijke aanzuiveringsregeling, dan de in artikel 14 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie bedoelde bedragen, vermeerderd met de som van de in artikel 1410, § 2, 1°, bedoelde bedragen.]2 ---------- (1)<W 2010-04-06/20, art. 5, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2012-03-26/01, art. 2, 074; Inwerkingtreding : 23-04-2012>

Afdeling 3. - Minnelijke aanzuiveringsregeling. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57,

art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art. 1675/10.<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01- 1999> § 1. (De schuldbemiddelaar neemt overeenkomstig artikel 1391 kennis van de op naam van de schuldenaar opgestelde berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling. Hij raadpleegt onverwijld, overeenkomstig de door de Koning vastgestelde nadere

regels, de gegevens die op naam van de schuldenaar geregistreerd zijn in de Centrale voor kredieten aan particulieren van de Nationale Bank van België.) <W 2005-12-13/35, art. 27, 052; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

(NOTA : In artikel 1675/10 wordt § 1 vervangen door de volgende bepaling : " § 1. De schuldbemiddelaar neemt overeenkomstig artikel 1391 kennis van de op

naam van de schuldenaar opgestelde berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling. " bij W 2000-03-24/50, art. 26, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011)

§ 2. De schuldbemiddelaar stelt een ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling op dat de noodzakelijke maatregelen bevat voor de verwezenlijking van de in artikel 1675/3, derde lid, bedoelde doelstelling. [1 § 2/1. In de minnelijke aanzuiveringsregeling wordt de gedetailleerde en

geachtualiseerde staat van de inkomsten en de beschikbare middelen van het gezin opgenomen. De bijlage bij het plan, dat enkel wordt bezorgd aan de rechter, bevat een gedetailleerde staat van de lasten en de tegoeden van de schuldenaar en, in voorkomend geval, van de lasten en tegoeden van zijn gezin.]1 [1 § 2/2. De minnelijke aanzuiveringsregeling bepaalt de manier waarop de

schuldenaar de in artikel 1675/9, § 1, 4°, bedoelde informatie ontvangt.]1 § 3. Alleen de niet betwiste schuldvorderingen of die welke bij een titel, zelfs een

onderhandse, zijn vastgesteld, kunnen in het ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling worden opgenomen ten belope van de aldus verantwoorde bedragen. (§ 3bis. Iedere schuldeiser, hetzij overheid of particulier, kan een volledige of

gedeeltelijke kwijtschelding van schuld aan de verzoeker toestaan, en dit ongeacht de aard van de schuld. In het bijzonder : 1° de ambtenaren die belast zijn met de inning van fiscale schuldvorderingen en

aangesteld zijn door de bevoegde overheden worden gemachtigd om in het kader van een minnelijke aanzuiveringsregeling een volledige of gedeeltelijke kwijtschelding in hoofdsom en toebehoren van fiscale schulden te aanvaarden. 2° de organen die belast zijn met het innen van de bijdragen voor de sociale

zekerheid en de instellingen die de sociale uitkeringen toekennen worden gemachtigd om in het kader van een minnelijke aanzuiveringsregeling een gedeeltelijke of volledige kwijtschelding van de bedragen die hen verschuldigd zijn te aanvaarden wanneer deze kwijtschelding is voorgesteld door de schuldbemiddelaar, voorzover voldaan is aan de voorwaarden die bedoeld worden in artikel 31bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van

de sociale zekerheid voor werknemers; 3° de sociale verzekeringskassen worden gemachtigd om, in het kader van een

minnelijke aanzuiveringsregeling, een volledige of gedeeltelijke kwijtschelding van schulden te aanvaarden die betrekking hebben op achterstallige sociale bijdragen. De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels van de procedure die de sociale verzekeringskassen moeten volgen.) <L 2005-12-13/35, art. 10, 2°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 4. De schuldbemiddelaar zendt het ontwerp van minnelijke

aanzuiveringsregeling bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbericht naar de schuldenaar, in voorkomend geval diens echtgenoot, en de schuldeisers. (In het kader van die regeling ziet de schuldbemiddelaar toe op de prioritaire betaling van de schulden die het recht van de verzoeker en zijn gezin om een menswaardig leven te leiden in het gedrang brengen.) <W 2005-12-13/35, art. 10, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005> De regeling moet door alle belanghebbende partijen goedgekeurd worden. Ieder

bezwaar moet ofwel bij ter post aangetekende brief met ontvangstbericht ofwel door middel van een verklaring bij de schuldbemiddelaar uiterlijk twee maanden na toezending van het ontwerp worden ingebracht. Bij ontstentenis van bezwaar onder die voorwaarden en binnen die termijn, worden de partijen geacht met de regeling in te stemmen. Artikel 51 is niet van toepassing. Het bericht gezonden naar de belanghebbende partijen neemt de tekst over van het

tweede lid van deze paragraaf. § 5. Bij instemming bezorgt de schuldbemiddelaar de minnelijke

aanzuiveringsregeling, het verslag van zijn werkzaamheden en de dossierstukken aan de rechter. De rechter doet uitspraak op stukken en neemt akte van het gesloten akkoord.

