عن الملكية الفكرية التدريب في مجال الملكية الفكرية إذكاء الاحترام للملكية الفكرية التوعية بالملكية الفكرية الملكية الفكرية لفائدة… الملكية الفكرية و… الملكية الفكرية في… معلومات البراءات والتكنولوجيا معلومات العلامات التجارية معلومات التصاميم الصناعية معلومات المؤشرات الجغرافية معلومات الأصناف النباتية (الأوبوف) القوانين والمعاهدات والأحكام القضائية المتعلقة بالملكية الفكرية مراجع الملكية الفكرية تقارير الملكية الفكرية حماية البراءات حماية العلامات التجارية حماية التصاميم الصناعية حماية المؤشرات الجغرافية حماية الأصناف النباتية (الأوبوف) تسوية المنازعات المتعلقة بالملكية الفكرية حلول الأعمال التجارية لمكاتب الملكية الفكرية دفع ثمن خدمات الملكية الفكرية هيئات صنع القرار والتفاوض التعاون التنموي دعم الابتكار الشراكات بين القطاعين العام والخاص أدوات وخدمات الذكاء الاصطناعي المنظمة العمل مع الويبو المساءلة البراءات العلامات التجارية التصاميم الصناعية المؤشرات الجغرافية حق المؤلف الأسرار التجارية أكاديمية الويبو الندوات وحلقات العمل إنفاذ الملكية الفكرية WIPO ALERT إذكاء الوعي اليوم العالمي للملكية الفكرية مجلة الويبو دراسات حالة وقصص ناجحة في مجال الملكية الفكرية أخبار الملكية الفكرية جوائز الويبو الأعمال الجامعات الشعوب الأصلية الأجهزة القضائية الموارد الوراثية والمعارف التقليدية وأشكال التعبير الثقافي التقليدي الاقتصاد المساواة بين الجنسين الصحة العالمية تغير المناخ سياسة المنافسة أهداف التنمية المستدامة التكنولوجيات الحدودية التطبيقات المحمولة الرياضة السياحة ركن البراءات تحليلات البراءات التصنيف الدولي للبراءات أَردي – البحث لأغراض الابتكار أَردي – البحث لأغراض الابتكار قاعدة البيانات العالمية للعلامات مرصد مدريد قاعدة بيانات المادة 6(ثالثاً) تصنيف نيس تصنيف فيينا قاعدة البيانات العالمية للتصاميم نشرة التصاميم الدولية قاعدة بيانات Hague Express تصنيف لوكارنو قاعدة بيانات Lisbon Express قاعدة البيانات العالمية للعلامات الخاصة بالمؤشرات الجغرافية قاعدة بيانات الأصناف النباتية (PLUTO) قاعدة بيانات الأجناس والأنواع (GENIE) المعاهدات التي تديرها الويبو ويبو لكس - القوانين والمعاهدات والأحكام القضائية المتعلقة بالملكية الفكرية معايير الويبو إحصاءات الملكية الفكرية ويبو بورل (المصطلحات) منشورات الويبو البيانات القطرية الخاصة بالملكية الفكرية مركز الويبو للمعارف الاتجاهات التكنولوجية للويبو مؤشر الابتكار العالمي التقرير العالمي للملكية الفكرية معاهدة التعاون بشأن البراءات – نظام البراءات الدولي ePCT بودابست – نظام الإيداع الدولي للكائنات الدقيقة مدريد – النظام الدولي للعلامات التجارية eMadrid الحماية بموجب المادة 6(ثالثاً) (الشعارات الشرفية، الأعلام، شعارات الدول) لاهاي – النظام الدولي للتصاميم eHague لشبونة – النظام الدولي لتسميات المنشأ والمؤشرات الجغرافية eLisbon UPOV PRISMA UPOV e-PVP Administration UPOV e-PVP DUS Exchange الوساطة التحكيم قرارات الخبراء المنازعات المتعلقة بأسماء الحقول نظام النفاذ المركزي إلى نتائج البحث والفحص (CASE) خدمة النفاذ الرقمي (DAS) WIPO Pay الحساب الجاري لدى الويبو جمعيات الويبو اللجان الدائمة الجدول الزمني للاجتماعات WIPO Webcast وثائق الويبو الرسمية أجندة التنمية المساعدة التقنية مؤسسات التدريب في مجال الملكية الفكرية الدعم المتعلق بكوفيد-19 الاستراتيجيات الوطنية للملكية الفكرية المساعدة في مجالي السياسة والتشريع محور التعاون مراكز دعم التكنولوجيا والابتكار نقل التكنولوجيا برنامج مساعدة المخترعين WIPO GREEN WIPO's PAT-INFORMED اتحاد الكتب الميسّرة اتحاد الويبو للمبدعين WIPO Translate أداة تحويل الكلام إلى نص مساعد التصنيف الدول الأعضاء المراقبون المدير العام الأنشطة بحسب كل وحدة المكاتب الخارجية المناصب الشاغرة المشتريات النتائج والميزانية التقارير المالية الرقابة
Arabic English Spanish French Russian Chinese
القوانين المعاهدات الأحكام التصفح بحسب كل ولاية قضائية

بلجيكا

BE110

رجوع

Loi du 28 avril 2010 portant des dispositions diverses

 28 AVRIL 2010. — Loi portant des dispositions diverses

WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS

FEDERALE OVERHEIDSDIENST KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER

[2010/201991]N. 2010 — 1474

28 APRIL 2010. — Wet houdende diverse bepalingen (1)

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

TITEL 1. — Algemene bepaling Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 78

van de Grondwet.

TITEL 2. — Mobiliteit

HOOFDSTUK 1. — Ombudsdiensten voor het lucht- en spoorvervoer van personen

Afdeling 1. — Ombudsdienst voor luchtvaartpassagiers en omwonenden van de luchthaven Brussel-Nationaal

Onderafdeling 1. — Definities Art. 2. In deze afdeling wordt de benaming ″Ombudsdienst voor

luchtvaartpassagiers en omwonenden van de luchthaven Brussel- Nationaal″ afgekort tot ″Ombudsdienst″.

In deze afdeling wordt bovendien verstaan onder : - ″passagier″ : de persoon die aan boord gaat of voornemens is aan

boord te gaan van een vlucht van een luchtvaartmaatschappij, of die van boord gaat of die op doorreis is met een vlucht van een luchtvaartmaatschappij;

- ″luchtvaartmaatschappij″ : een onderneming die overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1008/2008, in het bezit is van een geldige exploitatievergunning of een equivalent daarvan, die een vlucht uitvoert of voornemens is een vlucht uit te voeren van of naar een in België gelegen luchthaven of openbaar vliegveld, in het raam van een met een passagier gesloten overeenkomst of namens een andere natuurlijke of rechtspersoon die een overeenkomst heeft gesloten met die passagier;

- ″gebruiker″ : een passagier die gebruik maakt van de infrastructuur van de luchthaven Brussel-Nationaal;

- ″exploitant″ : exploitant van de luchthaveninfrastructuur van Brussel-Nationaal.

Onderafdeling 2. — Bevoegdheden Art. 3. § 1. Er wordt een Ombudsdienst opgericht, die bevoegd is

voor aangelegenheden betreffende : - de dienstverlening van luchtvaartmaatschappijen; - de dienstverlening van de exploitant; - de inzameling en verspreiding van informatie met betrekking tot de

vliegroutes die worden gevolgd en de hinder die wordt veroorzaakt door vliegtuigen die opstijgen van en landen op de luchthaven Brussel-Nationaal.

Klachten over luchtveiligheid, luchtvaartbeveiliging en/of openbare veiligheid vallen niet onder de bevoegdheden van de Ombudsdienst.

§ 2. De Ombudsdienst heeft niet tot opdracht de activiteit van de exploitant en de luchtvaartmaatschappijen te controleren, noch om zich gezagshalve uit te spreken over de adequaatheid van hun gedrag met de rechtsnormen. Hij treedt niet op als overheid belast met de toepassing van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan lucht- reizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91.

De Ombudsdienst is belast met : 1o het onderzoeken van alle klachten van particulieren in hun

hoedanigheid van passagier, omwonende of gebruiker, met uitzonde- ring van klachten waarvoor een andere door of krachtens de wet aangestelde ombudsman bevoegd is;

SERVICE PUBLIC FEDERAL CHANCELLERIE DU PREMIER MINISTRE

[2010/201991]F. 2010 — 1474

28 AVRIL 2010. — Loi portant des dispositions diverses (1)

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.

Les Chambres ont adopté et Nous sanctionnons ce qui suit :

TITRE 1er. — Disposition générale Article 1er. La présente loi règle une matière visée à l’article 78 de la

Constitution.

TITRE 2. — Mobilité

CHAPITRE 1er. — Des services de médiation en matière de transport aérien et ferroviaire de personnes

Section 1re. — Service de médiation pour les passagers de transports aériens et les riverains de l’aéroport de Bruxelles-National

Sous-section 1re. — Définitions Art. 2. Aux fins de la présente section, la dénomination ″Service de

médiation pour les passagers de transports aériens et riverains de l’aéroport de Bruxelles-National″ est abrégée en ″Service de médiation″.

Aux fins de la présente section, on entend en outre par : - ″passager″ : la personne qui embarque ou a l’intention d’embarquer

dans un vol d’un transporteur aérien ou qui débarque ou est en transit d’un vol d’un transporteur aérien;

- ″transporteur aérien″ : une entreprise possédant une licence d’exploi- tation ou équivalent en cours de validité conformément aux disposi- tions du Règlement (CEE) no 1008/2008 et qui réalise ou à l’intention de réaliser un vol au départ ou à destination d’un aéroport ou aérodrome public situé en Belgique, dans le cadre d’un contrat conclu avec un passager, ou au nom d’une autre personne, morale ou physique, qui a conclu un contrat avec ce passager;

- ″usager″ : un passager qui utilise les installations de l’aéroport de Bruxelles-National;

- ″exploitant″ : exploitant de l’infrastructure aéroportuaire de Bruxelles- National.

Sous-section 2. — Compétences Art. 3. § 1er. Il est créé un Service de médiation, compétent pour les

matières concernant : - les services prestés par les transporteurs aériens; - les services prestés par l’exploitant; - la collecte et la diffusion d’informations relatives aux trajectoires

suivies et aux nuisances provoquées par les aéronefs décollant de et atterrissant à l’aéroport de Bruxelles-National.

Les plaintes relatives à la sécurité aérienne, à la sûreté aérienne et/ou à la sécurité publique sont exclues des compétences du Service de médiation.

§ 2. Le Service de médiation n’a pas pour mission de contrôler l’activité de l’exploitant et des transporteurs aériens ni de se prononcer par voie d’autorité sur l’adéquation de leurs comportements avec les normes de droit. Il n’intervient pas en qualité d’autorité chargée de l’application du Règlement (CE) no 261/2004 du Parlement européen et du Conseil du 11 février 2004 établissant des règles communes en matière d’indemnisation et d’assistance des passagers en cas de refus d’embarquement et d’annulation ou de retard important d’un vol, et abrogeant le Règlement (CEE) no 295/91.

Le Service de médiation a pour missions : 1o d’examiner toutes les plaintes de particuliers en leur qualité de

passager, de riverain ou d’usager, à l’exception de celles qui relèvent de la compétence d’un autre médiateur établi par ou en vertu de la loi;

25776 BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

2o het bemiddelen in geschillen tussen, enerzijds, de luchtvaart- maatschappijen en hun passagiers en, anderzijds, de betrokken passa- giers en gebruikers en de exploitant om tot een bevredigende schikking te komen;

3o het richten van een aanbeveling aan de luchtvaartmaatschappijen of de exploitant indien geen bevredigende schikking kan worden bereikt;

4o het voorlichten van de betrokken passagiers, omwonenden en andere gebruikers, die zich schriftelijk of mondeling tot hem richten, over hun rechten en belangen;

5o het inzamelen, analyseren, registreren en verspreiden, voor de omwonenden van de luchthaven Brussel-Nationaal, van alle pertinente informatie over de gevolgde vliegroutes die gevolgd worden en de hinder die wordt veroorzaakt door de vliegtuigen die opstijgen van en landen op de luchthaven Brussel-Nationaal;

6o het uitbrengen van adviezen in het raam van zijn opdrachten, op verzoek van de minister bevoegd voor vervoer, of op eigen initiatief;

7o het bijhouden van documentatie met betrekking tot geluids- overlast en met betrekking tot de vliegroutes van vliegtuigen die opstijgen van en landen op de luchthaven Brussel-Nationaal.

Een kopie van de in het tweede lid, 3o, bedoelde aanbeveling wordt gestuurd aan de klager en aan de directeur-generaal luchtvaart van de FOD Mobiliteit en Vervoer of zijn afgevaardigde.

Art. 4. De indiening door een passagier of een gebruiker van een beroep met hetzelfde onderwerp bij een administratieve of gerechtelijke overheid is onverenigbaar met de voortzetting van de bemiddeling, die in dit geval eindigt.

De Koning bepaalt de procedureregels van de klachtenbehandeling.

De Ombudsdienst moet de behandeling voor een klacht weigeren : 1o wanneer die kennelijk ongegrond is, omdat ze hetzij uit de lucht

gegrepen, hetzij uitsluitend kwetsend of eerrovend is; 2o wanneer deze in wezen dezelfde is als een eerder door de

Ombudsdienst afgewezen klacht en ten opzichte van deze geen nieuwe elementen aanbrengt.

3o wanneer de klager kennelijk geen enkele stap heeft ondernomen bij de luchtvaartmaatschappij of bij de exploitant om te trachten eerst zelf genoegdoening te verkrijgen, behalve als het gaat om verzoeken betreffende de opdrachten waarmee de Ombudsdienst krachtens artikel 3, § 2, 5o en 7o, belast is.

De Ombudsdienst kan de behandeling van een klacht weigeren. 1o wanneer de identiteit van de klager onbekend is; 2o wanneer de klacht betrekking heeft op feiten die zich meer dan één

jaar voor het indienen van de klacht hebben voorgedaan. Art. 5. De Ombudsdienst kan in het raam van een bij hem ingediende

klacht ter plaatse inzage nemen of zich een afschrift doen overleggen van boeken, briefwisseling, notulen en, in het algemeen, alle documen- ten en geschriften van de betrokken luchtvaartmaatschappij of exploi- tant die rechtstreeks betrekking hebben op het voorwerp van de klacht, met uitzondering van de stukken die onder het briefgeheim vallen. Hij mag van de beheersorganen en het personeel van de betrokken luchtvaartmaatschappijen of de betrokken exploitant alle uitleg of informatie eisen en alle verificaties uitvoeren die nodig zijn voor het onderzoek.

De aldus verkregen informatie wordt vertrouwelijk behandeld wanneer de verspreiding ervan de luchtvaartmaatschappij of de exploitant op algemeen vlak kan schaden.

Art. 6. Binnen de grenzen van hun bevoegdheden ontvangen de ombudsmannen instructies van geen enkele instantie. Zij vervullen hun opdrachten geheel onafhankelijk.

Art. 7. Als het verzoek om bemiddeling van een passagier of een gebruiker ontvankelijk wordt verklaard, wordt elke procedure tegen hem en met hetzelfde onderwerp geschorst door de luchtvaart- maatschappij of de exploitant die ze heeft ingesteld. De schorsing loopt vanaf de inschakeling van de ombudsman tot het einde van zijn opdracht, zonder dat deze termijn vier maanden mag overschrijden.

De bemiddeling schorst de door de overheidsinstantie of andere derden ingestelde procedures tegen de exploitant of de luchtvaart- maatschappij niet.

Art. 8. § 1. De Ombudsdienst stelt jaarlijks een verslag op betreffende zijn activiteiten. Het verslag bespreekt in het bijzonder de verschillende klachten of soorten van klachten en het eraan gegeven gevolg, zonder evenwel de identiteit van de klager rechtstreeks of onrechtstreeks vrij te geven.

2o d’intervenir en vue de promouvoir un compromis satisfaisant dans des litiges entre, d’une part, les transporteurs aériens et leurs passagers et, d’autre part, les passagers et usagers concernés et l’exploitant;

3o d’adresser une recommandation, aux transporteurs aériens ou à l’exploitant, au cas où un compromis satisfaisant ne pourrait pas être trouvé;

4o d’informer de leurs droits et intérêts les passagers, riverains et autres usagers concernés qui s’adressent à lui par écrit ou oralement;

5o de collecter, d’analyser, d’enregistrer et de diffuser, pour les riverains de l’aéroport de Bruxelles-National, toutes les informations pertinentes relatives aux trajectoires suivies et aux nuisances provo- quées par les aéronefs décollant de et atterrissant à l’aéroport de Bruxelles-National;

6o d’émettre des avis dans le cadre de ses missions à la demande du ministre qui a les transports dans ses attributions ou de sa propre initiative;

7o de tenir à jour la documentation relative aux nuisances sonores et aux trajectoires des aéronefs décollant de et atterrissant à l’aéroport de Bruxelles-National.

Une copie de la recommandation visée à l’alinéa 2, 3o, est adressée au plaignant et au directeur général du Transport aérien du SPF Mobilité et Transports ou à son délégué.

Art. 4. L’introduction par le passager ou l’usager d’un recours ayant le même objet auprès d’une autorité administrative ou judiciaire est incompatible avec la poursuite de la médiation, qui en ce cas prend fin.

Le Roi détermine les modalités procédurales du traitement des plaintes.

Le Service de médiation doit refuser de traiter une plainte lorsque : 1o celle-ci est manifestement non fondée, soit qu’elle est fantaisiste

soit qu’elle est exclusivement vexatoire ou diffamatoire; 2o celle-ci est essentiellement la même qu’une précédente plainte

écartée par le Service de médiation et ne contient aucun élément nouveau par rapport à cette dernière.

3o le plaignant n’a manifestement accompli aucune démarche auprès du transporteur aérien ou de l’exploitant pour tenter d’obtenir d’abord satisfaction par lui-même sauf s’il s’agit de demandes portant sur les missions dévolues au Service de médiation en vertu de l’article 3, § 2, 5o et 7o.

Le Service de médiation peut refuser de traiter une plainte : 1o lorsque l’identité du plaignant est inconnue; 2o lorsque la plainte se rapporte à des faits qui se sont produits plus

d’un an avant son introduction. Art. 5. Le Service de médiation peut, dans le cadre d’une plainte

introduite auprès de lui, prendre connaissance sur place, ou se faire produire une copie des livres, de la correspondance, des procès- verbaux et, généralement, de tous les documents et de toutes les écritures du transporteur aérien ou exploitant concerné ayant trait directement à l’objet de la plainte à l’exception des pièces relevant du secret des lettres. Il peut requérir des organes d’administration et du personnel des transporteurs aériens ou de l’exploitant concernés toutes les explications ou informations et procéder à toutes les vérifications qui sont nécessaires pour son examen.

L’information ainsi obtenue est traitée confidentiellement lorsque sa divulgation peut nuire au transporteur aérien ou à l’exploitant sur un plan général.

Art. 6. Dans les limites de leurs attributions, les médiateurs ne reçoivent d’instruction d’aucune autorité. Ils accomplissent leurs missions en toute indépendance.

Art. 7. Si la demande de médiation du passager ou de l’usager est déclarée recevable, toute procédure engagée à l’encontre de ce dernier et ayant le même objet est suspendue par le transporteur aérien ou l’exploitant qui l’a initiée. La suspension court dès la saisine du médiateur jusqu’à l’achèvement de sa mission, sans que ce délai dépasse quatre mois.

La médiation ne suspend pas les procédures engagées à l’encontre de l’exploitant et du transporteur aérien par l’autorité publique ou d’autres tiers.

Art. 8. § 1er. Chaque année, le Service de médiation établit un rapport de ses activités. Le rapport traite notamment les différentes plaintes ou sortes de plaintes et la suite qui y a été donnée, sans toutefois communiquer directement ou indirectement l’identité du plaignant.

25777BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

§ 2. Het verslag van de Ombudsdienst wordt toegestuurd aan de Dienst Regulering van het spoorwegvervoer en van de exploitatie van de luchthaven Brussel-Nationaal, alsook aan de minister bevoegd voor vervoer.

§ 3. De Ombudsdienst stuurt het verslag naar de Wetgevende Kamers en stelt het ter beschikking van het publiek.

Onderafdeling 3. — Samenstelling Art. 9. § 1. De Ombudsdienst bestaat uit twee ombudsmannen van

wie de ene behoort tot de Nederlandse taalrol en de andere tot de Franse taalrol.

De Ombudsdienst treedt op als college. Niettemin mogen de ombudsmannen elkaar delegaties verlenen via een collegiale beslissing goedgekeurd door de minister bevoegd voor vervoer.

Wanneer slechts één van de twee leden van de Ombudsdienst benoemd is, is dat lid gemachtigd de bevoegdheden waarin deze afdeling voorziet, alleen uit te oefenen.

Hetzelfde geldt wanneer een van de leden van de Ombudsdienst zich in de onmogelijkheid bevindt zijn ambt uit te oefenen.

§ 2. De ombudsmannen worden door de Koning benoemd bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad voor een hernieuw- bare termijn van vijf jaar.

De Koning bepaalt de procedure voor de selectie van de kandidaten voor een nieuw mandaat of voor de hernieuwing van hun mandaat.

§ 3. De Koning stelt het administratief en geldelijk statuut van de ombudsmannen vast.

§ 4. Om tot ombudsman te kunnen worden benoemd, mag de kandidaat gedurende een periode van drie jaar vóór zijn benoeming geen mandaat of functie bij een luchtvaartmaatschappij of bij de exploitant hebben uitgeoefend.

§ 5. De ombudsmannen kunnen slechts om wettige reden worden ontslagen door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

§ 6. De Koning bepaalt de menselijke en materiële middelen die ter beschikking van de Ombudsdienst moeten worden gesteld.

Teneinde de administratiekosten te dekken die nodig zijn voor de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, bepaalt de Koning het tarief, alsook de termijn voor de betaling en de wijze van betaling van de retributies die ten laste van de sector moeten worden geheven.

Afdeling 2. — Ombudsdienst voor treinreizigers

Onderafdeling 1. — Definities Art. 10. In deze afdeling wordt de benaming ″Ombudsdienst voor

treinreizigers″ afgekort tot ″Ombudsdienst″.

In deze afdeling wordt bovendien verstaan onder : - ″spoorwegonderneming″ : een onderneming voor spoorvervoer van

personen in de zin van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur, met uitzondering van het goederenvervoer;

- ″spoorwegbeheerders″ : elke instelling of onderneming belast met de inrichting, het onderhoud en het beheer van de spoorweginfrastruc- tuur, met inbegrip van de perrons in de stations en de stopplaatsen, de toegangen tot de perrons en de mededelingen aan de reizigers door middel van monitors in de stations en op de perrons en door middel van affiches met de treinregeling, alsook elke instelling of onderneming belast met de inrichting, het onderhoud en het beheer van de stations en stopplaatsen, met inbegrip van de stations en stopplaatsen waarvoor deze instelling of onderneming het dagelijkse beheer heeft uitbesteed;

- ″reiziger″ : de persoon die aan boord gaat of voornemens is aan boord te gaan van een trein;

- ″gebruiker″ : de natuurlijke persoon die voor privédoeleinden gebruik maakt van de spoorweginstallaties toegankelijk voor het publiek.

Onderafdeling 2. — Bevoegdheden Art. 11. § 1. Er wordt een Ombudsdienst opgericht, die bevoegd is

voor aangelegenheden betreffende de vervoer- en infrastructuur- diensten die reizigers en gebruikers benutten, met uitzondering van klachten waarvoor een andere door of krachtens de wet aangestelde ombudsman bevoegd is.

§ 2. Le rapport du Service de médiation est communiqué au Service de Régulation du transport ferroviaire et de l’exploitation de l’aéroport de Bruxelles-National, ainsi qu’au ministre ayant les transports dans ses attributions.

§ 3. Le Service de médiation communique le rapport aux Chambres législatives et le met à la disposition du public.

Sous-section 3. — Composition Art. 9. § 1er. Le Service de médiation est composé de deux

médiateurs, appartenant l’un au rôle linguistique néerlandais, l’autre au rôle linguistique français.