Artikel 1043, tweede lid, is van toepassing. [1 De minnelijke aanzuiveringsregeling begint te lopen op de datum van de

beschikking van toelaatbaarheid. De rechter kan hiervan afwijken bij een met redenen omklede beslissing.]1 [1 § 6. Het ontwerp geeft de looptijd van de minnelijke aanzuiveringsregeling aan

die niet langer mag zijn dan zeven jaar, tenzij de schuldenaar uitdrukkelijk en met opgave van redenen vraagt om de verlenging met het doel bepaalde elementen van zijn vermogen te beschermen en de eerbiediging van de menselijke waardigheid te verzekeren. De rechter beslist over deze aanvraag. In voorkomend geval neemt hij akte van het gesloten akkoord.]1 ---------- (1)<W 2012-03-26/01, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 23-04-2012>

Afdeling 4. - Gerechtelijke aanzuiveringsregeling. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art. 1675/11.<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01- 1999> § 1. Wanneer de schuldbemiddelaar vaststelt dat geen overeenkomst over een minnelijke aanzuiveringsregeling kan worden bereikt en in ieder geval wanneer

(binnen zes maanden) te rekenen van zijn aanwijzing geen overeenkomst kon worden bereikt, maakt hij een proces-verbaal in die zin op dat hij, met het oog op een eventuele gerechtelijke aanzuiveringsregeling, aan de rechter bezorgt. <W 2005- 12-13/35, art. 11, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005> De schuldbemiddelaar legt het dossier van de procedure van minnelijke

aanzuiveringsregeling, met toevoeging van zijn opmerkingen, ter griffie neer. [2 In afwijking van artikel 51 kan de in het eerste lid bedoelde termijn van zes

maanden slechts eenmaal worden verlengd met een maximumtermijn van zes maanden.]2

§ 2. De rechter bepaalt op een nabije datum een rechtsdag. De griffier roept de partijen en de schuldbemiddelaar op [1 overeenkomstig artikel 1675/16, § 1]1 . De schuldbemiddelaar brengt verslag uit. De rechter doet uitspraak uiterlijk vijftien dagen volgend op het sluiten van de debatten.

§ 3. Wanneer het bestaan of het bedrag van een schuldvordering betwist wordt, stelt de rechter, totdat daarover uitspraak zal zijn gedaan, voorlopig vast welk gedeelte van het betwist bedrag in consignatie moet worden gegeven, rekening ook gehouden, in voorkomend geval, met het dividend dat op grond van de aanzuiveringsregeling wordt toegewezen. In voorkomend geval, zijn de artikelen 661 en 662 van toepassing. § 4. In afwijking van de artikelen 2028 tot 2032 en 2039 van het Burgerlijk

Wetboek, hebben de personen die een persoonlijke zekerheid hebben gesteld slechts verhaal op de schuldenaar in de mate dat zij deelnemen aan de aanzuiveringsregeling en mits eerbiediging ervan. ---------- (1)<W 2010-04-06/20, art. 6, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010> (2)<W 2012-03-26/01, art. 4, 074; Inwerkingtreding : 23-04-2012>

Art. 1675/12.<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01- 1999> § 1. De rechter, kan, mits eerbiediging van de gelijkheid onder schuldeisers, een gerechtelijke aanzuiveringsregeling opleggen die de volgende maatregelen kan bevatten : 1° uitstel of herschikking van betaling van de schulden in hoofdsom, interesten en

kosten; 2° vermindering van de conventionele rentevoet tot de wettelijke rentevoet; 3° (opgeheven) <W 2005-12-13/35, art. 12, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005> 4° gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de moratoire interesten, vergoedingen

en kosten. § 2. Het vonnis geeft de looptijd van de gerechtelijke aanzuiveringsregeling aan, die

de vijf jaar niet mag overschrijden. (Tenzij de schuldenaar uitdrukkelijk en met opgave van redenen om de toepassing ervan verzoekt, met het doel bepaalde elementen van zijn vermogen te beschermen, en de eerbiediging van de menselijke waardigheid van de schuldenaar te verzekeren, is artikel 51 niet van toepassing. De rechter beslist over deze aanvraag, bij een bijzonder gemotiveerde beslissing, in voorkomend geval in het vonnis waarbij hij de gerechtelijke aanzuiveringsregeling toestaat.) <W 2005-12-13/35, art. 12, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005> De terugbetalingstermijn van de kredietovereenkomsten kan worden verlengd. De