Le Service de médiation agit en tant que collège. Néanmoins, les médiateurs peuvent s’accorder des délégations par décision collé- giale approuvée par le ministre qui a les transports dans ses attribu- tions.

Lorsqu’un seul des deux membres du Service de médiation est nommé, celui-ci est habilité à exercer seul les attributions prévues dans la présente section.

Il en va de même lorsqu’un des membres du service de médiation se trouve dans l’impossibilité d’exercer ses fonctions.

§ 2. Les médiateurs sont nommés par le Roi, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres pour un terme renouvelable de cinq ans.

Le Roi détermine la procédure de sélection des candidats à un nouveau mandat ou au renouvellement de leur mandat.

§ 3. Le Roi fixe le statut administratif et pécuniaire des médiateurs.

§ 4. Pour être nommé médiateur, le candidat ne peut avoir exercé un mandat ou une fonction au sein d’un transporteur aérien ou de l’exploitant de pendant une période de trois ans avant sa nomination.

§ 5. Les médiateurs ne peuvent être révoqués que pour juste motif par le Roi, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres.

§ 6. Le Roi détermine les ressources humaines et matérielles à affecter au Service de médiation.

Afin de couvrir les frais d’administration nécessaires à l’application de la présente loi et de ses arrêtés d’exécution, le Roi fixe le taux ainsi que le délai et les modalités de paiement des redevances à percevoir à charge du secteur.

Section 2. — Du Service de médiation pour les voyageurs ferroviaires

Sous-section 1re. — Définitions Art. 10. Aux fins de la présente section, la dénomination ″Service de

médiation pour les voyageurs ferroviaires″ est abrégée en ″Service de médiation″.

Aux fins de la présente section, on entend en outre par : - ″entreprise ferroviaire″ : une entreprise de transport ferroviaire au

sens de la loi du 4 décembre 2006 relative à l’utilisation de l’infra- structure ferroviaire, à l’exclusion du transport de marchandises;

- ″gestionnaire ferroviaire″ : tout organisme ou toute entreprise chargé de l’établissement, de l’entretien et de la gestion de l’infra- structure ferroviaire, en ce compris des quais dans les gares et points d’arrêts, des accès aux quais et des communications aux voyageurs au moyen des moniteurs dans les gares et sur les quais et via les affiches portant les horaires des trains, ainsi que tout organisme ou toute entreprise chargé de l’établissement, de l’entretien et de la gestion des gares et points d’arrêt, en ce compris des gares et points d’arrêts dont cet organisme ou cette entreprise a donné la gestion journalière en sous-traitance;

- ″voyageur″ : la personne qui embarque ou a l’intention d’embar- quer dans un train;

- ″usager″, toute personne physique qui utilise à titre privé les installations ferroviaires accessibles au public.

Sous-section 2. — Compétences Art. 11. § 1er. Il est créé un Service de médiation compétent pour les

matières concernant les services de transport et d’infrastructure dont bénéficient les voyageurs et usagers, à l’exception des plaintes qui relèvent de la compétence d’un autre médiateur établi par ou en vertu de la loi.

25778 BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

§ 2. De Ombudsdienst heeft niet tot opdracht de activiteit van de spoorwegondernemingen en -beheerders te controleren, noch zich gezagshalve uit te spreken over de overeenstemming van hun gedrag met de rechtsnormen. Hij treedt niet op als autoriteit belast met de handhaving van Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer.

De ombudsdienst is belast met :

1o het onderzoeken van alle klachten van reizigers en gebruikers met betrekking tot de dienstverlening van de spoorwegondernemingen of de spoorwegbeheerders;

2o het bemiddelen in geschillen tussen enerzijds de spoorwegonder- nemingen of de spoorwegbeheerders en anderzijds hun reizigers of gebruikers om tot een bevredigende schikking te komen;

3o het richten van een aanbeveling tot de spoorwegondernemingen of de spoorwegbeheerders, indien geen bevredigende schikking kan worden bereikt;

4o het voorlichten van reizigers of gebruikers die zich schriftelijk of mondeling tot hem richten, over hun rechten en belangen;

5o het uitbrengen van adviezen in het kader van zijn opdrachten, op verzoek van de minister bevoegd voor vervoer.

Een kopie van de in het tweede lid, 3o, bedoelde aanbeveling wordt verstuurd aan de klager en aan de directeur-generaal Vervoer te land van de FOD Mobiliteit en Vervoer of zijn afgevaardigde.

Art. 12. De indiening door een reiziger of een gebruiker van een beroep met hetzelfde onderwerp bij een administratieve of gerechtelijke overheid is onverenigbaar met de voortzetting van de bemiddeling, die in dit geval eindigt.

De Koning bepaalt de procedureregels voor de klachtenbehandeling.

De Ombudsdienst moet de behandeling van een klacht weigeren :

1o wanneer die kennelijk ongegrond is, omdat ze hetzij uit de lucht gegrepen, hetzij uitsluitend kwetsend of eerrovend is;

2o wanneer de klager kennelijk geen enkele stap heeft ondernomen bij de spoorwegonderneming of bij de spoorwegbeheerder om te trachten eerst zelf genoegdoening te verkrijgen;

3o wanneer deze in wezen dezelfde is als een eerder door de Ombudsdienst afgewezen klacht en geen nieuwe feiten aanbrengt in vergeljking met deze.

De Ombudsdienst kan de behandeling van een klacht weigeren :

1o wanneer de identiteit van de klager onbekend is;

2o wanneer die betrekking heeft op feiten die zich meer dan één jaar voor het indienen van de klacht hebben voorgedaan.

Art. 13. De Ombudsdienst kan in het kader van een bij hem ingediende klacht ter plaatse inzage nemen of zich een afschrift doen overleggen van boeken, briefwisseling, notulen en, in het algemeen, alle documenten en geschriften van de betrokken spoorwegonderneming of spoorwegbeheerder die rechtstreeks betrekking hebben op het voor- werp van de klacht, met uitzondering van de stukken die onder het briefgeheim vallen. Hij mag van de beheersorganen en/of het personeel van de betrokken onderneming alle uitleg of informatie eisen en bij hen alle verificaties uitvoeren die nodig zijn voor het onderzoek.

De aldus verkregen informatie wordt vertrouwelijk behandeld wanneer de verspreiding ervan de onderneming of de beheerder op algemeen vlak kan schaden.

Art. 14. Binnen de grenzen van hun bevoegdheden ontvangen de ombudsmannen instructies van geen enkele instantie. Zij vervullen hun opdrachten geheel onafhankelijk.

Art. 15. Als de klacht van de reiziger of de gebruiker ontvankelijk wordt verklaard, wordt elke procedure tegen hem en met hetzelfde onderwerp geschorst door de spoorwegonderneming of de spoorweg- beheerder die ze heeft ingesteld. De schorsing loopt vanaf de inscha- keling van de ombudsman tot het einde van zijn opdracht, zonder dat deze termijn vier maanden mag overschrijden.

§ 2. Le Service de médiation n’a pas pour mission de contrôler l’activité des entreprises et gestionnaires ferroviaires, ni de se pronon- cer par voie d’autorité sur la conformité de leurs comportements avec les normes de droit. Il n’intervient pas en qualité d’autorité chargée de l’application du Règlement (CE) no 1371/2007 du Parlement européen et du Conseil du 23 octobre 2007 sur les droits et obligations des voyageurs ferroviaires.

Le Service de médiation a pour missions :

1o d’examiner toutes les plaintes des voyageurs et usagers ayant trait aux services prestés par les entreprises ferroviaires ou les gestionnaires ferroviaires;

2o d’intervenir pour promouvoir un compromis satisfaisant des litiges entre, d’une part, les entreprises ferroviaires ou les gestionnaires ferroviaires et, d’autre part, leurs voyageurs ou usagers;

3o d’adresser une recommandation aux entreprises ferroviaires ou aux gestionnaires ferroviaires au cas où un compromis satisfaisant ne pourrait pas être trouvé;

4o d’informer de leurs droits et intérêts les voyageurs ou usagers qui s’adressent à lui par écrit ou oralement;

5o d’émettre, à la demande du ministre qui a les transports dans ses attributions, des avis dans le cadre de ses missions.

Une copie de la recommandation visée à l’alinéa 2, 3o, est adressée au plaignant et au directeur général du Transport terrestre du SPF Mobilité et Transports ou à son délégué.

Art. 12. L’introduction par le voyageur ou l’usager d’un recours ayant le même objet auprès d’une autorité administrative ou judiciaire est incompatible avec la poursuite de la médiation qui en ce cas prend fin.

Le Roi détermine les modalités procédurales du traitement des plaintes.

Le Service de médiation doit refuser de traiter une plainte lorsque :

1o celle-ci est manifestement non fondée, soit qu’elle est fantaisiste, soit qu’elle est exclusivement vexatoire ou diffamatoire;

2o le plaignant n’a manifestement accompli aucune démarche auprès de l’entreprise ferroviaire ou du gestionnaire ferroviaire concerné pour tenter d’abord d’obtenir satisfaction par lui-même;

3o celle-ci est essentiellement la même qu’une précédente plainte écartée par le Service de médiation et ne contient aucun élément nouveau par rapport à cette dernière.

Le Service de médiation peut refuser de traiter une réclamation :

1o lorsque l’identité du plaignant est inconnue;

2o lorsque celle-ci se rapporte à des faits qui se sont produits plus d’un an avant son introduction.

Art. 13. Le Service de médiation peut, dans le cadre d’une plainte introduite auprès de lui, prendre connaissance, sur place, ou se faire produire une copie, des livres, de la correspondance, des procès- verbaux et, généralement, de tous les documents et de toutes les écritures de l’entreprise ferroviaire ou du gestionnaire ferroviaire concerné ayant trait directement à l’objet de la plainte à l’exception des pièces relevant du secret des lettres. Il peut requérir de la part des organes d’administration et/ou du personnel de l’entreprise ou du gestionnaire concerné toutes les explications ou informations et procé- der auprès d’eux à toutes les vérifications qui sont nécessaires pour son examen.

L’information ainsi obtenue est traitée confidentiellement lorsque sa divulgation peut nuire à l’entreprise ou au gestionnaire sur un plan général.

Art. 14. Dans les limites de leurs attributions, les médiateurs ne reçoivent d’instruction d’aucune autorité. Ils accomplissent leurs missions en toute indépendance.

Art. 15. Si la plainte du voyageur ou de l’usager est déclarée recevable, toute procédure engagée à l’encontre de ce dernier et ayant le même objet est suspendue par l’entreprise ou le gestionnaire ferroviaire qui l’a initiée. La suspension court dès la saisine du médiateur jusqu’à l’achèvement de sa mission, sans que ce délai ne puisse dépasser quatre mois.

25779BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

De bemiddeling schorst de procedure niet die door de overheid of andere derden zijn ingesteld tegen de exploitant.

Art. 16. § 1. De Ombudsdienst stelt jaarlijks een verslag op betreffende zijn activiteiten. Het verslag bespreekt in het bijzonder de verschillende klachten of soorten van klachten en het eraan gegeven gevolg, zonder evenwel de identiteit van de klager rechtstreeks of onrechtstreeks vrij te geven.

§ 2. Het verslag van de Ombudsdienst wordt toegestuurd aan de Dienst Regulering van het spoorwegvervoer en van de exploitatie van de luchthaven Brussel-Nationaal en aan de minister bevoegd voor vervoer.

§ 3. De Ombudsdienst stuurt het verslag naar de Wetgevende Kamers en stelt het ter beschikking van het publiek.

Onderafdeling 3. — Samenstelling

Art. 17. § 1. De Ombudsdienst bestaat uit twee ombudsmannen van wie de ene behoort tot de Nederlandse taalrol en de andere tot de Franse taalrol.

De Ombudsdienst treedt op als college. Niettemin mogen de ombudsmannen elkaar delegaties verlenen via een collegiale beslissing goedgekeurd door de minister bevoegd voor vervoer.

Wanneer slechts één van de twee leden van de Ombudsdienst benoemd is, is dat lid gemachtigd de bevoegdheden waarin deze afdeling voorziet, alleen uit te oefenen.

Hetzelfde geldt wanneer een van de leden van de Ombudsdienst zich in de onmogelijkheid bevindt zijn ambt uit te oefenen.

§ 2. De ombudsmannen worden voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar door de Koning benoemd, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

De Koning bepaalt de procedure voor de selectie van de kandidaten in geval van een nieuw mandaat of in geval van vernieuwing van hun mandaat.

§ 3. De Koning stelt het administratief en geldelijk statuut van de ombudsmannen vast.

§ 4. Om tot ombudsman te worden benoemd, mag de kandidaat gedurende een periode van drie jaar vóór zijn benoeming geen mandaat of functie bij een spoorwegonderneming of bij een spoorweg- beheerder hebben uitgeoefend.

§ 5. De ombudsmannen kunnen slechts om wettige reden worden ontslagen door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

§ 6. De Koning bepaalt de menselijke en materiële middelen die ter beschikking van de Ombudsdienst moeten worden gesteld.

Teneinde de administratiekosten te dekken die nodig zijn voor de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, bepaalt de Koning het tarief, alsook de termijn van betaling en de wijze van betaling van de retributies die ten laste van de sector moeten worden aangerekend.

Onderafdeling 4. — Overgangsbepalingen

Art. 18. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de over- gangsperiode bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Elk ter uitvoering van het eerste lid genomen besluit dat niet door de wet wordt bekrachtigd binnen de vierentwintig maanden na de inwerkingtreding ervan wordt geacht nooit uitwerking te hebben gehad.

Onderafdeling 5. — Slotbepalingen

Art. 19. In artikel 43 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, gewijzigd bij de wet van 21 december 2006, worden de woorden ″met uitzonde- ring van Belgacom en DE POST″ vervangen door de woorden ″met uitzondering van Belgacom, DE POST, NMBS-Holding, Infrabel en de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen″.

Art. 20. Artikel 19 treedt in werking op 30 juni 2011.

De Koning kan een datum van inwerkingtreding bepalen vooraf- gaand aan de datum vermeld in het eerste lid.

La médiation ne suspend pas les procédures engagées à l’encontre de l’opérateur entamées par l’autorité publique ou d’autres tiers.

Art. 16. § 1er. Chaque année, le Service de médiation établit un rapport de ses activités. Le rapport traite notamment des différentes plaintes ou types de plaintes et la suite qui y a été donnée, sans toutefois communiquer directement ou indirectement l’identité du plaignant.

§ 2. Le rapport du Service de médiation est communiqué au Service de Régulation du transport ferroviaire et de l’exploitation de l’aéroport de Bruxelles-National ainsi qu’au ministre ayant les transports dans ses attributions.

§ 3. Le Service de médiation communique le rapport aux Chambres législatives et le met à la disposition du public.

Sous-section 3. — Composition

Art. 17. § 1er. Le Service de médiation est composé de deux médiateurs, appartenant l’un au rôle linguistique néerlandais, l’autre au rôle linguistique français.

Le Service de médiation agit en tant que collège. Néanmoins, les médiateurs peuvent s’accorder des délégations par décision collégiale approuvée par le ministre qui a les transports dans ses attributions.

Lorsqu’un seul des deux membres du Service de médiation est nommé, celui-ci est habilité à exercer seul les attributions prévues dans la présente section.

Il en va de même lorsqu’un des membres du service de médiation se trouve dans l’impossibilité d’exercer ses fonctions.

§ 2. Les médiateurs sont nommés pour un terme renouvelable de cinq ans par le Roi, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres.

Le Roi détermine la procédure de sélection des candidats à un nouveau mandat ou au renouvellement de leur mandat.

§ 3. Le Roi fixe le statut administratif et pécuniaire des médiateurs.

§ 4. Pour pouvoir être nommé médiateur, le candidat ne peut avoir exercé de mandat ou de fonction au sein d’une entreprise ferroviaire ou d’un gestionnaire ferroviaire pendant une période de trois ans avant sa nomination.

§ 5. Les médiateurs ne peuvent être révoqués que pour juste motif par le Roi, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres.

§ 6. Le Roi détermine les ressources humaines et matérielles à affecter au Service de médiation.

Afin de couvrir les frais d’administration nécessaires à l’application de la présente loi et de ses arrêtés d’exécution, le Roi fixe le taux, ainsi que le délai et les modalités de paiement des redevances à percevoir à charge du secteur.

Sous-section 4. — Dispositions transitoires

Art. 18. Le Roi détermine les modalités de la période transitoire par arrêté délibéré en Conseil des Ministres.

Tout arrêté pris en exécution de l’alinéa 1er qui n’est pas confirmé par la loi dans les vingt-quatre mois qui suivent son entrée en vigueur, est censé n’avoir jamais produit ses effets.

Sous-section 5. — Dispositions finales

Art. 19. Dans l’article 43 de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, remplacé par la loi du 21 décembre 2006, les mots ″à l’exclusion de Belgacom et LA POSTE″ sont remplacés par les mots ″à l’exclusion de Belgacom, LA POSTE, la SNCB-Holding, Infrabel et la Société nationale des Chemins de fer belges″.

Art. 20. L’article 19 entre en vigueur le 30 juin 2011.

Le Roi peut fixer une date d’entrée en vigueur antérieure à celle mentionnée à l’alinéa 1er.

25780 BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

HOOFDSTUK 2. — Mobiliteit en verkeersveiligheid

Afdeling 1. — Wijziging van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augus- tus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen Art. 21. In artikel 6 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de

bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augus- tus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, vervangen bij de wet van 25 maart 2003 en gewijzigd bij de wetten van 5 augustus 2003, 9 juli 2004, 15 mei 2007 en 24 juli 2008, wordt een § 2/1 ingevoegd, luidend als volgt :

« § 2/1. De gegevens bedoeld in § 2, tweede lid, 1o, 2o, 3o, 5o en 10o, kunnen eveneens worden gebruikt voor de identificatie en authentifi- catie van de aanvrager van het rijbewijs of van het als zodanig geldend bewijs, bedoeld in de wet betreffende de politie over het wegverkeer. ».

Art. 22. In artikel 6bis, § 1, 1o, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 maart 2003 en gewijzigd bij de wet van 15 mei 2007, worden de woorden ″het elektronische beeld van de handtekening van de houder″ ingevoegd tussen de woorden ″de foto van de houder horend bij die van de laatste kaart″ en de woorden ″de gevraagde taal voor de uitgifte van de kaart en het volgnummer van de kaart;″.

Afdeling 2. — Wijziging van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968

Art. 23. In artikel 1 van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, gewijzigd bij de wetten van 5 augustus 2003 en 20 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1o in het tweede lid wordt de tweede zin opgeheven; 2o het derde lid wordt vervangen door wat volgt : « Op voorstel van de minister bevoegd voor het wegverkeer, bepaalt

de Koning het bedrag van die vergoedingen. De vergoedingen voor de inschrijving van voertuigen worden bepaald bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. »

Art. 24. De Koning bepaalt de datum waarop deze afdeling in werking treedt.

TITEL 3. — Energie

ENIG HOOFDSTUK. — Commissie van advies voor de niet-verspreiding van kernwapens

Art. 25. In artikel 1 van de wet van 9 februari 1981 houdende de voorwaarden voor export van kernmaterialen en kernuitrustingen, alsmede van technologische kerngegevens worden de woorden ″aan niet-kernwapenstaten″ geschrapt.

Art. 26. In artikel 3 van dezelfde wet wordt een bepaling onder 4 toegevoegd, luidende :

« 4. de voorwaarden waaronder de overdracht van andere dan in het artikel 2 bepaalde materialen, uitrustingen en technologische gegevens aan de in artikel 1 bedoelde machtiging onderworpen is, omdat zij in verband kan gebracht worden met de ontwikkeling, de aanmaak of het gebruik van kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen. »

TITEL 4. — Ambtenarenzaken

ENIG HOOFDSTUK. — Wijziging van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken

Art. 27. Artikel 1, 3o, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken wordt aangevuld met de woor- den ″- het eHealth-platform″.

Art. 28. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 23 okto- ber 2008.

TITEL 5. — Asiel en migratie

ENIG HOOFDSTUK. — Omzetting van artikel 4, §§ 4 en 5, van de Europese Richtlijn 2004/83/EG

Art. 29. In de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt een artikel 57/7bis ingevoegd, luidende :

« Art. 57/7bis. De Commissaris-generaal beschouwt het feit dat een asielzoeker reeds werd vervolgd, reeds ernstige schade heeft onder- gaan, of reeds rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of met dergelijke schade, als een duidelijke aanwijzing dat de vrees voor vervolging gegrond is en het risico op ernstige schade reëel is, tenzij er

CHAPITRE 2. — Mobilité et sécurité routière

Section 1re. — Modification de la loi du 19 juillet 1991 relative aux registres de la population, aux cartes d’identité, aux cartes d’étranger et aux documents de séjour et modifiant la loi du 8 août 1983 organisant un Registre national des personnes physiques

Art. 21. A l’article 6 de la loi du 19 juillet 1991 relative aux registres de la population, aux cartes d’identité, aux cartes d’étranger et aux documents de séjour et modifiant la loi du 8 août 1983 organisant un Registre national des personnes physiques, remplacé par la loi du 25 mars 2003 et modifié par les lois du 5 août 2003, du 9 juillet 2004, du 15 mai 2007, et 24 juillet 2008, un § 2/1 est inséré, libellé comme suit :

« § 2/1. Les données visées au § 2, alinéa 2, 1o, 2o, 3o, 5o et 10o, peuvent en outre être utilisées en vue de l’identification et de l’authentification du demandeur du permis de conduire ou du titre qui en tient lieu, visé par la loi relative à la police de la circulation routière. ».

Art. 22. A l’article 6bis, § 1er, 1o, de la même loi, inséré par la loi du 25 mars 2003 et modifié par la loi du 15 mai 2007, les mots ″, l’image électronique de la signature du titulaire,″ sont insérés entre les mots ″, la photo du titulaire correspondant à celle de la dernière carte,″ et les mots ″, la langue demandée pour l’émission de la carte et le numéro d’ordre de la carte;″.

Section 2. — Modification des lois relatives à la police de la circulation routière, coordonnées le 16 mars 1968

Art. 23. A l’article 1er des lois relatives à la police de la circulation routière, coordonnées le 16 mars 1968, modifié par les lois du 5 août 2003 et du 20 juillet 2005, les modifications suivantes sont apportées :

1o à l’alinéa 2, la deuxième phrase est supprimée; 2o l’alinéa 3 est remplacé par ce qui suit : « Sur la proposition du ministre qui a la circulation routière dans ses

attributions, le Roi fixe le montant de ces redevances. Les redevances pour l’immatriculation des véhicules sont déterminées par un arrêté royal, délibéré en Conseil des Ministres. »

Art. 24. Le Roi fixe la date d’entrée en vigueur de la présente section.

TITRE 3. — Energie

CHAPITRE UNIQUE. — Commission d’avis pour la non-prolifération des armes nucléaires

Art. 25. Dans l’article 1er de la loi du 9 février 1981 relative aux conditions d’exportation des matières et équipements nucléaires, ainsi que des données technologiques nucléaires, les mots ″à destination de pays non dotés d’armes nucléaires″ sont supprimés.

Art. 26. Dans l’article 3 de la même loi, un point 4 est ajouté, rédigé comme suit :

« 4. les conditions dans lesquelles le transfert d’autres matières, équipements et données technologiques que ceux déterminés dans l’article 2, est soumis à l’autorisation visée à l’article 1er, parce qu’il peut être lié au développement, à la production ou à l’utilisation d’armes nucléaires ou d’autres dispositifs nucléaires explosifs. »

TITRE 4. — Fonction publique

CHAPITRE UNIQUE. — Modification de la loi du 22 juillet 1993 portant certaines mesures en matière de fonction publique

Art. 27. L’article 1er, 3o, de la loi du 22 juillet 1993 portant certaines mesures en matière de fonction publique, est complété par les mots ″- la plate-forme eHealth″.

Art. 28. Le présent chapitre produit ses effets le 23 octobre 2008.