verlengde terugbetalingstermijn van deze kredietovereenkomsten mag de duurtijd van de aanzuiveringsregeling, zoals vastgesteld door de rechter, vermeerderd met de helft van de resterende looptijd van deze kredietovereenkomsten niet overschrijden. § 3. De rechter maakt die maatregelen afhankelijk van de vervulling door de

schuldenaar van passende handelingen om de betaling van de schuld te vergemakkelijken of te waarborgen. Hij maakt ze ook afhankelijk van het zich onthouden door de schuldenaar van daden die zijn onvermogen zouden doen toenemen. § 4. (Met inachtneming van artikel 1675/3, derde lid, kan de rechter, wanneer hij

de regeling opstelt, bij bijzonder gemotiveerde beslissing afwijken van de artikelen 1409 tot 1412, [1 waarbij de inkomsten waarover de verzoeker beschikt echter te allen tijde hoger moeten liggen dan de in artikel 14 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op de maatschappelijke integratie bedoelde bedragen, vermeerderd met de som van de in artikel 1410, § 2, 1°, bedoelde bedragen]1.) <W 2005-12-13/35, art. 12, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005> (§ 5. De rechter moet toezien op de prioritaire betaling van de schulden die het

recht van de verzoeker en zijn gezin om een menswaardig leven te leiden in het gedrang brengen.) <W 2005-12-13/35, art. 12, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005> ---------- (1)<W 2012-03-26/01, art. 5, 074; Inwerkingtreding : 23-04-2012>

Art. 1675/13. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01- 1999> § 1. Indien de maatregelen voorzien in artikel 1675/12, § 1, niet volstaan om de in artikel 1675/3, derde lid, genoemde doelstelling te bereiken, kan de rechter, op vraag van de schuldenaar, besluiten tot elke andere gedeeltelijke kwijtschelding van schulden, zelfs van kapitaal onder de volgende voorwaarden : - alle goederen die voor beslag in aanmerking komen, worden te gelde gemaakt op

initiatief van de schuldbemiddelaar (...). De verdeling heeft plaats met inachtname van de gelijkheid van de schuldeisers onverminderd de wettige redenen van voorrang; <W 2005-12-13/35, art. 13, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005> - na de tegeldemaking van de voor beslag vatbare goederen maakt het saldo, nog

verschuldigd door de schuldenaar, het voorwerp uit van een aanzuiveringsregeling met inachtname van de gelijkheid van de schuldeisers, behalve wat de lopende onderhoudsverplichtingen betreft, bedoeld in artikel 1412, eerste lid. Onverminderd artikel 1675/15, § 2, kan de kwijtschelding van schulden maar

verkregen worden als de schuldenaar de door de rechter opgelegde aanzuiveringsregeling heeft nageleefd, en behoudens terugkeer van de schuldenaar tot beter fortuin vóór het einde van de gerechtelijke aanzuiveringsregeling.

§ 2. Het vonnis duidt de looptijd van de gerechtelijke aanzuiveringsregeling aan, die ligt tussen drie en vijf jaar. Artikel 51 is niet van toepassing. § 3. De rechter kan geen kwijtschelding verlenen voor volgende schulden : - de onderhoudsgelden die niet vervallen zijn op de dag van de uitspraak houdende

vaststelling van de gerechtelijke aanzuiveringsregeling; - de schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van

een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf; - de schulden van een gefailleerde die overblijven na het sluiten van het

faillissement. § 4. In afwijking van de voorgaande paragraaf kan de rechter kwijtschelding

verlenen voor de schulden van een gefailleerde die overblijven na een faillissement waarvan de sluiting is uitgesproken met toepassing van de wet van 18 april 1851 op het faillissement, de bankbreuk en de opschorting van betaling (...). Deze kwijtschelding kan niet worden verleend aan de gefailleerde die veroordeeld werd wegens eenvoudige of bedrieglijke bankbreuk. <W 2002-04-19/39, art. 5, 040; Inwerkingtreding : 17-06-2002> § 5. (Met inachtneming van artikel 1675/3, derde lid, kan de rechter wanneer hij de

regeling opstelt, bij bijzonder gemotiveerde beslissing afwijken van de artikelen 1409 tot 1412, zonder dat de inkomsten waarover de verzoeker beschikt minder kunnen bedragen dan de bedragen bedoeld in artikel 14 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.) <W 2005-12-13/35, art. 13, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005> (§ 6. Wanneer de rechter de regeling opstelt, moet hij toezien op de prioritaire

betaling van de schulden, die het recht van de verzoeker en zijn gezin om een menswaardig leven te leiden in het gedrang brengen.) <W 2005-12-13/35, art. 13, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

Afdeling 4bis. - De totale kwijtschelding van de schulden. <Ingevoegd bij W 2005- 12-13/35, art. 14; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