TITRE 5. — Asile et migration

CHAPITRE UNIQUE. — Transposition de l’article 4, §§ 4 et 5, de la Directive européenne 2004/83/CE

Art. 29. Dans la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers, il est inséré un article 57/7bis, rédigé comme suit :

« Art. 57/7bis. Le Commissaire général considère le fait qu’un demandeur a déjà été persécuté ou a déjà subi des atteintes graves ou a déjà fait l’objet de menaces directes d’une telle persécution ou de telles atteintes comme un indice sérieux de la crainte fondée du demandeur d’être persécuté ou du risque réel de subir des atteintes

25781BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen en dat ze niet op zich een gegronde vrees voor vervolging uitmaken. »

Art. 30. In dezelfde wet wordt een artikel 57/7ter ingevoegd, luidende :

« Art. 57/7ter. De Commissaris-generaal kan, wanneer de asielzoeker een aantal van zijn verklaringen niet aantoont met stukken of andere bewijzen, de asielaanvraag geloofwaardig achten wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan :

a) de asielzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn aanvraag te staven;

b) alle relevante elementen waarover de asielzoeker beschikt, zijn voorgelegd, en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere bewijskrachtige elementen;

c) de verklaringen van de asielzoeker zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met de algemene en specifieke informatie die gekend en relevant is voor zijn aanvraag;

d) de asielzoeker heeft zijn aanvraag tot internationale bescherming zo spoedig mogelijk ingediend, of hij heeft goede redenen kunnen aanvoeren waarom hij nagelaten heeft dit te doen;

e) vast is komen te staan dat de verzoeker in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd. »

TITEL 6. — Maatschappelijke integratie

HOOFDSTUK 1. — Wijzigingen van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn Art. 31. In artikel 5, § 2, van de wet van 2 april 1965 betreffende het

ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, worden de volgende wijzigingen aan- gebracht :

1o in het eerste lid, gewijzigd bij de wet van 7 mei 1999, worden de woorden ″die zich vluchteling verklaard heeft of die aangevraagd heeft om als vluchteling te worden erkend of aan de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde persoon″ vervangen door de woorden ″een asielaanvraag heeft ingediend overeenkomstig de wet van 15 decem- ber 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen″;

2o in het eerste lid, a), worden de woorden ″bepaald krachtens artikel 54 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen″ vervangen door de woorden ″die voor hem werd aangewezen als verplichte plaats van inschrijving″.

HOOFDSTUK 2. — Wijzigingen van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen Art. 32. In afdeling I van Hoofdstuk I, onder Titel I van Boek III wordt

een nieuw artikel 15/1 ingevoegd, luidende : « Art. 15/1. De begunstigde van de opvang is ertoe gehouden elke

nuttige inlichting nopens zijn toestand te geven, alsmede het Agent- schap of de partner op de hoogte te brengen van elk nieuw gegeven dat een weerslag kan hebben op de hulp die hem wordt verleend. »

Art. 33. In artikel 31, § 3, tweede lid, van dezelfde wet, wordt het woord ″bepaalt″ vervangen door het woord ″kan″.

Op het einde van datzelfde lid wordt het woord ″bepalen″ toe- gevoegd.

Art. 34. In dezelfde wet wordt na artikel 35 een hoofdstuk I/1 ingevoegd, onder Titel I van Boek III, luidende :

« HOOFDSTUK I/1. — Gevolgen van het uitoefenen van een professionele activiteit »

Art. 35. In dezelfde wet wordt een artikel 35/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 35/1. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en de nadere regels volgens dewelke de opvang, in de zin van artikel 3, tweede lid, wordt toegekend aan de asielzoeker wanneer deze over professionele inkom- sten beschikt.

De Koning bepaalt te dien einde enerzijds de voorwaarden en de nadere regels voor de terugbetaling van de materiële hulp, desgeval- lend door het genot van bepaalde rechten van Hoofdstuk I van Titel I van Boek III te beperken, en anderzijds, onverminderd de eventuele

graves, sauf s’il existe de bonnes raisons de penser que cette persécu- tion ou ces atteintes graves ne se reproduiront pas et qu’elles ne peuvent à elles seules être constitutives d’une crainte fondée. ».

Art. 30. Dans la même loi, il est inséré un article 57/7ter, rédigé comme suit :

« Art. 57/7ter. Le Commissaire général peut, lorsque le demandeur d’asile n’étaye pas certains aspects de ses déclarations par des preuves documentaires ou autres, juger la demande d’asile crédible si les conditions suivantes sont remplies :

a) le demandeur d’asile s’est réellement efforcé d’étayer sa demande;

b) tous les éléments pertinents en possession du demandeur d’asile ont été présentés et une explication satisfaisante a été fournie quant à l’absence d’autres éléments probants;

c) les déclarations du demandeur d’asile sont jugées cohérentes et plausibles et elles ne sont pas contredites par les informations générales et particulières connues et pertinentes pour sa demande;

d) le demandeur d’asile a présenté sa demande de protection internationale dès que possible, ou a pu avancer de bonnes raisons pour ne pas l’avoir fait;

e) la crédibilité générale du demandeur a pu être établie. »

TITRE 6. — Intégration sociale

CHAPITRE 1er. — Modifications de la loi du 2 avril 1965 relative à la prise en charge des secours accordés par les centres publics d’action sociale

Art. 31. A l’article 5, § 2, de la loi du 2 avril 1965 relative à la prise en charge des secours accordés par les centres publics d’action sociale, les modifications suivantes sont apportées :

1o dans l’alinéa 1er, modifié par la loi du 7 mai 1999,les mots ″s’est déclaré réfugié ou a demandé à être reconnu en cette qualité ou à la personne visée à l’article 54, § 1er, alinéa 1er, de la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers″ sont remplacés par les mots ″a introduit une demande d’asile conformément à la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers″;

2o dans l’alinéa 1er, a), les mots ″déterminée en vertu de l’article 54 de la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers″ sont remplacés par les mots ″qui lui a été désignée comme lieu obligatoire d’inscription″.

CHAPITRE 2. — Modifications de la loi du 12 janvier 2007 sur l’accueil des demandeurs d’asile et de certaines autres catégories d’étrangers

Art. 32. Dans la section Ire du Chapitre Ier, sous le Titre Ier du Livre III, un nouvel article 15/1 est inséré, rédigé comme suit :

« Art. 15/1. Le bénéficiaire de l’accueil est tenu de fournir tout renseignement utile concernant sa situation, ainsi que d’informer l’Agence ou le partenaire de toute nouvelle information susceptible d’avoir un impact sur l’aide qui lui est accordée. »

Art. 33. Dans l’article 31, § 3, alinéa 2, de la même loi, le mot ″détermine″ est remplacé par les mots ″peut déterminer″.

Art. 34. Dans la même loi, il est inséré après l’article 35, un chapitre Ier/1, dans le Titre Ier du Livre III, intitulé comme suit :

« Chapitre Ier/1. — Conséquences de l’exercice d’une activité professionnelle »

Art. 35. Un article 35/1, rédigé comme suit, est inséré dans la même loi :

« Art. 35/1. Le Roi fixe, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, les conditions et les modalités selon lesquelles est octroyé l’accueil, au sens de l’article 3, alinéa 2, au demandeur d’asile lorsqu’il dispose de revenus professionnels.

A cette fin, le Roi prévoit, d’une part, les conditions et les modalités de remboursement de l’aide matérielle, le cas échéant en limitant le bénéfice de certains droits du Chapitre Ier du Titre Ier du Livre III, et, d’autre part, sans préjudice de l’éventuelle application envers les

25782 BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

toepassing van de artikelen 11 tot 13 op de geviseerde asielzoekers, de voorwaarden en de nadere regels voor de wijziging of de opheffing van de verplichte plaats van inschrijving.

De voorwaarden en nadere regels bedoeld in het eerste lid, met inbegrip van de bepaling van het respectievelijke toepassingsge- bied van elk van de in het tweede lid bedoelde situaties, zijn gebonden aan de professionele situatie van de asielzoeker en kunnen onder meer afhangen van het type arbeidscontract, alsook van het bedrag van de ontvangen professionele inkomsten. »

Art. 36. In artikel 36, tweede lid, van dezelfde wet, worden de woorden ″gewaarborgd is″ vervangen door de woorden ″gewaarborgd blijft″.

Art. 37. In artikel 46, tweede lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1o tussen de woorden ″voorleggen″ en ″aan″ de woorden ″, in één van de landstalen of in het Engels,″ ingevoegd;

2o na de woorden ″door het Agentschap erkende persoon″, worden de woorden ″, indien de begunstigde gehuisvest is in een opvangstruc- tuur beheerd door een partner″ ingevoegd.

Art. 38. In artikel 47, § 1, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1o het vierde lid wordt aangevuld met de woorden ″, per gewone post binnen een termijn van vijf werkdagen te rekenen vanaf de datum van de consultatie waarop de medische beslissing werd meegedeeld aan de begunstigde van de opvang.″;

2o in het vijfde lid wordt het woord ″indiening″ vervangen door het woord ″ontvangst″;

3o in het vijfde lid worden voor het woord ″arts″ de woorden ″door het Agentschap aangeduide″ ingevoegd.

Art. 39. Artikel 56 van dezelfde wet wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende :

« § 3. Het Agentschap staat in voor de beleidsvoorbereiding, -conceptie en -uitvoering. »

TITEL 7. — Economie en telecommunicatie

HOOFDSTUK 1. — Wijzigingen van de wet van 15 mei 2007 betreffende de bestraffing van namaak en piraterij van intellectuele eigendomsrechten

Art. 40. In artikel 13 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de bestraffing van namaak en piraterij van intellectuele eigendomsrechten, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1o paragraaf 3 wordt vervangen als volgt :

« § 3. De procureur des Konings beveelt evenwel de vernietiging van de in beslag genomen goederen wanneer dit in het belang van de openbare veiligheid is vereist of indien de bewaring of de opslag ervan een gevaar kan betekenen voor de openbare orde of problematisch kan zijn door de aard of hoeveelheid ervan of door de manier waarop ze zijn opgeslagen, indien geen derde die beweert recht op deze goederen te hebben, binnen een termijn van één maand te rekenen van de datum van het beslag, enige terugvordering heeft geformuleerd. Voor de toepassing van dit lid, geldt een termijn van vijftien dagen voor de vernietiging van de bederfbare goederen of goederen die een beperkte houdbaarheid hebben.

De eigenaar of de houder van de goederen die in beslag werden genomen, of de houder van het intellectuele eigendomsrecht waarop een inbreuk wordt aangevoerd, kunnen op vordering van de procureur des Konings worden verzocht de goederen zelf te vernietigen.

Vanaf het moment dat de overeenkomstig artikel 17 aangewezen ambtenaren het dossier voor vervolging aan het parket overmaken, beveelt de procureur des Konings de vernietiging van de goederen die aan de Schatkist werden afgestaan, indien geen derde die beweert recht te hebben op deze goederen binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de datum van afstand, enige terugvordering heeft geformuleerd. Voor de toepassing van dit lid, geldt een termijn van vijftien dagen voor de vernietiging van de bederfbare goederen of goederen die een beperkte houdbaarheid hebben.

De kosten voor de vernietiging van de goederen die met toepassing van de eerste drie leden worden bevolen, worden door de eigenaar van de goederen gedragen. Indien deze onbekend of onvermogend is, zijn de houder van de goederen, de geadresseerde van de goederen en de houder van het recht hoofdelijk gehouden tot het dragen van de kosten. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, de modaliteiten vaststellen voor de procedure van terugvordering van de kosten.

demandeurs d’asile concernés des articles 11 à 13, les conditions et les modalités de modification ou de suppression du lieu obligatoire d’inscription.

Les conditions et modalités prévues à l’alinéa 1er, en ce compris la détermination du champ d’application respectif de chacune des situations visées à l’alinéa 2, dépendent de la situation professionnelle du demandeur d’asile et peuvent notamment être liées au type de contrat de travail, ainsi qu’au montant des revenus professionnels perçus. »

Art. 36. Dans l’article 36, alinéa 2, de la même loi, les mots ″soit″ est remplacé par les mots ″reste″.

Art. 37. A l’article 46, alinéa 2, de la même loi, les modifications suivantes sont apportées :

1o les mots ″, dans l’une des langues nationales ou en anglais,″ sont insérés entre les mots ″par écrit″ et ″au″;

2o les mots ″, si le bénéficiaire est hébergé dans une structure d’accueil gérée par un partenaire.″ sont insérés après les mots ″par le partenaire et agréée par l’Agence″.

Art. 38. A l’article 47, § 1er, de la même loi, les modifications suivantes sont apportées :

1o l’alinéa 4 est complété par les mots ″, par courrier ordinaire dans un délai de cinq jours ouvrables à compter de la date de la consultation au cours de laquelle la décision médicale a été communiquée au bénéficiaire de l’accueil.″;

2o dans l’alinéa 5, le mot ″l’introduction″ est remplacé par les mots ″la réception″;

3o dans l’alinéa 5, les mots ″désigné par l’Agence″ sont insérés entre le mot ″médecin″ et les mots ″est requise″.

Art. 39. L’article 56 de la même loi est complété par un paragraphe 3, rédigé comme suit :

« § 3. L’Agence assure la préparation, la conception et l’exécution de la politique. »

TITRE 7. — Economie et télécommunications

CHAPITRE 1er. — Modifications de la loi du 15 mai 2007 relative à la répression de la contrefaçon et de la piraterie de droits de propriété intellectuelle

Art. 40. A l’article 13 de la loi du 15 mai 2007 relative à la répression de la contrefaçon et de la piraterie de droits de propriété intellectuelle, les modifications suivantes sont apportées :

1o le paragraphe 3 est remplacé par la disposition suivante :

« § 3. Toutefois, le procureur du Roi ordonne la destruction des marchandises saisies, lorsque l’intérêt de la sécurité publique l’exige ou si la conservation ou l’entreposage de ces marchandises est susceptible de constituer un danger pour l’ordre public ou est problématique en raison de leur nature, de leur quantité ou des conditions de stockage qui leur sont appliquées, si aucune revendication n’a été formulée par un prétendant droit sur ces marchandises dans un délai d’un mois à compter de la date de la saisie. Pour l’application du présent alinéa, un délai de quinze jours est applicable pour la destruction des marchandises périssables ou possédant une durabilité limitée.

Le propriétaire ou le détenteur des marchandises saisies, ou le titulaire du droit de propriété intellectuelle dont la violation est alléguée peuvent, sur réquisition du procureur du Roi, être invités à détruire eux-mêmes les marchandises.

Dès le moment où les agents désignés conformément à l’article 17 transmettent le dossier pour poursuites au Parquet, le procureur du Roi ordonne la destruction des marchandises dont il a été fait abandon au Trésor, si aucune revendication n’a été formulée par un prétendant droit sur ces marchandises dans un délai d’un mois à compter de la date de l’abandon. Pour l’application du présent alinéa, un délai de quinze jours est applicable pour la destruction des marchandises périssables ou possédant une durabilité limitée.

Les frais de la destruction des marchandises ordonnée en application des alinéas 1er à 3 sont supportés par le propriétaire des marchandises. Si celui-ci est inconnu ou insolvable, le détenteur des marchandises, le destinataire des marchandises et le titulaire du droit sont solidaire- ment tenus de supporter les frais. Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, déterminer les modalités de la procédure de récupération des frais.

25783BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

De procureur des Konings kan, in afwijking van het eerste lid, inzoverre de houder van het recht hierdoor geen schade lijdt, besluiten een andere bestemming te geven aan de goederen, en de vervreem- dingsprocedure bedoeld in artikel 28octies, § 1, 1o, van het Wetboek van strafvordering bevelen. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, de modaliteiten vaststellen voor de toepas- baarheid van deze vervreemdingsprocedure. Deze procedure kan geen aanleiding geven tot kosten voor de Schatkist.

Telkens als vernietiging of vervreemding moet plaats hebben, wordt vooraf een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de te vernietigen of de te vervreemden voorwerpen opgemaakt, en wordt een monster daarvan genomen. »;

2o het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : « § 4. De kosten voor de bewaring van de in beslaggenomen

goederen worden door de eigenaar van de goederen gedragen. Indien deze onbekend of onvermogend is, zijn de houder van de goederen, de geadresseerde van de goederen en de houder van het recht hoofdelijk gehouden tot het dragen van de kosten. De Koning kan de modaliteiten vaststellen voor de procedure van terugvordering van de kosten.

De eigenaar of de houder van de goederen die in beslag werden genomen, de houder van het intellectuele eigendomsrecht waarop een inbreuk wordt aangevoerd of iedere derde die beweert recht op deze goederen te hebben in toepassing van paragraaf 3, eerste lid, kunnen op vordering van de procureur des Konings tot gerechtelijke bewaarder van deze goederen worden aangesteld. »;

3o het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidende : « § 5. Tijdens het onderzoek en voor de toepassing van de paragra-

fen 3 en 4, beschikt de onderzoeksrechter over dezelfde bevoegdheden als de procureur des Konings. »

Art. 41. In dezelfde wet wordt een artikel 13/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 13/1. De ambtenaren die krachtens artikel 17 hiertoe uit- drukkelijk worden aangewezen kunnen evenwel de vernietiging bevelen van de goederen die aan de Schatkist werden afgestaan indien geen derde die beweert recht te hebben op deze goederen binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de datum van afstand, enige terugvordering heeft geformuleerd. Voor de toepassing van dit lid, geldt een termijn van vijftien dagen voor de vernietiging van de bederfbare goederen of goederen die een beperkte houdbaarheid hebben.

De eigenaar of de houder van de aan de Schatkist afgestane goederen, of de houder van het intellectuele eigendomsrecht waarop een inbreuk wordt aangevoerd, kunnen door deze ambtenaren worden verzocht de goederen zelf te vernietigen.

De kosten voor de bewaring en vernietiging van de goederen die aan de Schatkist werden afgestaan, worden gedragen door de persoon die er eigenaar van is op het moment van de afstand. Indien deze onbekend of onvermogend is, zijn de houder van de goederen, de geadresseerde van de goederen en de houder van het recht hoofdelijk gehouden tot het dragen van de kosten. De Koning kan de modaliteiten vaststellen voor de procedure van terugvordering van de kosten.

De bevoegde ambtenaar kan, in afwijking van het eerste lid, inzoverre de houder van het recht hierdoor geen schade lijdt, besluiten een andere bestemming te geven aan de goederen. In dat geval maakt hij de goederen over aan de Administratie van het kadaster, de registratie en de domeinen, en belast hij deze met de vervreemding van deze goederen. De Koning kan de modaliteiten vaststellen voor de toepasbaarheid van deze vervreemdingsprocedure. Deze procedure kan geen aanleiding geven tot kosten voor de schatkist.

Wanneer de goederen worden vernietigd of vervreemd, wordt vooraf een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de te vernietigen of de te vervreemden voorwerpen opgemaakt, en wordt een monster daar- van genomen. »

Art. 42. In artikel 16, derde lid, 2o, van dezelfde wet worden de woorden ″en de mogelijke wijzen waarop,″ ingevoegd tussen de woorden ″de termijn waarbinnen,″ en de woorden ″zij dienen te worden stopgezet″.

Art. 43. In artikel 18, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden ″hiertoe aangestelde″ die voor de woorden ″ambtenaren van de Administratie der douane en accijnzen″ voorkomen, opgeheven.

Art. 44. In artikel 19, § 1, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1o in het 1o, derde lid, worden de woorden ″acht en achttien uur″ vervangen door de woorden ″vijf en eenentwintig uur″;

2o in het 3o, eerste lid, worden de woorden ″kosten en″ opgeheven.

Le procureur du Roi peut, par dérogation à l’alinéa 1er, dans la mesure où cette décision ne porte pas préjudice au titulaire du droit, décider de donner une autre destination aux marchandises et ordonner la procédure d’aliénation visée à l’article 28octies, § 1er, 1o, du Code d’instruction criminelle. Le Roi peut déterminer par arrêté délibéré en Conseil des Ministres les modalités d’application de cette procédure d’aliénation. Cette procédure ne peut pas entraîner de frais pour le Trésor.

Dans tous les cas où la destruction ou l’aliénation doit avoir lieu, il est fait préalablement une description aussi précise que possible des objets à détruire ou à aliéner, et un échantillon de ceux-ci est prélevé. »;

2o l’article est complété par le paragraphe 4, rédigé comme suit : « § 4. Les frais de conservation des marchandises saisies sont

supportés par le propriétaire des marchandises. Si celui-ci est inconnu ou insolvable, le détenteur des marchandises, le destinataire des marchandises et le titulaire du droit sont solidairement tenus de supporter les frais. Le Roi peut déterminer les modalités de la procédure de récupération des frais.

Le propriétaire ou le détenteur des marchandises saisies, le titulaire du droit de propriété intellectuelle dont la violation est alléguée ou tout prétendant droit qui se manifeste en application du paragraphe 3, alinéa 1er, peuvent, sur réquisition du procureur du Roi, être constitués gardiens judiciaires de ces marchandises. »;

3o l’article est complété par le paragraphe 5, rédigé comme suit : « § 5. Au cours de l’instruction et pour l’application des paragra-

phes 3 et 4, le juge d’instruction dispose des mêmes pouvoirs que le procureur du Roi. »

Art. 41. Dans la même loi, il est inséré un article 13/1, rédigé comme suit :

« Art. 13/1. Les agents spécialement désignés à cet effet en vertu de l’article 17 peuvent cependant ordonner la destruction des marchandi- ses dont il a été fait abandon au Trésor si aucune revendication n’a été formulée par un prétendant droit sur ces marchandises dans un délai d’un mois à compter de la date de l’abandon. Pour l’application du présent alinéa, un délai de quinze jours est applicable pour la destruction des marchandises périssables ou possédant une durabilité limitée.

Le propriétaire ou le détenteur des marchandises abandonnées au Trésor, ou le titulaire du droit de propriété intellectuelle dont la violation est alléguée, peuvent être invités par ces agents de détruire eux-mêmes les marchandises.

Les frais de conservation et de destruction des marchandises abandonnées au Trésor sont supportés par la personne qui en est propriétaire au moment de l’abandon. Si celle-ci est inconnue ou insolvable, le détenteur des marchandises, le destinataire des marchan- dises et le titulaire du droit sont solidairement tenus de supporter les frais. Le Roi peut déterminer les modalités de la procédure de récupération des frais.

L’agent compétent peut, par dérogation à l’alinéa 1er, dans la mesure où cette décision ne porte pas préjudice au titulaire du droit, décider de donner une autre destination aux marchandises. Dans ce cas, il transmet les marchandises à l’Administration du cadastre, de l’enregistrement et des domaines et il charge cette administration de l’aliénation de ces marchandises. Le Roi peut déterminer les modalités d’application de cette procédure d’aliénation. Cette procédure ne peut pas entraîner de frais pour le Trésor.

Lorsque la destruction ou l’aliénation a lieu, il est fait préalablement une description aussi précise que possible des objets à détruire ou à aliéner, et un échantillon de ceux-ci est prélevé. »

Art. 42. Dans l’article 16, alinéa 3, de la même loi, le 2o est complété par les mots ″et les modalités éventuelles pour y parvenir″.

Art. 43. Dans l’article 18, alinéa 1er, de la même loi, les mots ″commissionnés à cet effet″ qui figurent avant les mots ″de l’Adminis- tration des douanes et accises″ sont abrogés.

Art. 44. A l’article 19, § 1er, de la même loi, les modifications suivantes sont apportées :

1o dans le 1o, troisième alinéa, les mots ″huit heures et dix- huit heures″ sont remplacés par les mots ″cinq heures et vingt et une heures″;

2o dans le 3o, alinéa 1er, les mots ″frais et″ sont abrogés.

25784 BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

HOOFDSTUK 2. — Commissie tot regeling der prijzen Art. 45. Artikel 206 van de programmawet van 30 december 1988

wordt opgeheven.

TITEL 8. — Binnenlandse zaken

HOOFDSTUK 1. — Veiligheid en preventie

Afdeling 1. — Wijzigingen van de wet van 10 april 1990 betreffende de private en bijzondere veiligheid

Art. 46. In artikel 1 van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1o paragraaf 1, eerste lid, wordt aangevuld met de bepaling onder 8o, luidende :

″8o begeleiding van uitzonderlijke voertuigen met het oog op de verkeersveiligheid.″;

2o in paragraaf 2, vervangen bij de wet van 9 juni 1999, worden de woorden ″ § 1, eerste lid, 1o tot 4o, 6o of 7o″ vervangen door de woorden ″ § 1, eerste lid, 1o tot 4o, 6o tot 8o″;

3o paragraaf 4 wordt aangevuld met de woorden ″of om brand, gaslekken of ontploffingen te voorkomen of vast te stellen″.

Art. 47. In artikel 2, § 5, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004, worden de woorden ″een eerste vergunning,″ vervangen door de woorden ″een vergunning onder voorwaarden″.

Art. 48. In artikel 4, § 4, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004, worden de woorden ″een eerste vergunning,″ vervangen door de woorden ″een vergunning onder voorwaarden″.

Art. 49. In artikel 5 van dezelfde wet worden de volgende wijzingen aangebracht :

1o in het eerste lid, vervangen bij de wet van 7 mei 2004, worden de woorden ″die zitting hebben in de raad van bestuur van een onderneming, een instelling of een onderneming die activiteiten uitoefent als bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5o″ vervangen door de woorden ″die zitting hebben in de raad van bestuur van een onderneming of een instelling″;

2o het eerste lid wordt aangevuld met de bepaling onder 12o, luidende :

« 12o in de afgelopen drie jaar niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing van de minister van Binnenlandse Zaken waarbij werd vastgesteld dat zij aan de voorwaarden, bedoeld onder 8o, niet voldeden. »;

3o het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « De onder 12o vermelde voorwaarde geldt niet indien, na de

beslissing van de Minister van Binnenlandse Zaken, de gerechtelijke overheid de feiten, waarop de beslissing is gebaseerd, niet bewezen verklaart of indien de belanghebbende nieuwe elementen aanbrengt ten opzichte van deze waarop de beslissing is gebaseerd. »

Art. 50. In artikel 6 van dezelfde wet worden de volgende wijzigin- gen aangebracht :

1o in het eerste lid, 1o, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende :

« Personen die de activiteit uitoefenen bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 8o, mogen niet vervallen zijn of mogen gedurende de laatste drie jaar niet vervallen geweest zijn van het recht om een motorvoertuig te besturen en moeten voldaan hebben aan de examens en onderzoeken die eventueel krachtens artikel 38 van de wet 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, werden opgelegd. »;

2o het eerste lid wordt aangevuld met de bepaling onder 11o, luidende :

« 11o in de afgelopen drie jaar niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing van de Minister van Binnenlandse Zaken waarbij werd vastgesteld dat zij aan de voorwaarden, bedoeld onder 8o, niet voldeden. »;

3o het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « De onder 11o vermelde voorwaarde geldt niet indien de gerechte-

lijke overheid, na de beslissing van de Minister van Binnenlandse Zaken, de feiten, waarop de beslissing is gebaseerd, niet bewezen verklaart of indien de belanghebbende nieuwe elementen aanbrengt ten opzichte van deze waarop de beslissing is gebaseerd. »

Art. 51. In artikel 8 van dezelfde wet worden de volgende wijzigin- gen aangebracht :

1o paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende : « De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt de activiteiten,

bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, waarbij werkkledij verplicht moet worden gedragen. »;

CHAPITRE 2. — Commission pour la régulation des prix Art. 45. L’article 206 de la loi-programme du 30 décembre 1988 est

abrogé.

TITRE 8. — Intérieur

CHAPITRE 1er. — Sécurité et prévention

Section 1re. — Modifications de la loi du 10 avril 1990 réglementant la sécurité privée et particulière

Art. 46. Dans l’article 1er de la loi du 10 avril 1990 réglementant la sécurité privée et particulière, les modifications suivantes sont appor- tées :

1o le paragraphe 1er, alinéa 1er, est complété par le 8o, rédigé comme suit :

« 8o accompagnement de véhicules exceptionnels en vue de la sécurité routière. »;

2o dans le paragraphe 2, remplacé par la loi du 9 juin 1999, les mots ″§ 1er, alinéa 1er, 1o au 4o, 6o ou 7o″ sont remplacés par les mots ″§ 1er, alinéa 1er, 1o au 4o, 6o au 8o″;

3o le paragraphe 4 est complété par les mots ″ou à prévenir ou constater un incendie, des fuites de gaz ou des explosions″.

Art. 47. Dans l’article 2, § 5, de la même loi, inséré par la loi du 27 décembre 2004, les mots ″une première autorisation,″ sont remplacés par les mots ″une autorisation sous conditions″.

Art. 48. A l’article 4, § 4, de la même loi, inséré par la loi du 27 décembre 2004, les mots ″une première autorisation,″ sont remplacés par les mots ″une autorisation sous conditions″.

Art. 49. A l’article 5 de la même loi, les modifications suivantes sont apportées :

1o dans l’alinéa 1er, remplacé par la loi du 7 mai 2004, les mots ″les personnes qui siègent au conseil d’administration d’une entreprise, d’un organisme ou d’une entreprise exerçant des activités telles que prévues à l’article 1er, § 1er, alinéa 1er, 5o″ sont remplacés par les mots ″les personnes qui siègent au conseil d’administration d’une entreprise ou d’un organisme″;

2o l’alinéa 1er est complété par un 12o, rédigé comme suit :

« 12o ne pas avoir fait l’objet, au cours des trois années qui précèdent, d’une décision du ministre de l’Intérieur établissant qu’elles ne satisfaisaient pas aux conditions visées au 8o. »;

3o l’article est complété par un alinéa rédigé comme suit : « La condition mentionnée au 12o ne s’applique pas lorsque,

postérieurement à la décision du ministre de l’Intérieur, les autorités judiciaires déclarent que les faits, sur lesquels la décision est basée, ne sont pas établis ou lorsque l’intéressé fait valoir de nouveaux éléments par rapport à ceux sur lesquels la décision est basée. »

Art. 50. A l’article 6 de la même loi, les modifications suivantes sont apportées :

1o dans l’alinéa 1er, 1o, un alinéa rédigé comme suit est inséré entre les alinéas 1er et 2 :

« Les personnes qui exercent l’activité visée à l’article 1er, § 1er, alinéa 1er, 8o, ne peuvent être déchues ou ne peuvent, dans les trois dernières années, avoir été déchues du droit de conduire un véhicule à moteur et doivent avoir satisfait aux examens éventuelle- ment imposés en application de l’article 38 de la loi du 16 mars 1968 relative à la police de la circulation routière. »;

2o l’alinéa 1er est complété par un 11o, rédigé comme suit :

« 11o ne pas avoir fait l’objet, au cours des trois années qui précèdent, d’une décision du ministre de l’Intérieur établissant qu’elles ne satisfaisaient pas aux conditions visées au 8o. »;

3o l’article est complété par un alinéa, rédigé comme suit : « La condition mentionnée au 11o ne s’applique pas lorsque,

postérieurement à la décision du ministre de l’Intérieur, les autorités judiciaires déclarent que les faits, sur lesquels la décision est basée, ne sont pas établis ou lorsque l’intéressé fait valoir de nouveaux éléments par rapport à ceux sur lesquels la décision est basée. »

Art. 51. A l’article 8 de la même loi, les modifications suivantes sont apportées :

1o le paragraphe 1er est complété par un alinéa, rédigé comme suit : « Le Ministre de l’Intérieur détermine les activités, visées à l’arti-

cle 1er, § 1er, alinéa 1er, pour lesquelles une tenue de travail doit obligatoirement être portée.″;

25785BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

2o in paragraaf 2, zesde lid, 1o, vervangen bij de wet van 7 mei 2004, wordt het woord ″7o″ vervangen door het woord ″8o″.

Art. 52. In artikel 9 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 juni 2001 en 7 mei 2004, worden de paragrafen 1 en 2 vervangen als volgt :

« § 1. De Koning bepaalt de instanties die voorafgaandelijk aan de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 1, moeten worden op de hoogte gebracht.

§ 2. De Minister van Binnenlandse Zaken kan bepalen dat de meldingen, bedoeld in of krachtens § 1, op een elektronische wijze aan de administratie van de FOD Binnenlandse Zaken worden overge- maakt, die op haar beurt de instantie van bestemming op de hoogte stelt. »

Art. 53. Artikel 12 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « De voorwaarden voor de installatie, het onderhoud en het gebruik

van de in artikel 1, § 4, bedoelde alarmsystemen en alarmcentrales en hun componenten worden voor wat betreft de systemen en centrales bestemd om :

1o misdrijven tegen personen of goederen te voorkomen of vast te stellen, door de Koning bepaald;

2o brand, gaslekken of ontploffingen te voorkomen of vast te stellen, na overleg in de Ministerraad, door de Koning bepaald.″

Art. 54. In artikel 16 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 7 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1o het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De personen die het voorwerp uitmaken van een controle verlenen

daartoe hun medewerking. Ze geven ten allen tijde aan de personen, bedoeld in het eerste lid, toegang tot de onderneming, de dienst of de instelling of de plaatsen waar de in artikel 1 bedoelde activiteiten worden uitgeoefend. Ze geven inzage van alle stukken die daartoe noodzakelijk zijn. Zij leggen hun identiteitsdocumenten voor op vraag van de personen belast met de controle. »;

2o in het zesde lid, 2o, worden de woorden ″voor zover de vastgestelde overtreding betrekking heeft op de artikelen 8, § 2, tweede tot vijfde lid, 10 of 11 of″ opgeheven.

Art. 55. Artikel 18 van dezelfde wet wordt opgeheven. Art. 56. In artikel 19 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van

18 juli 1997, 27 december 2004 en 2 september 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1o in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden ″, de misdrijven bedoeld in artikel 18 uitgezonderd″ opgeheven;

2o in paragraaf 1, eerste lid, 2o worden de woorden ″de helft″ vervangen door de woorden ″30 %″;

3o in paragraaf 1, eerste lid, 3o, in de bepaling onder het tweede streepje, worden de woorden ″artikel 11, § 1,″ ingevoegd tussen de woorden ″artikel 9, § 4,″ en de woorden ″of artikel 15″;

4o in paragraaf 1, eerste lid, 3o, in de bepaling onder het derde streepje, worden de woorden ″artikel 10, artikel 11, uitgezonderd § 1, artikel 16, tweede lid,″ ingevoegd tussen de woorden ″uitgezonderd § 3,″ en de woorden ″of een van de artikelen″;

5o in paragraaf 1, tweede lid, wordt de bepaling onder 1o vervangen als volgt :

« 1o met de helft vermeerderd indien binnen de drie jaar, nadat door de overtreder een minnelijke schikking werd aanvaard, zoals bedoeld in het eerste lid, 2o, een inbreuk op dezelfde bepaling, als deze die aanleiding gaf tot de minnelijke schikking, wordt vastgesteld; »;

6o in paragraaf 1, tweede lid, 2o, worden de woorden ″een minnelijke schikking werd aanvaard of″ opgeheven;

7o paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende : « De bevoegde ambtenaar, bedoeld in § 2, eerste lid, kan, wanneer er

verzachtende omstandigheden zijn, een administratieve geldboete onder de in het eerste lid, 3o, vermelde minimumbedragen opleggen, zonder dat de geldboete lager mag zijn dan 70 % van deze minimum- bedragen. »;

8o in paragraaf 2 wordt het tweede lid opgeheven; 9o in paragraaf 5 wordt tussen het zevende en het achtste lid een lid

ingevoegd, luidende : « De rechtbank kan, wanneer verzachtende omstandigheden aanwe-

zig zijn, het bedrag van een opgelegde administratieve geldboete onder de in artikel 19, § 1, eerste lid, 3o, vermelde minimumbedragen verminderen, zonder dat de geldboete lager mag zijn dan 70 % van deze minimumbedragen. »

2o dans le paragraphe 2, alinéa 6, 1o, remplacé par la loi du 7 mai 2004, le mot ″7o″ est remplacé par le mot ″8o″.

Art. 52. Dans l’article 9 de la même loi, modifié par les lois du 10 juin 2001 et du 7 mai 2004, les paragraphes 1er et 2 sont remplacés par ce qui suit :

« § 1er. Le Roi détermine les instances qui, préalablement à l’exécu- tion des activités visées à l’article 1er, doivent être informées.

§ 2. Le Ministre de l’Intérieur peut fixer que les informations, visées par ou en vertu du paragraphe 1er, soient transmises par voie électronique à l’administration du SPF Intérieur, qui, de son côté, en informe les instances de destination. »

Art. 53. L’article 12 de la même loi est remplacé par ce qui suit : « Les conditions pour l’installation, l’entretien et l’utilisation des

systèmes et centraux d’alarme visés à l’article 1er, § 4, et de leurs composantes, pour ce qui concerne les systèmes et centraux d’alarmes destinés à :

1o prévenir ou constater les délits contre les personnes ou les biens, déterminées par le Roi;

2o prévenir ou constater les incendies, fuites de gaz ou explosions, déterminées par le Roi après délibération en Conseil des Ministres. »

Art. 54. Dans l’article 16 de la même loi, modifié par la loi du 7 mai 2004, les modifications suivantes sont apportées :

1o l’alinéa 2 est remplacé par ce qui suit : « Les personnes qui font l’objet d’un contrôle doivent y apporter leur

collaboration. Elles donnent à tout moment, aux personnes, visées à l’alinéa 1er, accès à l’entreprise, au service ou à l’organisme ou aux lieux dans lesquels les activités prévues à l’article 1er sont exercées. Elles communiquent toutes les pièces qui sont nécessaires à cette fin. Elles présentent leurs documents d’identité à la demande des person- nes chargées du contrôle. »;

2o dans l’alinéa 6, 2o, les mots ″que l’infraction constatée se rapporte à l’article 8, § 2, alinéas 2 à 5, à l’article 10 ou à l’article 11, ou″ sont abrogés.

Art. 55. L’article 18 de la même loi est abrogé. Art. 56. A l’article 19 de la même loi, modifié par les lois des

18 juillet 1997, 27 décembre 2004 et 2 septembre 2005, les modifications suivantes sont apportées :

1o dans le paragraphe 1er, alinéa 1er, les mots ″, à l’exception des infractions visées à l’article 18″ sont abrogés;

2o dans le paragraphe 1er, alinéa 1er, 2o, les mots ″la moitié″ sont remplacés par les mots ″30 %″;

3o dans le paragraphe 1er, alinéa 1er, 3o, dans la disposition sous le deuxième tiret, les mots ″, l’article 11, § 1er″ sont insérés entre les mots ″l’article 9, § 4″ et les mots ″ou l’article 15″;

4o dans le paragraphe 1er, alinéa 1er, 3o, dans la disposition sous le troisième tiret, les mots ″l’article 10, l’article 11, à l’exclusion du § 1er, l’article 16, alinéa 2,″ sont insérés entre les mots ″à l’exclusion du § 3,″ et les mots ″ou un des articles″;

5o dans le paragraphe 1er, alinéa 2, le 1o est remplacé par ce qui suit :

« 1o majorés de moitié si, dans les trois ans qui suivent l’acceptation d’un arrangement à l’amiable, tel que visé à l’alinéa 1er, 2o, une infraction à la même disposition que celle ayant donné lieu à l’arrangement à l’amiable est constatée; »;

6o dans le paragraphe 1er, alinéa 2, 2o, les mots ″l’acceptation d’un accord à l’amiable ou″ sont abrogés;

7o le paragraphe 1er est complété par un alinéa, rédigé comme suit : « Le fonctionnaire compétent, visé au § 2, alinéa 1er, peut, s’il existe

des circonstances atténuantes, infliger une amende administrative inférieure aux montants minima visés à l’alinéa 1er, 3o, sans que l’amende puisse être inférieure à 70 % de ces montants minima. »;

8o dans le paragraphe 2, l’alinéa 2 est abrogé; 9o dans le paragraphe 5, un alinéa, rédigé comme suit, est inséré entre

les alinéas 7 et 8 : « Le tribunal peut, s’il existe des circonstances atténuantes, diminuer

le montant de l’amende administrative infligée sous les montants minima visés à l’article 19, § 1er, alinéa 1er, 3o, sans que l’amende puisse être inférieure à 70 % de ces montants minima. »

25786 BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

Art. 57. Artikel 21 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 9 juni 1999, wordt vervangen als volgt :

« Art. 21. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de lijst vaststellen van de beroepen of activiteiten die niet als een activiteit bedoeld in artikel 1 worden beschouwd omdat de functie en de bevoegdheden van de beoefenaars ervan geregeld zijn door een wet die voorziet in de nodige beschermingsregels ten aanzien van de personen die het voorwerp uitmaken van deze activiteiten.

De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van dit artikel. » Art. 58. Artikel 22 van dezelfde wet wordt aangevuld met de

paragrafen 10 en 11, luidende : « § 10. Ondernemingen en diensten die binnen een termijn van

twee maanden na de datum van inwerkingtreding van artikel 1, § 1, eerste lid, 8o, de in de artikel 2, § 1, bedoelde vergunning hebben aangevraagd voor het uitoefenen van de activiteiten bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 8o, conform de regels door de Koning bepaald, kunnen deze activiteiten gedurende de periode voorafgaand aan de betekening van de beslissing omtrent hun aanvraag verder zetten, ook zonder dat de vergunning is verkregen.

De personen in dienst bij de ondernemingen en interne diensten, kunnen, zonder aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5o, of in artikel 6, eerste lid, 5o, te hebben voldaan, de bewakingsactiviteit bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 8o, van de wet uitoefenen tot maximum achttien maanden na de betekening van de vergunning, bedoeld in het eerste lid.

§ 11. Ondernemingen die op datum van de inwerkingtreding van deze paragraaf, alarmsystemen uitsluitend bestemd voor het voor- komen of vaststellen van brand, gaslekken of ontploffingen installeren, onderhouden of herstellen, en de daartoe in artikel 4, § 1, bedoelde erkenning hebben aangevraagd binnen de twee maanden na de datum van inwerkingtreding van deze paragraaf, kunnen deze activiteiten gedurende de periode voorafgaand aan de betekening van de beslissing omtrent hun aanvraag verderzetten, ook zonder dat de erkenning is verkregen.

De personen in dienst bij een onderneming, kunnen, zonder aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5o, of in artikel 6, eerste lid, 5o, te hebben voldaan, de activiteit bedoeld in het eerste lid uitoefenen tot maximum achttien maanden na de betekening van de erkenning, bedoeld in het eerste lid.″.

Afdeling 2. — Wijzigingen van de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privédetective

Art. 59. Artikel 2 van de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privédetective, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende :

« § 2. De Minister van Binnenlandse Zaken kan de bevoegdheid bedoeld in § 1 overdragen aan een agent die hij hiertoe machtigt, behalve voor beslissingen over een vergunning onder voorwaarden, de weigering van een vergunning of de weigering van de vernieuwing van een vergunning. »

Art. 60. In artikel 4, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden ″of door een agent die hij heeft aangewezen″ ingevoegd tussen de woorden ″Minister van Binnenlandse Zaken″ en de woorden ″, enkel als hoofdberoep″.

HOOFDSTUK 2. — Civiele veiligheid - Wijzigingen van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid

Art. 61. Artikel 206 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, wordt vervangen als volgt :

« Art. 206. § 1. Het statutair gemeentepersoneel, in dienst bij de centra voor het eenvormig oproepstelsel, wordt vanaf een door de Koning te bepalen datum, gedurende een jaar gedetacheerd naar de FOD Binnenlandse Zaken. Tijdens deze periode blijft dit personeel gemeentepersoneel. De gemeente vordert tijdens de periode van detachering de wedde, de toelagen, de vergoedingen, de premies en de voordelen van alle aard, de kinderbijslag en werkgeversbijdrage inbegrepen, met betrekking tot het gedetacheerd personeel terug van de FOD Binnenlandse Zaken. Volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten kan de periode van detachering op verzoek van het gedetacheerde personeelslid of de FOD Binnenlandse Zaken in de loop van deze periode beëindigd worden. Na afloop van de volledige periode van detachering worden de gedetacheerde personeelsleden benoemd tot statutaire personeelsleden van de FOD Binnenlandse Zaken. De Koning bepaalt de criteria op grond waarvan de FOD Binnenlandse Zaken kan weigeren een personeelslid na een jaar te benoemen. Deze criteria worden voorafgaand aan de detachering bekendgemaakt aan dit personeelslid.

Art. 57. L’article 21 de la même loi, remplacé par la loi du 9 juin 1999, est remplacé par ce qui suit :

« Art. 21. Le Roi peut, par un arrêté délibéré en Conseil des Ministres, arrêter la liste des professions ou activités qui ne sont pas considérées comme une activité visée à l’article 1er parce que la fonction et les compétences de ses praticiens sont régies par une loi qui prévoit les règles nécessaires de protection à l’égard des personnes qui font l’objet de ces activités.

Le Roi détermine la date d’entrée en vigueur de cet article. » Art. 58. L’article 22 de la même loi est complété par les para-

graphes 10 et 11, rédigés comme suit : « § 10. Les entreprises et services qui, conformément aux règles

définies par le Roi, ont, endéans les deux mois de l’entrée en vigueur de l’article 1er, § 1er, alinéa 1er, 8o, demandé l’autorisation visée à l’article 2, § 1er, d’exercer des activités visées à l’article 1er, § 1er, alinéa 1er, 8o, peuvent continuer ces activités durant la période précédant la notifica- tion de la décision relative à leur demande, même sans avoir obtenu l’autorisation.

Les personnes engagées par une entreprise ou un service interne, peuvent exercer l’activité de gardiennage visée à l’article 1er, § 1er, alinéa 1er, 8o, de la loi, au maximum dix-huit mois après la notification de l’autorisation visée à l’alinéa 1er, sans avoir satisfait aux conditions visées à l’article 5, alinéa 1er, 5 ou à l’article 6, alinéa 1er, 5o.

§ 11. Les entreprises qui, à la date de l’entrée en vigueur de ce paragraphe, installent, entretiennent ou réparent des systèmes d’alar- mes exclusivement en vue de prévenir ou de constater des incendies, fuites de gaz et explosions, et qui ont demandé l’agrément visé à l’article 4, § 1er, dans le délai de deux mois après l’entrée en vigueur de ce paragraphe, peuvent poursuivre ces activités pendant la période précédant la notification de la décision concernant leur demande, même sans avoir obtenu l’agrément.

Les personnes engagées par une entreprise peuvent, sans avoir satisfait aux conditions visées à l’article 5, alinéa 1er, 5o ou à l’article 6, alinéa 1er, 5o, exercer l’activité à l’alinéa 1er jusqu’à dix-huit mois au maximum après la notification de l’agrément visé à l’alinéa 1er. »

Section 2. — Modifications de la loi du 19 juillet 1991 organisant la profession de détective privé

Art. 59. L’article 2 de la loi du 19 juillet 1991 organisant la profession de détective privé, est complété par le paragraphe 2, rédigé comme suit :

« § 2. Le Ministre de l’Intérieur peut déléguer la compétence visée au § 1er à un agent qu’il aura désigné, sauf en matière de décisions relatives à une autorisation sous conditions, un refus d’autorisation ou un refus de renouvellement d’autorisation. »

Art. 60. L’article 4, alinéa 1er, de la même loi est complété par les mots ″ou par un agent qu’il a désigné″.

CHAPITRE 2. — Sécurité civile - Modifications de la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile

Art. 61. L’article 206 de la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile, est remplacé par ce qui suit :

« Art. 206. § 1er. A partir d’une date à fixer par le Roi, le personnel communal statutaire en service dans les centres du système d’appel unifié est détaché pendant un an auprès du SPF Intérieur. Pendant cette période, ce personnel demeure personnel communal. Pendant toute la période de détachement, la commune réclame au SPF Intérieur le recouvrement du traitement, des allocations, des indemnités, des primes et des avantages de toute nature, les allocations familiales et cotisations patronales y comprises, relatives au personnel détaché. En vertu des modalités fixées par le Roi, il peut être mis fin à la période de détachement au cours de cette période, à la demande du membre du personnel détaché ou du SPF Intérieur. A l’issue de la période complète de détachement, les membres du personnel détachés sont nommés en tant que membres du personnel statutaire du SPF Intérieur. Le Roi fixe les critères sur la base desquels le SPF Intérieur peut refuser la nomination d’un membre du personnel à l’issue de cette période d’un an. Ces critères sont communiqués au membre du personnel concerné préalablement au détachement.