Art. 1675/13bis. <Ingevoegd bij W 2005-12-13/35, art. 14; Inwerkingtreding : 31- 12-2005> § 1. Als blijkt dat geen enkele minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling mogelijk is omdat de verzoeker over onvoldoende middelen beschikt, neemt de bemiddelaar deze vaststelling op in het in artikel 1675/11, § 1, bedoelde procesverbaal, met een met redenen omkleed voorstel dat de toekenning van een totale kwijtschelding van de schulden en de eventuele maatregelen die er naar zijn mening mee gepaard moeten gaan, rechtvaardigt. § 2. De rechter kan in dergelijk geval de totale kwijtschelding van de schulden

toestaan zonder aanzuiveringsregeling en onverminderd de toepassing van artikel 1675/13, § 1, eerste lid, eerste streepje, 3 en 4. § 3. Deze beslissing kan gepaard gaan met begeleidingsmaatregelen, waarvan de

duur vijf jaar niet mag overschrijden. Artikel 51 is niet van toepassing. § 4. De kwijtschelding van de schulden is verworven, behoudens terugkeer tot

beter fortuin binnen vijf jaar die volgen op de beslissing. § 5. De beslissing kan gedurende vijf jaar herroepen worden onder de in artikel

1675/15 bedoelde voorwaarden.

Afdeling 5. - Bepalingen gemeenschappelijk aan beide procedures. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art. 1675/13ter. [1 De schuldbemiddelaar staat in voor een tijdige uitbetaling van het leefgeld, op de data die werden overeengekomen met de verzoeker of die werden bepaald in de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling.]1

---------- (1)<Ingevoegd bij W 2012-03-26/01, art. 6, 074; Inwerkingtreding : 23-04-2012>

Art. 1675/14.<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01- 1999> § 1. De schuldbemiddelaar wordt belast met de opvolging en de controle van de in de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling bepaalde maatregelen. De schuldenaar stelt de schuldbemiddelaar onverwijld in kennis van iedere

wijziging van zijn vermogenstoestand die optrad na de indiening van het verzoekschrift bedoeld in artikel 1675/4.

§ 2. De zaak blijft ingeschreven op de rol (van de arbeidsrechtbank), ook in geval van beschikking van toelaatbaarheid in hoger beroep, tot het einde of de herroeping van de regeling. <W 2005-12-13/35, art. 15, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005> Artikel 730, § 2, a, eerste lid, is niet van toepassing. (Bij moeilijkheden die de uitwerking of de uitvoering van de regeling belemmeren

of wanneer nieuwe feiten zich voordoen terwijl de regeling opgesteld wordt of die feiten de aanpassing of de herziening van de regeling rechtvaardigen, laat de schuldbemiddelaar, de arbeidsauditeur, de schuldenaar of elke belanghebbende schuldeiser, door een eenvoudige schriftelijke verklaring, die ter griffie neergelegd wordt of aan de griffie verzonden wordt, de zaak opnieuw voor de rechter brengen.) <W 2005-12-13/35, art. 15, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005> De griffier stelt de schuldenaar en de schuldeisers in kennis van de datum waarop

de zaak voor de rechter komt [1 , op de wijze bepaald in artikel 1675/16, § 1]1. § 3. (De schuldbemiddelaar doet onverwijld op het bericht van collectieve

schuldenregeling de vermeldingen aanbrengen als bedoeld in artikel 1390quater, § 2.) <W 2000-05-29/36, art. 27, 035; Inwerkingtreding : 29-01-2011> ---------- (1)<W 2010-04-06/20, art. 7, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010>

Art. 1675/14bis. <Ingevoegd bij W 2005-12-13/35, art. 16; Inwerkingtreding : 31- 12-2005> § 1. Wanneer tijdens de uitwerking of de uitvoering van de regeling roerende of onroerende goederen te gelde moeten worden gemaakt, hetzij op grond van artikel 1675/7, § 3, hetzij op grond van de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling, heeft de verkoop, die openbaar of uit de hand gebeurt, plaats overeenkomstig de regels van de gedwongen uitvoering, zonder voorafgaande betekening van een bevelschrift of beslag. § 2. De verkoop van het onroerend goed brengt van rechtswege overwijzing van de

prijs met zich mee ten voordele van de schuldeisers. § 3. Onder voorbehoud van andere modaliteiten, maakt de instrumenterende

ministeriële ambtenaar, na betaling van de hypothecaire en de bijzonder bevoorrechte schuldeisers, de prijs en het toebehoren ervan over aan de schuldbemiddelaar.

Deze storting is bevrijdend wanneer ze door de ministeriële ambtenaar gericht is aan de schuldbemiddelaar. Hetzelfde geldt voor de storting die door de koper verricht is overeenkomstig artikel 1641.