25787BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

§ 2. Het contractuele gemeentepersoneel, in dienst bij de centra voor het eenvormig oproepstelsel, wordt vanaf een door de Koning te bepalen datum, gedurende een jaar ter beschikking gesteld van de FOD Binnenlandse Zaken. Tijdens deze periode blijft dit personeel gemeentepersoneel. De gemeente vordert tijdens de periode van terbeschikkingstelling de wedde, de toelagen, de vergoedingen, de premies en de voordelen van alle aard, de kinderbijslag en werkgevers- bijdrage inbegrepen, met betrekking tot het ter beschikking gesteld personeel terug van de FOD Binnenlandse Zaken. Volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten kan de periode van terbeschikkingstel- ling op verzoek van het ter beschikking gestelde personeelslid of de FOD Binnenlandse Zaken voortijdig beëindigd worden. Na afloop van de volledige periode van terbeschikkingstelling wordt de ter beschik- king gestelde personeelsleden een arbeidsovereenkomst met de FOD Binnenlandse Zaken aangeboden. De Koning bepaalt de criteria op grond waarvan de FOD Binnenlandse Zaken kan weigeren een personeelslid na een jaar een arbeidsovereenkomst aan te bieden. Deze criteria worden voorafgaand aan de terbeschikkingstelling bekend- gemaakt aan dit personeelslid.

§ 3. De Koning bepaalt verder, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad :

1o de modaliteiten van de detachering bedoeld in § 1 en van de terbeschikkingstelling bedoeld in § 2;

2o de modaliteiten met betrekking tot de benoeming tot statutair personeelslid van de FOD Binnenlandse Zaken bedoeld in § 1, inzonderheid de bepaling van diens graad en weddenschaal en de vrijwaring van zijn pensioenrechten;

3o de datum van inwerkingtreding van artikel 207, eerste lid, voor het personeel bedoeld in dit artikel, die niet na de benoeming bedoeld in § 1 of na het afsluiten van de nieuwe arbeidsovereenkomst bedoeld in § 2 mag vallen;

4o de bepalingen van toepassing op het in § § 1 en 2 bedoelde personeel, dat gebruik maakt van de in artikel 207, eerste lid, voorziene mogelijkheid.

§ 4. Dit artikel is niet van toepassing op de beroepsbrandweerlieden in dienst bij een gemeente en in dienst bij de centra voor het eenvormig oproepstelsel, die krachtens artikel 203 worden overgedragen naar het operationele kader van de zone waarvan de gemeente deel uitmaakt. »

Art. 62. In dezelfde wet wordt een artikel 206/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 206/1. De beroepsbrandweerlieden in dienst bij een gemeente kunnen, in afwachting van hun overdracht naar het operationele kader van de zone waarvan de gemeente deel uitmaakt, bedoeld in arti- kel 203, gedetacheerd en ter beschikking gesteld worden van een federale overheidsdienst of het Federaal Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid bedoeld in artikel 175.

De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de modaliteiten van de detachering of terbeschikkingstelling. »

TITEL 9. — Middenstand

HOOFDSTUK 1. — Wijziging van artikel 8 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap

Art. 63. In artikel 8 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, worden de vol- gende wijzigingen aangebracht :

1o in het eerste lid worden de woorden ″voor een van″ vervangen door de woorden ″georganiseerd in het kader van″;

2o het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De Koning bepaalt de organisatie van de examens en de voorwaar-

den en het inschrijvingsrecht voor de deelname aan deze examens. »

HOOFDSTUK 2. — Wijziging van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein Art. 64. In artikel 2bis van de wet van 3 december 2005 betreffende de

uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein, ingevoegd bij de programmawet van 22 decem- ber 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1o de Nederlandse tekst van het tweede lid, punt 2, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Hun jaaromzet en hun jaarlijks balanstotaal mogen de 2 miljoen euro niet overschrijden; »;

2o in de Nederlandse tekst van het tweede lid, punt 3, worden de woorden ″De voornaamste activiteit″ vervangen door de woorden ″Hun voornaamste activiteit″.

§ 2. A partir d’une date à fixer par le Roi, le personnel communal contractuel en service dans les centres du système d’appel unifié est mis à la disposition pendant un an du SPF Intérieur. Pendant cette période, ce personnel demeure personnel communal. Pendant toute la période de mise à la disposition, la commune réclame au SPF Intérieur le recouvrement du traitement, des allocations, des indemnités, des primes et des avantages de toute nature, les allocations familiales et cotisations patronales y comprises, relatives au personnel mis à la disposition. En vertu des modalités fixées par le Roi, il peut être mis fin anticipativement à la période de mise à la disposition, à la demande du membre du personnel mis à la disposition ou du SPF Intérieur. A l’issue de la période complète de mise à la disposition, il est offert aux membres du personnel mis à la disposition un contrat de travail avec le SPF Intérieur. Le Roi fixe les critères sur la base desquels le SPF Inté- rieur peut refuser d’offrir un contrat de travail au membre du personnel à l’issue de cette période d’un an. Ces critères sont communiqués au membre du personnel concerné préalablement à la mise à la disposi- tion.

§ 3. Le Roi fixe par ailleurs, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres :

1o les modalités du détachement visé au § 1er et de la mise à la disposition visée au § 2;

2o les modalités relatives à la nomination en tant que membre du personnel statutaire du SPF Intérieur visée au § 1er, plus particulière- ment la fixation de son grade et de son échelle de traitement et le maintien de ses droits à la pension;

3o la date d’entrée en vigueur de l’article 207, alinéa 1er, pour le personnel concerné par le présent article et qui ne peut être postérieure à la nomination visée au § 1er ou à la conclusion du nouveau contrat de travail visée au § 2;

4o les dispositions applicables au personnel visé aux §§ 1er et 2 et qui fait usage de la possibilité prévue à l’article 207, alinéa 1er.

§ 4. Cet article ne s’applique pas aux sapeurs-pompiers profession- nels en service dans une commune et en service dans les centres du système d’appel unifié qui, en vertu de l’article 203, sont transférés au cadre opérationnel de la zone dont fait partie cette commune. »

Art. 62. Dans la même loi, il est inséré un article 206/1, rédigé comme suit :

« Art. 206/1. En attendant leur transfert au cadre opérationnel de la zone dont fait partie la commune, les sapeurs-pompiers professionnels en service dans une commune, visés à l’article 203, peuvent être détachés et mis à la disposition d’un service public fédéral ou du Centre fédéral de Connaissances pour la Sécurité civile visé à l’article 175.

Le Roi fixe, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, les modalités du détachement ou de la mise à disposition. »

TITRE 9. — Classes moyennes

CHAPITRE 1er. — Modification de l’article 8 de la loi-programme du 10 février 1998 pour la promotion de l’entreprise indépendante

Art. 63. A l’article 8 de la loi-programme du 10 février 1998 pour la promotion de l’entreprise indépendante, les modifications suivantes sont apportées :

1o dans le premier alinéa les mots ″devant un″ sont remplacés par les mots ″organisé dans le cadre″;

2o le deuxième alinéa est remplacé par ce qui suit : « Le Roi détermine l’organisation, les conditions et le droit d’inscrip-

tion relatifs à la participation à ces examens. »

CHAPITRE 2. — Modification de la loi du 3 décembre 2005 instaurant une indemnité compensatoire de pertes de revenus en faveur des travailleurs indépendants victimes de nuisances dues à la réalisation de travaux sur le domaine public Art. 64. Dans l’article 2bis de la loi du 3 décembre 2005 instaurant une

indemnité compensatoire de pertes de revenus en faveur des travailleurs indépendants victimes de nuisances dues à la réalisation de travaux sur le domaine public, inséré par la loi-programme du 22 décembre 2008, les modifications suivantes sont apportées :

1o le texte néerlandais de l’alinéa 2, point 2, est remplacé par la disposition suivante :

« Hun jaaromzet en hun jaarlijks balanstotaal mogen de 2 miljoen euro niet overschrijden; »;

2o dans le texte néerlandais de l’alinéa 2, point 3, les mots ″De voornaamste activiteit″ sont remplacés par les mots ″Hun voor- naamste activiteit″.

25788 BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

Art. 65. In artikel 6 van dezelfde wet, vervangen bij de programma- wet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aan- gebracht :

1o in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden ″, in het kader van de in artikel 7, § 1, bedoelde aanvraag tot schadevergoeding,″ ingevoegd tussen de woorden ″verplicht″ en ″een attest af te leveren″;

2o paragraaf 3 wordt aangevuld met een nieuw lid, luidende :

« Zonder afbreuk te doen aan de beoordeling ten gronde door het Participatiefonds, is de gemeente verplicht een attest af te leveren wanneer de werken tot gevolg hebben dat in het kader van de in artikel 7, § 1, bedoelde aanvraag tot verlenging :

1o hetzij geen enkele van de reglementair aangelegde openbare parkeerplaatsen benut kan worden in de straat waarin de inrichting is gelegen;

2o hetzij geen enkele reglementair aangelegde openbare parkeer- plaats benut kan worden binnen een straal van 100 meter rond enige toegang tot de inrichting;

3o hetzij een toegangsweg tot de inrichting afgesloten wordt voor doorgaand autoverkeer in één of twee richtingen;

4o hetzij de toegang tot de inrichting onmogelijk is voor voet- gangers. ».

Art. 66. In artikel 7 van dezelfde wet, vervangen bij de programma- wet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aan- gebracht :

1o paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :

« § 2. De zelfstandige verklaart op het in § 1 bedoeld aanvraagfor- mulier voor de schadevergoeding dat :

1o de hinder tot gevolg heeft dat het geopend houden van de inrichting waarin hij werkt vanuit operationeel oogpunt gedurende minstens zeven kalenderdagen niet zinvol is;

2o de gehinderde inrichting vanaf een door hem bepaalde datum zal worden gesloten.

De zelfstandige verklaart op het in § 1 bedoeld aanvraagformulier tot verlenging van de schadevergoeding dat :

1o de hinder tot gevolg heeft dat het geopend houden van de inrichting waarin hij werkt vanuit operationeel oogpunt niet zinvol is;

2o de gehinderde inrichting blijft gesloten. »;

2o paragraaf 3, tweede lid, eerste zin, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Het in § 1 bedoeld aanvraagformulier moet worden ingediend ten laatste 5 werkdagen voor het aflopen van de vervaldag van elke schadevergoedingsperiode in de zin van artikel 7bis, § 2. »;

3o in paragraaf 4, derde lid, 5o, worden de woorden ″artikel 6, § 2, tweede lid, en″ geschrapt.

Art. 67. In artikel 7bis, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008, wordt het cijfer ″15″ vervangen door het woord ″vijftien″.

Art. 68. In artikel 8, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bji de programmawet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigin- gen aangebracht :

1o in de Nederlandse tekst van het tweede lid worden de woorden ″telkens voor de 10e van de maand″ vervangen door ″telkens de 10e van de maand″;

2o de Nederlandse tekst van de tweede zin van het derde lid wordt vervangen als volgt :

« Onder voorbehoud daarvan, worden voor de berekening van de inkomenscompensatievergoeding alle kalenderdagen in acht genomen gedurende dewelke de inrichting als gevolg van de hinder gesloten is. ».

Art. 69. In artikel 9 van dezelfde wet, vervangen bij de programma- wet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aan- gebracht :

1o in de Nederlandse tekst van paragraaf 2, tweede lid, wordt het woord ″wordt″ vervangen door het woord ″is″;

Art. 65. Dans l’article 6 de la même loi, remplacé par la loi- programme du 22 décembre 2008, les modifications suivantes sont apportées :

1o dans le paragraphe 3, alinéa 1er, les mots ″, dans le cadre d’une demande d’indemnisation visée à l’article 7, § 1er,″ sont insérés entre les mots ″délivrer″ et ″une attestation″;

2o le paragraphe 3 est complété par un nouvel alinéa, rédigé comme suit :

« Sans préjudice de l’évaluation quant au fond, par le Fonds de participation, la commune est tenue de délivrer une attestation lorsque les travaux ont pour conséquence que dans le cadre d’une demande de prolongation visée à l’article 7, § 1er :

1o soit aucun des emplacements de parking public réglementaire- ment aménagés ne peut être utilisé dans la rue où est situé l’établisse- ment;

2o soit aucun emplacement de parking public réglementairement aménagé ne peut être utilisé dans un rayon de 100 mètres autour de tout accès à l’établissement;

3o soit une voie d’accès à l’établissement est fermée à la circulation de transit, dans un sens ou dans les deux;

4o soit l’accès pédestre à l’établissement est impossible. ».

Art. 66. Dans l’article 7 de la même loi, remplacé par la loi- programme du 22 décembre 2008, les modifications suivantes sont apportées :

1o le paragraphe 2 est remplacé par la disposition suivante :

« § 2. L’indépendant déclare dans le formulaire de demande d’indemnisation visé au § 1er que :

1o les nuisances ont pour conséquence de rendre l’ouverture de l’établissement dans lequel il travaille inutile du point de vue opérationnel pendant au moins sept jours civils;

2o l’établissement entravé sera fermé à partir d’une date qu’il détermine.

L’indépendant déclare dans le formulaire de demande de prolonga- tion d’indemnisation visé au § 1er que :

1o les nuisances ont pour conséquence de rendre l’ouverture de l’établissement dans lequel il travaille inutile du point de vue opérationnel;

2o l’établissement entravé reste fermé. »;

2o le paragraphe 3, alinéa 2, première phrase, est remplacé par la disposition suivante :

« Le formulaire de demande de prolongation d’indemnisation visé au § 1er doit être introduit au plus tard 5 jours ouvrables avant l’échéance de chaque période d’indemnisation au sens de l’article 7bis, § 2. »;

3o au paragraphe 4, alinéa 3, 5o, les mots ″de l’article 6, § 2, alinéa 2, et″ sont supprimés.

Art. 67. A l’article 7bis, § 1er, alinéa 1er, de la même loi, inséré par la loi-programme du 22 décembre 2008, le chiffre ″15″ est remplacé par le mot ″quinze″.

Art. 68. Dans l’article 8, § 1er, de la même loi, modifié par la loi-programme du 22 décembre 2008, les modifications suivantes sont apportées :

1o dans le texte néerlandais de l’alinéa 2, les mots ″telkens voor de 10e van de maand″ sont remplacés par les mots ″telkens de 10e van de maand″;

2o le texte néerlandais de la deuxième phrase de l’alinéa 3 est remplacé comme suit :

« Onder voorbehoud daarvan, worden voor de berekening van de inkomenscompensatievergoeding alle kalenderdagen in acht genomen gedurende dewelke de inrichting als gevolg van de hinder gesloten is. ».

Art. 69. A l’article 9 de la même loi, remplacé par la loi-programme du 22 décembre 2008, les modifications suivantes sont apportées :

1o dans le texte néerlandais du paragraphe 2, alinéa 2, dans la version néerlandaise, le mot ″wordt″ est remplacé par le mot ″is″;

25789BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

2o in paragraaf 3 worden de woorden ″in geval artikel 10 niet wordt nageleefd,″ vervangen door de woorden ″in geval van inbreuken op deze wet en/of de uitvoeringsbesluiten,″.

Art. 70. Artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2008, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 10. Vanaf de datum van aanvang van de sluiting van de inrichting die werd bevestigd in de ontvankelijkheidbrief van het Participatiefonds bedoeld in artikel 7, § 4, eerste en tweede lid, tot hetzij de datum van beëindiging van de sluiting van de inrichting die werd bevestigd in voormelde ontvankelijkheidbrief van het Participatie- fonds, hetzij de datum bedoeld in artikel 9, § 2, tweede lid, hetzij de datum bedoeld in artikel 9, paragraaf 5, eerste lid, is de toegang tot de inrichting voor de klanten, alsmede de rechtstreekse verkoop aan de verbruiker en de thuisbezorging verboden. »

Art. 71. Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

HOOFDSTUK 3. — Wijziging van het Wetboek van Koophandel betreffende de beroepsactiviteit van zelfstandige onthaalouder

Art. 72. In de eerste Titel ″Kooplieden″, van het Eerste Boek ″Kooplieden in het algemeen″, van het Wetboek van Koophandel, wordt een artikel 2ter ingevoegd, luidende :

« Art. 2ter. Wordt echter niet als daad van koophandel aangemerkt, het opvangen van kinderen door onafhankelijke en zelfstandige onthaalouders die beantwoorden aan de voorwaarden bepaald door de bevoegde overheid inzake gezinsbeleid. »

HOOFDSTUK 4. — Wijziging van de wet van 13 juli 2006 betreffende de commissies en de beroepscommissies die bevoegd zijn inzake het voeren van de beroepstitel van een dienstverlenend intellectueel beroep

Art. 73. In artikel 2, eerste lid, 1o, van de wet van 13 juli 2006 betreffende de commissies en de beroepscommissies die bevoegd zijn inzake het voeren van de beroepstitel van een dienstverlenend intellectueel beroep, worden de woorden ″effectieve magistraat, emeri- tus magistraat of″ ingevoegd tussen de woorden ″voorzitter,″ en ″eremagistraat″.

Art. 74. In artikel 5, eerste lid, 1o, van dezelfde wet worden de woorden ″effectieve magistraten, emeriti magistraten of″ ingevoegd tussen de woorden ″ondervoorzitter,″ en ″eremagistraten″.

HOOFDSTUK 5. — Gevolgen van het faillissement en de gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag op de aansprakelijk- heid van derden voor de financiering van een nieuwe activiteit

Art. 75. In titel II, hoofdstuk VII, van de faillissementswet van 8 augustus 1997 wordt een afdeling V ingevoegd, luidende :

« Afdeling V. — Gevolgen van het faillissement op de aansprakelijkheid van derden voor de financiering van een nieuwe activiteit »

Art. 76. In afdeling V, ingevoegd bij artikel 75, wordt een artikel 98bis ingevoegd, luidende :

« Art. 98bis. Het faillissement van een natuurlijke persoon of van een rechtspersoon kan op zich alleen geen grond zijn voor een aansprake- lijkheidsvordering gericht tegen een kredietgever of een investeerder die krediet geeft voor of investeert in een nieuwe activiteit gevoerd door de gefailleerde of door een bestuurder, zaakvoerder of leider van de failliete vennootschap, ongeacht de vorm waarin deze nieuwe activiteit wordt uitgeoefend. »

Art. 77. In titel IV, hoofdstuk 4, van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen wordt een arti- kel 70/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 70/1. De gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon kan op zich alleen geen grond zijn voor een aansprakelijkheidsvorde- ring gericht tegen een kredietgever of een investeerder die krediet geeft voor of investeert in een nieuwe activiteit gevoerd door de schuldenaar of door een bestuurder, zaakvoerder of leider van de schuldenaar, ongeacht de vorm waaronder deze nieuwe activiteit wordt uit- geoefend. »

2o au paragraphe 3, les mots ″en cas de non respect de l’article 10,″ sont remplacés par les mots ″en cas d’infractions à la présente loi et/ou à ses arrêtés d’exécution,″.

Art. 70. L’article 10 de la même loi, modifié par la loi-programme du 22 décembre 2008, est remplacé par la disposition suivante :

« Art. 10. A partir de la date de début de fermeture de l’établissement confirmée dans la lettre de recevabilité du Fonds de participation visée à l’article 7, § 4, alinéas 1er et 2, jusqu’à la date soit, de fin de fermeture de l’établissement confirmée dans la lettre de recevabilité précitée soit, visée à l’article 9, § 2, alinéa 2, soit, visée à l’article 9, § 5, alinéa 1er, les clients ne peuvent plus avoir accès à l’établissement et la vente directe au consommateur ainsi que la livraison à domicile sont interdites. »

Art. 71. Le présent chapitre entre en vigueur le jour de la publication de la présente loi au Moniteur belge.

CHAPITRE 3. — Modification du Code de commerce en qui concerne l’activité professionnelle d’accueillant autonome d’enfants

Art. 72. Dans le Titre premier ″Des commerçants″, du Livre Premier ″Du commerce en général″, du Code de commerce, est inséré un article 2ter, rédigé comme suit :

« Art. 2ter. N’est toutefois pas réputé acte de commerce, la garde d’enfants par des accueillant(e)s autonomes et indépendant(e)s qui répondent aux conditions fixées par les autorités compétentes en matière de politique familiale. »

CHAPITRE 4. — Modification de la loi du 13 juillet 2006 relative aux commissions et commissions de recours compétentes en matière de port du titre professionnel d’une profession intellectuelle prestataire de services

Art. 73. A l’article 2, alinéa 1er, 1o, de la loi du 13 juillet 2006 relative aux commissions et commissions de recours compétentes en matière de port du titre professionnel d’une profession intellectuelle prestataire de services, les mots ″effectif, émérite ou″ sont insérés entre les mots ″magistrat″ et ″honoraire″.

Art. 74. A l’article 5, alinéa 1er, 1o, de la même loi, les mots ″effectifs, émérites ou″ sont insérés entre les mots ″magistrats″ et ″honoraires″.

CHAPITRE 5. — Effets de la faillite et de la réorganisation judiciaire par transfert sous autorité de justice sur la responsabilité des tiers pour le financement d’une nouvelle activité

Art. 75. Dans le titre II, chapitre VII, de la loi du 8 août 1997 sur les faillites, il est inséré une section V, intitulée :

« Section V.— Effets de la faillite sur la responsabilité des tiers pour le financement d’une nouvelle activité »

Art. 76. Dans la section V, insérée par l’article 75, il est inséré un article 98bis, rédigé comme suit :

« Art. 98bis. La faillite d’une personne physique ou d’une personne morale ne peut constituer à elle seule le fondement d’une action en responsabilité dirigée contre un donneur du crédit ou un investisseur qui a donné du crédit pour ou a investi dans une nouvelle activité déployée par le failli ou par un administrateur, gérant ou dirigeant de la société faillie, quelle que soit la forme sous laquelle cette nouvelle activité est exercée. »

Art. 77. Dans le titre IV, chapitre 4, de la loi du 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises, il est inséré un article 70/1, rédigé comme suit :

« Art. 70/1. La réorganisation judiciaire par transfert sous autorité de justice d’une personne physique ou d’une personne morale ne peut constituer à elle seule le fondement d’une action en responsabilité dirigée contre un donneur du crédit ou un investisseur qui a donné du crédit pour ou a investi dans une nouvelle activité déployée par le débiteur ou par un administrateur, gérant ou dirigeant du débiteur, quelle que soit la forme sous laquelle cette nouvelle activité est exercée. »

25790 BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

TITEL 10. — Zelfstandigen

HOOFDSTUK 1. — Oprichting van een stelsel van vervangende ondernemers

Afdeling 1. — Over het vervangingscontract voor zelfstandigen

Art. 78. Het vervangingscontract voor zelfstandigen is de overeen- komst van bepaalde duur waarbij een zelfstandige, natuurlijke persoon of zaakvoerder van een rechtspersoon, die tijdelijk zijn beroepsactiviteit opschort, zich door een andere zelfstandige, hierna ″de vervangende ondernemer″ genoemd, laat vervangen om de continuïteit van zijn handelsonderneming, zijn ambachtelijke onderneming, zijn niet- commerciële onderneming van privaat recht of zijn beroepsactiviteit te verzekeren.

De vervangende ondernemer kan elke zelfstandige zijn die staat ingeschreven in het Register van de vervangende ondernemers zoals bedoeld in artikel 80.

Art. 79. De zelfstandige die zich wil laten vervangen, en de vervangende ondernemer sluiten, vóór het begin van de vervanging, een schriftelijk vervangingscontract af dat voldoet aan de voorwaarden van deze afdeling.

Het contract mag in hoofde van de vervangen zelfstandige niet langer dan een periode van dertig dagen per kalenderjaar lopen. Dit maximum aantal dagen kan worden verlengd met de volgende periodes van inactiviteit van de vervangen zelfstandige :

1o elke periode van primaire arbeidsongeschiktheid en van invalidi- teit bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moeder- schapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten;

2o elke periode van moederschapsrust bedoeld in artikel 93 van voornoemd koninklijk besluit van 20 juli 1971.

De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de andere periodes van inactiviteit die in acht kunnen worden genomen voor de verlenging van de periode bedoeld in het tweede lid.

Voor de duur van het contract mag de vervangen zelfstandige noch zijn gewoonlijke beroepsactiviteit, noch enige andere beroepsactiviteit uitoefenen.

Naast de vermelding van de beperking in de tijd van de vervanging, vermeldt het contract, opgesteld overeenkomstig voorgaande leden, ook de verwijzing naar onderhavige wet en het door de Kruispuntbank van Ondernemingen aan de vervangende ondernemer, in het Register van de Vervangende ondernemers in de zin van de artikelen 80 en 81, toegekende ondernemingsnummer ingevoerd door de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Onder- nemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen.

De rechtshandelingen die de vervangende ondernemer stelt in naam en voor rekening van de ondernemer die zich wenst te laten vervangen worden eveneens opgesomd, zonder dat deze lijst exhaustief hoeft te zijn.

De Staat kan in geen geval aansprakelijk worden gesteld voor de uitvoering van dit vervangingscontract.

Afdeling 2. — Over het register van vervangende ondernemers

Art. 80. Bij de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Midden- stand en Energie wordt een ″Register van vervangende ondernemers″ aangelegd, hierna ″het register″ genoemd.

Dit register heeft als doel alle kandidaten te inventariseren die een vervangingscontract voor zelfstandigen willen afsluiten, hierna ″de kandidaat-vervangend ondernemers″ genoemd.

TITRE 10. — Indépendants

CHAPITRE 1er. — Création du régime de l’entrepreneur remplaçant

Section 1re. — Du contrat de remplacement indépendant

Art. 78. Le contrat de remplacement indépendant est le contrat à durée déterminée par lequel un travailleur indépendant, personne physique ou gérant d’une personne morale, qui suspend temporaire- ment son activité professionnelle, se fait remplacer par un autre indépendant, ci-après dénommé ″l’entrepreneur remplaçant″, afin d’assurer la continuité de son entreprise commerciale, artisanale ou non-commerciale de droit privé, ou de son activité professionnelle.

L’entrepreneur remplaçant peut être tout travailleur indépendant inscrit dans le Registre des Entrepreneurs remplaçants, visé à l’arti- cle 80.

Art. 79. L’indépendant qui souhaite se faire remplacer et l’entre- preneur remplaçant concluent par écrit, avant le début du remplace- ment, un contrat de remplacement répondant aux conditions de la présente section.

Ce contrat ne peut, dans le chef de l’indépendant remplacé, courir sur une période supérieure à trente jours par année civile, ce nombre maximum de jours pouvant être prolongé des périodes suivantes d’inactivité de l’indépendant remplacé :

1o toute période d’incapacité primaire et d’invalidité visée à l’article 7 de l’arrêté royal du 20 juillet 1971 instituant une assurance indemnités et une assurance maternité en faveur des travailleurs indépendants et des conjoints aidants;

2o toute période de maternité visée à l’article 93 de l’arrêté royal du 20 juillet 1971 précité.

Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, les autres périodes d’inactivité qui peuvent être prises en compte pour la prolongation de la période visée à l’alinéa précédent.

Pour la durée du contrat, l’indépendant remplacé ne peut pas exercer son activité professionnelle habituelle, ni aucune autre activité profes- sionnelle.

Outre la mention de la limite de la durée du remplacement, le contrat, établi conformément aux précédents alinéas, mentionne la référence à la présente loi et le numéro d’entreprise attribué à l’entrepreneur remplaçant dans le registre des Entrepreneurs remplaçants, au sens des articles 80 et 81, par la Banque-Carrefour des Entreprises créée par la loi du 16 janvier 2003 portant création d’une Banque-Carrefour des Entreprises, modernisation du registre de commerce, création de guichets d’entreprises agréés et portant diverses dispositions.

Les actes juridiques que l’entrepreneur remplaçant peut effectuer au nom et pour le compte de l’entrepreneur qui souhaite se faire remplacer seront également énumérés, sans pour autant que cette liste doive avoir un caractère exhaustif.

En aucun cas, la responsabilité de l’Etat ne peut être engagée dans l’exécution du contrat de remplacement indépendant.

Section 2. — Du registre des entrepreneurs remplaçants

Art. 80. Il est créé au sein du SPF Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie un ″Registre des Entrepreneurs remplaçants″, dénommé ci-après ″le registre″.

Ce registre a pour objectif de répertorier toutes les personnes qui se portent candidates pour conclure un contrat de remplacement indépen- dant, ci-après dénommées les ″candidats entrepreneurs remplaçants″.

25791BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

Enkel zij die ten persoonlijke titel voldoen aan de voorafgaande inschrijvingsvoorwaarden zoals vermeld in artikel 39, 3o, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprich- ting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalin- gen of aan elke andere door de Koning bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vastgelegde voorwaarde, kunnen in dit register worden ingeschreven.

De Koning bepaalt de gegevens die moeten worden opgenomen in dit register, onder meer inzake de bekwaamheden.

Art. 81. § 1. De kandidaat-vervangend ondernemer dient zich te laten inschrijven in dit register door het ondernemingsloket van zijn keuze, zoals bedoeld in de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het han- delsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen.

De Koning bepaalt de modaliteiten van inschrijving, hernieuwing en uitschrijving in het register.

De redenen van weigering van inschrijving, wijziging of schrapping in het register en de mogelijkheden van beroep zijn respectievelijk vastgelegd in de artikelen 39 en 40 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot moderni- sering van het handelsregister, tot oprichting van erkende onder- nemingsloketten en houdende diverse bepalingen.

§ 2. De Koning bepaalt, bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het bedrag van het inschrijvingsrecht in het register en de persoonlijke bijdrage van de gebruikers van het register.

De op die wijze vastgelegde bedragen kunnen door de Koning op 1 januari worden aangepast aan de schommeling van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen voor zoverre het geïndexeerde bedrag ten minste 0.50 EUR hoger ligt dan het van toepassing zijnde bedrag. Het bedrag van de verhoging wordt naar beneden afgerond tot een veelvoud van 0,50 EUR.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het percentage van het in dit artikel bedoelde inschrij- vingsrecht dat door de erkende ondernemingsloketten mag worden ingehouden als vergoeding voor hun tussenkomst bij de toepassing van deze wet.

Afdeling 3. — Sociaal statuut van de vervangende ondernemer

Art. 82. De vervangende ondernemers opgenomen in het register bedoeld in de artikelen 80 en 81 die een vervangingscontract hebben afgesloten in de zin van de artikelen 78 en 79, worden in het kader van de uitvoering van dit contract en tijdens de periode van de uitvoering ervan op onweerlegbare wijze vermoed deze vervangende activiteit uit te oefenen buiten het kader van een arbeidsovereenkomst of een statuut.

Wanneer de voorwaarden van huidig hoofdstuk niet vervuld zijn, is het vermoeden niet van toepassing.

Afdeling 4. — Diverse bepalingen

Art. 83. De praktische gebruiksvoorwaarden van het register worden bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Art. 84. Op het ogenblik dat de uitvoering van het eerste vervan- gingscontract aanvangt, moet de vervangende ondernemer overeen- komstig Titel III van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het han- delsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen en van het koninklijk besluit van 22 juni 2009 houdende de nadere regels voor het inschrijven van niet-handelsondernemingen naar privaat recht in de Kruispuntbank van Ondernemingen, zijn ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen.

Ne peuvent être inscrites dans ce registre que les personnes respectant à titre personnel les conditions d’inscription préalables visées par l’article 39, 3o, de la loi du 16 janvier 2003 portant création d’une Banque-Carrefour des Entreprises, modernisation du registre de commerce, création de guichets d’entreprises agréés et portant diverses dispositions, ou toute autre condition déterminée par le Roi, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres.

Le Roi détermine les données qui figurent dans le registre, notam- ment en matière de compétences.

Art. 81. § 1er. Le candidat entrepreneur remplaçant se fait inscrire dans le registre par le guichet d’entreprises de son choix, comme visé dans la loi du 16 janvier 2003 portant création d’une Banque-Carrefour des Entreprises, modernisation du registre de commerce, création de guichets-entreprises agréés et portant diverses dispositions.

Le Roi détermine les modalités d’inscription, de renouvellement et de désinscription dans le registre.

Les motifs de refus d’inscription, de modification ou de radiation dans le registre et les possibilités de recours sont ceux prévus respectivement par les articles 39 et 40 de la loi du 16 janvier 2003 portant création d’une Banque-Carrefour des Entreprises, moder- nisation du registre de commerce, création de guichets-entreprises agréés et portant diverses dispositions.

§ 2. Le Roi fixe, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, le montant du droit d’inscription dans le registre et celui de la contribution personnelle des utilisateurs du registre.

Les montants ainsi fixés peuvent être adaptés par le Roi au 1er janvier en fonction de l’indice moyen des prix à la consommation pour autant que le montant indexé soit supérieur d’au moins 0.50 EUR par rapport au montant applicable. Le montant de l’augmentation est arrondi vers le bas à un multiple de 0,50 EUR.

Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, le pourcentage des droits d’inscription visés au présent article qui peut être retenu par les guichets d’entreprises agréés comme rétribution de leur intervention en application de la présente loi.

Section 3. — Du statut social de l’entrepreneur remplaçant

Art. 82. Les entrepreneurs remplaçants enregistrés dans le registre visé aux articles 80 et 81 qui ont conclu un contrat de remplacement au sens des articles 78 et 79 sont, dans le cadre et pour la durée d’exécution de ce contrat, présumés exercer, de manière irréfragable, cette activité en dehors des liens d’un contrat de louage de travail ou d’un statut.

Si les conditions du présent chapitre ne sont pas respectées, la présomption ne s’applique pas.

Section 4. — Dispositions diverses

Art. 83. Les modalités pratiques d’utilisation du registre sont fixées par le Roi, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres.

Art. 84. Au moment où débute l’exécution du premier contrat de remplacement, l’entrepreneur remplaçant doit être inscrit dans la Banque-Carrefour des Entreprises conformément au Titre III de la loi du 16 janvier 2003 portant création d’une Banque-Carrefour des Entreprises, modernisation du registre de commerce, création de guichets-entreprises agréés et portant diverses dispositions et de l’arrêté royal du 22 juin 2009 portant sur les modalités d’inscription des entreprises non-commerciales de droit privé dans la Banque-Carrefour des Entreprises.

25792 BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

Art. 85. De vervangende ondernemer die de intentie heeft een andere activiteit uit te oefenen dan de activiteit waarvoor hij al is ingeschreven in het register, is verplicht vooraf een wijziging van zijn inschrijving in het register aan het ondernemingsloket van zijn keuze, te vragen.

Art. 86. De persoon die niet langer over de hoedanigheid van vervangende ondernemer wenst te beschikken, is verplicht zijn uit- schrijving uit het register aan het ondernemingsloket van zijn keuze, te vragen.

Art. 87. Dit hoofdstuk treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum, en uiterlijk op 1 juli 2010.

HOOFDSTUK 2. — Inspectie RSVZ - Wijziging van artikel 23bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen

Art. 88. In artikel 23bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandi- gen, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1o in het eerste lid worden de woorden ″de behoorlijk gemachtigde ambtenaren van het Rijksinstituut″ vervangen door de woorden ″de sociaal inspecteurs en de sociaal controleurs van het Rijksinstituut″;

2o na het eerste lid wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :

« De sociaal inspecteurs en de sociaal controleurs van het Rijks- instituut oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie. »;

3o het bestaande tweede, derde en vierde lid worden opgeheven.

HOOFDSTUK 3. — Het vrij aanvullend pensioen van zelfstandigen

Art. 89. Artikel 42, 3o, van de programmawet (I) van 24 decem- ber 2002, laatst gewijzigd bij de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen, wordt aangevuld met een vierde streepje, luidende :

« - de verzekeringsplichtige zelfstandige bedoeld in artikel 13, § 1, van hetzelfde besluit die geen effectieve uitkering van een rust- of overlevingspensioen geniet, vervroegd of niet, krachtens de pensioen- regeling voor zelfstandigen of een andere pensioenregeling en die sociale bijdragen verschuldigd is, die minstens gelijk zijn aan de bijdragen bedoeld in artikel 12, § 1, van hetzelfde besluit; ».

Art. 90. Artikel 89 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2008.

TITEL 11. — Sociale zaken

HOOFDSTUK 1. — Beroepsziekten

Art. 91. In artikel 44 van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, gewijzigd door de wetten van 29 december 1990 en 13 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1o in paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden ″de betrokkene″ vervangen door de woorden ″de begunstigde van uitkeringen ten laste van het Fonds″;

2o in paragraaf 2, vierde lid, worden de woorden ″de getroffene of de rechthebbende″ vervangen door de woorden ″de begunstigde van uitkeringen ten laste van het Fonds″;

3o in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden ″aan de schulde- naar″ vervangen door de woorden ″aan de begunstigde van uitkerin- gen ten laste van het Fonds″;

4o in paragraaf 3, tweede lid, 7o, worden de woorden ″de schulde- naar″ vervangen door de woorden ″de begunstigde van uitkeringen ten laste van het Fonds″;

5o in paragraaf 3, tweede lid, 10o, worden de woorden ″de schuldenaar″ vervangen door de woorden ″de begunstigde van uitkeringen ten laste van het Fonds″;

Art. 85. L’entrepreneur remplaçant qui a l’intention d’exercer une activité autre que celle pour laquelle il est déjà inscrit dans le registre a l’obligation de demander au préalable une modification de son inscription dans le registre au guichet d’entreprises de son choix.

Art. 86. La personne qui ne souhaite plus avoir la qualité d’entre- preneur remplaçant a l’obligation de demander sa désinscription du registre au guichet d’entreprises de son choix.

Art. 87. Le présent chapitre entre en vigueur à une date déterminée par le Roi et au plus tard le 1er juillet 2010.

CHAPITRE 2. — Inspection INASTI - Modification de l’article 23bis de l’arrêté royal no 38 du 27 juillet 1967 organisant le statut social des travailleurs indépendants

Art. 88. Dans l’article 23bis, § 2, de l’arrêté royal no 38 du 27 juillet 1967 organisant le statut social des travailleurs indépendants, inséré par la loi-programme du 22 décembre 2008, les modifications suivantes sont apportées :

1o dans l’alinéa 1er, les mots ″les fonctionnaires dûment mandatés de l’Institut national″ sont remplacés par les mots ″les inspecteurs sociaux et les contrôleurs sociaux de l’Institut national″;

2o après l’alinéa 1er, il est inséré un alinéa 2, rédigé comme suit :

« Les inspecteurs sociaux et les contrôleurs sociaux de l’Institut national exercent cette surveillance conformément aux dispositions de la loi du 16 novembre 1972 concernant l’inspection du travail. »;

3o les actuels alinéas 2, 3 et 4 sont abrogés.

CHAPITRE 3. — La pension libre complémentaire des travailleurs indépendants

Art. 89. L’article 42, 3o, de la loi-programme (I) du 24 décembre 2002, modifié en dernier lieu par la loi du 24 juillet 2008 portant des dispositions diverses, est complété par l’insertion d’un 4e tiret, rédigé comme suit :

« - le travailleur indépendant assujetti visé à l’article 13, § 1er, du même arrêté, qui ne bénéficie pas du paiement effectif d’une pension de retraite ou de survie, anticipée ou non, en vertu du régime de pension des travailleurs indépendants ou d’un autre régime de pension, et qui est redevable de cotisations sociales au moins égales à celles visées à l’article 12, § 1er, du même arrêté; ».

Art. 90. L’article 89 produit ses effets le 1er janvier 2008.

TITRE 11. — Affaires sociales

CHAPITRE 1er. — Maladies professionnelles

Art. 91. A l’article 44 des lois relatives à la prévention des maladies professionnelles et à la réparation des dommages résultant de celles-ci, coordonnées le 3 juin 1970, modifié par les lois des 29 décembre 1990 et 13 juillet 2006, les modifications suivantes sont apportées :

1o dans le paragraphe 2, alinéa 2, le mot ″l’intéressé″ est remplacé par les mots ″le bénéficiaire de prestations à charge du Fonds″;

2o dans le paragraphe 2, alinéa 4, les mots ″de la victime ou de l’ayant droit″ sont remplacés par les mots ″du bénéficiaire de prestations à charge du Fonds″;

3o dans le paragraphe 3, alinéa 1er, les mots ″au débiteur″ sont remplacés par les mots ″au bénéficiaire de prestations à charge du Fonds″;

4o dans le paragraphe 3, alinéa 2, 7o, les mots ″le débiteur″ sont remplacés par les mots ″le bénéficiaire de prestations à charge du Fonds″;

5o dans le paragraphe 3, alinéa 2, 10o, les mots ″le débiteur″ sont remplacés par les mots ″le bénéficiaire de prestations à charge du Fonds″;

25793BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

6o in paragraaf 3, vijfde lid, worden de woorden ″de belangheb- bende″ vervangen door de woorden ″de begunstigde van uitkeringen ten laste van het Fonds″.

Art. 92. Artikel 56 van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, wordt aangevuld met de bepaling onder 4o, luidende :

« 4o door giften en legaten. »

Art. 93. In artikel 64bis, eerste lid, van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 22 december 2008, worden de woorden ″in dit hoofdstuk voorziene uitkering″ vervangen door de woorden ″door deze wetten voorziene uitkering″.

HOOFDSTUK 2. — Gezinsbijslag

Art. 94. In artikel 1, vijfde lid, van de wet van 20 juli 1971 van de wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, ingevoegd bij de wet van 25 januari 1999 en gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, worden de woorden ″een bestaansminimum ontvangt toegekend krachtens de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaans- minimum.″ vervangen door de woorden ″recht op maatschappelijke integratie heeft krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.″

Art. 95. In artikel 3, eerste lid, a), van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 6 van 11 oktober 1978, worden de woorden ″een uitkering geniet toegekend krachtens de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum;″ vervangen door de woorden ″recht op maatschappelijke integratie heeft krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;″.

Art. 96. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 okto- ber 2002.

HOOFDSTUK 3. — Rijksdienst voor ziekte- en invaliditeitsverzekering

Afdeling 1. — Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoör- dineerd op 14 juli 1994

Art. 97. In artikel 90 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt het derde lid, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998, vervangen als volgt :

« De adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling spreekt zich tevens uit over de staat van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 101, § 1, in het tijdvak van primaire ongeschiktheid. ».

Art. 98. In artikel 94 van dezelfde wet, wordt het vierde lid, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998, vervangen als volgt :

« De Geneeskundige Raad voor invaliditeit spreekt zich, overeen- komstig de bepalingen van artikel 82, tevens uit, over de staat van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 101, § 1, in het tijdvak van invaliditeit. ».

Art. 99. Artikel 101 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, wordt vervangen als volgt :

« Art. 101. § 1. De arbeidsongeschikt erkende gerechtigde die arbeid heeft verricht zonder de in artikel 100, § 2, bedoelde voorafgaande toelating, of zonder de voorwaarden van de toelating te respecteren, wordt onderworpen aan een geneeskundig onderzoek om na te gaan of de erkenningsvoorwaarden voor de arbeidsongeschiktheid zijn ver- vuld op de datum van het onderzoek. De Koning bepaalt de termijn waarbinnen dit onderzoek uitgevoerd moet worden, te rekenen vanaf de vaststelling van de niet-toegelaten activiteit of van de mededeling ervan.

In geval van een negatieve beslissing, wordt een beslissing van einde van erkenning betekend aan de betrokkene binnen de termijn bepaald door de Koning.

§ 2. De gerechtigde bedoeld in paragraaf 1 moet de arbeids- ongeschiktheidsuitkeringen terugbetalen die hij ontvangen heeft voor de dagen of de periode tijdens welke hij de niet toegelaten arbeid heeft verricht.

Het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen kan evenwel geheel of gedeeltelijk afzien van de terugvordering van de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, in behartigenswaardige gevallen en bij afwezigheid van een bedrieglijk opzet.

6o dans le paragraphe 3, alinéa 5, les mots ″l’intéressé″ sont remplacés par les mots ″le bénéficiaire de prestations à charge du Fonds″.

Art. 92. L’article 56 des mêmes lois, modifié par la loi du 25 jan- vier 1999, est complété par le 4o, rédigé comme suit :

″4o par les dons et legs.″ Art. 93. Dans l’article 64bis, alinéa 1er, des mêmes lois, inséré par la loi

du 22 décembre 2008, les mots ″prévue par le présent chapitre″ sont remplacés par les mots ″prévue par les présentes lois″.

CHAPITRE 2. — Allocations familiales

Art. 94. Dans l’article 1er, alinéa 5, de la loi du 20 juillet 1971 instituant des prestations familiales garanties, inséré par la loi du 25 janvier 1999 et modifié par la loi du 12 août 2000, les mots ″perçoit un minimum de moyens d’existence accordé en vertu de la loi du 7 août 1974 instituant le droit à un minimum de moyens d’existence.″ sont remplacés par les mots ″a droit à l’intégration sociale en vertu de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l’intégration sociale.″

Art. 95. Dans l’article 3, alinéa 1er, a), de la même loi, inséré par l’arrêté royal no 6 du 11 octobre 1978, les mots ″bénéficie d’une allocation accordée en vertu de la loi du 7 août 1974 instituant le droit à un minimum de moyens d’existence;″ sont remplacés par les mots ″a droit à l’intégration sociale en vertu de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l’intégration sociale;″.

Art. 96. Le présent chapitre produit ses effets le 1er octobre 2002.

CHAPITRE 3. — Institut national d’assurance maladie-invalidité

Section 1re. — Modifications de la loi relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994

Art. 97. A l’article 90 de la loi relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, l’alinéa 3, inséré par la loi du 22 février 1998, est remplacé par ce qui suit :

« Le médecin-conseil de l’organisme assureur se prononce également sur l’état d’incapacité de travail visé à l’article 101, § 1er, en période d’incapacité primaire. ».

Art. 98. A l’article 94 de la même loi, l’alinéa 4, inséré par la loi du 22 février 1998, est remplacé par ce qui suit :

« Le Conseil médical de l’invalidité se prononce également, confor- mément aux dispositions de l’article 82, sur l’état d’incapacité de travail visé à l’article 101, § 1er, en période d’invalidité. ».

Art. 99. L’article 101 de la même loi, modifié par la loi du 25 janvier 1999, est remplacé par ce qui suit :

« Art. 101. § 1er. Le titulaire reconnu incapable de travailler qui a effectué un travail sans l’autorisation préalable visée à l’article 100, § 2, ou sans respecter les conditions de l’autorisation, est soumis à un examen médical en vue de vérifier si les conditions de reconnaissance de l’incapacité de travail sont réunies à la date de l’examen. Le Roi détermine le délai dans lequel cet examen doit être effectué, à compter de la constatation de l’activité non autorisée ou de la communication de celle-ci.

En cas de décision négative, une décision de fin de reconnaissance est notifiée au titulaire dans le délai déterminé par le Roi.

§ 2. Le titulaire visé au paragraphe 1er est tenu de rembourser les indemnités d’incapacité de travail qu’il a perçues pour les jours ou la période durant lesquels il a accompli le travail non autorisé.

Le Comité de gestion du Service des Indemnités peut toutefois renoncer, en tout ou en partie, à la récupération des indemnités visées à l’alinéa 1er dans les cas dignes d’intérêt, dépourvus d’intention frauduleuse.

25794 BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

Deze beslissing houdt rekening met de evenredigheid die in acht genomen moet worden tussen de omvang van de terugvordering enerzijds, en de aard of de ernst van de tekortkoming van de gerechtigde aan zijn verplichtingen anderzijds.

In dit kader houdt het Comité met name rekening met de volgende elementen :

1o de sociale en financiële situatie van de gerechtigde, evenals elk ander persoonlijk pertinent gegeven;

2o de al dan niet onderwerping van de niet toegelaten activiteiten aan de sociale zekerheid;

3o de omvang van de voormelde activiteiten evenals de belangrijk- heid van de betrokken inkomsten.

§ 3. De dagen of het tijdvak waarvoor de uitkeringen worden teruggevorderd, worden gelijkgesteld met vergoede dagen voor de vaststelling van de rechten van de gerechtigde op sociale zekerheids- prestaties, alsook van de personen die hij ten laste heeft. »

Art. 100. Artikel 102 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, wordt opgeheven.