Art. 1675/15.<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-

1999> § 1. De herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid of van de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling kan worden uitgesproken door de rechter, aan wie de zaak, door een eenvoudige schriftelijke verklaring neergelegd ter griffie of aan de griffie verzonden, opnieuw wordt voorgelegd, op verzoek van de schuldbemiddelaar of van een belanghebbende schuldeiser wanneer de schuldenaar : 1° hetzij onjuiste stukken heeft afgegeven met de bedoeling aanspraak te maken op

de procedure van gezamenlijke schuldenregeling of deze te behouden; 2° (hetzij zijn verplichtingen niet nakomt, zonder dat zich nieuwe feiten voordoen

die de aanpassing of herziening van de regeling rechtvaardigen.) <W 2005-12-13/35, art. 17, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005>

3° hetzij onrechtmatig zijn lasten heeft verhoogd of zijn baten heeft verminderd; 4° hetzij zijn onvermogen heeft bewerkt; 5° hetzij bewust valse verklaringen heeft afgelegd. De griffier stelt de schuldenaar en de schuldeisers in kennis van de datum waarop

de zaak voor de rechter komt [1 , op de wijze bepaald in artikel 1675/16, § 1]1. § 2. Elke schuldeiser kan vanaf het einde van de minnelijke of gerechtelijke

aanzuiveringsregeling die een kwijtschelding van schulden in hoofdsom inhoudt, gedurende een periode van vijf jaar aan de rechter een herroeping van de regeling vragen omwille van een bedrieglijke handeling in zijn nadeel gesteld door de schuldenaar. § 3. In geval van herroeping herwinnen de schuldeisers individueel het recht hun

vordering uit te oefenen op de goederen van de schuldenaar voor de inning van het niet betaalde deel van hun schuldvorderingen. ---------- (1)<W 2010-04-06/20, art. 8, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010>

Art. 1675/16.[1 § 1. Alle oproepingen in het raam van de procedure van de collectieve schuldenregeling worden door de griffier bij gewone brief ter kennis gebracht.

§ 2. De volgende uitspraken worden door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht :

1° de beschikking van toelaatbaarheid, bedoeld in artikel 1675/6; 2° alle uitspraken die de collectieve schuldenregeling beëindigen of herroepen; 3° de herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid, bedoeld in artikel

1675/15; 4° de uitspraken inzake het derdenverzet tegen de beschikking van

toelaatbaarheid, bedoeld in artikel 1675/6. § 3. Alle overige uitspraken worden door de griffier bij een ter post aangetekende

brief ter kennis gebracht. § 4. De uitspraken zijn uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande hoger beroep

en zonder borgstelling. Behalve wat de in artikel 1675/6 bedoelde beschikking van toelaatbaarheid betreft

en zonder dat, in deze veronderstelling, artikel 1122, tweede lid, 3°, kan worden ingeroepen, zijn die uitspraken niet vatbaar voor derdenverzet.

De vonnissen en arresten die bij verstek werden gewezen zijn niet vatbaar voor

verzet. De kennisgeving van de uitspraken geldt als betekening.]1 ---------- (1)<W 2010-04-06/20, art. 9, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010>

Art. 1675/16bis.<Ingevoegd bij W 2005-12-13/35, art. 19; Inwerkingtreding : 31-12- 2005> Art. 1675/16bis. § 1. Onverminderd de toepassing van artikel 1287 van het Burgerlijk Wetboek en behalve in geval van het organiseren van bedrieglijk onvermogen, kunnen natuurlijke personen die kosteloos een persoonlijke zekerheid hebben gesteld ten behoeve van de verzoeker, volledig of gedeeltelijk van hun verbintenis worden bevrijd indien de rechter vaststelt dat hun verbintenis onevenredig is met hun inkomsten en met hun vermogen. § 2. Om de in § 1 bedoelde bevrijding te genieten, legt de natuurlijke persoon die

kosteloos een persoonlijke zekerheid ten behoeve van de verzoeker heeft gesteld, ter griffie van het gerecht waarbij het verzoek tot collectieve schuldenregeling is ingediend, een verklaring neer waaruit blijkt dat zijn verbintenis onevenredig is met zijn inkomsten en met zijn vermogen.

Zodra deze persoon bekend is, wordt hij daartoe door de schuldbemiddelaar, bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, in kennis gesteld van de mogelijkheid de in het eerste lid bedoelde verklaring neer te leggen. Deze kennisgeving bevat de tekst van dit artikel. § 3. De in § 2 bedoelde verklaring vermeldt de identiteit van de persoon, zijn

beroep en zijn woonplaats. De persoon voegt bij zijn verklaring : 1° het afschrift van zijn laatste aangifte in de personenbelasting; 2° de lijst van alle activa en passiva die behoren tot zijn vermogen; 3° alle andere stukken aan de hand waarvan de staat van zijn middelen en zijn

lasten nauwkeurig kan worden opgemaakt. De verklaring wordt bij het dossier van collectieve schuldenregeling gevoegd. Ingeval de verklaring of de bijlagen erbij onvolledig zijn, verzoekt de rechter de

persoon binnen acht dagen de vereiste nadere gegevens te verstrekken of de nodige stukken neer te leggen. § 4. De rechter doet uitspraak over de bevrijding van de persoon die de in § 2

bedoelde verklaring heeft neergelegd wanneer hij de beslissing neemt waarmee hij een minnelijke aanzuiveringsregeling homologeert of een gerechtelijke aanzuiveringsregeling beveelt. Hij kan tevens uitspraak doen op een later tijdstip, indien de behandeling van de

bevrijding de beoordeling van het verzoek tot collectieve schuldenregeling kan vertragen. De rechter hoort in elk geval vooraf de verzoeker, de persoon die de in § 2 bedoelde

verklaring heeft neergelegd of de betrokken schuldeisers, die [1 overeenkomstig artikel 1675/16, § 1]1 worden opgeroepen. § 5. Indien de persoon voor wie de persoon bedoeld in § 1 een persoonlijke

zekerheid heeft gesteld, voldoet aan de voorwaarden om een verzoek tot collectieve schuldenregeling in te dienen, doch nalaat zulks te doen, kan tevens om bevrijding worden verzocht bij de rechter die bevoegd is inzake collectieve schuldenregeling.

Het verzoek is gericht tegen de hoofdschuldenaar en de schuldeiser van de verbintenis die door de in § 1 bedoelde persoon wordt gewaarborgd. Bevrijding wordt verleend indien de rechter vaststelt dat de verbintenis van de in §

1 bedoelde persoon onevenredig is met diens inkomsten en met diens vermogen. De persoon die om bevrijding verzoekt, legt tot staving van zijn verzoek, op straffe

van schorsing, volgende stukken neer : 1° het afschrift van zijn laatste aangifte in de personenbelasting; 2° de lijst van alle activa of passiva die behoren tot zijn vermogen; 3° alle andere stukken aan de hand waarvan de staat van zijn middelen en zijn

lasten nauwkeurig kan worden opgemaakt. De indiening van het verzoek schorst de middelen van tenuitvoerlegging ten laste

van de persoon die een persoonlijke zekerheid heeft gesteld ten voordele van de hoofdschuldenaar, zulks tot over het verzoek een in kracht van gewijsde gegane beslissing wordt genomen. ---------- (1)<W 2010-04-06/20, art. 10, 070; Inwerkingtreding : 03-05-2010>

HOOFDSTUK II. - De schuldbemiddelaar. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art. 1675/17.<Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01- 1999> § 1. Als schuldbemiddelaar kunnen slechts worden aangewezen : - de advocaten, de ministeriële ambtenaren of de gerechtelijke mandatarissen in de uitoefening van hun beroep of ambt; - de overheidsinstellingen of de particuliere instellingen, die daartoe door de

bevoegde overheid zijn erkend. Deze instellingen doen hiervoor een beroep op natuurlijke personen die aan de door de bevoegde overheid bepaalde voorwaarden voldoen. § 2. De schuldbemiddelaar moet onafhankelijk en onpartijdig zijn tegenover de

betrokken partijen. De schuldbemiddelaar kan worden gewraakt indien er wettige redenen zijn om te

twijfelen aan zijn onpartijdigheid of zijn onafhankelijkheid. Een partij kan de door haar voorgedragen schuldbemiddelaar alleen wraken om een reden of een feit waarvan ze pas in kennis werd gesteld nadat de schuldbemiddelaar was aangewezen. Geen wraking kan nog worden voorgedragen na het verstrijken van de in artikel 1675/9, § 2, bedoelde termijn voor aangifte van de schuldvordering, tenzij de partij slechts na verloop van deze termijn kennis heeft gekregen van de reden van wraking. De wrakingsprocedure verloopt overeenkomstig de artikelen 970 en 971. (In afwijking van artikel 971, laatste lid, stelt de rechter in het vonnis dat de wraking toestaat ambtshalve een nieuwe schuldbemiddelaar aan.) <W 2005-12- 13/35, art. 20, 051; Inwerkingtreding : 31-12-2005> § 3. De rechter ziet toe op de naleving van de bepalingen inzake de collectieve

schuldenregeling. [1 Hij ziet er inzonderheid op toe dat alle posten die onontbeerlijk zijn voor het behoud van de menselijke waardigheid worden ingeschreven in de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling en ziet eveneens toe op de aanpassing van het leefgeld aan de gezondheidsindex.]1 Stelt hij een verzuim vast in