Art. 101. Deze afdeling treedt in werking op 31 december 2010 tenzij de Koning een vroegere datum van inwerkingtreding van deze afdeling bepaalt.

Afdeling 2. — Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 30 maart 2009 tot wijziging, wat de beroepsherscholing betreft, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkerin- gen, gecoördineerd op 14 juli 1994

Art. 102. Het koninklijk besluit van 30 maart 2009 tot wijziging, wat de beroepsherscholing betreft, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt bekrachtigd met ingang van 1 juli 2009.

Afdeling 3. — Aanvullende pensioenen voor zelfstandigen

Art. 103. Artikel 191, eerste lid, 7o, eerste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkerin- gen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij wet van 24 decem- ber 1999, wordt aangevuld als volgt :

« alsmede op het aanvullend pensioen bepaald in artikel 42, 1o, van de programmawet van 24 december 2002. »

Art. 104. Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2010.

HOOFDSTUK 4. — Wijziging van artikel 26 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers

Art. 105. In artikel 26, derde lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, laatst gewijzigd bij de wet van 17 juni 2009, worden de woorden ″bedoeld in artikel 15 van Titel 5, Hoofdstuk 1, Afdeling 1, van de programmawet van 17 juni 2009″ vervangen door de woorden ″bedoeld in artikel 19 van de programmawet van 17 juni 2009″.

Art. 106. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang vanaf 1 juli 2009.

HOOFDSTUK 5. — Wijziging van artikel 154 van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen

Art. 107. In artikel 154, § 2, van de wet houdende sociale bepalingen van 22 februari 1998, wordt het eerste lid vervangen als volgt :

« Vanaf het boekjaar 1997, zal de Staat jaarlijks aan de Dienst voor overzeese sociale zekerheid een subsidie storten die gelijk is aan het verschil tussen het totaal bedrag van de lasten ten laste van de drie Fondsen die hem werd toegewezen, en het bedrag van hun opbreng- sten, evenwel zonder rekening te houden met de schommeling van de technische reserves. »

Art. 108. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 13 maart 1998.

TITEL 12. — Werk

HOOFDSTUK 1. — Wijzigingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités Art. 109. Artikel 16 van de wet van 5 december 1968 betreffende de

collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, wordt aangevuld met de bepaling onder 9., luidende :

« 9. het ondernemingsnummer of de ondernemingsnummers voor overeenkomsten gesloten voor een onderneming of voor een groep van ondernemingen;

Cette décision tient compte de la proportionnalité à observer entre l’importance de la récupération, d’une part, et la nature ou la gravité du manquement du titulaire à ses obligations, d’autre part.

A cet égard, le Comité prend notamment en considération les éléments suivants :

1o la situation du titulaire sur le plan social et financier, ainsi que tout autre élément personnel pertinent;

2o l’assujettissement ou non des activités non autorisées à la sécurité sociale;

3o le volume desdites activités ainsi que l’importance des revenus s’y rapportant.

§ 3. Les jours ou la période pour lesquels les indemnités sont récupérées, sont assimilés à des jours indemnisés pour la détermination des droits aux prestations de sécurité sociale du titulaire, ainsi que des personnes à charge de celui-ci. »

Art. 100. L’article 102 de la même loi, modifié par la loi du 25 janvier 1999, est abrogé.

Art. 101. La présente section entre en vigueur le 31 décembre 2010 sauf si le Roi fixe une date d’entrée en vigueur antérieure.

Section 2. — Confirmation de l’arrêté royal du 30 mars 2009, modifiant, en ce qui concerne la réadaptation professionnelle, l’arrêté royal du 3 juillet 1996 portant exécution de la loi relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994

Art. 102. L’arrêté royal du 30 mars 2009, modifiant, en ce qui concerne la réadaptation professionnelle, l’arrêté royal du 3 juillet 1996 portant exécution de la loi relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, est confirmé avec effet au 1er juillet 2009.

Section 3. — Pensions complémentaires des indépendants

Art. 103. L’article 191, alinéa 1er, 7o, alinéa 1er, de la loi relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, modifié par la loi du 24 décembre 1999, est complété comme suit :

« ainsi que sur la pension complémentaire définie à l’article 42, 1o, de la loi-programme du 24 décembre 2002. »

Art. 104. La présente section entre en vigueur le 1er janvier 2010.

CHAPITRE 4. — Modification de l’article 26 de la loi du 29 juin 1981 établissant les principes généraux de la sécurité sociale des travailleurs salariés Art. 105. Dans l’article 26, alinéa 3, de la loi du 29 juin 1981 établissant

les principes généraux de la sécurité sociale des travailleurs salariés, modifié en dernier lieu par la loi du 17 juin 2009, les mots ″visées à l’article 15 du Titre 5, Chapitre 1er, Section 1re, de la loi-programme du 17 juin 2009″ sont remplacés par les mots ″visées à l’article 19 de la loi-programme du 17 juin 2009″.

Art. 106. Le présent chapitre produit ses effets le 1er juillet 2009.

CHAPITRE 5. — Modification de l’article 154 de la loi du 22 février 1998 portant des dispositions sociales

Art. 107. Dans l’article 154, § 2, de la loi du 22 février 1998 portant des dispositions sociales, l’alinéa 1er est remplacé par ce qui suit :

« A partir de l’exercice 1997, l’État versera chaque année à l’Office de sécurité sociale d’outre-mer une subvention égale à la différence entre le montant total des charges mises à charge des trois Fonds dont il est doté, et le montant de leurs produits, sans toutefois tenir compte de la fluctuation des réserves techniques. »

Art. 108. Le présent chapitre produit ses effets le 13 mars 1998.

TITRE 12. — Emploi

CHAPITRE 1er. — Modifications de la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires

Art. 109. L’article 16 de la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires est complété par le 9., rédigé comme suit :

« 9. le numéro d’entreprise ou les numéros d’entreprises pour les conventions conclues pour une entreprise ou pour un groupe d’entre- prises;

25795BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

de vestigingseenheidsnummers van de entiteiten waar de overeen- komst van toepassing is, in de gevallen dat de onderneming of de ondernemingen uit meerdere zelfstandige entiteiten bestaat. »

Art. 110. Artikel 37 van dezelfde wet wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :

« De Koning wint het advies in van het paritair comité waarvan de werkingssfeer werd beperkt, vooraleer de betrokken paritaire subcomi- tés te wijzigen of op te heffen. Het paritair comité deelt zijn advies mee binnen de zes maanden na de hem gedane aanvraag, zoniet mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan. »

Art. 111. Artikel 109 treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

HOOFDSTUK 2. — Aanstelling van een regeringscommissaris en een plaatsvervangend regeringscommissaris bij het Fonds voor Bestaanszeker- heid ZeevissersfondsArt. 112. Een regeringscommissaris en een plaatsvervangend rege-

ringscommissaris worden aangesteld bij het Fonds voor Bestaans- zekerheid ″Zeevissersfonds″ opgericht bij de collectieve arbeids- overeenkomst van 29 augustus 1986, gesloten in het Paritair Comité voor de zeevisserij, tot oprichting van een fonds voor bestaans- zekerheid, Zeevissersfonds genaamd, en tot vaststelling van zijn statuten. Deze regeringscommissaris oefent controle uit op het beheer en de aanwending van de federale overheidsmiddelen die de werk- gevers krachtens artikel 275.4 van het Wetboek van de inkomsten- belastingen aan dit fonds storten. De Koning bepaalt de opdracht, de bevoegdheid, het statuut en de werkingsmodaliteiten van de regerings- commissaris.

HOOFDSTUK 3. — Wijzigingen van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren

Art. 113. In artikel 7, § 1, van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, gewijzigd bij de wet van 8 juni 2008, worden de volgende wijzigingen aan- gebracht :

1o in het eerste lid worden de woorden ″met 130 uren″ vervangen door de woorden ″met 180 uren″;

2o het laatste lid wordt vervangen als volgt :

« Voor de eerste 130 uren van de in het eerste lid bedoelde overschrijding van de grenzen van de arbeidsduur dient de werkgever vooraf het akkoord van de meerderheid van de vakbondsafvaardiging te verkrijgen. Bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging wordt de voorzitter van het paritair comité geïnformeerd. »;

3o de paragraaf wordt aangevuld met een zesde lid, luidende :

« Voor de 50 uren die bovenop de eerste 130 uren bedoeld in het vorig lid gepresteerd worden, dienen de bepalingen van paragraaf 2, vierde tot zesde lid, te worden nageleefd. »

Art. 114. Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

HOOFDSTUK 4. — Wijzigingen van de arbeidswet van 16 maart 1971

Art. 115. In artikel 8 van de arbeidswet van 16 maart 1971, gewijzigd bij de wet van 17 mei 1985, wordt het eerste lid vervangen als volgt :

« De jeugdige werknemers mogen geen ondergrondse arbeid verrich- ten in mijnen, groeven en graverijen. »

Art. 116. In artikel 10 van dezelfde wet worden de woorden ″werkneemsters en″ opgeheven.

Art. 117. Het koninklijk besluit van 24 december 1968 betreffende de vrouwenarbeid wordt opgeheven.

HOOFDSTUK 5. — Wijziging van artikel 35, § 5, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers

Art. 118. In artikel 35, § 5, D, tweede lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij de wetten van 27 december 2005 en 27 december 2006, wordt het woord ″maximum″ ingevoegd tussen de woorden ″zijn gemachtigd om″ en de woorden ″1.20 % van hun toegekende bedragen″.

les numéros d’unité d’établissement des entités où la convention s’applique, dans les cas où l’entreprise ou les entreprises sont constituée de plusieurs entités autonomes. »

Art. 110. L’article 37 de la même loi est complété par un alinéa 2, rédigé comme suit :

« Le Roi consulte la commission paritaire dont le champ d’appli- cation a été restreint avant de modifier ou d’abroger les sous- commissions paritaires concernées. La commission paritaire fait parve- nir son avis dans les six mois de la demande qui lui est faite, à défaut de quoi il sera passé outre. »

Art. 111. L’article 109 entre en vigueur le jour de la publication de la présente loi au Moniteur belge.

CHAPITRE 2. — Désignation d’un commissaire du gouvernement et d’un commissaire du gouvernement suppléant auprès du Fonds de sécurité d’existence ZeevissersfondsArt. 112. Un commissaire du gouvernement et un commissaire du

gouvernement suppléant sont désignés auprès du Fonds de sécurité d’existence ″Zeevissersfonds″ institué par la convention collective de travail du 29 août 1986, conclue au sein de la Commission paritaire de la pêche maritime, instituant un fonds de sécurité d’existence dénommé ″Zeevissersfonds″ et fixant ses statuts. Ce commissaire du gouverne- ment exerce un contrôle sur la gestion et l’affectation des moyens publics fédéraux que les employeurs versent à ce fonds conformément à l’article 275.4 du Code des impôts sur les revenus. Le Roi définit la mission, la compétence, le statut et les modalités de fonctionnement du commissaire du gouvernement.

CHAPITRE 3. — Modifications de l’arrêté royal no 213 du 26 septembre 1983 relatif à la durée du travail dans les entreprises ressortissant à la commission paritaire de la construction

Art. 113. A l’article 7, § 1er, de l’arrêté royal no 213 du 26 septem- bre 1983 relatif à la durée du travail dans les entreprises ressortissant à la commission paritaire de la construction, modifié par la loi du 8 juin 2008, sont apportées les modifications suivantes :

1o à l’alinéa 1er, les mots ″à concurrence de 130 heures″ sont remplacés par les mots ″à concurrence de 180 heures″;

2o le dernier alinéa est remplacé par la disposition suivante :

« Pour les 130 premières heures de dépassement de la limite de la durée du travail mentionnées à l’alinéa 1er, l’employeur doit préalable- ment obtenir l’accord de la majorité de la délégation syndicale. A défaut de délégation syndicale, le président de la commission paritaire est informé. »;

3o le paragraphe est complété par un alinéa 6, rédigé comme suit :

« Pour les 50 heures prestées au-delà des 130 premières heures mentionnées à l’alinéa précédent, les dispositions du paragraphe 2, alinéas 4 à 6, doivent être respectées. »

Art. 114. L’article 8 du même arrêté est abrogé.

CHAPITRE 4. — Modifications de la loi du 16 mars 1971 sur le travail

Art. 115. Dans l’article 8 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, modifié par la loi du 17 mai 1985, l’alinéa 1er est remplacé par la disposition suivante :

« Les jeunes travailleurs ne peuvent effectuer des travaux souterrains dans les mines, minières et carrières. »

Art. 116. Dans l’article 10 de la même loi, les mots ″aux travailleuses et″ sont abrogés.

Art. 117. L’arrêté royal du 24 décembre 1968 sur le travail des femmes est abrogé.

CHAPITRE 5. — Modification de l’article 35, § 5, de la loi du 29 juin 1981 établissant les principes généraux de la sécurité sociale des travailleurs salariés

Art. 118. Dans l’article 35, § 5, D, alinéa 2, de la loi du 29 juin 1981 établissant les principes généraux de la sécurité sociale des travailleurs salariés, modifié par les lois des 27 décembre 2005 et 27 décembre 2006, le mot ″maximum″ est inséré entre les mots ″à affecter 1,20 %″ et les mots ″des montants leur revenant″.

25796 BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

HOOFDSTUK 6. — Wijziging van hoofdstuk VI van titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen(I)

Art. 119. In artikel 118 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen(I), gewijzigd bij de wetten van 23 december 2009 en 30 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1o in paragraaf 2bis worden de woorden ″ten vroegste op″ vervangen door het woord ″vanaf″;

2o in paragraaf 2ter worden de woorden ″door sociale werkplaatsen, zoals bedoeld in het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 14 juli 1998 inzake sociale werkplaatsen of″ ingevoegd tussen de woorden ″die waren tewerkgesteld″ en de woorden ″door werkgevers″, worden de woorden ″in artikel 1, 1o van het koninklijk besluit van 18 juli 2002,″ vervangen door de woorden ″in artikel 1, 1o en 2o van het koninklijk besluit van 18 juli 2002,″ en worden de woorden ″na 1 april 2010″ vervangen door de woorden ″vanaf 1 april 2010″;

3o In paragraaf 4 worden de woorden ″bedoeld in § 3, eerste lid″ vervangen door de woorden ″bedoeld in §§ 2ter en 3″.

Art. 120. In artikel 120 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 23 december 2009 en 30 december 2009, worden de volgende wijzigin- gen aangebracht :

1o in paragraaf 3, worden de woorden ″na 1 april 2010″ vervangen door de woorden ″vanaf 1 april 2010″;

2o in paragraaf 4 worden de woorden ″zoals bedoeld in artikel 1, 1o van het koninklijk besluit van 18 juli 2002,″ vervangen door de woorden ″zoals bedoeld in artikel 1, 1o en 2o van het koninklijk besluit van 18 juli 2002″, worden de woorden ″of in sociale werkplaatsen, zoals bedoeld in het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 14 juli 1998 inzake sociale werkplaatsen″ ingevoegd tussen de woorden ″non-profitsector,″, en de woorden ″, en waarvan″ en worden de woorden ″na 1 april 2010″ vervangen door de woorden ″vanaf 1 april 2010″;

3o het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidend als volgt :

« § 5. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, werkgevers uit de openbare sector gelijkstellen met werkgevers uit de non-profit-sector, bedoeld in § 4. »

Art. 121. Artikel 124, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 23 december 2009 en 30 december 2009, wordt aangevuld met een derde lid, luidend als volgt :

« De Koning kan, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, de percentages bedoeld in artikel 118, § 2, verlagen voor ondernemingen erkend als onderneming in moeilijkheden, bedoeld in het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het generatiepact. »

Art. 122. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 april 2010.

HOOFDSTUK 7. — Wijziging van Titel 10, Hoofdstuk 13, van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen (I)

Art. 123. In artikel 150, laatste streepje, van de wet van 30 decem- ber 2009 houdende diverse bepalingen worden de woorden ″die op het tijdstip van de mededeling door de werkgever van de intentie tot collectief ontslag, ten minste één jaar ononderbroken dienstanciënniteit bij de werkgever in herstructurering heeft,″ ingevoegd tussen de woorden ″de werkman″ en ″zich″.

Art. 124. Artikel 151 van dezelfde wet wordt opgeheven. Art. 125. In artikel 152 van dezelfde wet wordt het derde lid

opgeheven. Art. 126. Artikel 153 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Art. 153. § 1. De werkgever wordt vrijgesteld van het betalen van

zijn deel van de forfaitaire crisispremie indien aan één van de volgende voorwaarden voldaan is :

1o de werkman heeft op het tijdstip van de kennisgeving van het ontslag minder dan zes maanden anciënniteit;

2o de werkman heeft op het tijdstip van de mededeling door de werkgever van de intentie tot collectief ontslag minder dan één jaar ononderbroken dienstanciënniteit bij de werkgever in herstructurering en het ontslag gebeurt in het kader van een herstructurering waarbij de werkman zich kan inschrijven in de tewerkstellingscel overeenkomstig artikel 34 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatie- pact;

3o ten aanzien van de werkman werd, indien de kennisgeving van het ontslag valt in de periode van 1 januari 2010 tot 31 maart 2010, door deze werkgever in de periode van 1 oktober 2009 tot de dag vóór de kennisgeving van het ontslag, een maatregel van collectieve

CHAPITRE 6. — Modification du chapitre VI du titre XI de la loi du 27 décembre 2006 portant des dispositions diverses (I)

Art. 119. A l’article 118 de la loi du 27 décembre 2006 portant des dispositions diverses (I), modifié par les lois du 23 décembre 2009 et 30 décembre 2009, les modifications suivantes sont apportées :

1o dans le paragraphe 2bis, les mots ″au plus tôt le″ sont remplacés par les mots ″à partir du″;

2o dans le paragraphe 2ter les mots ″des ateliers sociaux, visés au Decreet van de Vlaamse gemeenschap du 14 juillet 1998 inzake sociale werkplaatsen ou par″ sont insérés entre les mots ″occupés par″ et les mots ″des employeurs″, les mots ″à l’article 1er, 1o, de l’arrêté royal du 18 juillet 2002″ sont remplacés par les mots ″à l’article 1er, 1o et 2o de l’arrêté royal du 18 juillet 2002″ et les mots ″après le 1er avril 2010″ sont remplacés par les mots ″à partir du 1er avril 2010″;

3o dans le paragraphe 4, les mots ″visés au § 3, alinéa 1er″ sont remplacés par les mots ″visés aux §§ 2ter et 3″.

Art. 120. A l’article 120 de la même loi, modifié par les lois du 23 décembre 2009 et 30 décembre 2009, les modifications suivantes sont apportées :

1o dans le paragraphe 3, les mots ″après le 1er avril 2010″ sont remplacés par les mots ″à partir du 1er avril 2010″;

2o dans le paragraphe 4 les mots ″telles que visées à l’article 1er, 1o, de l’arrêté royal du 18 juillet 2002″ sont remplacés par les mots ″tel que visé à l’article 1er, 1o et 2o de l’arrêté royal du 18 juillet 2002″, les mots ″ou dans des ateliers sociaux, visés au Decreet van de Vlaamse gemeenschap du 14 juillet 1998 inzake sociale werkplaatsen″ sont insérés entre les mots ″secteur non marchand,″ et les mots ″et lorsque″, et les mots ″après le 1er avril 2010″ sont remplacés par les mots ″à partir du 1er avril 2010″;

3o l’article est complété par un paragraphe 5, rédigé comme suit :

« § 5. Le Roi peut, par un arrête délibéré en Conseil des Ministres, assimiler des employeurs du secteur public à des employeurs du secteur non-marchand visés au § 4. »

Art. 121. L’article 124, § 1er, de la même loi, modifié par les lois du 23 décembre 2009 et 30 décembre 2009, est complété par un alinéa 3, rédigé comme suit :

« Le Roi peut, par un arrêté délibéré en Conseil des Ministres, réduire les pourcentages visés à l’article 118, § 2, pour les entreprises reconnues en difficulté, visées à l’arrêté royal du 3 mai 2007 fixant la prépension conventionnelle dans le cadre du Pacte de solidarité entre les géné- rations. »

Art. 122. Le présent chapitre entre en vigueur le 1er avril 2010.

CHAPITRE 7. — Modification du Titre 10, Chapitre 13, de la loi du 30 décembre 2009 portant des dispositions diverses (I)

Art. 123. Dans l’article 150, dernier tiret, de la loi du 30 décembre 2009 portant des dispositions diverses, les mots ″qui, à la date de la communication par l’employeur de l’intention de procéder au licencie- ment collectif, a au moins un an ininterrompu d’ancienneté de service auprès de l’employeur en restructuration″ sont insérés entre le mot ″ouvrier″ et le mot ″peut″.

Art. 124. L’article 151 de la même loi est abrogé. Art. 125. Dans l’article 152 de la même loi, l’alinéa 3 est abrogé.

Art. 126. L’article 153 de la même loi est remplacé par ce qui suit : « Art. 153. § 1er. L’employeur est dispensé de payer sa part de la

prime forfaitaire de crise s’il est satisfait à l’une des conditions suivantes :

1o au moment de la notification du licenciement, l’ouvrier a moins de six mois d’ancienneté;

2o à la date de la communication par l’employeur de l’intention de procéder au licenciement collectif, l’ouvrier a moins d’un an ininterrompu d’ancienneté de service auprès de l’employeur en restructuration et le licenciement intervient dans le cadre d’une restructuration en vertu de laquelle l’ouvrier peut s’inscrire dans la cellule pour l’emploi conformément à l’article 34 de la loi du 23 décembre 2005 relative au pacte de solidarité entre les générations;

3o si la notification du licenciement tombe dans la période du 1er janvier 2010 au 31 mars 2010, cet employeur a appliqué, vis-à-vis de l’ouvrier, dans la période du 1er octobre 2009 jusqu’au jour qui précède la notification du licenciement, une mesure de diminution collective ou

25797BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

vermindering of individuele vermindering van de arbeidsduur toe- gepast zoals voorzien door titel I of titel II, hoofdstuk 2, van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis;

4o ten aanzien van de werkman werd, indien de kennisgeving van het ontslag valt in de periode van 1 april 2010 tot 30 juni 2010, door deze werkgever in de periode van 1 januari 2010 tot de dag vóór de kennisgeving van het ontslag, een maatregel van collectieve verminde- ring of individuele vermindering van de arbeidsduur toegepast zoals voorzien door titel I of titel II, hoofdstuk 2 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis;

5o ten aanzien van de werkman werd, indien de kennisgeving van het ontslag valt in de periode van 1 januari 2010 tot 31 maart 2010, de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden door deze werkgever in de periode van 1 oktober 2009 tot de dag vóór de kennisgeving van het ontslag geschorst in toepassing van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten gedu- rende een aantal dagen, in functie van zijn arbeidsregeling, gelijk aan vier weken zo de werkman minder dan twintig jaar anciënniteit telt in de onderneming op het tijdstip van de kennisgeving van zijn ontslag en aan acht weken zo de werkman ten minste twintig jaar anciënniteit telt in de onderneming op het tijdstip van de kennisgeving van zijn ontslag;

6o ten aanzien van de werkman werd, indien de kennisgeving van het ontslag valt in de periode van 1 april 2010 tot 30 juni 2010, de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden door deze werkgever in de periode van 1 januari 2010 tot de dag vóór de kennisgeving van het ontslag geschorst in toepassing van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten gedu- rende een aantal dagen, in functie van zijn arbeidsregeling, gelijk aan vier weken zo de werkman minder dan twintig jaar anciënniteit telt in de onderneming op het tijdstip van de kennisgeving van zijn ontslag en aan acht weken zo de werkman ten minste twintig jaar anciënniteit telt in de onderneming op het tijdstip van de kennisgeving van zijn ontslag.