hoofde van de schuldbemiddelaar, dan geeft hij hiervan kennis aan de procureur des Konings, die oordeelt welke tuchtrechtelijke gevolgen zulks kan meebrengen of aan de in § 1, tweede streepje, van dit artikel, bedoelde bevoegde overheid. [1 Elk jaar, te rekenen van de beschikking van toelaatbaarheid of telkens wanneer

de rechter er om verzoekt en bij het verstrijken van de aanzuiveringsregeling, bezorgt de schuldbemiddelaar de rechter een verslag over de stand en de evolutie van de procedure. Het verslag beschrijft de stad van de procedure de verrichtingen van de schuldbemiddelaar, de redenen voor de verlenging van de termijnen, de geactualiseerde sociale en financiële toestand en de toekomstperspectieven van de persoon, de stand van de bemiddelingsrekening en alle inlichtingen die de bemiddelaar dienstig acht. Daarbij wordt ofwel het overzicht van de bewegingen op de bemiddelingsrekening, ofwel het dubbel van de rekeninguittreksels gevoegd.]1 De staat van kosten, ereloon of emolumenten bedoeld in artikel 1675/19, wordt

opgenomen op het einde van het verslag. [1 De schuldbemiddelaar bezorgt een afschrift van het verslag aan de schuldenaar.

De schuldeisers kunnen ter plaatse of op de griffie van dat verslag kennisnemen.]1 § 4. In geval van verhindering van de schuldbemiddelaar voorziet de rechter

ambtshalve in diens vervanging. De rechter kan, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van iedere belanghebbende, te allen tijde en zo dit volstrekt noodzakelijk blijkt, de schuldbemiddelaar vervangen. De schuldbemiddelaar wordt vooraf opgeroepen om in raadkamer te worden gehoord.

TOEKOMSTIG RECHT

Art. 1675/17. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01- 1999> § 1. [2 Als schuldbemiddelaar kunnen alleen worden aangesteld :

- de advocaten, de ministeriële ambtenaren of de gerechtelijke mandatarissen, op voorwaarde dat ze zijn erkend. De Koning bepaalt de nadere regels van die erkenning. De erkenning wordt slechts verleend indien de schuldbemiddelaar de daartoe door de bevoegde overheid georganiseerde opeiding heeft gevolgd;

- de overheidsinstellingen of de particuliere instellingen, die daartoe door de bevoegde overheid zijn erkend. Deze instellingen doen hiervoor een beroep op natuurlijke personen die aan de door de bevoegde overheid bepaalde voorwaarden voldoen.]2 § 2. De schuldbemiddelaar moet onafhankelijk en onpartijdig zijn tegenover de

betrokken partijen. De schuldbemiddelaar kan worden gewraakt indien er wettige redenen zijn om te

twijfelen aan zijn onpartijdigheid of zijn onafhankelijkheid. Een partij kan de door haar voorgedragen schuldbemiddelaar alleen wraken om een reden of een feit waarvan ze pas in kennis werd gesteld nadat de schuldbemiddelaar was aangewezen. Geen wraking kan nog worden voorgedragen na het verstrijken van de in artikel 1675/9, § 2, bedoelde termijn voor aangifte van de schuldvordering, tenzij de partij slechts na verloop van deze termijn kennis heeft gekregen van de reden van wraking. De wrakingsprocedure verloopt overeenkomstig de artikelen 970 en 971. (In afwijking van artikel 971, laatste lid, stelt de rechter in het vonnis dat de wraking toestaat ambtshalve een nieuwe schuldbemiddelaar aan.) <W 2005-12-13/35, art. 20, 051; Inwerkingtreding

: 31-12-2005> § 3. De rechter ziet toe op de naleving van de bepalingen inzake de collectieve

schuldenregeling. [1 Hij ziet er inzonderheid op toe dat alle posten die onontbeerlijk zijn voor het behoud van de menselijke waardigheid worden ingeschreven in de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling en ziet eveneens toe op de aanpassing van het leefgeld aan de gezondheidsindex.]1 Stelt hij een verzuim vast in hoofde van de schuldbemiddelaar, dan geeft hij hiervan kennis aan de procureur des Konings, die oordeelt welke tuchtrechtelijke gevolgen zulks kan meebrengen of aan de in § 1, tweede streepje, van dit artikel, bedoelde bevoegde overheid. [1 Elk jaar, te rekenen van de beschikking van toelaatbaarheid of telkens wanneer de

rechter er om verzoekt en bij het verstrijken van de aanzuiveringsregeling, bezorgt de schuldbemiddelaar de rechter een verslag over de stand en de evolutie van de procedure. Het verslag beschrijft de stad van de procedure de verrichtingen van de schuldbemiddelaar, de redenen voor de verlenging van de termijnen, de geactualiseerde sociale en financiële toestand en de toekomstperspectieven van de persoon, de stand van de bemiddelingsrekening en alle inlichtingen die de bemiddelaar dienstig acht. Daarbij wordt ofwel het overzicht van de bewegingen op de bemiddelingsrekening, ofwel het dubbel van de rekeninguittreksels gevoegd.]1