Indien de werkgever aan één van de in het eerste lid bedoelde voorwaarden voldoet, wordt de forfaitaire crisispremie betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

§ 2. De commissie bedoeld in artikel 14, § 3, van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis, kan, voor de ondernemingen met minder dan 10 werk- nemers, een afwijking voorzien op de betaling door de werkgever van de forfaitaire crisispremie bedoeld in artikel 152, eerste lid. Deze afwijking kan worden toegekend op vraag van de werkgever voor zover de betrokken onderneming economische moeilijkheden kent. De Koning bepaalt de nadere regels met betrekking tot deze afwijking bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Hij bepaalt eveneens bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat dient te worden verstaan onder ″economische moeilijkheden″ en Hij bepaalt de wijze van vaststelling van het bovengenoemd aantal van 10 werknemers. »

Art. 127. Artikel 154 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

« Art. 154. § 1. De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening wordt belast met het betalen, met behulp van de organismen opgericht krachtens artikel 7, § 1, derde lid, i) van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, van het gedeelte van de crisispremie bedoeld in de artikelen 152 en 153 dat ten zijnen laste is.

Dit gedeelte van de crisispremie wordt voor de toepassing van artikel 7 van de voormelde besluitwet van 28 december 1944 en zijn uitvoeringsbesluiten beschouwd als een werkloosheidsuitkering behou- dens indien de Koning daarvan afwijkt.

De Koning bepaalt de nadere regels en modaliteiten voor de toekenning van het gedeelte van de crisispremie, bedoeld in het eerste lid. Hij kan voorzien in welke omstandigheden de werkman die op het tijdstip van de kennisgeving van het ontslag minder dan zes maanden anciënniteit heeft, en reeds eerder een crisispremie ontvangen heeft, niet opnieuw gerechtigd is op de premie.

De Koning kan eveneens voorzien onder welke voorwaarden en volgens welke modaliteiten de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een terugbetaling verricht aan de werkgever die aan de arbeider een bedrag heeft betaald dat door de Rijksdienst ten laste moet genomen worden.

De Koning kan tevens de nadere regels voor de terugbetaling van de door de RVA betaalde crisispremie, als de onderneming die de werknemer heeft ontslagen hem opnieuw in dienst neemt binnen een termijn van drie maanden na de datum van zijn ontslag.

de diminution individuelle de la durée du travail comme prévu par le titre Ier ou par le titre II, chapitre 2, de la loi du 19 juin 2009 portant des dispositions diverses en matière d’emploi pendant la crise;

4o si la notification du licenciement tombe dans la période du 1er avril 2010 au 30 juin 2010, cet employeur a appliqué, vis-à-vis de l’ouvrier, dans la période du 1er janvier 2010 jusqu’au jour qui précède la notification du licenciement, une mesure de diminution collective ou de diminution individuelle de la durée du travail comme prévu par le titre Ier ou par le titre II, chapitre 2, de la loi du 19 juin 2009 portant des mesures diverses en matière d’emploi pendant la crise;

5o si la notification du licenciement tombe dans la période du 1er janvier 2010 au 31 mars 2010, l’exécution du contrat de travail pour ouvriers a été suspendue par cet employeur, vis-à-vis de l’ouvrier, dans la période du 1er octobre 2009 jusqu’au jour qui précède la notification du licenciement en application de l’article 51 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, pendant un certain nombre de jours, égal, selon son régime de travail, à quatre semaines si l’ouvrier compte moins de vingt années d’ancienneté dans l’entreprise au moment de la notification de son licenciement et à huit semaines si l’ouvrier compte au moins vingt années d’ancienneté dans l’entreprise au moment de la notification de son licenciement;

6o si la notification du licenciement tombe dans la période du 1er avril 2010 au 30 juin 2010, l’exécution du contrat de travail pour ouvriers a été suspendue par cet employeur, vis-à-vis de l’ouvrier, dans la période du 1er janvier 2010 jusqu’au jour qui précède la notification du licenciement en application de l’article 51 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, pendant un certain nombre de jours égal, selon son régime de travail, à quatre semaines si l’ouvrier compte moins de vingt années d’ancienneté dans l’entreprise au moment de la notification de son licenciement et à huit semaines si l’ouvrier compte au moins vingt années d’ancienneté dans l’entreprise au moment de la notification de son licenciement.

Si l’employeur satisfait à l’une des conditions visées à l’alinéa 1er, la prime forfaitaire de crise est payée par l’Office national de l’Emploi.

§ 2. La commission visée à l’article 14, § 3, de la loi du 19 juin 2009 portant des dispositions diverses en matière d’emploi pendant la crise, peut octroyer pour les entreprises de moins de 10 travailleurs une dérogation au paiement par l’employeur de la prime forfaitaire de crise visée à l’article 152, alinéa 1er. Cette dérogation peut être octroyée à la demande de l’employeur pour autant que l’entreprise visée connaisse des difficultés économiques. Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, les modalités précises quant à cette dérogation. Il définit également, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, ce qu’il faut entendre par ″difficultés économiques″ et la manière de déterminer le nombre de 10 travailleurs susvisé.″

Art. 127. L’article 154 de la même loi est remplacé par ce qui suit :

« Art. 154. § 1er. L’Office national de l’Emploi est chargé de payer, avec l’aide des organismes créés en vertu de l’article 7, § 1er, alinéa 3, i), de l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 relatif à la sécurité sociale des travailleurs, la partie de la prime de crise visée aux articles 152 et 153 qui est à sa charge.

Pour l’application de l’article 7 de l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 précité et de ses arrêtés d’exécution, cette partie de la prime de crise est considérée comme une allocation de chômage sauf si le Roi y déroge.

Le Roi détermine les règles précises et les modalités d’octroi de la partie de la prime de crise, visée à l’alinéa 1er. Il peut prévoir dans quelles circonstances l’ouvrier qui, au moment de la notification du licenciement a moins de 6 mois d’ancienneté, et qui a déjà reçu auparavant la prime de crise, n’a pas de nouveau droit à la prime.

Le Roi peut également prévoir à quelles conditions et selon quelles modalités, l’Office national de l’Emploi effectue un remboursement à l’employeur qui a payé à l’ouvrier un montant que l’Office doit prendre à sa charge.

Le Roi peut également prévoir les modalités de remboursement de la prime de crise payée par l’ONEm lorsque l’entreprise qui a licencié le travailler le réengage dans un délai de trois mois, postérieur à la date de son licenciement.

25798 BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

§ 2. De bepalingen van artikel 7, § 4, van de voormelde besluitwet van 28 december 1944 zijn toepasselijk op de bepalingen van dit hoofdstuk, waarbij de controle op de toekenning van het gedeelte van de crisispremie bedoeld in § 1, eerste lid, gelijkgesteld wordt met de controle van de werkelijkheid van de werkloosheid.

Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, worden de ambtenaren van de Rijksdienst voor Arbeids- voorziening die aangesteld zijn overeenkomstig artikel 22 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk betreffende de toekenning van het gedeelte van de crisispremie bedoeld in § 1, eerste lid.

Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepa- lingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeids- inspectie. »

Art. 128. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2010.

HOOFDSTUK 8. — Wijziging van de wet van 22 december 2009 betreffende een algemene regeling voor rookvrije gesloten plaatsen toegankelijk voor het publiek en ter bescherming van werknemers tegen tabaksrook

Art. 129. Artikel 15 van de wet van 22 december 2009 betreffende een algemene regeling voor rookvrije gesloten plaatsen toegankelijk voor het publiek en ter bescherming van werknemers tegen tabaksrook, wordt vervangen als volgt :

« Art. 15. De werkgever is verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van deze wet en zijn uitvoeringsbesluiten.

Met de straffen bedoeld in artikel 81 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, wordt gestraft de werkgever, zijn lasthebbers of aangestelden die het bepaalde in deze wet of zijn uitvoeringsbesluiten overtreedt. »

Art. 130. In dezelfde wet wordt een artikel 15/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 15/1. De ambtenaren aangewezen krachtens artikel 80 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, zijn belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze wet en dit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie. »

TITEL 13. — Pensioenen en inkomensgarantie voor ouderen

HOOFDSTUK 1. — Pensioenen van de privé sector

Afdeling 1. — Kapitalisatie

Art. 131. Artikel 9 van de wet tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gecoördineerd op 29 juni 2007, wordt opgeheven.

Art. 132. In artikel 37, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, gewijzigd bij de wetten van 25 januari 1999 en 6 mei 2009, worden de woorden ″De uitgaven voortvloeiend uit de toepassing van dit besluit en uit de wetgevingen inzake rust- en overlevingspensioen voor arbeiders, bedienden, mijnwerkers en zeevarenden onder Bel- gische vlag, voor zover zij geen betrekking hebben op de renten, worden gedekt door″ vervangen door de woorden ″De uitgaven voortvloeiend uit de toepassing van dit besluit, uit de wetgevingen inzake rust- en overlevingspensioen voor arbeiders, bedienden, mijn- werkers en zeevarenden onder Belgische vlag en uit de toepassing van de wet tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtij- dige dood, gecoördineerd op 29 juni 2007, worden gedekt door″.

Art. 133. Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2010, met uitzondering van artikel 132, dat in werking treedt de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Afdeling 2. — Polyvalentie van de aanvraag

Art. 134. In artikel 298 van de programmawet (I) van 27 decem- ber 2006, worden de woorden ″of in hoofde van zijn echtgenoot″ vervangen door de woorden ″of in hoofde van zijn overleden echtgenoot″.

§ 2. Les dispositions de l’article 7, § 4, de l’arrêté-loi du 28 décem- bre 1944 précité s’appliquent aux dispositions du présent chapitre, dans lequel le contrôle de l’octroi de la partie de la prime de crise visée au § 1er, alinéa 1er, est assimilé au contrôle de la réalité du chômage.

Sans préjudice des compétences des officiers de police judiciaire, les fonctionnaires de l’Office national de l’Emploi désignés conformé- ment à l’article 22 de la loi du 14 février 1961 d’expansion économique, de progrès social et de redressement financier, sont chargés du contrôle du respect des dispositions du présent chapitre, relatives à la partie de la prime de crise visée au § 1er, alinéa 1er.

Ces fonctionnaires exercent ce contrôle conformément aux disposi- tions de la loi du 16 novembre 1972 relative à l’inspection du travail. »

Art. 128. Le présent chapitre produit ses effets le 1er janvier 2010.

CHAPITRE 8. — Modification de la loi du 22 décembre 2009 instaurant une réglementation générale relative à l’interdiction de fumer dans les lieux fermés accessibles au public et à la protection des travailleurs contre la fumée de tabac

Art. 129. L’article 15 de la loi du 22 décembre 2009 instaurant une réglementation générale relative à l’interdiction de fumer dans les lieux fermés accessibles au public et à la protection des travailleurs contre la fumée de tabac, est remplacé par ce qui suit :

« Art. 15. L’employeur est responsable du respect des dispositions de la présente loi et de ses arrêtés d’exécution.

Sont punis des peines visées à l’article 81 de la loi du 4 août 1996 relative au bien-être des travailleurs lors de l’exécution de leur travail, l’employeur, ses mandataires ou préposés qui ont enfreint les disposi- tions de la présente loi ou de ses arrêtés d’exécution. »

Art. 130. Dans la même loi, il est inséré un article 15/1 rédigé comme suit :

« Art. 15/1.Les fonctionnaires désignés en vertu de l’article 80 de la loi du 4 août 1996 relative au bien-être des travailleurs lors de l’exécution de leur travail sont chargés de la surveillance du respect des dispositions de la présente loi et ceci conformément aux dispositions de la loi du 16 novembre 1972 concernant l’inspection du travail. »

TITRE 13. — Pensions et garantie de revenus aux personnes âgées

CHAPITRE 1er. — Pensions du secteur privé

Section 1re. — Capitalisation

Art. 131. L’article 9 de la loi réalisant l’unification et l’harmonisation des régimes de capitalisation institués dans le cadre des lois relatives à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré, coordonnée le 29 juin 2007, est abrogé.

Art. 132. A l’article 37, alinéa 1er, de l’arrêté royal no 50 du 24 octobre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs salariés, modifié par les lois des 25 janvier 1999 et 6 mai 2009, les mots ″Les dépenses résultant de l’application du présent arrêté et des législations relatives aux pensions de retraite et de survie des ouvriers, des employés, des ouvriers mineurs et des marins navigant sous pavillon belge, pour autant qu’elles ne se rapportent pas aux rentes, sont couvertes par″ sont remplacés par les mots ″Les dépenses résultant de l’application du présent arrêté, des législa- tions relatives aux pensions de retraite et de survie des ouvriers, des employés, des ouvriers mineurs et des marins navigant sous pavillon belge et de l’application de la loi réalisant l’unification et l’harmonisa- tion des régimes de capitalisation institués dans le cadre des lois relatives à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré, coordonnée le 29 juin 2007, sont couvertes par ».

Art. 133. La présente section entre en vigueur le 1er janvier 2010, à l’exception de l’article 132 qui entre en vigueur le jour de la publication de la présente loi au Moniteur belge.

Section 2. — Polyvalence de la demande

Art. 134. Dans l’article 298 de la loi-programme (I) du 27 décem- bre 2006, les mots ″ou dans le chef de son conjoint″ sont remplacés par les mots ″ou dans le chef de son conjoint décédé″.

25799BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

Art. 135. Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 7 januari 2007.

HOOFDSTUK 2. — Inkomensgarantie voor ouderen Art. 136. In artikel 13 van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van

een inkomensgarantie voor ouderen, wordt paragraaf 1 aangevuld met de woorden ″en op grond van deze van de personen waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt.″.

Art. 137. Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

HOOFDSTUK 3. — Pensioenen van de overheidssector

Afdeling 1. — Uitbetaling van de prestaties beheerd door de Pensioendienst voor de overheidssector

Art. 138. In artikel 6 van de wet van 12 januari 2006 tot oprichting van de ″Pensioendienst voor de overheidssector″ worden de bepalingen onder 4o en 5o vervangen als volgt :

« 4o de in 1o bedoelde prestaties uitbetalen, wanneer de voorwaarden vervuld zijn waaraan de betaling van deze prestaties onderworpen is;

5o de renten toegekend tot vergoeding van de schade voortvloeiend uit arbeidsongevallen, ongevallen op de weg naar en van het werk en beroepsziekten ten laste van de Staatskas, uitbetalen; ».

Art. 139. In artikel 9 van dezelfde wet wordt de bepaling onder 4o vervangen als volgt :

« 4o de in 1o bedoelde prestaties uitbetalen, wanneer de voorwaarden vervuld zijn waaraan de betaling van deze prestaties onderworpen is. ».

Art. 140. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, aan de Rijksdienst voor Pensioenen de praktische uitvoering van de betaling van de in de artikelen 6, 4o en 5o, en 9, 4o, van de wet van 12 januari 2006 tot oprichting van de ″Pensioendienst van de overheidssector″ bedoelde prestaties toevertrouwen. Hij legt de voorwaarden vast die daarvoor moeten worden vervuld, alsook de modaliteiten volgens dewelke wordt vastgesteld dat aan die voor- waarden is voldaan.

Art. 141. De Koning kan de bestaande wettelijke bepalingen aan- passen om ze in overeenstemming te brengen met de in deze afdeling vervatte principes en bepaalde bevoegdheden die momenteel behoren tot de Centrale Dienst der Vaste Uitgaven van de Administratie der Thesaurie van de FOD Financiën, toevertrouwen aan de Pensioendienst voor de overheidssector of aan de Rijksdienst voor Pensioenen.

Art. 142. Deze afdeling treedt in werking op een datum bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Afdeling 2. — Pensioenen ten laste van de pool der parastatalen

Art. 143. Artikel 12 van de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden, gewijzigd bij de wetten van 29 december 1990, 21 mei 1991, 22 februari 1998, 24 december 1999 en 12 januari 2006, wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidend als volgt :

« § 6. De betaling van het geheel van de bijdragen bedoeld in § 2 kan, in het kader van een pensioenverzekeringscontract en bij beslissing van het organisme aangewezen krachtens artikel 1, worden toevertrouwd aan een voorzorgsinstelling. De voorzorgsinstelling neemt ten opzichte van de Pensioendienst voor de overheidssector de verplichtingen die inherent zijn aan deze betaling over.

De beslissing van het organisme om de betaling van de bijdragen toe te vertrouwen aan een voorzorgsinstelling of om het niet meer toe te vertrouwen aan een voorzorgsinstelling, moet aan de Pensioendienst voor de overheidssector worden betekend met een ter post aangete- kende brief ten laatste op 30 september van het lopende jaar en heeft uitwerking met ingang van 1 januari van het burgerlijk jaar dat volgt. »

Art. 144. Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2009.

Afdeling 3. — Organieke begrotingsfondsen

Art. 145. § 1. Het organiek begrotingsfonds ″Fonds voor Overlevings- pensioenen″ wordt afgeschaft.

§ 2. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 tot oprichting van begrotingsfondsen wordt de rubriek 21-1 opgeheven.

Art. 135. La présente section produit ses effets le 7 janvier 2007.

CHAPITRE 2. — Garantie de revenus aux personnes âgées Art. 136. Dans l’article 13 de la loi du 22 mars 2001 instituant la

garantie de revenus aux personnes âgées, le paragraphe premier est complété par les mots ″et sur celle des personnes avec qui il partage la même résidence principale.″.

Art. 137. Le présent chapitre entre en vigueur le jour de la publication de la présente loi au Moniteur belge.

CHAPITRE 3. — Pensions du secteur public

Section 1re. — Paiement des prestations gérées par le Service des Pensions du Secteur public

Art. 138. Dans l’article 6 de la loi du 12 janvier 2006 portant création du ″Service des Pensions du Secteur public″, les 4o et 5o sont remplacés par ce qui suit :

« 4o de payer, lorsque sont réunies les conditions auxquelles le paiement de ces prestations est subordonné, les prestations visées au 1o;

5o de payer les rentes accordées en réparation des dommages résultant des accidents du travail, des accidents survenus sur le chemin du travail et des maladies professionnelles à charge du Trésor public; ».

Art. 139. Dans l’article 9 de la même loi, le 4o est remplacé par ce qui suit :

« 4o de payer, lorsque sont réunies les conditions auxquelles le paiement de ces prestations est subordonné, les prestations visées au 1o. ».

Art. 140. Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, charger l’Office national des Pensions de l’exécution pratique du paiement des prestations visées aux articles 6, 4o et 5o, et 9, 4o, de la loi du 12 janvier 2006 portant création du ″Service des Pensions du Secteur public″. Il fixe les conditions qui doivent être réunies à cet effet ainsi que les modalités selon lesquelles il est constaté qu’il est satisfait à ces conditions.

Art. 141. Le Roi peut adapter les dispositions légales existantes pour les rendre conformes aux principes contenus dans la présente section et confier certaines attributions actuellement assurées par le Service central des dépenses fixes de l’Administration de la Trésorerie du SPF Finances au Service des Pensions du Secteur public ou à l’Office national des Pensions.

Art. 142. La présente section entre en vigueur à une date fixée par le Roi, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres.

Section 2. — Pensions à charge du pool des parastataux

Art. 143. L’article 12 de la loi du 28 avril 1958 relative à la pension des membres du personnel de certains organismes d’intérêt public et de leurs ayants droit, modifié par les lois des 29 décembre 1990, 21 mai 1991, 22 février 1998, 24 décembre 1999 et 12 janvier 2006, est complété par un paragraphe 6, rédigé comme suit :

« § 6. Le paiement de l’intégralité des contributions visées au § 2 peut, dans le cadre d’un contrat d’assurance pensions et par décision de l’organisme désigné en vertu de l’article 1er, être confié à une institution de prévoyance. L’institution de prévoyance reprend à l’égard du Service de Pensions du Secteur public les obligations inhérentes à ce paiement.

La décision de l’organisme de confier le paiement des contributions à une institution de prévoyance ou de ne plus le confier à une institution de prévoyance, doit être signifiée au Service de Pensions du Secteur public par lettre recommandée à la poste au plus tard le 30 septembre de l’année en cours et produit ses effets le 1er janvier de l’année civile qui suit. »

Art. 144. La présente section produit ses effets le 1er janvier 2009.

Section 3. — Fonds budgétaires organiques

Art. 145. § 1er. Le Fonds budgétaire organique ″Fonds des Pensions de survie″ est supprimé.

§ 2. Dans le tableau annexé à la loi du 27 décembre 1990 créant des fonds budgétaires, la rubrique 21-1 est abrogée.

25800 BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE

Art. 146. § 1. Het organiek begrotingsfonds ″Rustpensioenen van het personeel van instellingen van openbaar nut″ wordt afgeschaft.

§ 2. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 tot oprichting van begrotingsfondsen wordt de rubriek 21-2 opgeheven.

Art. 147. § 1. Het organiek begrotingsfonds ″Fonds voor het Evenwicht van de Pensioenstelsels″ wordt afgeschaft.

§ 2. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 tot oprichting van begrotingsfondsen wordt de rubriek 21-3 opgeheven.

§ 3. Artikel 22 van de programmawet van 30 december 2001 wordt opgeheven.

Art. 148. Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 18 januari 2008.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met ’s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 28 april 2010.

ALBERT

Van Koningswege :

De Eerste Minister, Y. LETERME

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie,

Mevr. L. ONKELINX

De Minister van Werk, belast met het Migratie- en asielbeleid,

Mevr. J. MILQUET

De Minister van Pensioenen, M. DAERDEN

De Minister van K.M.O.’s en Zelfstandigen, Mevr. S. LARUELLE

De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE

De Minister van Ambtenarenzaken, Mevr. I. VERVOTTE

De Minister voor Ondernemen, V. VAN QUICKENBORNE

De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM

De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

De Staatssecretaris voor Migratie- en asielbeleid, M. WATHELET

De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, Ph. COURARD

Met ’s Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie,

S. DE CLERCK

Nota

(1) Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 52-2423/ (2009/2010) : 001 : Wetsontwerp. 002 tot 007 : Amendementen. 008 tot 013 : Verslagen. 014 : Tekst aangenomen door de commissies. 015 : Amendementen. 016 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden

aan de Senaat. Integraal verslag : 24 en 25 maart 2010. Stukken van de Senaat : 4-1721 - 2009/2010 : Nr. 1 : Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.

Art. 146. § 1er. Le Fonds budgétaire organique ″Pensions de retraite du personnel des organismes d’intérêt public″ est supprimé.

§ 2. Dans le tableau annexé à la loi du 27 décembre 1990 portant création des fonds budgétaires, la rubrique 21-2 est abrogée.

Art. 147. § 1er. Le Fonds budgétaire organique ″Fonds pour l’équilibre des régimes de pension″ est supprimé.

§ 2. Dans le tableau annexé à la loi du 27 décembre 1990 portant création des fonds budgétaires, la rubrique 21-3 est abrogée.

§ 3. L’article 22 de la loi-programme du 30 décembre 2001 est abrogé.

Art. 148. La présente section produit ses effets le 18 janvier 2008.

Promulguons la présente loi, ordonnons qu’elle soit revêtue du sceau de l’Etat et publiée par le Moniteur belge.

Donné à Bruxelles, le 28 avril 2010.

ALBERT

Par le Roi :

Le Premier Ministre, Y. LETERME

La Ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale,

Mme L. ONKELINX

La Ministre de l’Emploi, chargée de la Politique de migration et d’asile,

Mme J. MILQUET

Le Ministre des Pensions, M. DAERDEN

La Ministre des P.M.E. et des Indépendants, Mme S. LARUELLE

Le Ministre du Climat et de l’Energie, P. MAGNETTE

La Ministre de la Fonction publique, Mme I. VERVOTTE

Le Ministre pour l’Entreprise, V. VAN QUICKENBORNE

La Ministre de l’Intérieur, Mme A. TURTELBOOM

Le Secrétaire d’Etat à la Mobilité, E. SCHOUPPE

Le Secrétaire d’Etat à la Politique de migration et d’asile, M. WATHELET

Le Secrétaire d’Etat à l’Intégration sociale, Ph. COURARD

Scellé du sceau de l’Etat : Le Ministre de la Justice,

S. DE CLERCK

Note

(1) Documents de la Chambre des représentants : 52-2423/ (2009/2010) : 001 : Projet de loi. 002 et 007 : Amendements. 008 à 013 : Rapports. 014 : Texte adopté par les commissions. 015 : Amendements. 016 : Texte adopté en séance plénière et transmis au Sénat.

Compte rendu intégral : 24 et 25 mars 2010. Documents du Sénat : 4-1721 - 2009/2010 : No 1 : Projet non évoqué par le Sénat.

25801BELGISCH STAATSBLAD — 10.05.2010 — MONITEUR BELGE