De staat van kosten, ereloon of emolumenten bedoeld in artikel 1675/19, wordt opgenomen op het einde van het verslag. [1 De schuldbemiddelaar bezorgt een afschrift van het verslag aan de schuldenaar. De

schuldeisers kunnen ter plaatse of op de griffie van dat verslag kennisnemen.]1 § 4. In geval van verhindering van de schuldbemiddelaar voorziet de rechter

ambtshalve in diens vervanging. De rechter kan, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van iedere belanghebbende, te allen tijde en zo dit volstrekt noodzakelijk blijkt, de schuldbemiddelaar vervangen. De schuldbemiddelaar wordt vooraf opgeroepen om in raadkamer te worden gehoord.

---------- (1)<W 2012-03-26/01, art. 7, 2°-4°, 074; Inwerkingtreding : 23-04-2012> (2)<W 2012-03-26/01, art. 7, 1°, 074; Inwerkingtreding : onbepaald>

Art. 1675/18. <Ingevoegd bij W 1998-07-05/57, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01- 1999> Onverminderd de verplichtingen die hem door de wet worden opgelegd en behalve wanneer hij wordt opgeroepen om in rechte te getuigen, mag de schuldbemiddelaar geen feiten bekend maken waarvan hij kennis had uit hoofde van zijn functie. Artikel 458 van het Strafwetboek is op hem van toepassing.

Art. 1675/19.<W 2006-12-27/32, art. 34, 059; Inwerkingtreding : 28-12-2006> § 1er. De regels en barema's tot vaststelling van het ereloon, de emolumenten en de kosten van de schuldbemiddelaar worden door de Koning bepaald. De Koning oefent deze bevoegdheden uit op de gezamenlijke voordracht van de ministers tot wier bevoegdheid Justitie en Economische Zaken behoren. § 2. De staat van ereloon, emolumenten en kosten van de schuldbemiddelaar komt

ten laste van de schuldenaar en wordt bij voorrang betaald. Onverminderd artikel 1675/9, § 4, houdt de schuldbemiddelaar tijdens de opmaak

van de regeling van de baten van het vermogen van de schuldenaar een reserve af voor de betaling van ereloon, emolumenten en kosten. In geval van totale kwijtschelding van schulden legt de rechter de totale of

gedeeltelijke onbetaalde honoraria van de schuldbemiddelaar ten laste van het Fonds ter bestrijding van de overmatige schuldenlast bedoeld in artikel 20 van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen. Indien de regeling voorziet in een kwijtschelding van schulden in kapitaal en enkel

mits wordt gerechtvaardigd dat de verzoeker in de onmogelijkheid verkeert de honoraria binnen een redelijke termijn te betalen, kan de rechter de totale of gedeeltelijke onbetaalde honoraria van de schuldbemiddelaar ten laste leggen van het Fonds. De schuldbemiddelaar duidt in zijn verzoek de redenen aan waarom de aangelegde

reserve onvoldoende is en waarom de beschikbare middelen van de schuldenaar ontoereikend zijn om het ereloon te betalen. De rechter geeft de redenen aan die de interventie van het Fonds rechtvaardigen. [1

Het bedrag van de honoraria en de kosten van de schuldbemiddelaar mag per dossier niet hoger liggen dan 1.200 euro, tenzij de rechter er anders over beslist middels een bijzondere gemotiveerde beslissing.]1 In het ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling, bedoeld in artikel 1675/10, §

2, en in de gerechtelijke aanzuiveringsregeling wordt aangegeven hoe de vervallen en te vervallen honoraria worden betaald door de schuldenaar. § 3. Tenzij deze maatregelen getroffen werden door de beschikking bedoeld in

artikel 1675/10, § 5, in artikel 1675/12 of in artikel 1675/13, geeft de rechter, op verzoek van de schuldbemiddelaar, een bevel tot tenuitvoerlegging voor het voorschot dat hij bepaalt of ten belope van het bedrag van de erelonen, emolumenten en kosten dat hij vaststelt. Zo nodig hoort hij voorafgaandelijk in raadkamer de opmerkingen van de schuldenaar, van de schuldeisers en van de schuldbemiddelaar. De beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. Bij elk verzoek van de schuldbemiddelaar wordt een gedetailleerd overzicht van de te vergoeden prestaties en van de gedragen of te dragen kosten gevoegd. ---------- (1)<W 2010-12-29/01, art. 18, 071; Inwerkingtreding : 10-01-2011>